31

Magnus sprong in de politiewagen die de ambulance naar het nationale ziekenhuis escorteerde, met flitsend zwaailicht en blèrende sirene. De rit duurde minder dan vijf minuten. Hij werd met de ellebogen aan de kant gewerkt door ambulancepersoneel dat Árni door de gangen en dubbele deuren van het hospitaal duwde. Het laatste wat hij van zijn partner zag, waren zijn voeten die op het uiteinde van de brancard in hoge snelheid richting de operatiekamer gingen.

Hij werd naar een kleine wachtkamer geleid, waar hij begon te ijsberen, met een televisie murmelend op de achtergrond. Agenten in uniform liepen gehaast heen en weer.

Een vrouw met een klembord vroeg hem naar naaste familieleden. Hij schreef Katríns naam en adres op. Toen belde hij haar.

‘O, hoi, Magnus, heeft Árni je gevonden?’ vroeg ze in het Engels.

‘Ja, hij heeft me gevonden.’

Katrín kon aan de toon van zijn stem horen dat er iets mis was. ‘Wat is er?’

‘Ik ben in het ziekenhuis. Árni is neergeschoten.’

‘Neergeschoten? Hij kan niet zijn neergeschoten. Dit is IJsland.’

‘Nou, het is toch gebeurd. In de borst.’

‘Is alles goed met hem?’

‘Nee, dat is het niet. Maar hij leeft. Ik weet nog niet hoe erg het is. Hij ligt nu in de operatiekamer.’

‘Had het iets met jou te maken?’

‘Ja,’ zei Magnus. ‘Ja, het had iets met mij te maken.’

Terwijl hij het gesprek beëindigde, bedacht hij wat het precies met hem van doen had gehad. Het was zíjn fout dat Árni bijna om het leven was gekomen. Hij was degene die een Dominicaanse huurmoordenaar naar IJsland had geleid, een gangster met een wapen, klaar om te schieten.

Hij had daarbinnen op de operatietafel moeten liggen.

‘Verdomme, Árni!’ Hij sloeg met zijn vuist tegen de muur. Een pijnscheut trok door zijn hand, nog altijd gevoelig door de klap tegen de kaak van die ploert. Oké, Árni was geen gewapende criminelen gewend, maar een agent in Boston zou nooit hebben gedaan wat hij had gedaan. Er waren tal van opties. Recht inrijden op de kerel. Doorrijden naar Magnus om de auto tussen hem en de schoft te plaatsen. Gewoon toeteren, het raampje omlaag doen en roepen. Al die opties hadden beter gewerkt dan in volle vaart op een gewapende man af sprinten.

En natuurlijk, als dit een normaal land was geweest, en Árni een wapen bij zich had gedragen, had hij dat simpelweg kunnen trekken om de man staande te houden.

Maar zelfs al was Árni niet slim, moedig was hij wel. En als de huurmoordenaar ook maar een fractie van een seconde trager was geweest, had Árni’s roekeloze actie misschien gewerkt. Maar de Dominicaan was rap geweest, en Árni had een kogel opgevangen voor Magnus.

De politiecommissaris had Magnus aangesteld om de verspreiding van grootstedelijk geweld naar Reykjavík de baas te blijven. Maar het enige wat hij had gedaan, was dat geweld regelrecht naar het hart van de stad lokken, naar het hart van het politiedepartement.

Ook al was hij in IJsland reeds op heel wat ongewone sterfgevallen gestuit. Dr. Ásgrímur, Agnar, Ingileifs stiefvader.

Katrín stormde binnen. ‘Hoe is het met hem?’ vroeg ze.

‘Ik weet het niet. Ze hebben nog niets gezegd.’

‘Ik heb pa en ma gebeld. Ze zijn onderweg.’

‘Het spijt me,’ zei Magnus.

Katrín was een lange vrouw. Ze keek hem recht in de ogen. ‘Heb jij hem neergeschoten?’

‘Nee.’

‘Dan hoef je je ook nergens voor te verontschuldigen.’

Magnus wierp haar een flauw glimlachje toe en haalde zijn schouders op. Hij wilde dit moment niet aangrijpen om in discussie te gaan met een IJslandse.

Er verscheen een vrouwelijke arts, midden in de veertig, zelfverzekerd, deskundig maar verontrust. ‘Ben jij familie?’ vroeg ze Katrín.

‘Ja, ik ben de zus van Árni.’

‘Hij heeft veel bloed verloren. De kogel zit er nog, recht naast het hart. We gaan opereren om hem eruit te halen. Dat kan even duren.’

‘Komt alles goed met hem?’

De arts keek Katrín in de ogen, op vrijwel dezelfde wijze waarop zij zojuist naar Magnus had gekeken. ‘Dat weet ik niet,’ zei ze. ‘Hij maakt een kans. Een goede kans. Verder is het afwachten.’

‘Oké, blijf dan hier niet rondhangen,’ reageerde Katrín. ‘Schiet op.’

Magnus wist zeker dat IJsland over competente artsen beschikte. Maar hij was bezorgd dat ze weinig ervaring hadden met schotwonden. In de Verenigde Staten, bij het Boston Medical Center, deden ze op vrijdag- en zaterdagavond bijna niets anders dan kogelgaten dichten.

Hij besloot dit niet te vertellen tegen Katrín.

Er klonk rumoer buiten de wachtkamer en Baldur beende naar binnen. Magnus had Baldur eerder kwaad gezien, maar nog nooit zo kwaad.

‘Hoe is het met hem?’ wilde hij weten.

‘Ze gaan hem nu opereren,’ zei Magnus. ‘De kogel zit nog ergens in zijn lichaam, en die proberen ze eruit te vissen.’

‘Gaat hij het redden?’

‘Ze hopen van wel,’ zei Magnus.

‘Het is hem geraden,’ zei Baldur. ‘En ik wil jou wat vragen stellen.’ Hij wendde zich tot Katrín, met een gezicht waarop afkeuring stond te lezen. Hoewel Katrín niet in vol ornaat was, stak er hier en daar metaal uit haar gezicht. ‘Kun je ons even alleen laten?’

Katrín fronste. Magnus zag dat ze direct een hekel had gekregen aan de politieman, en niet in de stemming was om zich te laten commanderen.

‘Ze kan hier blijven,’ zei Magnus. ‘Ze heeft evenveel recht om hier te zijn als wij. Meer zelfs. We kunnen dit buiten bespreken.’

Baldur keek kwaad naar Katrín. Katrín keek kwaad terug. Ze liepen de gang op.

‘Weet je waarom een van mijn agenten is neergeschoten?’ vroeg Baldur, met zijn gezicht vlak voor dat van Magnus.

‘Ja.’

‘Nou?’

‘Ik ben getuige bij een groot proces over politiecorruptie in Boston. Sommige mensen daar willen mij uit de weg ruimen. Dominicaanse drugshandelaren. Daarom ben ik naar hier gekomen. Het lijkt erop dat ze mij hebben gevonden.’

‘En waarom heb je mij hier niets over verteld?’

‘De politiecommissaris was van mening dat hoe minder mensen het wisten, hoe minder kans er bestond dat het zou uitlekken.’

‘Dus híj wist ervan?’

‘Natuurlijk.’

‘Als Árni doodgaat, god bewaar me, dan…’ Baldur aarzelde terwijl hij een overtuigend dreigement probeerde te bedenken.

‘Ik heb tegen Árni’s zus gezegd dat het me spijt, en ik zal me ook tegen over jou verontschuldigen,’ zei Magnus. ‘Het spijt me dat ik de huurmoordenaar hierheen heb geleid. Ik zorg alleen voor problemen. Ik kan beter gaan.’

‘Ja, zeker. En wel nu meteen. Ik wil dat je dit ziekenhuis verlaat, je kunt hier niets meer doen. Ga terug naar het bureau en leg een verklaring af. Ze wachten op je.’

Magnus had niet de kracht om hem tegen te spreken. Hij wilde heel graag blijven om te zien hoe Árni het ervan afbracht, maar in zekere zin had Baldur gelijk. Hij was een storend element. Hij kon beter vertrekken.

Hij stak zijn hoofd in de wachtkamer. ‘Ik moet nu gaan,’ zei hij tegen Katrín. ‘Laat me weten als je iets meer hoort, hoe dan ook.’

‘De kale Gestapo-officier heeft je zeker naar huis gestuurd?’

Magnus knikte. ‘Hij is een beetje over zijn toeren. Begrijpelijk.’

‘Ha.’ Katrín leek niet onder de indruk. ‘Ik zal je bellen als ik meer weet.’

Magnus sliep slecht. Geen dromen, godzijdank, maar hij verwachtte constant dat de telefoon zou rinkelen. Wat niet gebeurde.

Hij stond om zes uur op en belde het ziekenhuis. Hij wilde Katríns mobieltje niet bellen voor het geval ze wat slaap had weten te pakken en hij haar wakker maakte. Ze hadden de operatie uitgevoerd en de kogel verwijderd. Árni had veel bloed verloren, maar hij leefde. Ze waren voorzichtig optimistisch, met de nadruk op ‘voorzichtig’. Maar Árni was nog niet bij kennis gekomen.

Magnus liep van de heuvel naar het politiebureau. Het was een grijze, winderige, saaie dag in Reykjavík. Koud, maar niet heel koud.

Er zaten twee, drie rechercheurs op de afdeling geweldsmisdrijven. Hij knikte naar hen en ze glimlachten en knikten terug. Hoewel hij bereid was om vijandigheid van zich af te schudden, was hij blij dat die leek uit te blijven.

Vigdís kwam naar hem toe, met een kop koffie. ‘Ik vermoed dat je dit wel kunt gebruiken.’

‘Bedankt,’ zei Magnus met een glimlach. En toen: ‘Sorry van Árni.’

‘Het was niet jouw schuld,’ zei Vigdís.

‘Weten we wie de schutter is?’

‘Nee. Hij heeft een Amerikaans paspoort, maar we zijn er vrij zeker van dat het vals is. Hij wil niets zeggen.’

‘Hij is professioneel. Hij gaat niets loslaten.’ Magnus had de rechercheur die gisteravond zijn verklaring had afgenomen zoveel mogelijk informatie gegeven, inclusief met wie hij contact moest opnemen bij de politie van Boston. Hem was duidelijk te verstaan gegeven dat Baldur niet wilde dat hij de Dominicaan verhoorde.

‘Misschien sturen ze er nog een,’ merkte Vigdís op. ‘Nog een huurmoordenaar.’

‘Het duurt wel een dag of twee voordat ze beseffen dat er iets fout is gelopen en iemand anders hierheen sturen. En ik ben binnenkort verdwenen.’

‘Hou je ogen open,’ zei Vigdís. ‘Nu je Árni niet meer hebt om op je te letten.’

Magnus glimlachte. ‘Zal ik doen.’ Vigdís had gelijk. Hij hoefde zich de komende vierentwintig uur waarschijnlijk geen zorgen te maken, maar hij moest een plek bedenken waar hij zich schuil kon houden totdat hij terugvloog naar de Verenigde Staten.

‘Als je ergens hulp bij nodig hebt, vraag het gerust, oké?’

‘Oké. Bedankt.’

Toen Vigdís vertrok, zette Magnus zijn computer aan. Hij moest zelf de FBI en Williams laten weten wat er was gebeurd. Maar voordat hij begon te typen, zag hij een binnengekomen e-mail, direct verzonden, niet via de FBI.

Hoi Magnus,

Er is iets wat ik je echt moet vertellen. Een paar avonden geleden drong een kerel mijn appartement binnen en stak een wapen in mijn mond. Hij wilde weten waar je was. Ik heb hem min of meer verteld over de domeinnaam van de Reykjavíkse politie in je e-mailadres.

Ik zit er echt mee in mijn maag. Ik heb het de politie niet verteld, maar ik dacht dat je het moest weten zodat je op je hoede kunt zijn.

Johnny Yeoh

Woede laaide op in Magnus. Hij klikte op ‘beantwoorden’ en begon te typen, maar na een paar woorden stopte hij. Hij kon het Johnny niet echt kwalijk nemen. Het wapen was echt, het dreigement was echt; als Johnny de man niet had verteld wat hij wilde weten, liep hij het risico om door het hoofd te worden geschoten.

Al had hij Magnus eerder kunnen waarschuwen.

Magnus was eigenlijk vooral boos op zichzelf. Hij had het veiligheidsprotocol van de FBI niet moeten doorbreken. Er was een reden waarom ze niet wilden dat hij rechtstreeks e-mails verzond naar iemand in de Verenigde Staten. Een goede reden, naar nu bleek.

Hij wiste de half geschreven e-mail en verving hem met een simpel ‘bedankt dat je het mij hebt laten weten’. Johnny Yeoh zou hoe dan ook in grote problemen komen, niet omdat hij iets had gezegd tegen de gangster, wel omdat hij dat feit niet onmiddellijk had gemeld. Na verloop van tijd zou dat allemaal aan het licht komen.

Magnus stelde een e-mail op voor Williams, waarin hij beschreef wat er de avond daarvoor was gebeurd, maar liet voorlopig achterwege dat Johnny Yeoh de Dominicanen erop had gewezen dat Magnus in IJsland zat.

Hij werd zich bewust van een gedaante die in Árni’s stoel tegenover hem zat. Snorri Gudmundsson, de nationale politiecommissaris van IJsland. De Grote Zalm zelf.

Hij had op zeker moment verwacht te worden ontboden op het kantoor van de commissaris. Hij had echter geen persoonlijk bezoek verwacht.

‘Hoe gaat het met je, Magnús?’ vroeg de commissaris.

‘Moeilijk onder woorden te brengen,’ zei Magnus. ‘Ik vind het erg wat Árni is overkomen.’

‘Maak jezelf geen verwijten,’ zei de commissaris. ‘Ik wist dat je leven gevaar liep. Ik wist dat de kans bestond dat ze je hier zouden komen zoeken. Ik dacht niet dat een van mijn agenten zou worden neergeschoten, maar ik had ongelijk, en dat is mijn verantwoordelijkheid, niet de jouwe.’ De commissaris zuchtte. ‘Godzijdank blijft hij in leven.’

‘Weet je dat zeker?’ vroeg Magnus.

‘Geen honderd procent, maar het begint er met het uur beter uit te zien.’

‘Árni is een dappere man,’ zei Magnus. ‘Heel dapper.’

‘Zeker.’

‘Luister, Snorri, ik wilde je dit eerder vertellen. Mijn baas heeft een paar dagen geleden van zich laten horen. Het proces in Boston is verschoven naar volgende week. Ik zal erheen moeten vliegen om te getuigen.’

‘Dat is goed nieuws.’

‘Ik zal dan wel niet meer terugkomen.’

‘Ik denk van wel.’ De helderblauwe ogen van de commissaris sprankelden.

Magnus trok verbaasd zijn wenkbrauwen op.

‘We hebben dit besproken toen je aankwam. Ik wil dat je hier twee jaar blijft.’

‘Ja, maar na alles wat er is gebeurd…’

‘We hebben een resultaat in de zaak Agnar. We weten wie de moordenaar is, we moeten hem nu alleen nog vinden. Naar ik heb vernomen heb je een belangrijke rol gespeeld bij het oplossen van de zaak.’

‘Naar je hebt vernomen? Dat heb je dan zeker niet van Baldur?’

‘Nee. Van Thorkell.’

‘Hij is er vast niet zo blij mee dat zijn neef overhoop is geschoten.’

‘Is hij ook niet. Maar hij geeft jou niet de schuld. En als hij mij de schuld geeft, laat hij dat niet merken.’

‘En Baldur? Ik weet zeker dat hij het liefst wil dat ik naar de VS terug vlieg en nooit meer terugkom.’

‘Laat Baldur maar aan mij over.’

‘Ik weet het niet,’ zei Magnus. Hij was ervan uitgegaan dat hij over een paar dagen niets meer te maken zou hebben met IJsland. En hij was ervan uitgegaan heel blij te zullen zijn met die stand van zaken.

‘Je komt terug,’ zei de commissaris, die opstond. ‘Je hebt een morele verplichting. Dat is voor mij belangrijk, en ik denk dat jij daar ook waarde aan hecht.’

Terwijl Magnus de commissaris de kamer zag verlaten, drongen zich twee gedachten aan hem op.

De eerste, de meest indringende, was of hij inderdaad in IJsland moest blijven.

De tweede, meer knagend onder de oppervlakte, was dat hij er, in tegenstelling tot de commissaris, niet zo zeker van was dat de zaak was opgelost.

Tien minuten later nam Baldur een kijkje in de kamer.

‘Wat doe jij hier?’ gromde hij toen hij Magnus zag.

‘Ik werk hier. Althans, voorlopig.’

‘We hebben hier geen pottenkijkers nodig. Heb je je verklaring afgelegd?’

‘Gisteravond.’

‘Ga dan naar huis, en blijf thuis waar we je kunnen bereiken voor als we je nodig hebben om er iets aan toe te voegen.’

‘Heb je de eerwaarde Hákon gevonden?’ vroeg Magnus.

‘Nog niet. Maar dat komt wel. Hij kan het land niet uit.’

‘Hebben jullie gekeken bij Stöng? Of Álfabrekka?’

‘Waarom zouden we dat doen?’

‘We weten dat de ring een enorme invloed uitoefent op Hákon. Hij is een vreemde man, een romanticus op zijn manier. Dus waar gaat hij heen? Jullie houden ongetwijfeld alles in de gaten wat voor de hand ligt: de vliegvelden, zijn familieleden, mocht hij die hebben. Maar hij gaat misschien naar een plaats die belangrijk is voor de ring. Zoals Stöng. Of de grot waar de ring oorspronkelijk is gevonden. Volgens mij ligt de kaart die dr. Ásgrímur heeft getekend nog in mijn auto.’

Baldur schudde alleen het hoofd. ‘Als je denkt dat ik de weinige mankracht waarover we beschikken naar zo’n uithoek ga sturen, alleen vanwege jouw idiote ideeën over wat een ring “denkt”, dan…’ Zijn stem stierf weg in gefrustreerd gemompel. ‘Vergeet het. Ga naar huis.’