Tweeëntwintig
WENEN (OOSTENRIJK), 30 MEI 1967
‘…terroristen. Ze zullen iedereen vermoorden.’
Sharons woorden overstemden het geluid van de opleidingsfilm waar Simon naar zat te kijken. Hij trok de hoofdtelefoon van zijn hoofd en keek om. Maman was opgestaan en sprak heftig tegen Fariman, die zijn hand kalmerend op haar arm legde. Even leek het alsof ze tot bedaren kwam, maar toen draaide ze haar hoofd naar Simon en de uitdrukking op haar gezicht was zo paniekerig, dat hij al onderweg was nog voor ze zijn naam had geroepen.
Toen hij de deur bereikte, hield de gespierde bodyguard zijn moeder in een houdgreep. Simon probeerde tussenbeide te komen, maar de man draaide van hem weg, zijn moeder als een scherm voor zich uit houdend. Simon zag de grote koperen sleutel op de binnenkant van de deur en trok hem uit het slot. Op hetzelfde ogenblik schopte Sharon de man tegen het scheenbeen, hard genoeg om zijn aandacht een ogenblik van Simon af te leiden.
Simon klemde de sleutel als een boksbeugel in zijn vuist en ramde hem met al de kracht waarover hij beschikte in de hals van de ander. De man wankelde en schudde zijn hoofd, zijn greep verslapte en Sharon rukte zich los. Ze pakte Simon bij de pols en trok hem mee naar buiten, de deur achter zich dichtgooiend. Simon stak de sleutel in de deur en draaide die op slot, net voor de bodyguard er zich met zijn volle gewicht tegenaan wierp.
Ze holden hand in hand naar de uitgang en trokken een spoor van opschudding door de eetzaal en de hal van het hotel. Toen ze in de Ringstrasse kwamen, was de auto van de Aliyah Beth nergens meer te bespeuren.
Sharon liep naar de portier bij de draaideur en trok hem aan zijn mouw. ‘Waar is mijn auto?’
De portier trok met een uitgestreken gezicht eerst zijn uniformjasje in de plooi. ‘Vertrokken op bevel van de politie,’ zei hij uit de hoogte. ‘Als een auto hier langer dan drie minuten blijft staan, wordt hij weggesleept.’
‘Hij zou niet wegrijden zonder mij vooraf te waarschuwen.’
De portier haalde de schouders op. ‘Dit is Wenen, mevrouw.’
‘Roep een taxi, vlug!’
‘Zeker.’ De portier talmde precies lang genoeg om te tonen dat hij niet de lijfeigene van Sharon was. Met een sleuteltje dat met een horlogeketting aan de riem van zijn uniformjas vastzat, opende hij een kastje naast de deur. Daarin stond een telefoon. Hij bestelde een taxi. ‘Twee minuten,’ zei hij.
Simon pakte Sharon bij de elleboog. ‘Wat is er aan de gang? U riep iets over terroristen.’
‘Ik moet naar Schönau. Nu direct. Zien of alles in orde is.’
‘Waarom? Waar bent u bang voor? Een aanslag? Op het kamp?’
‘Ja en nee.’ Ze was nog altijd overstuur. ‘Meneer Fariman zegt dat er een aanslag gepland is. Maar de politie is gewaarschuwd en de omgeving wordt bewaakt. Ik breng jou eerst naar de ambassade en dan ga ik ernaartoe.’
‘Nee!’
Ze keek op. ‘Wat krijgen we nu?’
‘Ik ga mee naar het kamp, maman.’
Ze schudde haar hoofd. ‘Te gevaarlijk.’
‘Voor wie? Voor mij? Of voor ons allemaal?’
‘Maar Simon toch!’ riep ze wanhopig. ‘Begrijp je dan niet dat het hun om jou te doen is?’
‘Nee, maman. En ik vind het hoog tijd dat u me uitlegt waarom. Dit lijkt wel een herhaling van Parijs.’
‘Later, Simon.’ Ze beende naar de rand van het trottoir en wuifde naar een taxi die voorbijreed. Ze keerde terug.
‘Nu!’ zei Simon halsstarrig. ‘Ik ben Bar Mitsva geworden. Ik ben geen kind meer.’
Sharon gaf toe. ‘Goed. Straks in de auto.’
Een taxi stopte aan de rand van het trottoir en een passagier stapte uit. Op hetzelfde ogenblik verscheen Fariman in de draaideur, gevolgd door de bodyguard en commandant Thorn. Sharon legde haar hand op de rand van het open portier van de taxi. ‘Wacht, chauffeur. We gaan mee.’
‘Niet doen, Sharon,’ pleitte Fariman. ‘Voor je het weet, zit je in de nesten.’
‘Je zei dat de omgeving afgesloten is. Dan is er geen gevaar.’
‘Dat is ook zo. Maar…’
Sharon maakte aanstalten in de taxi te stappen.
‘Wacht, Sharon. Als je er absoluut naartoe wilt, neem dan mijn auto. Die is gepantserd. Als je wilt, rijd ik mee. Mijn lijfwachten kunnen met hun auto's vóór en achter ons rijden.’
Sharon aarzelde. Ze keek Simon vragend aan.
Die begreep er niks meer van. Voor zover hij wist, waren Fariman en zijn moeder vreemden voor elkaar, maar ze gingen met elkaar om alsof ze samen een geheim deelden. In de salon had hij af en toe omgekeken en hij had een paar keer gezien hoe Fariman maman aanraakte. Het had hem geërgerd dat ze zoiets toeliet, alsof ze daardoor tegen een of andere ongeschreven fatsoensregel zondigde.
‘Wat denk jij ervan, Simon?’ Fariman glimlachte naar hem alsof hij hem uitnodigde een bondgenootschap te sluiten.
Simon trok zijn schouders naar achteren. Fariman mocht dan wel een fascinerende figuur zijn, hij zag daarin geen reden om al bij de eerste ontmoeting voor hem door de knieën te gaan. Hij begreep niet waarom zijn moeder dat wel deed.
‘We nemen de taxi, meneer Fariman.’ Hij legde een hand op Sharons rug en duwde haar met zachte dwang in de auto. ‘U wordt in ieder geval bedankt. Als God het wil, hoort u nog van ons.’ Hij stapte in en trok het portier dicht.
‘Simon, alsjeblieft. Doe niet zo…’
‘Rijden, chauffeur,’ beval Simon. ‘Schönau an der Donau. We hebben haast.’
Fariman snauwde een bevel naar de bodyguard, die het op een lopen zette in de richting van de garage.
De taxi vertrok. Simon en Sharon keken door de achterruit. Fariman stond hen op de stoep met opeengeklemde kaken na te kijken.
‘Zouden we niet liever eerst langs de ambassade rijden?’ vroeg Sharon.
‘Nee,’ zei Simon, die zonder het te beseffen de leiding had overgenomen. ‘Daarmee verliezen we te veel tijd. Als we onderweg een telefooncel zien, zullen we Aliyah Beth waarschuwen.’
Toen ze een paar minuten later stapvoets met de file meereden door de spaaksgewijs uitwaaierende straten van de Innere Stadt, in de richting van de Gürtel, vroeg Simon: ‘Wat was dat met die overval op het kamp, maman? Door wie? Palestijnse extremisten?’
‘Islamitische vrijheidsstrijders, noemt Fariman hen. Maar het plan lekte uit. Er werden extra veiligheidsmaatregelen getroffen.’
‘Als ik het goed begrepen heb, dankzij meneer Fariman?’
‘Ja. Hij zorgde ervoor…’ Ze onderbrak zichzelf. ‘We hebben veel aan hem te danken.’
Simon wachtte op uitleg, maar zijn moeder staarde met een zorgelijk gezicht over de schouder van de chauffeur door de voorruit. Hij was er zeker van dat ze hem dingen verzweeg.
‘Wie is Fariman eigenlijk, maman?’ vroeg hij op de man af. Opeens liet hij zijn fantasie de vrije teugel. ‘Is hij een geheim agent? Is A.A.D. een dekmantel voor een geheime dienst? De Mossad? Of de CIA?’
Ze lachte nerveus. ‘Niet voor zover ik weet. Wat ik wel weet is dat hij van een rijke Perzische familie afstamt.’ Nu Simon het accent had verlegd, praatte ze aan één stuk door. ‘Maar zoals veel jonge Iraanse intellectuelen is hij het keurslijf van de islamitische samenleving ontvlucht en naar Amerika uitgeweken. In zijn geval Alaska. Daar houdt hij zich vooral bezig met de ontwikkeling van de luchtvaart. En vermoedelijk ook met oliewinning, want van doctor Brotman hoorde ik dat hij iets met de OPEC te maken heeft.’
‘De OPEC wordt gedomineerd door de sjah van Perzië. Die is tamelijk gematigd en westersgezind.’ Simon begon opnieuw te fantaseren. ‘Misschien kwam het de sjah ter ore dat terroristen het kamp zouden overvallen en gaf hij Fariman de opdracht daar een stokje voor te steken.’
‘Wie weet,’ zei Sharon halfhartig. ‘Tenzij Fariman uit eigen beweging handelde.’
Simon hoorde aan haar toon dat ze wel open kaart wilde spelen, maar dat ze dit niet de plaats en het moment vond.
‘Waarom zou hij dat doen?’
‘Het zijn Perzen,’ antwoordde ze schouderophalend, alsof daarmee alles was verklaard.
Simon liet zich niet zomaar afschepen. ‘U kent Fariman van vroeger, maman. Dat was duidelijk te merken. Waarom vertelt u mij niet meteen de hele waarheid?’
Sharon zat een paar ogenblikken met de handen in de schoot gevouwen. ‘Het zit ingewikkeld in elkaar, Simon.’
‘Ik zei al dat ik geen kind meer ben, maman.’
‘Ja,’ zei ze, terwijl ze hem vorsend aankeek. Toen richtte ze haar ogen op een punt ver achter hem. ‘Het gebeurde tijdens onze vlucht uit Irak.’
Hij knikte enthousiast. Als kind had hij nooit genoeg gekregen van het verhaal over de ontsnapping door het Zagrosgebergte. ‘De tocht waarop u vader leerde kennen.’
‘Ja. En tegelijk mijn eigen vader verloor. Je herinnert je dat ik met je grootvader in het klooster van Pa Nesar achterbleef, omdat hij te ziek was om verder te reizen. De volgende dag brachten bergbewoners drie overlevenden van een helikoptercrash naar het klooster. Een van die overlevenden was zwaar gewond. Hij was de piloot van het toestel. Ik heb hem met de weinige middelen die ik had geopereerd.’
‘Die piloot was Fariman,’ raadde Simon.
‘Precies. In het toestel zaten ook twee passagiers die ongedeerd waren gebleven. Een Perzisch heerser en zijn vrouw. Ze waren op de vlucht voor een volksopstand in Teheran.’ Ze schudde haar hoofd en huiverde. ‘Die heerser was een wreed man, zonder fatsoen of medelijden. Hij verdacht ons ervan verzetsstrijders te zijn die het monarchaal regime in Perzië ten val wilden brengen. Het was allemaal erg dramatisch. De opwinding werd mijn vader te veel. Hij kreeg opnieuw een hartaanval. Na zijn dood kon ik met de hulp van Fariman ontsnappen.’
‘Fariman is dus in ongenade gevallen?’
‘Niet noodzakelijk. Ik denk dat zijn br… baas nooit geweten heeft dat het Fariman was die mij hielp ontsnappen.’
Simon had opnieuw het gevoel dat zijn moeder iets verzweeg.
‘Is dat alles?’ vroeg hij met een frons.
Ze streek het haar van haar voorhoofd en ontweek zijn blik. ‘Wat zou er meer zijn?’
‘Als er niets anders is, waarom zou Fariman zich dan na al die jaren plots om onze veiligheid bekommeren? Waarom zou hij een terroristische aanval op het kamp dwarsbomen en voor zichzelf vergeldingsmaatregelen riskeren? Wat voor belang heeft hij daarbij?’
‘Hij zegt dat hij het doet omdat ik in Pa Nesar zijn leven heb gered.’
‘Dan hoefde hij toch geen veertien jaar te wachten om zijn erkentelijkheid te tonen.’
Ze glimlachte flauw. ‘Ik stelde hem dezelfde vraag. Hij vroeg mij waarom iemand zich moet verantwoorden, als hij zich gewoon maar als een fatsoenlijk mens wil gedragen.’
‘Dat is geen antwoord op mijn vraag, moeder.’
‘Nee,’ zei ze. ‘Ik weet het.’ Opeens ging ze rechtop zitten en tikte de chauffeur op de schouder. ‘Wilt u even bij die telefooncel stoppen, chauffeur?’
Het zonnescherm in de VW-kever was afgebroken en Samuel Hofman schermde met één hand zijn ogen af tegen het felle zonlicht. Ze waren Manssdorf gepasseerd. Zonder zijn snelheid noemenswaardig te minderen sloeg hij linksaf, een smalle weg in die zich door een berkenbos omhoog slingerde. Hij passeerde het boswachtershuisje en schakelde naar de derde versnelling. ‘Nog een paar minuten.’
Toen ze de laatste bocht uitkwamen, stond honderd meter verder een legercombi dwars over de weg. Ervoor stond in groene veldtenue een Fallschirmjäger met de strepen van Wachtmeister, die als een verkeersagent zijn hand opstak. Wat verder, voor de poort van het doorgangskamp, stond een legerjeep. Daarin zat een officier die een veldkijker op hen gericht hield.
Sam nam gas terug en liet de wagen uitrollen, terwijl hij het raam opendraaide. De Wachtmeister had de rooie kop en de korte speknek van een echte Tiroler, maar de twee soldaten die ieder aan een kant van de weg stonden, zagen er minder Tirools uit. Het waren mannen met smalle, donkere gezichten en fanatieke ogen en ze hielden de vinger aan de trekker van hun naar de grond gerichte wapen. Op bevel van Sam draaide ook Andrev zijn raam omlaag. De Wachtmeister kwam aan de kant van Sam staan. ‘Geen doorgang!’ zei hij met een rauwe bierstem. ‘Deze weg is tot vijf uur afgesloten.’ Zijn machinepistool hing met omlaag gerichte loop over zijn rug, maar de klep van de holster van zijn legerpistool was open.
Sam liet zijn stuur los en haalde met zijn linkerhand een dubbelgevouwen doorgangsbewijs met foto uit zijn borstzak. Zijn rechterhand rustte op de kolf van de UZI die onder zijn hemd verborgen zat. ‘Ik ben de chef van het kamp. Wat is er aan de hand?’
‘Wegverzakking.’ De Wachtmeister wierp een wantrouwige blik naar Andrev en naar Tesche op de achterbank. ‘Wie zijn zij?’
‘Russische emigranten. Hun papieren zijn in orde.’
‘Zet je wagen aan de kant.’
‘Ik rij liever terug naar Manssdorf,’ zei Sam. ‘Terwijl de weg gerepareerd wordt, kunnen we daar een stukje eten. We hebben honger.’ Hij schakelde in de achteruit.
‘Uitstappen!’ snauwde de Wachtmeister. Hij trok zijn pistool. ‘Sofort!’
Sam trapte op het gaspedaal en reed plankgas achteruit. De Wachtmeister schreeuwde een waarschuwing naar de twee anderen en liep mee, recht in de kogelbaan van de soldaat achter hem die het vuur opende. Zijn mond ging in een geluidloze schreeuw wijdopen, terwijl hij nog een paar passen struikelend verder liep. De soldaat aan de andere kant van de weg, die trager reageerde, bracht nu ook de loop van zijn machinepistool omhoog. Tesche duwde van op de achterbank Andrev opzij, zocht steun voor zijn wapen op de rand van het portier, legde aan en loste één enkel schot. De soldaat sloeg als een blok achterover en de kogels uit zijn machinepistool vlogen over de slingerende kever heen zonder schade aan te richten. Een seconde later waren ze achter de bocht uit het zicht verdwenen.
Simon Hofman sloeg zijn moeder gade, terwijl ze in de telefooncel pogingen deed om verbinding te krijgen. Drie, vier keer na elkaar sloeg ze met een gebaar van ergernis de haak neer en draaide het nummer opnieuw, waarbij ze vertwijfelde blikken in zijn richting wierp. Hij stond op het punt uit te stappen, toen hij haar een kort gesprek zag voeren. Ze hing op en haastte zich terug naar de auto. ‘Ik hoop dat het niets te betekenen heeft,’ zei ze, lichtjes hijgend, alsof ze hard gelopen had. ‘Maar de telefoon van de ambassade is sinds vanmiddag buiten gebruik en die van het doorgangskamp doet het momenteel ook niet. Ik heb de Aliyah Beth gebeld. Zij zullen er onmiddellijk werk van maken.’
‘Hebt u gevraagd wat er met onze auto aan de hand is?’
‘Hij is bezig blokjes rond het hotel te rijden,’ antwoordde ze. ‘Die ellendige portier wist dat en heeft niets gezegd.’
‘Och, het doet er niet toe,’ zei Simon. ‘We zijn er bijna.’
Ze tuurden zwijgend door de voorruit. Simon was met zijn gedachten in hoofdzaak bij het gesprek met zijn moeder over Fariman. ‘Weet u, maman,’ zei hij, een beetje verwijtend, ‘het voornaamste over Fariman hebt u me nog altijd niet verteld. Daarstraks zei u nog dat het allemaal om mij gaat.’
Ze boog het hoofd en toen ze antwoordde, sprak ze uiterst langzaam, alsof ze ieder woord zorgvuldig woog. ‘Laten we het voorlopig hierop houden: veertien jaar geleden ben ik in Pa Nesar met die Perzische machthebber in botsing gekomen. Perzen zijn wat dat betreft onverzoenlijk. Daarom worden we door de Iraanse regering opgespoord.’
‘We?’
Sharon kreeg een kleur. ‘Ja, jij ook. Omdat je mijn zoon bent.’
Simon keek haar met grote ogen aan.
Sharon legde haar arm om zijn schouder en trok hem naar zich toe. ‘Er zijn zaken die tegen je eigen zoon moeilijk onder woorden te brengen zijn, Simon.’
Simon bleef stokstijf zitten. ‘Probeert u het toch maar.’
Sharon liet hem los.
‘Weet je wat,’ zei ze. ‘We praten er verder over als je vader erbij is. Dit is iets wat beter door mannen onder elkaar uit de doeken gedaan kan worden. Vind je ook niet?’
Hij knikte, niet helemaal overtuigd.
Ze gaf hem impulsief een natte zoen op de wang.
Simon veegde zijn kaak af en keek een beetje gegeneerd de andere kant op.
Inwendig vloekend om zijn eigen onhandigheid staarde Fariman de taxi met Sharon en Simon na. Het was allemaal perfect gegaan, tot hij zo stom was geweest Sharon te bekennen dat de aanslag die middag zou plaatsvinden. Hij had haar net zo goed kunnen zeggen dat die gepland was voor de volgende week. Dan zou ze nu nog naast hem gezeten hebben en zouden ze samen plannen gemaakt hebben voor Simons toekomst in Alaska.
Maar het kwaad was geschied.
Razendsnel overlegde hij wat hij kon doen om de schade te herstellen. Haar achternagaan en trachten haar de pas af te snijden, haar desnoods met geweld tegenhouden. Met het risico dat zijn broer iets aan de weet zou komen als hij zich te dicht in de buurt van het kamp zou vertonen.
Hij wendde zich tot Thorn, die op instructies wachtte. Zijn bevelen waren kort en krachtig. ‘Waarschuw de Israëlische ambassade dat terroristen vanmiddag een aanslag zullen plegen op het joodse kamp van Schönau an der Donau. Vertel hun dat een helikopter van de Wiener Fliegerschule onderweg is naar het kamp om Sharon Hofman en haar zoon te ontvoeren. Is dat duidelijk?’
De commandant knikte onzeker.
‘Haast je dan. Laat iemand Kzan opbellen. Hij moet zorgen dat hij daar weg is vóór de politie ter plaatse komt. En zorg in godsnaam dat de herkomst van het bericht niet nagetrokken kan worden. Kom daarna als de weerlicht naar Schönau en breng extra manschappen mee.’ Zonder antwoord af te wachten stapte Fariman in de auto die aan de rand van het trottoir was gestopt.
De auto schoot weg. Uit het handschoenkastje haalde Fariman een Steyr kaliber 9 mm Luger. Hij controleerde het magazijn. Vol, achttien schoten. Hij stak het pistool achter zijn broekriem en terwijl hij zijn jasje dichtknoopte, voelde hij het pillendoosje zitten. Waarom niet? Zonder zich te bedenken haalde hij een capsule uit het doosje en slikte hem door. Dat had hij Sharon moeten geven: de haoma zou haar toeschietelijker hebben gemaakt.
Vijftig meter verder sprongen de verkeerslichten op rood. De bodyguard trapte op het gaspedaal en grijnsde om de paniek die hij onder de voetgangers op het kruispunt zaaide.
Fariman beet op zijn onderlip. Wat was er met hem aan de hand? Op Chinvat had hij zijn broer verweten dat die zijn tijd verbeuzelde met jacht te maken op een jodinnetje met te kleine borstjes. Maar had hij zijn broer wel iets te verwijten? Ook hij had in Pa Nesar in Sharon meer gezien dan alleen maar een arts die hem verzorgde. Had hij haar die dag in het klooster niet tot zijn persoonlijke spenta verheven? Toegegeven, hij had koorts gehad, Darius had hem haoma gegeven en Sharon had hem volgespoten met een of andere drug, maar zelfs als die combinatie destijds hallucinaties had verwekt, waarom liep hij dan vandaag nog rond met het gevoel dat hij haar moest beschermen? Waarom was na Pa Nesar zijn huwelijk met Najeeb de mist ingegaan? Najeeb woonde nu het hele jaar door in Parijs, onder het voorwendsel dat de Franse hoofdstad beter geschikt was voor de opvoeding van de kinderen, en hij voelde zelden de behoefte hen op te zoeken.
Had Zarathoestra ook tot hem gesproken, zoals tot zijn broer op de Tharisberg en de berg van Pa Nesar?
In dat geval had een van hen beiden de woorden van de Profeet verkeerd begrepen.
Fariman snoof in protest.
Dat hij respect had voor de religie van de Vaderen betekende niet dat hij ermee dweepte, zoals zijn broer.
Wat was er dan wel aan de hand?
Was hij verliefd op Sharon?
Fariman verwierp die gedachte.
In Pa Nesar was ze niet meer dan een verschijning geweest. Ze was in zijn geest blijven spoken door de schuld van zijn broer, die hem had gedwongen naar haar op zoek te gaan. Vandaag had hij haar voor de eerste keer in levenden lijve gezien en haar stem gehoord, haar aangeraakt.
Haar aangeraakt!
Hij had haar onderarm gestreeld en die aanraking had zijn lichaam in vuur en vlam gezet. Daardoor was hij niet op zijn hoede geweest, had hij te laat gemerkt dat ze niet van haar koffie had gedronken. In ieder geval niet genoeg om een schijnaanval van een acute blindedarmontsteking te veroorzaken, waarna ze met een ambulance naar een privé-kliniek zou zijn gebracht. Simon zou natuurlijk zijn meegegaan.
Simon, haar zoon, verwekt door Darius Razdi!
Fariman knarsetandde. Genetisch gezien was Simon evengoed zijn zoon als die van zijn broer. De erfelijke eigenschappen in hun chromosomen die het voortbestaan van het geslacht Razdi verzekerden, waren dezelfde. Hun geslacht liep sinds generaties gevaar uit te sterven, omdat er te veel dochters werden geboren en te weinig zonen. Ook Fariman was getrouwd en hij had twee dochters, maar net als Darius had hij geen zonen. Hij had het volste recht het vaderschap van Simon op te eisen. Als de ontvangenis een goddelijke beschikking was geweest, dan had hij zijn deel daartoe bijgedragen: het waren zijn handen geweest die om de stuurknuppel van de Sikorsky hadden gelegen toen het lot hen allemaal in Pa Nesar samenbracht.
Fariman sloeg in een vlaag van woede met zijn vlakke hand op de boordplank. Hij zou niet toestaan dat Sharon en Simon door Kzan naar Chinvat werden gevoerd. Ze zouden er levend begraven worden; ze konden net zo goed dood zijn.
Sam Hofman reed nog meer dan honderd meter in volle vaart achteruit, remde af, schakelde met een ruk naar de eerste versnelling, gaf opnieuw gas en stuurde de wagen met doordraaiende achterwielen links van de weg een smalle brandgang van het bos in. Ze hobbelden voort, slippend en schuivend in het mulle zand.
Andrev hijgde van opwinding. ‘Het is met ons gebeurd,’ steunde hij. ‘Nu krijgen we het hele Oostenrijkse leger achter ons aan.’
Sam zoog hoorbaar lucht tussen zijn opeengeklemde tanden door. ‘Niks leger. Ik heb nog nooit een soldaat van een elitekorps gezien die gympies droeg in de plaats van laarzen.’ Hij gaf een ruk aan het stuur naar rechts, waar geen brandgang meer was, en zocht zigzaggend een weg tussen de bomen door. Intussen ratelde hij verder. ‘Het zijn als Fallschirmjäger vermomde terroristen. Ik vrees dat ze het kamp overmeesterd hebben… We moeten ingrijpen… Kan jullie niet dwingen…’
Hij stopte en zette de motor af om beter te kunnen luisteren. De jeep had de achtervolging gestaakt en dat verontrustte hem meer dan hij wilde toegeven. Hij startte en reed verder.
Ze kwamen aan de zoom van het bos. Verdere doorgang werd versperd door een twee meter hoge draadafrastering. Daarachter lag de achterkant van het doorgangskamp, een tot hotel omgebouwde hofstede uit de vorige eeuw. Het bestond uit een groot stenen hoofdgebouw in chaletstijl en twee afzonderlijke bijgebouwen. De drie gebouwen vormden een vierkant blok rond een binnenhof waarvan de zijden werden gevormd door het hoofdgebouw aan de achterkant, links en rechts een bijgebouw en aan de voorkant de inrijpoort en de op-rijlaan. Op de plaats waar ze zich bevonden, waren ze vanaf de poort niet te zien. Sam zette de motor af en stak zijn hand op om de anderen tot stilte te manen.
Ze bleven enkele ogenblikken doodstil zitten en het duurde even voor het gedempte geluid tot hen doordrong dat afkomstig was uit het bijgebouw aan de rechterkant van het blok, een omgebouwde schuur waarin de keuken en de kantine waren ondergebracht. Sam voelde hoe de haartjes in zijn nek overeind gingen staan.
Wat hij hoorde was het eeuwenoude klaaglied, het jeremiëren van zijn volk in nood.
Hij reed een eindje terug, schakelde en vloog in volle vaart tegen een houten paal van de omheining aan. De paal kwam los maar bleef in het draadwerk hangen. Sam voerde de charge opnieuw uit en drukte met het gewicht van de auto paal en draadwerk plat tegen de grond. Hij gooide het portier open. ‘Meekomen!’
Met de pistolen in de hand holden ze gebukt over een speelweide naar de achterkant van het bijgebouw. Het gebouw was twintig meter bij veertig, volledig van hout, met onderaan tot op een hoogte van tachtig centimeter een boord van natuursteen. De enige ramen in de achtergevel zaten hoog onder de overstekende dakrand, en de dubbele achterdeur, die geen dienst meer deed, was met twee ijzeren staven en zware hangsloten aan de buitenkant afgegrendeld. Tegen de muur stonden stoelen voor moeders die een oogje op hun spelende kinderen wensten te houden.
Sam gaf Tesche en Andrev een duw. ‘Ieder aan een kant van het huis de boel in de gaten houden, zonder je te tonen.’
Hij beukte op de deur. ‘Kowalski? Ben je daar? Hier Hofman.’
Hij hoorde een onderdrukt gefluister en schuifelende voetstappen. Toen de stem van Kowalski, die schor klonk en haperde, alsof hij pijn leed en met moeite de woorden naar buiten kon persen.
‘De Oostenrijkers hebben ons verraden, Sam… Hebben de bewaking opgegeven… kort voor de terroristen kwamen… We hebben zes doden en minstens evenveel gewonden… Sam, ze zijn op zoek naar Sharon en naar Simon… Ze hebben me afgetuigd… Ik heb niets gezegd…’
Het gevoel van opluchting dat Sharon en Simon niet mee waren gegijzeld, werd verdreven door het schokkende besef dat Sharon ieder ogenblik van haar gesprek met doctor Brotman kon terugkeren en dat ze dan regelrecht in de armen van de terroristen zou lopen. Het liefst was hij ervandoor gegaan om haar te onderscheppen, maar hij kon de mensen hier niet in de steek laten.
‘Met hoeveel zijn ze?’
‘Dat weet ik niet. Ik schat toch wel acht tot tien man. Ze kwamen…’
‘Wapens?’
‘Machinepistolen. Messen en handgranaten. Ze hebben ons opgesloten, Sam. Ik denk dat ze…’
Sam snoof de lucht op. De stank van benzine was opeens sterk en penetrant, alsof iemand een tankwagen liet leeglopen. De angst sloeg hem om het hart. Hij holde naar de plaats waar Tesche de wacht hield en gluurde om de hoek van het gebouw. In de twintig meter brede corridor tussen de twee gebouwen stond vlak bij de muur van het bijgebouw een zandkleurige combi geparkeerd. De schuifdeur aan de zijkant van de combi stond open en twee mannen waren druk in de weer. De een sleepte jerrycans naar de muur terwijl de ander de inhoud tegen de houten gevel plensde.
‘Ze gaan de boel in de fik steken,’ siste Tesche.
Sam wierp een snelle blik in de richting van de toegangspoort. Die stond open, maar de lege legerjeep blokkeerde de doorgang. Bij de barricaden van zandzakken die de normale bewakers bij de toegangspoort bescherming boden, telde hij vier mannen, gewapend met machinepistolen, van hieruit gezien 9 mm Steyr-Daimlers, automatische wapens met grote vuurkracht en laders van 32 patronen. Ze werden alleen door het Oostenrijkse leger gebruikt. De mannen hadden genoeg extra laders en handgranaten aan hun koppel hangen om een kleine oorlog te kunnen uitvechten.
Tesche stootte hem aan.
Onwillekeurig spande Sam zijn vinger vaster om de trekker van de UZI. Een van de brandstichters kwam met een volle jerrycan hun kant uit, kennelijk met de bedoeling ook over de achtergevel benzine uit te gieten. Sam trok zich terug en wachtte af. Toen de man de hoek om kwam, pakte hij hem bij zijn koppelriem en duwde hem de korte loop van de UZI tussen de ogen.
‘Eén kik en die smerige hersens van jou spatten uit elkaar.’
De terrorist had meer moed dan verstand. Hij trok zijn mond wijdopen en schreeuwde uit alle macht een waarschuwing. Sam gaf hem met de loop van de UZI een fikse klap tegen zijn slaap. De terrorist begon nu pas echt te schreeuwen en hield niet op voor Tesche hem van vlakbij in zijn borst schoot. Door de kracht van de kogel tuimelde de kerel tegen de muur en zakte in elkaar.
Sam gluurde om de hoek. De andere terrorist had zijn jerrycan laten vallen en had dekking gezocht achter de combi. Zijn laarzen waren onder het voertuig door te zien. De vier mannen bij de toegangspoort waren over de muur van zandzakken gesprongen en probeerden het gevaar te lokaliseren.
‘Hou ze op een afstand, Tesche. En zorg dat die brandstichter niet in de buurt van de muur komt.’
‘Laat die klootzakken maar aan mij over.’ Tesche liet zich op de hielen zakken en gluurde om de hoek. Een kogel sloeg vijftig centimeter boven zijn hoofd dwars door de hoekbalk van het huis. Tesche loste vlak na elkaar drie schoten. ‘Ik heb hem!’ juichte hij. ‘De man bij de combi is er geweest.’ Hij kroop weg toen hij door een schutter bij de poort onder vuur werd genomen. Toen Andrev op zijn beurt van de andere kant van het huis een paar schoten loste, begonnen de vier terroristen allemaal tegelijk te schieten. Ze hielden niet op voor hun magazijnen waren leeggeschoten. De kogels gingen dwars door de houten muren, maar gelukkig niet door het lage natuurstenen muurtje. Zodra het schieten ophield, stak Tesche zijn hoofd om de hoek en lokte met één enkel schot een nieuwe kogelregen uit.
Sam besefte dat deze toestand niet lang vol te houden was.
‘Puerco judio!’
De stem van de gewonde man klonk zwak, maar de haat erin was onmiskenbaar.
‘Wat zei hij?’ vroeg Tesche verbaasd.
‘Dat we joodse varkens zijn. Zo te horen is hij een Cubaan.’
De Cubaan begon te hoesten en gaf bloed en slijm op.
Sam boog zich over de stervende man. ‘Wie zijn jullie?’ vroeg hij in het Engels.
De Cubaan keek naar Sam met een uitdovende blik en mompelde met bloederige lippen iets onverstaanbaars.
‘Wie heeft jullie gestuurd? Welke organisatie?’
De Cubaan haalde diep adem, alsof hij al zijn krachten verzamelde om één laatste winnende daad te stellen. De vonk van triomf die plotseling in zijn ogen verscheen, verraadde hem. Opeens zag Sam dat hij een granaat in zijn hand klemde en bezig was met zijn andere hand de veiligheidspin eruit te trekken. Sam schoot hem zonder te aarzelen door het hoofd.
De handgranaat rolde over de grond. Gelukkig was het ontstekingsmechanisme nog niet in werking gesteld. Sam raapte het tuig op en haakte de twee andere granaten van de koppelriem van de dode. Hij wist nu wat hem te doen stond.
‘Oké, Tesche. Ik ga een gat in de muur blazen.’
Tesche, die op de grond lag, keek om. ‘Twee handgranaten volstaan, Sam. Laat er één bij mij. Die kan van pas komen.’
Sam legde één granaat naast Tesche en liep naar de deur in het midden. ‘Kowalski?’
Kowalski's stem klonk zwakker, maar beheerst. ‘Ja, Sam?’
‘Ik ga met handgranaten een gat in de muur blazen.’ Hij zette een stoel tegen de deur en klopte op het houten paneel daarboven. ‘Hier! Zorg dat iedereen uit de buurt is. Zodra er een opening is, komen jullie daar als de weerlicht doorheen. Er is een bres in de omheining waar mijn auto staat. Breng iedereen daarheen en zorg dat ze zich in het bos verspreiden.’
Hij hoorde Kowalski bevelen schreeuwen. Toen: ‘Oké, Sam! Ga je gang!’
Zodra hij de veiligheidspinnen eruit getrokken had, restten hem nog vijf seconden om zich uit de voeten te maken. Sam keek links en rechts naar de anderen. Tesche had beschutting gezocht achter een regenton en Andrev had zich achter een gebruikte band van een tractor zo klein mogelijk gemaakt. Sam legde de eivormige granaten op de stoel, stak zijn wijsvinger door de ringen en vergewiste zich er een laatste keer van dat iedereen in dekking was.
In godsnaam dan maar.
Hij gaf een ruk en spurtte weg, tellend: eenentwintig, tweeëntwintig, drieëntwintig… Met een duik liet hij zich plat op de grond vallen en sloeg de armen over zijn hoofd.
Vierentwintig, vijfentwintig…
De klap was vernietigend. Hij had het gevoel dat de schokgolf hem optilde en weer tegen de grond gooide. Granaatsplinters vlogen voorbij en iets raakte hem hard in de rug. Een fractie van een seconde later rook hij de stank van het explosief en van brandend hout.
Hij kroop overeind, duizelig van de schok. Overal lagen brokstukken en puin. Van de deur was niets meer te zien. De granaten hadden een rafelig gat van meer dan twee meter doorsnede in de muur geslagen, waaruit rook en vuur kwamen.
Rosario zag de kever van Sam tussen de bomen verdwijnen en wilde hem de pas afsnijden, maar bleef steken toen een achterwiel wegzakte in de onderaardse schuilplaats van een of ander dier. Het vergde heel wat trekken en duwen voor ze de jeep weer vrij hadden en toen was er van de vluchtelingen allang geen spoor meer. Hij reed terug, de dag vervloekend dat hij aan het Egyptische verzoek had toegegeven om verschillende nationaliteiten in zijn commando op te nemen. Een Cubaan zou eerst geschoten hebben en dan vragen hebben gesteld.
Hij had de weg nog niet bereikt, toen er in het kamp schoten vielen. Als bij instinct wist hij dat het te maken had met de drie mannen in de VW-kever.
Toen hij de poort bereikte, lagen de Syriërs en de Libiërs aan de verkeerde kant van de zandzakken en schoten zij hun magazijnen leeg in de richting van het kantinegebouw, zoals figuranten in een oorlogsfilm. Hij schreeuwde hun toe beter aan te leggen, maar het was boter aan de galg.
Zijn adjunct kwam gebukt toegelopen. ‘Drie mannen, comandante. Gewapend met UZI's. Ze hebben Amed en Gazalah te pakken. Die waren bezig de benzine uit te gieten.’
Rosario knikte. Dezelfde drie. Hij kneep onwillekeurig de ogen dicht toen een explosie achter het gebouw de grond deed trillen. ‘Bien, Carlos. Dan mag je nu de barbecue aansteken.’
De adjunct verstarde. ‘Er zijn ook hijos in het gebouw, comandante.’
‘Heb ik om je mening gevraagd?!’ blafte Rosario.
Carlos sprong in de houding. ‘Ik zorg ervoor, comandante. Immediato.’
Rosario kalmeerde. Carlos was de enige op wie hij kon rekenen als het erop aankwam. ‘Ga nu maar, compañero. Zodra de boel brandt, pakken we onze biezen.’
Carlos haakte een handgranaat van zijn koppelriem en vertrok. Rosario bleef nog een ogenblik van achter de zandzakken toekijken hoe Carlos handig de dode hoeken gebruikte om het hoofdgebouw binnen te komen. Vandaaruit kon hij zonder gevaar te lopen via de zijramen de corridor tussen de twee gebouwen bereiken.
Rosario wachtte niet langer af. Hij beval een van de guerrero's met hem mee te gaan, een Libiër met dicht opeen staande ogen en vuile vingernagels. Met Rosario voorop marcheerden ze de Birkenweg af naar de lichamen van de mannen, die tijdens de schermutseling met de VW-lui gevallen waren. Achter hen hoorde hij de klap van een ontploffende handgranaat, onmiddellijk gevolgd door de zware plof waarmee het kantinegebouw vlam vatte. Rosario liep door, zonder omkijken.
De Oostenrijker was dood en de Syriër was er slecht aan toe. Een kogel had een bloederige wonde in zijn borstkas geslagen. De gewonde staarde Rosario aan met ogen dof van de pijn, smekend om verlichting.
Rosario grijnsde. ‘Je ziet er niet erg gezond uit, guerrero.’ Hij knikte naar de meegekomen soldaat. ‘In de greppel ermee. Ik wil niet dat ze midden op de weg blijven liggen.’
De Libiër aarzelde. ‘Allebei, comandante?’ De bodem van de greppel was bedekt met een dikke laag modder. ‘Achmed zal verdrinken.’
Rosario gaf de Libiër een duw. ‘Schiet op, klootzak. Doe wat ik zeg!’
De Libiër haalde de schouders op en rolde de twee lichamen in de greppel. Achmed kwam met zijn gezicht omlaag in de modder terecht. Voor de Libiër de kans kreeg de gewonde om te keren, trok Rosario hem mee.
Toen ze bij de poort terugkwamen, lagen twee van de drie guerrero's dood op de borstwering, allebei met een keurig gaatje in hun voorhoofd.
Kowalski stapte als eerste door het gat in de muur naar buiten, te midden van de rook en de neerdwarrelende vonken, zijn gezicht besmeurd met stof en vuil. Hij sleepte met zijn ene been en de mouw van zijn rechterarm was doordrenkt van bloed. Op zijn gezonde linkerarm droeg hij een peuter die met verwilderde blik om zich heen keek, en onder zijn oksel stak een met zilveren filigraanwerk versierd gebedenboek. Na hem volgden de anderen: mannen, vrouwen en kinderen, waggelend, struikelend en hijgend, elkaar ondersteunend. Eenmaal in de openlucht zetten ze het op een sukkeldrafje. Ze vonden als bij instinct de weg naar de bres in de omheining, alsof ze door de mystiek van hun gemeenschappelijk lot daarnaartoe werden gedreven.
Tegen de stroom van mensen in drong Sam naar binnen, op zoek naar achterblijvers. De lucht was zo bezwangerd door rook van smeulend hout en stofdeeltjes, dat hij nauwelijks kon ademen. In het halfduister struikelde hij over het lichaam van een man die te dicht bij de explosie was geweest, het gezicht een onherkenbare massa vlees. Buiten barstte opnieuw een vuurgevecht los. Zo te horen hadden de terroristen zich nu meer verspreid en hun vuur werd van de kant van Tesche en Andrev slechts spaarzaam beantwoord.
Hij dwong zich verder te lopen, dieper de gemeenschappelijke eetzaal in. Blijkbaar was iedereen buiten geraakt. Hij wierp een vlugge blik in de keuken. Ook leeg. Op het grote fornuis stond een ketel te pruttelen en de geur van linzensoep mengde zich met de scherpe cordietlucht van de explosie.
In de gang bij de voordeur lagen de zes doden. Ze hadden zich met keukenmessen geweerd en vertoonden verscheidene kogelwonden. Hier kon geen hulp meer baten.
De benzinestank was er verstikkend.
Sam begreep dat hij geen seconde te verliezen had. Hij maakte rechtsomkeert en spurtte terug de eetzaal in, maar voor hij halverwege was, explodeerde een handgranaat aan de buitenkant van de muur, niet ver van de plaats waar hij een paar seconden geleden had gestaan. De schokgolf van de explosie rolde door de eetzaal en trof hem als een mokerslag. Hij viel en raakte met zijn hoofd het hek voor de balie. Door het suizen van zijn oren heen hoorde hij de doffe klap waarmee de met benzine overgoten muur in brand schoot. Hij krabbelde overeind en holde, struikelend over puin en omgevallen stoelen, naar het gat in de achtermuur. De hele ruimte vulde zich in een oogwenk met een gele gloed, die plaatsmaakte voor wolken van bijtende zwarte rook en van hete lucht zodat bij het ademen zijn longen dreigden te verschroeien. Kermend van pijn zoog hij ze vol, hield zijn adem in en verzamelde al zijn wilskracht voor een laatste poging.
Rosario zag het bijgebouw in de vlammen opgaan. Hij stak een sigaar op en genoot. Zijn missie was volbracht: alle joden op de brandstapel. Dit was terrorisme à la carte. Zijn prijs zou opnieuw de hoogte ingaan.
Carlos voegde zich bij hem. Rosario stond op het punt de terugtocht te bevelen, toen hij door het gordijn van rook iets zag wat alle redelijke beslissingen in zijn hoofd de weg versperde.
‘Zie jij wat ik zie, Carlos?’
‘Si, comandante. Er zijn een paar joden ontsnapt.’
‘Ik wil ze allemaal dood, Carlos. Tot de laatste man. Eerder gaan we hier niet weg. Estamos?’
Carlos schuifelde met zijn voeten. De intensiteit van Rosario's woede verontrustte hem.
‘Maar eerst de blonde jood.’ Rosario wees met zijn sigaar naar de jeep. ‘Weet je nog, Carlos? De Península de Zapata.’ Met een spectaculaire charge van vijf jeeps hadden ze het garnizoen van Zapata volkomen verrast. Het was een van de wapenfeiten van de socialistische revolutie geweest. ‘Met Abbas, de Libiër, aan het stuur moet dat je lukken.’
Carlos spuwde op de grond. ‘Dit keer zijn het scherpschutters, comandante. Geen dronken regeringssoldaten.’
Rosario keek naar de lichamen die over de borstwering hingen. Nerveuze spiertrekkingen ritsten als stroomstoten door zijn gezicht. ‘We zijn het hun verplicht, compañero.’ Hij gooide zijn sigaar op de grond en trapte erop alsof hij een vijand vermorzelde. ‘Adelante!’
Terwijl Carlos met de hulp van de Libiër de jeep in gereedheid bracht voor de charge, begon Rosario aan een wijde, omtrekkende beweging naar de plaats waar de combi stond. Die zouden ze straks, na de charge, als al de joden dood waren, nodig hebben om een goed heenkomen te zoeken.
Als door een wonder stond Samuel Hofman opeens buiten. Hij viel op zijn knieën, happend naar lucht, en zijn hart bonkte in zijn keel. Het bijgebouw brandde nu als een toorts. Hij voelde zijn huid samentrekken van de hitte, maar hij had niet meer de kracht om weg te kruipen. Iemand vatte hem in zijn kraag en sleepte hem onder dekking van de rook tot achter de borstwering van een waterput.
Hij lag naast Tesche op zijn rug en sloeg met zijn blote handen naar de smeulende schroeiplekken op zijn kleren. Het was of zijn hele lichaam in brand stond. Hij hoestte en moest kokhalzen. Het braaksel kwam tot in zijn keel. Hij draaide zich om en steunde op handen en voeten, slikkend, met het gezicht naar de grond gekeerd.
Dronken van uitputting keek hij op. De vuurzee had het houten bijgebouw bijna verteerd. De vlammen laaiden nog één keer hoog op, en toen stortte het dak in en klapte een deel van de houten muren naar binnen. Een regen van gloeiende vonken schoot omhoog en viel weer neer. Hij was niet in staat te begrijpen hoe hij aan zo'n hel had kunnen ontsnappen.
‘Sam!’
Sam kwam tot bezinning. Vanuit zijn nieuwe positie achter de waterput kon Tesche de binnenhof en de poort bestrijken. Sam trok de UZI, die gloeiend heet was, van achter zijn broekriem. De Russische jood lag op zijn rug achter de waterput en wees met zijn duim naar achteren. ‘Leuk welkomstfeestje, als je 't mij vraagt.’
Sam loerde over de rand van de waterput.
Bij de poort lagen twee lichamen, neergelegd door Andrev of door Tesche, die over heel wat meer scherpschutterskwaliteiten bleken te beschikken dan waarop ze zich hadden laten voorstaan. De twee overgebleven terroristen hadden zandzakken op de motorkap van de jeep gestapeld en hobbelden met de geïmproviseerde pantserwagen dwars door een moestuin hun kant op. Ze hadden twee verticale spleten als kijkgaten opengelaten, één voor de chauffeur en één voor de schutter. Die had de loop van zijn Steyr-Daimler door het schietgat gestoken en besproeide zonder welgericht doel de omgeving met kogels. De jeep was al tot op minder dan dertig meter genaderd. Sam trok zich terug. ‘Oké, Tesche. Zo dadelijk moet die schutter zijn magazijn vervangen. Zodra hij ophoudt, springen we samen te voorschijn. Terwijl ik je dekking geef, leg jij die handgranaat in hun schoot.’
Tesche grijnsde. Hij trok de veiligheidspin uit de handgranaat en hield de lepel van het veermechanisme stevig ingedrukt. ‘Klaar.’
Op dat moment hield de terrorist in de jeep op met schieten. Sam sprong van achter de waterput vandaan en liet zich op de grond vallen. De UZI met beide handen omklemmend en zorgvuldig mikkend, pompte hij afwisselend een kogel door de spleet van de schutter en een door die van de chauffeur. De jeep stopte even, maar kwam opnieuw op gang. Sam concentreerde zijn vuur nu op het schietgat, zodat de schutter zijn hoofd omlaag moest houden. Intussen telde hij zijn schoten. Nog twee kogels. Een reservelader had hij niet.
Hij gebruikte zijn laatste patronen. ‘Nu!’ schreeuwde hij. ‘Tesche, schiet op!’
Tesche verliet de dekking van de waterput. De jeep was tot op minder dan tien meter genaderd. Hij deed twee stappen vooruit, bracht de handgranaat even liefkozend tegen zijn lippen, opende zijn vuist zodat de lepel van het ontstekingsmechanisme naar buiten sprong, wachtte twee van de vijf seconden en gooide toen met een elegante beweging de handgranaat achter in de jeep, die intussen heel dicht genaderd was. Ze hoorden het metaalachtige geluid waarmee het tuig tegen de bodemplaten stuiterde.
De jeep stopte abrupt. De chauffeur verscheen met opgestoken handen boven de zandzakken. De schutter probeerde in een moedige maar zinloze poging de handgranaat te pakken. Het tuig explodeerde nog voor hij zich helemaal had omgedraaid. De knal werd vrijwel onmiddellijk gevolgd door een tweede, toen ook de benzinetank van de jeep in de lucht vloog.
Nog vóór de granaat ontplofte, rolde Sam op zijn zij tot achter de waterput, maar toen de jeep explodeerde, had hij het gevoel dat zijn hersenpan mee uiteenspatte. Al zijn zintuiglijke waarnemingen werden tot het laagste niveau teruggebracht: het voelen van pijn, het happen naar lucht, de smaak van bloed in zijn mond, de stank van brandende olie en van lijkverbranding in zijn neus.
Na wat een eeuwigheid leek, begon zijn lichaam opnieuw te functioneren. Moeizaam drukte hij zich overeind.
Tesche lag in een verwrongen houding op zijn rug. Zelfs vóór Sam naar hem toe strompelde, wist hij dat de Russische jood dood was. Hij was te dichtbij geweest en de kracht van de dubbele explosie had alle leven uit hem weggeblazen. Merkwaardig genoeg was zijn gezicht nauwelijks gehavend.
Het vuur van de jeep was zo goed als uitgeraasd. Sam kokhalsde opnieuw toen hij de gekrompen, verkoolde lijken van de twee terroristen zag. Ze hingen schouder aan schouder, alsof ze in dat laatste vreselijke moment elkaar troost hadden willen geven.
‘Atjets! Vader!’
Andrev kwam met wild zwaaiende armen aanlopen. Hij liet zich naast zijn vader op zijn knieën vallen. Haast schroomvallig, alsof hij een slapend kind aanraakte, legde hij zijn vingertoppen tegen zijn vaders halsslagader en toen hij geen hartslag meer voelde, stond hij op. Met gebogen hoofd begon hij zachtjes te wiegen en het jigdal te neuriën op de oude melodie der Ontzagwekkende Dagen.
Sam wiegde en neuriede mee: God is met mij, nu vrees ik niet. Samen hieven ze, in langgerekte tonen, het Sjemàh Jisraël aan: ‘Hoor Israël, Adonai is onze God, Adonai is Eén.’
Andrev sloot de ogen van de dode. Hij pakte een zakdoek en hij en Sam bedekten samen het gezicht van Tesche met de rituele woorden: ‘Geloofd, Gij, Eeuwige, onze God, Gij, Koning der wereld, waarachtige Rechter…’
Andrev richtte zich op en met een krachtige ruk bracht hij een scheur aan links boven zijn hart in de revers van zijn jasje. ‘God heeft gegeven, God heeft genomen…’
Voor Sam ook een rituele inscheuring had kunnen verrichten, werden ze opgeschrikt door het geluid van rennende voetstappen op de straatkeien van de oprijlaan.