Achtendertig

GOLESTANPALEIS (TEHERAN), 30 DECEMBER 1978

Niemand luistere voortaan meer naar de woorden en lerin gen van de Leugengeesten…
(Avesta, Vierde Gatha Yasna 31:18)

Razdi was in een slechte stemming en zijn humeur werd er niet beter op toen hij het weelderig ingerichte kantoor van sjah Reza Pahlavi binnenstapte en zag dat het prinses Asjraf was die hem opwachtte. De tweelingzuster van de sjah stopte met het schikken van kerstrozen in een vaas en gebaarde naar een van de brede fauteuils in de zithoek. ‘Gaat u zitten.’

Razdi bleef staan in zijn typische houding: beide handen over elkaar geslagen op de knop van zijn wandelstok. Zijn blik gleed naar het lege bureau. ‘Komt hij niet?’

‘Nee. Sjah Mohammed Reza Pahlavi voelt zich niet goed.’

‘Zijn gezondheid zal er niet op verbeteren als hij mij blijft mijden, prinses. Hebt u hem mijn voorstel overgemaakt?’

‘Ja. Hij is het er niet mee eens. Hij luistert naar niemand meer, ook niet naar mij. Hij slaapt weer met een pistool onder zijn hoofdkussen, zoals vijfentwintig jaar geleden, maar hij houdt bij hoog en bij laag vol dat hij niet meer de zwakkeling is die voor Mossadegh op de vlucht sloeg. Hij is de Sjahansjah, de Koning-der-Koningen, zegt hij.’

‘Niet voor lang meer, als hij mijn raad niet opvolgt,’ antwoordde Razdi nors. ‘Khomeini weigert te onderhandelen zolang Reza Pahlavi op de troon zit. Door troonsafstand te doen ten voordele van zijn zoon, kan hij het voortbestaan van de monarchie misschien redden, zij het onder een islamitisch regime.’

De prinses stampte boos met haar voet op de grond. ‘Mijn broer is geen offerdier.’

‘Nee. Maar de terugkeer van Khomeini wordt onvermijdelijk. President Carter heeft me bezworen daar niets tegen te ondernemen.’

Prinses Asjraf begon rusteloos op en neer te lopen. ‘Een pact met de duivel noem ik zoiets. De triomfantelijke terugkeer van de ayatollah in ruil voor de smadelijke verbanning van een nobel man, die vijfentwintig jaar lang alleen de lotsverbetering van zijn volk voor ogen had.’

‘Niemand zal dat laatste betwisten, prinses, maar met wat de koninklijke familie in de Pahlavi Foundation heeft opgepot, zal de sjah de rijkste banneling ter wereld zijn.’

‘Met wat jij naar de Razdi Foundation hebt overgeheveld, zul je ook niet meteen van de hemelse dauw moeten leven.’

‘De nettowinst van de Razdi Foundation wordt in haar geheel aan onderwijs en gezondheidszorg voor de behoeftigen besteed, prinses. Dat is, zoals u weet, voor mij een manie geworden.’

‘Is dat een insinuatie aan het adres van mijn broer?’

‘Nee. Het is een rechtvaardiging. Ik heb sjah Reza hogelijk geacht om wat hij voor Perzië heeft verwezenlijkt. Met zijn steun en medewerking heb ik de Witte Revolutie kunnen afkondigen. Daardoor werd Perzië onder zijn bewind het eerste islamitische land met vrouwenkiesrecht, met winstdeling in de industrie, met een onderwijskorps om het analfabetisme te bestrijden. We hebben fabrieken gebouwd, scholen, wegen, bruggen. De herverdeling van landbouwgronden…’

‘De landhervorming was een fiasco.’

‘Dat was onze grootste vergissing. We hadden er geen rekening mee gehouden dat de clerus de belangrijkste grootgrondbezitter was. Khomeini riep de bevolking op de landhervorming en de emancipatie van de vrouw te boycotten. En we hebben nog meer fouten gemaakt. Op regeringsvlak is te veel geld uitgegeven aan het leger en aan prestigeprojecten en te weinig aan de hervorming van het land of de instandhouding van traditionele ambachten. Zo hebben we Khomeini in de kaart gespeeld. We hoorden alleen de onverdraagzaamheid in zijn preken. Dat hij de taal van het volk sprak, is ons ontgaan.’ Voor de eigengereide Razdi was de laatste zin een zeldzame toegeving.

De prinses bleef voor Razdi staan en staarde hem secondelang diep in de ogen. Toen stak ze haar arm uit en pakte zijn hand. ‘We zijn een heel eind van Genève en Allan Dulles vandaan, hè, Darius? Toen lukte het wel om Mossadegh te liquideren. Waarom lukt het nu niet met Khomeini?’ Ze liet hem los en glimlachte, een beetje treurig. ‘Misschien hadden we moeten trouwen.’

‘Misschien wel,’ antwoordde Razdi somber.

Hij dacht aan Pa Nesar. Zarathoestra had hem de weg gewezen, maar hij had ergens een verkeerde afslag genomen.

Prinses Asjraf zag zijn gezicht betrekken.

‘Ik heb een argument waarmee ik mijn broer misschien kan overhalen troonsafstand te doen ten voordele van zijn zoon,’ zei ze. ‘Zal Khomeini daarmee akkoord gaan, denk je?’

‘Het is het proberen waard.’

‘Ik ken de uitslag van het medisch onderzoek. Die is niet goed.’

Razdi wachtte af.

‘Het is kwaadaardig. Lymfklierkanker. De ergste vorm.’

‘Hoe lang heeft hij nog?’

‘Zes maanden. Een jaar.’ Haar stem klonk ijl.

‘Een jaar is te lang.’

‘Voor jou, bedoel je.’

‘Zolang hij in Iran is, valt er met Khomeini niet te praten. Kunnen de dokters hem geen kans op genezing voorspiegelen door middel van een behandeling in het buitenland?’

‘Dat zou kunnen, maar het zou een leugen zijn.’

‘Leugen en waarheid zijn meestal elkaars spiegelbeeld, prinses.’

Ze zuchtte. ‘Goed. Ik zal mijn best doen. Maar ik kan je niets garanderen.’

Ze gaf hem een arm en bracht hem naar de deur. Hij drukte plichtmatig zijn lippen op de aangeboden hand en wachtte beleefd tot de livreiknecht de deur van de koninklijke vertrekken achter haar had gesloten. Toen maakte hij rechtsomkeert en vertrok, zijn zware voetstappen wegzinkend in grote, handgeweven tapijten uit Isfahan.

Een paleisklerk kwam achter hem aangehold. ‘Sjazdeh? Er is telefoon voor u.’

Hij volgde de klerk naar een antichambre met zorgvuldig ingelijste schilderijen en miniaturen. Toen hij de hoorn opnam, herkende hij onmiddellijk de stem van zijn vleugeladjudant.

‘We hebben haar gevonden, Sjazdeh.’

De hand die de hoorn vasthield, trilde. In één klap waren alle zorgen vergeten: de stakingen, het religieuze verzet van de molla's, de op wraak beluste Khomeini en de sjah, die tiranniek en onberekenbaar was geworden.

‘Waar?’

‘In een verpleegtehuis in de buurt van Haifa. Ze leeft.’

‘En haar zoon?’ Mijn zoon!

‘Ook. Hij leeft onder de naam Sasja Tsoerov. Hij zou piloot zijn bij de Israëlische luchtmacht.’

‘Schitterend. Luister, adjudant. Als je erin slaagt Sharon Hofman naar Chinvat te brengen, ben je een rijk man.’

‘U kunt op mij rekenen, Sjazdeh.’

‘Het moet in alle stilte gebeuren. Geen geweld. Geen bloedbad zoals in Schönau.’

‘Begrepen, Sjazdeh. Wat doen we met de zuster?’

‘Zodra je Sharon hebt, laat je haar zuster gaan. Het eerste wat die zal doen, is haar neef waarschuwen.’

‘Wilt u dat we hem eerst opsporen?’

‘Nee. Bij de Israëlische luchtmacht is hij voor ons zo goed als onbereikbaar. Maar dat geeft niet. Als we Sharon hebben, geeft hij zich wel bloot.’

‘Ik begrijp het, Sjazdeh. De moeder als lokvogel. Een geniaal idee.’

Razdi hing op. Meer dan een volle minuut staarde hij naar een prachtige miniatuur die de mythe van Zervan voorstelde. Volgens die mythe verlangde de hermafrodiet Zervan, het enige levende wezen, zo sterk naar een zoon dat hij zwoer zijn eerstgeborene de wereldheerschappij te zullen schenken. Na duizend jaar offers werd hij zwanger van een tweeling, maar toen de eerstgeborene uit zijn zij te voorschijn sprong, was dat Ahriman, die het Kwaad in zich heeft. Zervan kon zijn gelofte niet verbreken. Zelfs niet toen bleek dat de tweede geborene Ahoera Mazda was, die absoluut en uitsluitend Goed is. Daarom schonk Zervan aan zijn tweede zoon de heerschappij van de geestelijke wereld, en de uiteindelijke overwinning.

Gedurende ettelijke seconden vroeg Razdi zich af wie van zijn twee zonen de eerstgeborene was.

Met een ruk van zijn schouders zette hij zich in beweging. De vraag deed niet ter zake. De mythe van Zervan was een gnostische interpretatie, een verdraaiing van de leer van Zarathoestra.

De onthulling over Sharon en Simon Hofman was realiteit. Het was een boodschap van de Profeet. Zarathoestra stond opnieuw aan zijn kant.

Van nu af was hij onsterfelijk.