17
Het was niet meer dan tien minuten lopen van het hoofdbureau van politie naar het Höfdi-huis, waar Ingileif had afgesproken met Magnus. Hij voelde zich al iets beter na de worst die hij op de terugweg van het kantoor van de commissaris had gehaald bij het eethuisje in het busstation, maar hij moest nog zijn uiterste best doen om zijn hoofd helder te krijgen.
Hij voelde zich zo stom. Zijn verontschuldiging aan de nationale politiecommissaris was oprecht geweest; hij waardeerde alles wat de man voor hem had gedaan, en Magnus had hem teleurgesteld. Zijn mederechercheurs leken eerst ontzag voor hem te hebben gehad; nu zouden ze hem alleen een lachertje vinden. Geen goed begin.
Hij was ook bang. Alcoholisme kwam vaak voor in families. Als er een gen voor bestond, vermoedde hij dat hij het had. Op de universiteit was hij door het oog van de naald gekropen. En toen hij hoorde over zijn vaders ontrouw was er diep vanbinnen iets in hem geknakt. Zelfs nu, met de gevolgen van zijn stommiteit nog naklinkend in zijn oren, wilde een deel van hem gewoon een omweg maken langs de Grand Rokk om een biertje te halen. En nog een. Uiteraard zou dat alles in het honderd laten lopen. Maar dat was ook de reden waarom hij het wilde.
En dat was gevaarlijk. Op een of andere manier moest hij wat Sigurbjörg hem had verteld terug in de kast stoppen.
Zich volledig storten op de zaak Agnar zou helpen. Hij vroeg zich af waarover Ingileif hem wilde spreken. Ze had nerveus geklonken aan de telefoon.
Hij vertrouwde haar niet. Hoe meer hij erover nadacht, hoe waarschijnlijker het hem leek dat de saga een door Agnar geschreven vervalsing was. Dat Ingileif met hem onder één hoedje had gespeeld, om het geheel authentieker te laten lijken. Ze hadden een heel hechte relatie gehad, mogelijk was die heel hecht gebleven, niettegenstaande de balletdansende studente literatuur.
Het Höfdi-huis stond helemaal alleen op een grasrijk plein tussen twee drukke wegen langs de kust. Een eenzame gestalte zat op een lage muur naast het gedrongen witte gebouw.
‘Bedankt dat je bent gekomen,’ zei Ingileif.
‘Geen probleem,’ zei Magnus. ‘Daarom heb ik je mijn nummer gegeven.’
Magnus ging op het muurtje naast Ingileif zitten. Ze keken uit over de baai. Een stevige wind dreef kleine wolken voort aan de lichtblauwe hemel, hun schaduwen schoten over het fonkelende grijze water. In de verte kon Magnus net een glimp opvangen van de gletsjer van Snaefellsnes, een witte vlek drijvend boven de zee.
Ingileif was gespannen, zat kaarsrecht op de muur, de schouders naar achter, het voorhoofd gefronst, wat het sneetje bij haar wenkbrauw accentueerde. Ze zag eruit als zo veel andere meisjes in Reykjavík: slank, blond, met hoge jukbeenderen. Maar ze had iets over zich wat haar anders maakte, een vastberadenheid, een doelgerichtheid, een houding waaruit sprak dat ze, ondanks de twijfels en zorgen die haar duidelijk plaagden, wist wat ze wilde en zich door niets of niemand liet weerhouden. Dat sprak Magnus aan. Ze leek met zichzelf te overleggen of ze hem iets wel of niet zou vertellen.
Hij bleef zwijgend zitten. Wachtte. Hij zag dat er ook een klein litteken op haar linkerwang zat. Dat was hem niet eerder opgevallen.
Ten slotte sprak ze. Iemand moest de stilte verbreken. ‘Je weet toch dat dit een spookhuis is?’
‘Het Höfdi-huis?’ Magnus keek over zijn schouder naar het elegante witte gebouw.
‘Ja. Er spookt een jong meisje rond dat zichzelf vergiftigde nadat ze was veroordeeld voor incest met haar broer. Ze joeg de mensen die hier vroeger woonden de stuipen op het lijf.’
‘IJslanders moeten eens leren niet zo bang te zijn voor spoken,’ merkte Magnus op.
‘Niet alleen IJslanders. Dit was vroeger het Brits consulaat. De consul was zo bang dat hij erop stond dat het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken hem toestemming gaf het consulaat op een ander adres onder te brengen. Blijkbaar blijft ze de lampen aan- en uitdoen.’ Ingileif zuchtte. ‘Ik heb echt medelijden met haar.’
Magnus dacht een trilling in haar stem te horen. Vreemd. De meeste spoken hadden het tijdens hun leven niet gemakkelijk gehad, maar toch. ‘Wilde je mij daarover spreken?’ vroeg hij. ‘Je wilt dat ik een kijkje ga nemen? Zo te zien zijn alle lampen momenteel uit.’
‘O, nee,’ reageerde ze, met een zwak glimlachje. ‘Ik wilde alleen weten hoe het met het onderzoek gaat.’
‘We maken vorderingen,’ zei Magnus. ‘We moeten Steve Jubbs handlanger opsporen. En we hebben nog niet geverifieerd of de saga echt is.’
‘O, hij is wel degelijk echt.’
‘Is dat zo?’ zei Magnus. ‘Of is het één grote zwendel bedacht door Agnar? Is hij daarom vermoord? Steve Jubb kwam erachter dat hij voor de gek werd gehouden?’
Ingileif lachte. De spanning leek uit haar lichaam te vloeien. Magnus wachtte tot ze was uitgelachen.
‘Nou?’ drong hij aan.
‘Ik zou graag willen dat je gelijk had,’ zei Ingileif. ‘En ik kan wel begrijpen waarom je dat misschien denkt. Maar uiteraard weet ik dat hij echt is. De saga heeft mijn hele leven overschaduwd, en generaties lang dat van al mijn familieleden.’
‘Dat zeg jij.’
‘Geloof je me niet?’
‘Niet echt,’ zei Magnus. ‘Je hebt geen geweldige staat van dienst als het aankomt op het vertellen van de waarheid.’
De glimlach verdween. Ingileif slaakte een zucht. ‘Nee, dat is zo, hè? En ik snap hoe je vanuit jouw positie de mogelijkheid moet overwegen dat het om een vervalsing gaat. Maar als jullie labjongens klaar zijn met hun tests, koolstof-14 of wat dan ook, zullen ze je vertellen hoe oud het velijn is. En de zeventiende-eeuwse kopie.’
‘Misschien,’ zei Magnus.
Ingileifs grijze ogen keken recht in de zijne. Magnus voelde zich een momentje ongemakkelijk, maar hij hield haar blik vast. ‘Ik wil je iets laten zien,’ zei ze.
Ze rommelde in haar tas en haalde er een vergeelde envelop uit.
Ze gaf hem aan Magnus. Een Britse postzegel, dezelfde koning als vorige keer, en hetzelfde handschrift.
‘Dit is waarom ik je heb gevraagd te komen. Ik had hem gisteren aan je moeten laten zien, maar dat heb ik niet gedaan.’
Magnus opende de envelop. Er zat een velletje postpapier in.
Merton College
Oxford12 oktober 1948
Beste Ísildsson,
Bedankt voor je uitzonderlijke brief. Wat een ongelofelijk verhaal! Het deel dat mij het meest verbaasde, was de inscriptie ‘De Ring van Andvari’ in runen. Je weet het nooit met de IJslandse saga’s. Ze zijn zo realistisch, maar onder geleerden is het gebruikelijk om ze af te doen als fictie. En ziehier, de ring zelf, minstens duizend jaar oud, die voorkomt in Gaukurs Saga! Na de ontdekking dat Gaukurs boerderij ligt bedolven onder al die as, heeft de saga een hoger waarheidsgehalte dan ik oorspronkelijk had verondersteld.
Ik zou graag de kans hebben gekregen om de ring te zien, vast te houden, aan te raken. Maar ik denk dat je er absoluut goed aan hebt gedaan om hem terug te brengen naar zijn geheime schuilplaats. Het is of dat, of hem zelf naar de mond van de Hekla brengen en erin gooien! Het zou volkomen misplaatst zijn om de kwade magie van de ring te gaan onderwerpen aan wetenschappelijk archeologisch onderzoek. En wees maar niet bang, ik zal niemand vertellen over je ontdekking.
Ik heb The Lord of the Rings eindelijk voltooid, na tien jaar hard werken. Het is een enorm omvangrijk werk geworden dat vermoedelijk minstens twaalfhonderd bladzijden zal beslaan, en ik ben er heel trots op. De publicatie gaat lastig worden in deze moeilijke tijden waarin het papier zo schaars is, maar mijn uitgevers blijven enthousiast. Als het uiteindelijk wordt gepubliceerd, wat ik toch hoop, zal ik je zeker een exemplaar sturen.
Met de beste wensen
en vriendelijke groeten,
J.R.R. Tolkien
‘Hierin staat dat je grootvader de ring heeft gevonden,’ zei Magnus.
Ingileif knikte. ‘Ja.’
Magnus schudde zijn hoofd. ‘Dat is ongelofelijk.’
Ingileif zuchtte. ‘Nee, dat is het niet. Het verklaart alles.’
‘Verklaart wat precies?’
‘Mijn vaders obsessie. Hoe hij is gestorven.’
‘Hoe bedoel je?’
Ingileif staarde naar de zee. Magnus bestudeerde aandachtig haar gezicht terwijl ze worstelde met haar emoties. Toen wendde ze zich tot Magnus, met tranen opwellend in haar ooghoeken. ‘Ik had je toch verteld dat mijn vader overleed rond mijn twaalfde?’
‘Ja.’
‘Hij was op zoek naar de ring. Ik vond het altijd absurd dat een geleerd iemand zo overtuigd kon zijn dat de ring nog bestond. Maar hij wíst het uiteraard. Zijn eigen vader moet het hem hebben verteld.’
‘Maar niet waar de ring exact verborgen lag?’
‘Precies. Na het overlijden van mijn grootvader begon pa meteen op zoek te gaan naar de ring. Ik vermoed dat opa hem had verboden ernaar te zoeken. Mijn vader zwierf vaak dagenlang in weer en wind door het gebied rond het Thjórsádal. En op een dag kwam hij niet meer terug.’
Ingileif beet op haar lip.
‘Wanneer heb je deze brief gevonden?’ vroeg Magnus.
‘Heel recentelijk. Nadat ik Agnar had benaderd. Hij had al de eerste brief van Tolkien, de brief uit 1938, die ik je gisteren heb laten zien. Maar hij vroeg of ik nog meer bewijs kon vinden, dus ging ik terug naar Flúdir en doorzocht de papieren van mijn vader. Er lag een bundeltje met brieven van Tolkien aan mijn opa, en deze zat erbij.’
‘Heb je het aan Agnar verteld?’
‘Ja.’
‘Die was vast door het dolle heen.’
‘Hij reed direct naar Flúdir om mij te zien. En de brief.’
Magnus haalde zijn notitieboekje tevoorschijn. ‘Op welke dag was dat?’
‘Vorige week zondag.’ Ze rekende snel uit het hoofd. ‘De negentiende.’
‘Vier dagen voordat hij werd vermoord,’ zei Magnus. Hij herinnerde zich Agnars e-mail aan Steve Jubb, waarin Agnar vertelde iets anders te hebben gevonden. En Jubbs sms’je aan Isildur waaruit min of meer hetzelfde bleek. Iets waardevols. Kon het de ring zijn geweest?
‘Heb je enig idee waar de ring is?’
Ingileif schudde haar hoofd. ‘Nee. In de saga staat wel dat de ring verborgen ligt onder de kop van een hond. Er zijn allerlei vreemd gevormde lavarotsen waarin je honden zou kunnen herkennen wanneer je er vanuit een bepaalde hoek naar kijkt. Daar was mijn vader naar op zoek. Waarschijnlijk heeft mijn grootvader de grot gevonden, en mijn vader niet.’
‘En Agnar? Had hij enig idee waar de ring kon zijn?’
Ingileif schudde haar hoofd. ‘Nee. Hij vroeg het natuurlijk aan mij. Hij drong er heel agressief op aan. Ik heb hem er min of meer uitgegooid.’
‘Dus voor zover jij weet, ligt de ring nog ergens verborgen in een kleine grot?’
‘Ik denk het,’ zei Ingileif. ‘Je gelooft me nog steeds niet, hè?’ Magnus bestudeerde het rechte, zorgvuldige handschrift. Het zag er echt uit. Maar als een nauwkeurig vervalser dit had geschreven, zou het uiteraard ook echt lijken. Hij keek op naar Ingileif. Ze leek de waarheid te vertellen, in tegenstelling tot zijn twee eerdere gesprekken met haar, toen ze glashard had gelogen. Ze kon haar eerdere ongemakkelijkheid natuurlijk hebben gespeeld om hem de indruk te geven dat ze ditmaal de waarheid sprak, maar ze zou een volleerd actrice moeten zijn om dat voor elkaar te krijgen. En heel sluw.
Kon hij geloven dat de ring uit Gaukurs Saga werkelijk bewaard was gebleven?
Het was een verleidelijke gedachte. Er werd onder geleerden veel gediscussieerd over hoe historisch accuraat de IJslandse saga’s eigenlijk waren. De meeste mensen en veel van de gebeurtenissen die erin stonden vermeld, hadden echt bestaan dan wel plaatsgevonden, maar er kwamen ook passages in voor die duidelijk pure verzinsels waren. Telkens wanneer Magnus de saga’s las, wisten de zakelijke stijl en de realistische personages zijn ongeloof op te schorten, totdat hij het gevoel kreeg dat hij het middeleeuwse IJsland bijna kon aanraken.
De rechercheur in hem weerstond de verleiding. Om te beginnen kon Magnus er niet eens zeker van zijn dat de saga echt was. En zelfs als dat zo was, kon de ring zijn verzonnen. En zelfs als er een gouden ring had bestaan, zou die nu waarschijnlijk begraven liggen onder tonnen as, of al lang geleden zijn gevonden en verkocht door een arme herder. Het hele verhaal klonk onwaarschijnlijk. Hoogstonwaarschijnlijk. Maar speculeren had geen zin. Het deed er niet echt toe wat Magnus dacht: wat er wel toe deed, was wat Agnar geloofde, en Steve Jubb en Isildur.
Want als een ware The Lord of the Rings-fanaticus dacht dat hij een kans maakte om de ring, de Ene Ring, in handen te krijgen, zou hij er mogelijk een moord voor willen plegen.
‘Ik weet niet wat ik ervan moet denken,’ zei Magnus. ‘Maar bedankt dat je het mij hebt verteld. Uiteindelijk.’
Ingileif haalde haar schouders op.
‘Het was uiteraard beter geweest als je dit van te voren had verteld.’
Ingileif zuchtte. ‘Het was beter geweest als ik die vervloekte saga hele maal niet uit mijn kluis had gehaald.’