17 De priestermoord te Bergeijk

Het slot is sinds lang verdwenen, maar héél oude Bergeijkenaren wijzen u nog de plaats aan waar het eens stond. Omstreeks 1898 heeft men bij graafwerk nog de fundamenten gevonden, een halve meter dik, de onderstukken van veldkeien, met daarop dikke lagen tufsteen. Maar al zijn alle zichtbare herinneringen aan de ridder van dat slot verder verdwenen, het verhaal van z’n misdadig leven is in die contreien bewaard gebleven.

profiel van de moord:

plaats en tijd : Bergeijk, rond het middaguur.

slachtoffer : Benedict, de oude cureit van de oude dorpskerk in Bergeijk.

dader : De slotridder uit de buurtschap de Maai.

afloop : De ridder is na zijn gruweldaad tot inkeer gekomen. Hij is in grote angst naar Luijksgestel gevlucht, dat onder de jurisdictie van de bisschop van Luik viel. Zo kon de hertog van Brabant, die de misdaden in Bergeijk moest berechten, hem niet in handen krijgen. Het verhaal gaat dat de ridder wel boete heeft gedaan. In Luijksgestel, dat toen nog geen godshuis bezat, liet hij een kerk bouwen, waar hij veel aan doneerde. En al zijn veld en akkergrond heeft hij verdeeld tussen Bergeijk en Luijksgestel om de dorpelingen, die hij zo onbarmhartig behandeld had, schadeloos te stellen. En ook de abdij van Postel heeft hij met enkele hoeven begunstigd. De rosse ridder zou in deze abdij z’n laatste levensjaren als lekenbroeder hebben doorgebracht.

Bergeijk, in een ver verleden, door Hub. Kunst –
Haro! Haro! de wilde jacht!

De ridder van het slot op de Maai is deze vroege najaarsmorgen uitgetogen met z’n knechten en drijvers. Het wild tiert welig in deze boomrijke en droge streek; als ge te voet of te paard het woud doorkruist, ziet ge vaak de schuwe reeën en damherten wegvluchten tussen de ijle struiken. Waar de bodem zacht glooiend opgolft tot lage zandige heuvelkammen, begroeid met mager heidekruid en heetbruine gagel, hebben de konijnen hun holen uitgegraven. De ridder op z’n vurig jachtpaard, galoppeert over greppels en sloten door struweel en varengewas, over knoestige boomstronken. Dwars door de omgeploegde schrale akkers der keuters gaat vaak z’n wilde galop. De hoeven van ’t moorzwarte ros ploffen dof in de zwarte vaste bosgrond en af en toe spatten de ruige mosvlokken hoog boven de stampende achterbenen. De ridder staat opgericht in de stijgbeugels en houdt de teugel met vaste, straffe hand. De bontmuts is hem afgegleden tussen de hangende bladertakken, en z’n rosse verwoelde haren vormen een brandrood kaproen boven z’n verhitte norse gezicht. Een jachtspies houdt hij werpensree in de rechterhand, schuins over de rug hangt de notenhouten boog en opzij van ’t zadel rotelen de pijlen in de leren koker. Met stem en gebaar spoort hij z’n knechten, sommige te paard, sommige te voet, aan tot snellere loop en soms vloekt hij op de drijvers, die met knuppels en staven kloppen in struiken en holen om het wild op te jagen.

Maar deze morgen schijnt het jagersgeluk hem niet gunstig te zijn. De zon stijgt al hoger in de hemel, de najaarsmist is bijkans geheel opgetrokken, de vochtige blaren blinken in de flonkering der stralen, en de bronzen schoonheid der herfstnatuur vlamt op in weelderige pracht.

De rosse ridder ziet niets van dit alles. Hartstochtelijk jager als hij in heel de Kempen bekend is, verdriet het hem dat hij nog niets gevangen en geschoten heeft.

Z’n weitas blijft leeg. Een paar magere konijnen hebben de drijvers kunnen verrassen, maar verachtelijk werpt hij ze toe aan de onthutste vermoeide knechten.

De rosse ridder is nu vervaarlijk om aan te zien. Hij vloekt een dreunende vloek, dat de schamele jagersknechten zich met een schuwe vluchtige handbeweging in stilte bekruisen. Dan geeft hij z’n lijfknecht bevel de hoorn te blazen, want de jacht wordt plots afgebroken. Spoorslags rent de wilde jager terug in de richting van ’t dorp van Bergeijk.

Benedict, de oude cureit, is die morgen ook vroeg opgestaan. Hij is ’n boerenzoon; als ’t eerste daglicht door de vensterblinden kiert, verlaat hij z’n legerstee. Dan gaat hij brevieren in de paden van z’n hoftuin en mediteert wat bij z’n bijenkorven, waar op deze schone herfstdag de nijvere bijen brommend zoemen in een haastige en toch kalme bedrijvigheid. Het is vrijdag, de morgen vordert al, straks moet hij nog de mis opdragen in het koele, zeer kleine kerkje, waarvan het torentje opspitst tussen de rieten en strooien daken. Hij mag vandaag niet te vroeg beginnen; hij moet de regel trouw onderhouden. Hij weet dat de ridder een van z’n eigenzinnigste parochianen is, die hem soms nachten van slapeloosheid bezorgt. Een hardvochtig man, een dobbelaar en drinker, die met onbekende trawanten in de burcht op de Maai de dolste, nachtelijke drinkgelagen viert. Een ridder die al jaren berucht is om z’n duistere daden; een eerloze vrouwenverkrachter, een schandvlek voor de Kempenstreek. Maar hij is nu eenmaal afhankelijk van hem. Verwaten en trots komt hij nu en dan des zondags in die late, veel te late heilige mis, en ploft dan neer in z’n zetel en luistert verveeld naar het korte sermoen. Dadelijk na het laatste evangelie is hij weer vertrokken op z’n moorzwarte draver. De cureit peinst over deze verdoolde ziel, dit zwarte schaap in z’n overigens zo volgzame kudde.

De heilige mis is begonnen. De zandloper is door Benedict reeds driemaal omgekeerd in z’n woonkamer en aan de zon ziet de boerenzoon duidelijk dat het niet ver van het middaguur zal zijn.

Met z’n oude, bevende hand heeft hij het touw getrokken van het kleine ijzeren luiklokje, dat z’n korte, klikkende klanken laat neerdalen over de lage daken en de armelijke zandakkers. Ook de ridder, die met z’n paard naar z’n burcht terugkeert na een mislukte jacht, hoort de afgebroken en kortaf gestoten klanken. Hij heft driftig het hoofd, dan buigt hij voorover en dringender drijft hij met knieën en sporen het moede paard tot haastiger ren. Vlokken schuim vliegen van de mond van ’t briesende ros, dat koers zet naar de oude dorpskerk. Is die paap al begonnen met de mis? Het is nog geen middag, nog lang niet! De ridder zal tonen dat hij de meester is op dit afgelegen dorp. Hij en hij alleen, zal het hier te zeggen hebben. De paap is te vroeg begonnen! Hij heeft iemand gevonden op wie hij z’n bedwongen woede zal botvieren. Daar rijdt hij het kerkplein op en schreeuwt een late kerkganger toe dat hij op z’n paard heeft te letten. Dan schopt hij de wrakke kerkdeur open, en staat daar achter in het lage boerse bedehuis, met de werpspies in de hand, in z’n beslijkte laarzen en met z’n vlamrode harige kop als een duivels monster.

Benedict staat aan ’t altaar, hij is al dicht bij de Consecratie gekomen; zo-even heeft hij zich omgekeerd tot de weinige gelovigen, die verspreid staan op de grijze plavuizen en z’n uitgespreide armen omvatten hen allen in een wijde zegening. ‘ Orate fraters , bidt broeders!’

De herfstzon schijnt zacht en weemoedig door de groenige ruitjes in ’t priesterkoor. Benedict heeft wel enig gerucht gehoord achter zich, maar hij houdt het grijze hoofd gebogen in volle aandacht bij de heilige handeling. Opeens... het moet de satan zelve geweest zijn...! Plots heeft de woeste ridder de jachtspriet geheven en richt ze naar voren. Zwierend, suist ze door de kerkruimte en haar ijzeren punt boort zich diep in de rug van de biddende priester. Met ’n zachte kreet is de oude Benedict neergevallen voor de tombe van ’t altaar. De uitroepen van ontzetting van de goede Bergeijkenaren hoort hij veraf als door een vage nevelwand. Dan verliest hij ’t bewustzijn; nog even beweegt hij moeilijk het lichaam, kletterend valt de speer uit de geopende wonde. Dan wordt het spoedig stil. Het lijk ligt met het gezicht voorover op de lage treden van het altaar. De rode kazuifel gloeit als een felle vlek in de schemerige ruimte van het halfronde koor. Het donkere bloed welt uit de wonde, doorsijpelt geleidelijk het witte onderkleed en vloeit over de grijze plavuizen. Stil knisperen de kaarsen; een zonnestraal vonkt in de gouden kelk, die op ’t altaar blinkt en op het opgeslagen missaal.

Met geschreeuw van ontzetting is ’t volk opgerezen en dringt naar de uitgang. De ridder staat wezenloos, versteend, en staart voor zich uit; het is de baarlijke duivel geweest, verhaalden later de simpele dorpers. Met bloeddoorschoten ogen staat de ridder nog even beeldstil en stom, dan wankelt hij naar de deur, ge hoort z’n zwaar vernagelde laarzen klinken op de vloerstenen. Buiten gekomen, slaat de volle schijn der zon hem in ’t gloeiend gezicht; daar staat z’n trillend paard, hij rukt de teugels uit de handen van de wachter, met één sprong zit hij in ’t zadel, dan spoort hij het dier zo genadeloos in de weke, rillende flanken, dat het steigert en springt met hoge sprongen. Dan gaat het als een pijl over ’t kerkplein en over de dorpsweg, in een razende ren. De ridder hangt laag over de nek, klampt zich aan de warrige manen...

Dood en doemenis, de duivel gaat voorbij, als een bliksem zo snel. Haro Haro! De wilde jacht...!

Mysteries in Noord-Brabant / druk 1
titlepage.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_0.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_1.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_2.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_3.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_4.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_5.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_6.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_7.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_8.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_9.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_10.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_11.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_12.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_13.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_14.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_15.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_16.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_17.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_18.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_19.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_20.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_21.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_22.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_23.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_24.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_25.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_26.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_27.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_28.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_29.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_30.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_31.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_32.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_33.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_34.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_35.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_36.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_37.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_38.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_39.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_40.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_41.xhtml
awb_-_mysteries_in_nb_split_42.xhtml