30
‘Goed gedaan,’ zei Baldur, toen ze de verhoorkamer verlieten en snel naar zijn kantoor liepen. Hij glimlachte niet, keek Magnus niet eens aan, maar Magnus wist dat hij het meende.
‘Gaan we Hákon arresteren?’ vroeg Magnus.
‘We laten hem arresteren door de politie in Selfoss en hierheen brengen voor een verhoor,’ zei Baldur. ‘Ze kunnen sneller ter plaatse zijn. En ik zal ze vragen om naar die verdomde ring te zoeken.’ Hij zweeg even toen ze bij de deur van zijn kantoor kwamen. ‘Ik wil je er graag bij hebben als ze Hákon binnenbrengen.’
‘Als je de politie van Selfoss toch spreekt, kun je ze dan vragen om hun rapporten over de dood van dr. Ásgrímur in 1992 na te kijken?’ vroeg Magnus.
Baldur aarzelde, en gaf toen een kort knikje.
Toen Magnus terugkwam bij zijn eigen bureau, zag hij Árni zitten, die uitgeput leek.
‘Alles goed met de Governator?’ vroeg Magnus.
‘Erg leuk. Ik hoor dat er hier het een en ander is gebeurd.’
‘Baldur stuurt de politie in Selfoss er nu op uit om de pastoor van Hruni te arresteren.’
‘Denk je dat hij Agnar heeft vermoord?’
‘Hij of Tómas,’ zei Magnus. ‘We zullen het snel genoeg weten.’
‘Isildur en Steve Jubb zijn dus onschuldig?’
‘Daar lijkt het wel op,’ zei Magnus. En hij legde uit wat er allemaal was gebeurd terwijl Árni ruim tienduizend meter hoog in de lucht had gezeten.
Magnus verwachtte dat hij zo’n drie uur moest wachten voordat Hákon werd opgebracht, maar nog geen uur later beende Baldur de kamer binnen, met een gezicht als een donderwolk.
‘Heeft hij zijn auto meegenomen?’ vroeg Magnus.
‘Natuurlijk.’
‘En de ring?’
‘Ook verdwenen. Als die ooit al bestond.’
Isildur had een frustrerende vierentwintig uur achter de rug. Hij begon zijn twijfels te krijgen over Axel, de privédetective die hij had ingehuurd. Pétur Ásgrímsson had hen geen steek verder willen helpen, zijn zus Ingileif leek van de aardbodem te zijn verdwenen, en het was Axel niet gelukt veel te weten te komen van zijn zogenaamde contacten bij de politie. Tómas Hákonarson was aangehouden voor de moord op Agnar; er was bewijs dat hij op de desbetreffende avond bij het meer Thingvellir was geweest, maar de politie wees geruchten over magische ringen van de hand als mythologische verzinsels.
Idioten!
Hij en Gimli zaten in Hótel Borg te wachten op een telefoontje van Axel. In aparte kamers. Ondanks het feit dat ze in de virtuele wereld zo’n hechte band met elkaar hadden gesmeed, hadden ze in de echte wereld weinig met elkaar gemeen. Isildur herlas de Völsungensaga en Gimli keek naar herhalingen van een handbalwedstrijd. Hij had verklaard dat hij in het buitenland altijd graag naar de lokale sporten op tv keek.
Isildurs mobieltje ging. Hij keek naar het nummer dat op het beeldschermpje verscheen. Het was Axel.
‘Ik heb haar gevonden,’ zei de privédetective.
‘Waar is ze?’
‘In haar appartement.’
‘Geweldig! Laten we met haar gaan praten.’
‘Ik pik jullie over vijf minuten op.’
Isildur riep Gimli en ze wachtten voor het hotel. Het plein was leeg, op de duiven na. Het parlementsgebouw lag er plomp bij aan de zuidzijde, een krachtig gebouw van donker geworden steen. Het was iets kleiner dan het filiaal van Isildurs lokale bank in Trinity County, en stond naast wat wel het allerkleinste kathedraaltje ter wereld moest zijn.
Axel kwam aanrijden in zijn oude brik. Ze propten zichzelf erin en stonden binnen korte tijd voor het gebouw van Ingileif. Opnieuw nam Isildur het voortouw, en hij belde aan.
Een mooie blonde vrouw deed open, met een halve glimlach.
‘Hi,’ zei Isildur, er inmiddels van overtuigd dat je als jonge IJslander Engels hoorde te spreken. ‘Mijn naam is Lawrence Feldman. Ik ben de man die op het punt stond je saga te kopen. Mogen we binnenkomen?’
De halve glimlach verdween. ‘Nee, dat mag je niet,’ zei Ingileif. ‘Ga weg. Ik wil niets met je te maken hebben.’
‘Ik ben bereid een zeer goede prijs te betalen voor de saga, mevrouw Ásgrímsdóttir.’
‘Ik ga er niet met je over in discussie.’
Isildur drong aan. ‘En als u toevallig ook weet waar de ring zelf is, zal ik u voor die informatie betalen. Of voor de ring, als u die hebt.’
‘Rot op,’ zei Ingileif in niet mis te verstaan Engels, en ze sloeg de deur voor zijn gezicht dicht.
‘Grappig. Dat is precies wat haar broer ook zei,’ merkte Gimli op met een lachje.
Maar Isildur kon er de humor niet van inzien. Hij had gehoopt op een doorbraak bij Ingileif. In zijn ervaring kon je meestal krijgen wat je wilde als je maar met genoeg geld wapperde.
Maar dat leek niet noodzakelijkerwijs op te gaan in IJsland.
Ze staken de straat over, terug naar de auto.
‘Wat nu?’ vroeg Gimli.
‘Weet je iets van elektronische surveillance, Axel?’ vroeg Isildur.
‘Hoe bedoel je?’
‘Afluisterapparatuur. Telefoontaps, dat soort dingen.’
‘Dat is strafbaar,’ zei Axel.
‘Net als oversteken naast een zebrapad, en dat hebben we net gedaan. Het enige wat telt, is dat je niet wordt gepakt.’
‘Het is in IJsland niet strafbaar om over te steken naast een zebrapad,’ zei Axel.
‘Doet er niet toe,’ zei Isildur. ‘Ik wil weten wat die vrouw weet. En als ze het ons niet gaat vertellen, zullen we er zelf achter moeten komen.’
‘Vooruit dan maar,’ zei Axel.
‘Het is uiteraard niet zonder risico. Wat betekent dat je extra betaald krijgt. Noem het maar gevarengeld.’
‘Ik zal zien wat ik kan doen.’
Árni reed terug naar zijn appartement. Hij was hondsmoe, eigenlijk te moe om te rijden. Hij botste bijna achterop een busje dat plotseling remde voor een stoplicht.
Hij liet zijn gedachten gaan over de zaak en wat Magnus hem had verteld. Ergens was er iets wat niet helemaal klopte, iets wat aan zijn hersens knaagde. Pas toen hij echt in zijn appartement stond en een kop koffie zette, realiseerde hij zich wat het was.
O, god. Hij had weer een fout gemaakt.
Hij kwam sterk in de verleiding om het gewoon te vergeten, in bed te kruipen, het aan Magnus en Baldur over te laten om er zelf achter te komen.
Maar dat kon hij niet. Hij moest met een aantal mensen gaan praten. En wel nu meteen. Met een beetje geluk zou hij ongelijk hebben. Waarschijnlijk had hij ook ongelijk, zoals gebruikelijk. Maar hij moest het zeker weten.
Hij had eerst cafeïne nodig. Zodra hij zijn koffie had opgedronken, greep hij zijn jas en liep terug naar zijn auto.
Diego was niet blij.
Hij had het merendeel van de dag rondgehangen op het busstation Hlemmur, recht tegenover het hoofdbureau van politie. Hij had Magnus niet in of uit het gebouw zien gaan. Maar hij kon niet met zekerheid zeggen of Magnus binnenzat, want naast de twee ingangen aan de voorkant was hij er vrij zeker van dat er zich aan de achterkant, bij het parkeerterrein, nog een ingang bevond.
Plus hij viel lelijk uit de toon. Dit land was zo godverdomde wít. Niet blank, niet crèmebruin, maar geheel en al wit. De mensen waren zo blond dat ook hun haar bijna wit zag. Nergens een bruin tintje te bekennen, en zeker geen donkere huid.
Diego was het gewend op te gaan in de massa. Als je erover nadacht, zou je vermoedelijk zeggen dat hij eruitzag als een latino, maar hij had ook kunnen doorgaan voor een Arabier, of een Turk, of zelfs een zongebruinde Italiaan, of een combinatie van al het bovengenoemde. Hij viel in geen enkele Amerikaanse stad op. Zelfs toen hij in dat schattige kleine stadje op Cape Cod die effectenmakelaar koud had gemaakt, hadden mensen op straat niet echt omgekeken. In de VS liepen er in elke gemeenschap mensen rond die op hem leken.
Waar waren de godverdomde Eskimo’s? Die hadden zwart haar en een bruin gezicht. Maar in dit land woonden ze beslist niet.
Dit was zinloos. Hij overwoog zijn opties. Hij had het politiebureau gebeld om te vragen of er een Magnus Jonson werkte. Ja, die werkte bij de verkeerspolitie. Maar Diego was er vrij zeker van dat dat niet de Jonson was die hij zocht.
Wat was nu de volgende stap? Hij zou gewoon naar binnen kunnen lopen om te vragen of er een Amerikaanse agent op het bureau werkte. Hij vermoedde dat zoiets wel de ronde zou hebben gedaan. En als de agent die hij aansprak het niet wist, kon hij er waarschijnlijk snel genoeg achter komen. Probleem was alleen dat Jonson te horen zou krijgen dat er iemand naar hem had gevraagd. Diego wilde het doelwit niet van tevoren waarschuwen.
Hij kon teruggaan naar de Litouwers. Hij wist dat ze goed waren betaald door Soto om hem te helpen. Hij begreep dat ze in zo’n kleine plaats zeker niet in verband gebracht wilden worden met de moord, maar ze konden hem toch zeker wel in contact brengen met een derde partij die hem kon helpen? Een privédetective, of een corrupte advocaat. Iemand die IJslands sprak. Iemand die witter dan wit was.
Hij had niet veel tijd. Jonson kon elk moment op een vliegtuig terug naar de VS worden gezet. Eenmaal daar zou het niet moeilijk zijn voor de FBI om hem de paar dagen voor het proces te beschermen.
Hij zat in het koffiebarretje in het station, aan zijn vijfde of zesde kop, terwijl hij de twee ingangen aan de voorkant afwisselend in de gaten hield.
Er kwam een grote kerel naar buiten. Een grote kerel met rood haar.
Daar had je hem!
Diego liet de halflege kop koffie achter en huppelde bijna het busstation uit.
Aan het werk.
Magnus liep de heuvel op naar de Grand Rokk. Het was halfnegen en hij had de indruk gekregen dat hij die avond niet meer nodig was op het bureau.
Baldur was woedend geweest. Alle positieve gedachten die hij eerder over Magnus mocht hebben gehad, waren verdreven. Waarom had Magnus Baldur niet gebeld zodra hij besefte dat Hákon de vader was van Tómas? Waarom was hij niet bij Hákon in Hruni gebleven en had hij niet gewacht op versterking om de pastoor te arresteren?
Waarom had hij Hákon laten ontsnappen?
Terwijl de rest van de afdeling geweldsmisdrijven als een krankzinnige in het rond rende, had Magnus werkeloos moeten toekijken. Dus vertrok hij.
De barman herkende hem en schonk een grote Thule voor hem in. Een aantal van de stamgasten zei hallo. Maar hij was niet in de stemming om een praatje te maken, hoe vriendelijk bedoeld ook. Hij nam zijn biertje mee naar een kruk in de hoek van de bar en dronk het daar op.
Baldur had uiteraard gelijk. De reden waarom Magnus had gewacht tot hij terugkeerde in Reykjavík alvorens Baldur te vertellen wat Hákon had gezegd, was niet bepaald nobel. Hij deed het zodat hij, en niet Baldur, het verhaal van Tómas zou ontrafelen.
Wat hem was gelukt. Hij had de zaak opgelost. Niet alleen ontdekt wie Agnar had vermoord, maar ook wat er was gebeurd met Ingileifs vader. Het moment van triomf had zoet gesmaakt, maar slechts een uur geduurd.
Er bestond een kans dat Hákon er alleen met de auto op uit was om een boodschap te doen en over een uurtje zou terugkomen. Of dat hij door de politie zou worden aangehouden. Hij was een kerel die direct opviel, en het land was klein, of althans de bewoonde delen ervan. Magnus vroeg zich af of Hákon zich in de wildernis zou verschuilen, net als de vogelvrijverklaarden in de saga’s, levend op bessen terwijl hij de wet ontweek.
Een mogelijkheid.
Het leed geen enkele twijfel, Magnus had het verknald.
Dat betekende in elk geval dat de nationale politiecommissaris niet zou eisen dat hij in IJsland bleef voor de volle twee jaar die hij oorspronkelijk had verwacht. Ze zouden blij zijn om volgende week van hem af te zijn.
En hij zou blij zijn om te vertrekken.
Of toch niet?
Het was waar wat hij tegen Ingileif had gezegd: de herinneringen aan zijn vroegere leven in IJsland waren pijnlijk, nog pijnlijker door de toevallige ontmoeting met zijn nicht. En het wilde duidelijk niet boteren met Baldur. Maar zijn korte verblijf in IJsland kende ook leuke aspecten. Hij voelde wel degelijk een affiniteit met het land. Meer dan dat, het was loyaliteit, een plichtsgevoel. De trots die IJslanders voelden voor hun thuisland, hun vastberadenheid om hun stinkende best te doen het te laten functioneren, werkte aanstekelijk.
Iemand als Magnus rekruteren was geen slecht idee geweest van de commissaris. De politieagenten die hij had ontmoet, waren slim, eerlijk, hardwerkend. Het waren goede jongens, zelfs Baldur. Ze misten alleen de ervaring met grootstedelijke criminaliteit en hij wist dat hij hen daarbij kon helpen.
En dan was er nog Ingileif.
Hij voelde niet het verlangen om terug te gaan naar Colby, en hij was er vrij zeker dat zij er niet op zat te wachten om bij hem terug te komen.
Maar Ingileif.
Hij had dat echt verpest. Ze had gelijk, hun relatie was meer dan een vluchtig avontuurtje. Hoeveel meer wist Magnus niet, en zij ook niet, maar dat maakte niet uit. Hij had er geen punt van moeten maken.
Hij bestelde nog een biertje.
Hij zou een nieuwe poging wagen. Zeggen dat het hem speet. Hij wilde haar nog een keer zien voordat hij huiswaarts keerde. Misschien zou ze hem doodleuk zeggen op te hoepelen, maar het was het risico waard. Hij had niets te verliezen.
Hij sloeg de helft van zijn bier achterover en verliet de bar.
Diego had een goede plek voor zichzelf gevonden, in de rokerstent op de voorplaats van de Grand Rokk. Hij was naar binnen gewandeld om bij de bar een biertje te halen, en had de grote agent alleen zien zitten met zijn drankje, in gedachten verzonken.
Perfect.
Er was één probleem: Diego’s auto stond nog een paar straten vanaf het busstation geparkeerd. Hij was Jonson te voet gevolgd. Hij peinsde er niet over om hem op klaarlichte dag om te leggen. Om te kunnen ontsnappen, moest hij wachten tot het donker werd.
Maar het was nog steeds licht. Hij keek op zijn horloge. Bijna halftien. Wat was dat toch met dit land? Het was nog maar april; in de Verenigde Staten zou het al uren geleden donker zijn geworden.
Er zat niets anders op dan Jonson te blijven volgen. Als hij zich nog op straat bevond bij het vallen van de duisternis, zou Diego toeslaan. Anders zou hij hem naar huis volgen en in de kleine uurtjes van de ochtend inbreken.
Toen zag hij de grote agent doelbewust uit de bar lopen, voorbij de tent en naar de straat. Diego volgde hem.
Eindelijk begon het donker te worden, of althans schemerig. Nog niet donker genoeg. Maar als Jonson een lange wandeling moest maken om thuis te komen, deed zich misschien een kans voor om iets te doen. Diego schoot liever in een stille straat een paar kogels door Jonsons hoofd dan dat hij rondstommelde in een vreemd huis, met god weet wie nog meer.
Magnus kwam bij het huis van Ingileif. Er brandde licht boven in haar appartement. Hij aarzelde. Zou ze naar hem luisteren?
Er was maar één manier om daarachter te komen.
Hij drukte op de bel aan de zijingang van het huis, bij de trap die omhoogleidde naar haar appartement.
Ze deed de deur open. ‘O, ben jij het.’
‘Ik kom je zeggen dat het me spijt,’ begon Magnus. ‘Ik heb me schofterig gedragen.’
‘Zeg dat wel.’ Ingileifs gezicht stond koel, bijna uitdrukkingsloos. Niet vijandig, maar zeker niet blij om hem te zien.
‘Mag ik binnenkomen?’ vroeg hij.
‘Nee,’ zei Ingileif. ‘Je hebt je schofterig gedragen. Maar je had in wezen gelijk. Je verlaat IJsland over een paar dagen. Het heeft geen zin om emotioneel meer met elkaar betrokken te raken.’
Magnus keek verwonderd. ‘Dat begrijp ik. Dat heb ik je immers verteld, zij het dan veel minder tactvol. Maar…?’
Ingileif trok haar wenkbrauwen op. ‘Maar?’
Magnus wilde haar vertellen dat hij haar echt graag mocht, dat hij haar beter wilde leren kennen, dat het wellicht zinloos was maar wel het juiste om te doen, hij wist dat dat zo was. Maar haar grijze ogen stonden kil. Nee, zeiden ze. Nee.
Hij zuchtte. ‘Ik ben heel blij je te hebben ontmoet, Ingileif,’ zei hij. Hij boog zich voorover, kuste haar vluchtig op de wang, en draaide zich om in de toenemende duisternis.
Árni zat in zijn auto, illegaal geparkeerd voor de boekwinkel Eymunds son in de Austurstraeti, en belde het bureau. Hij kreeg te horen dat Magnus weg was en die avond niet meer zou terugkomen. Toen belde hij Magnus’ mobiele nummer. Geen antwoord, de telefoon stond uit. Dus belde hij het huis van zijn zus.
‘O, hoi, Árni,’ zei Katrín.
‘Heb je Magnús gezien?’
‘Vanavond niet. Maar misschien zit hij op zijn kamer. Ik zal even kijken.’ Árni roffelde met zijn vingers op het dashboard, terwijl zijn zus in Magnus’ kamer keek. ‘Nee, hij is er niet.’
‘Enig idee waar hij kan zijn?’
‘Hoe zou ik dat moeten weten?’ protesteerde Katrín.
‘Alsjeblieft, Katrín. Waar gaat hij ’s avonds naartoe, weet je dat?’
‘Niet echt. Wacht, volgens mij gaat hij soms naar de Grand Rokk.’
‘Bedankt.’ Árni beëindigde het gesprek en reed snel door naar de Grand Rokk. Hij was er binnen twee minuten.
Hij moest Magnus spreken. Hij had het nagetrokken. Hij had inderdaad een fout gemaakt. Hij wist wie Agnar had vermoord.
Hij stopte in de straat recht voor de bar en rende naar binnen. Hij toonde kort zijn legitimatiebewijs aan de barman en vroeg of hij Magnus had gezien. Ja, die had hij gezien. De grote kerel was een kwartier geleden vertrokken.
Árni sprong terug in zijn auto en reed de heuvel op, in de richting van de Hallgrímskirkja. Hij stopte bij een kruispunt. Voor hem stak een man over, die een flodderig sweatshirt droeg met een capuchon. De man was vrij lang, slank, donker van huidskleur, en liep met vastberaden tred. Árni kende hem ergens van.
Het was de vent die hij in de aankomsthal op vliegveld Keflavík had gezien. De Amerikaan die was opgewacht door de Litouwse drugsdealer.
Het was een rustige straat. De Latino had zijn tempo versneld tot een stevige looppas. Hij deed zijn capuchon omhoog.
Toen Árni het kruispunt overstak en de heuvel op reed, zag hij verderop in de straat Magnus langzaam voortslenteren, het hoofd omlaag, diep in gedachten. Árni was moe. Hij had een paar tellen nodig om te beseffen wat er stond te gebeuren. Hij remde, schakelde meteen in zijn achteruit, en reed snel achteruit de heuvel af. Hij botste tegen een geparkeerde auto, gooide zijn portier open en sprong eruit.
‘Magnús!’ riep hij.
Magnus bleef stilstaan. Keerde zich om. Net als de Latino.
De man stond op nog geen twintig meter, maximaal. Hij greep iets in de voorzak van zijn sweatshirt.
Árni stormde op hem af.
Hij zag hoe de ogen van de Latino zich opensperden. Hij zag hem het wapen uit zijn zak halen. In de lucht heffen.
Árni wierp zich in volle vaart op hem, net toen het wapen afging.
Magnus draaide zich snel om bij het horen van een klap van metaal op metaal. Hij zag Árni uit zijn voertuig springen, hoorde hem roepen, zag hem naar de lange gestalte in de grijze hoody rennen.
Magnus haastte zich naar hen toe, net toen Árni de man tegen de grond kegelde. Hij hoorde het geluid van een pistoolschot, gedempt door Árni’s lichaam. De man rolde weg bij Árni, en wendde zich naar Magnus. Hief zijn wapen vanuit een liggende positie.
Magnus was hem op zo’n zes meter genaderd. Hij maakte geen schijn van kans om de man te bereiken voordat die de trekker overhaalde.
Links zag hij een opening tussen twee huizen. Hij maakte een ontwijkende beweging en dook erdoorheen. Hij hoorde nog een schot en een kogel die afketste op gevelbeplating.
Magnus bevond zich in een achtertuin, met voor en aan de ene kant nog meer achtertuinen. Hij keerde naar rechts en sprong tegen een bijna twee meter hoge schutting. Slingerde zijn lichaam erover op het moment dat er weer een schot klonk.
Maar Magnus wilde niet vluchten voor deze kerel.
Hij wilde hem te pakken krijgen.
Er flitste een schijnwerper aan, die Magnus verblindde. Deze tuin grensde aan een meer welvarend uitziende woning. Magnus keek of hij zich ergens kon verschuilen.
Vóór de explosie van licht had Magnus de schijnwerper opgemerkt, op nog geen metertje voor de schutting van de ernaast gelegen tuin. Hij rende er meteen op af, bereikte de schutting en hurkte neer. Hij zat diep in de schaduw. In het verblindende licht zou de man hem met geen mogelijkheid kunnen zien.
De man verscheen boven op de schutting en liet zich in de tuin zakken. Hij bleef stilstaan om te luisteren. Stilte.
Magnus ademde zwaar. Hij slikte, probeerde zijn ademhaling in bedwang te houden, ervoor te zorgen dat hij geen geluid maakte.
De man stond doodstil, tuurde rond in de tuin. Magnus besefte dat hij een fout had gemaakt. De kerel had de stilte gehoord. Het uitblijven van voetstappen.
Hij wist dat Magnus zich in de tuin bevond.
Magnus was van plan geweest om de kerel te grijpen terwijl die door de tuin rende, om hem van achteren te tackelen. Dat plan ging niet werken.
Heel even keek de man recht naar Magnus. Magnus verroerde zich niet, bad dat zijn theorie over het licht zou kloppen. Dat bleek zo te zijn.
Voorzichtig onderzocht de man een struik. En nog een. Toen bleef hij weer stilstaan, luisterde.
De schijnwerper werkte met een bewegingssensor. Geen beweging, geen licht. Hij ging uit.
Magnus wist dat hij maar een paar tellen had voordat de ogen van de man aan het donker gewend raakten. Hij wist ook dat als hij recht op hem af rende, de man zou schieten in de richting vanwaar het geluid kwam en hij geraakt zou worden door een kogel. Dus rende hij een paar stappen naar voren en dook toen naar links, als een fullback bij American football die door de verdediging schoot.
Er klonk een schot; het vuur uit de loop verlichtte een fractie van een seconde het gezicht van de man.
De man bewoog zijn wapen naar rechts, richtte het recht op Magnus, mikte hoog.
Dus dook Magnus laag, een tackle op de knieën van de man. Nog een schot, iets te hoog, en de man ging neer.
Magnus worstelde en greep de hand die het wapen vasthield. Hij pakte de loop en wrong die omhoog, naar de man toe. Nog een schot, en vanaf het huis het geluid van brekend glas. Er volgde een bevredigen de knak en een schreeuw toen een duim brak, die bekneld zat in de trekkerbeugel. Met zijn vrije hand klauwde de man naar Magnus’ gezicht en ogen. Magnus verzette zich en wist het wapen los te wrikken, rolde naar achter en half overeind.
Hij richtte het wapen op het gezicht van de man.
Hij wilde de trekker overhalen; hij wilde zo graag de trekker overhalen. Maar hij wist dat dat tot allerlei problemen zou leiden.
‘Sta op!’ riep hij in het Engels. ‘Sta op, of ik schiet de kop van je romp!’
Ze gingen allebei langzaam staan, de ogen op elkaar gericht, zwaar ademhalend.
‘Handen omhoog! Kom hierheen!’
Magnus hoorde geroep in het huis. ‘Bel de politie,’ schreeuwde hij in het IJslands.
Hij duwde de man langs de zijkant van het huis naar de straat, waar hij hem tegen de muur drukte, met zijn gezicht tegen de golfplaten. Nu had hij een probleem. Hij wilde kijken hoe Árni eraan toe was, maar hij kon niet het risico nemen om de man onbewaakt achter te laten.
Hij overwoog nogmaals om de kerel gewoon door het hoofd te schieten. Hij kwam in de verleiding.
Slecht idee.
‘Draai je om,’ beval hij, en terwijl de man zich naar hem omkeerde, bracht hij het wapen naar zijn linkerhand en gaf de man met zijn rechter een kaakslag.
Magnus voelde de pijn door zijn hand schieten, maar de man zakte in elkaar. Bewusteloos.
Magnus knielde naast Árni. Hij leefde nog; zijn oogleden trilden en zijn ademhaling verliep met korte stoten. Er zat een gat in zijn borst, er was bloed. Maar je hoorde niet dat vreselijk piepende geluid als bij een zuigende borstwond.
‘Rustig maar, Árni. Het komt goed. Hou vol, maatje. Je bent niet al te zwaar gewond.’
Árni’s lippen begonnen te bewegen.
‘Sst,’ zei Magnus. ‘Niet praten. Er komt zo een ambulance.’
Iemand had de politie gebeld, hij hoorde de sirenes naderen.
Maar Árni’s lippen bleven bewegen. ‘Magnus. Luister,’ fluisterde hij, in het Engels.
Magnus bracht zijn hoofd dicht bij Árni’s gezicht, maar hij kon niet echt goed horen wat Árni probeerde te zeggen. Hij ving alleen het laatste woord op, dat klonk als ‘bye’.
‘Hé, je hoeft nu geen afscheid te nemen, Árni, je gaat het redden, je bent de Terminator, weet je nog?’
Árni bewoog zijn hoofd heen en weer en probeerde opnieuw te spreken. Het werd hem te veel. De ogen sloten. De lippen stopten met bewegen.