Eenentwintig

SCHÖNAU AN DER DONAU (OOSTENRIJK), 30 MEI 1967

Mosje Kowalski had voor het gebedenboek twee keer zijn leven geriskeerd. Het boek was gedrukt in 1731 in Kiev, had sloten en met filigraan verguld zilverbeslag en het had alle Russische pogroms overleefd. Het was in de familie Kowalski van vader op zoon overgegaan en het werd alleen bij zeer bijzondere gelegenheden gebruikt. Sinds 1945 lag het verborgen onder een gedenksteen voor de helden van de Revolutie op het erepark aan de oever van de Dnjepr. De dag voor zijn vertrek uit Rusland was hij 's nachts onder het oog van schietgrage bewakers de rivier overgezwommen om het daar weg te halen. Een tweede keer legde hij zijn leven in de waagschaal door het boek, verborgen tussen de luiers van zijn zoon, uit Rusland te smokkelen. Op de illegale uitvoer van Russische kunstwerken staat de doodstraf.

Nu wilde hij het boek verkopen.

Diezelfde ochtend had een ambtenaar van het Oostenrijkse ministerie van Buitenlandse Zaken hem er namens een Weense antiquaar een half miljoen schilling voor geboden. Kowalski wilde met dat geld in Israël een confectieatelier in werkgemeenschap opstarten. De kibboets zou aan de joden van Kiev – de meesten waren kleermakers – werk en onderdak moeten verschaffen. Toen hij zijn voornemen 's middags bij de gemeenschappelijke maaltijd in het doorgangskamp bekendmaakte, ontstond er een hoogoplopende discussie tussen de oudere, religieuze joden, voor wie het gebedenboek joods cultureel erfgoed was, en de jongere, rationele landverhuizers, voor wie overleving en het verlangen naar de vleespotten van Egypte voorrang hadden.

Het conflict werkte als een ontlading na de spanning waaronder de joden hadden geleefd sinds ze zich in Kiev voor emigratie hadden verzameld. In het kamp, dat door Oostenrijkse soldaten werd bewaakt, voelden ze zich betrekkelijk veilig. Toen ze klaar waren met eten, bleven ze nog lang in de kantine napraten over hun toekomst. Daardoor had niemand er erg in dat de vier soldaten kort na halftwee werden teruggetrokken. De acht mannen in het uniform van Fallschirmjäger die een halfuur later in een legerjeep en een zandkleurige combi arriveerden om de wacht over te nemen, waren van een heel ander allooi.

Het was bijna elf uur en Samuel Hofman zat half in slaap op de bank in de wachtkamer van het gebouwtje van de Tsjecho-Slowaakse grenspolitie. Hij was niet gearresteerd, maar mocht het gebouw niet verlaten, net zomin als de twee Russische joden Tesche en Andrev Rabins, die hij had helpen emigreren. Ze werden met zijn drieën sinds maandagavond vastgehouden, zogenaamd omdat de uitreisvisa van vader en zoon Rabins niet conform de wet waren. Het was niet de eerste keer dat de joden die Sam vergezelde, aan de grens werden opgehouden, maar wel de eerste keer dat hijzelf het grenskantoor niet mocht verlaten. Sam begreep niet wat er gebeurde.

Het was halfeen toen Zapatek, de kapitein die de leiding had, eindelijk bereid was hem te ontvangen. Sam vroeg hem op de man af wat er aan de hand was. Zapatek had pas zijn pijp aangestoken en schudde de lucifer uit. ‘De wegen van het ambtelijk apparaat zijn ondoorgrondelijk.’

‘Bedoelt u dat we op bevel van hogerhand worden vastgehouden?’

Zapatek liet de afgebrande lucifer in een overvolle asbak vallen. ‘Domme vraag, Hofman. Als dat zo was, zou ik daar niet op mogen antwoorden.’

‘De papieren van de joden zijn in orde, kapitein. Anders zouden ze Rusland niet hebben kunnen verlaten.’

Zapatek zoog met smakkende geluidjes aan zijn pijp. ‘Ontspan je, Hofman. Vanavond kun je naar huis en mag je je protégés meenemen. Je begrijpt toch dat we, als het te gemakkelijk zou zijn, de stroom van joden niet meer zouden aankunnen.’

‘Ik zou graag nu naar huis gaan, kapitein. Waarom belt u het Staatsbureau in Moskou niet op? Die zullen u bevestigen dat er geen reden is om ons tegen te houden.’

Zapatek leunde achterover. ‘Telefoneren kost geld, Hofman.’

‘De kosten zijn voor mij.’ Hofman legde tien bankbiljetten van 100 koruna op het bureau. ‘Het wisselgeld mag u houden.’

Zapatek glimlachte. Zijn chef had tweeduizend kronen in zijn zak gestoken om Hofman de hele dag vast te houden, maar zijn chef was naar huis en hoe lang duurt een dag in de ambtenarij?

‘Hm.’ Zapatek boog zich naar voren en klopte de as van de pijp uit in de asbak. Toen hij zich oprichtte, was het bundeltje bankbiljetten verdwenen.

Hij stond op. ‘Jullie kunnen gaan,’ zei hij. ‘Maar doe me een lol, Hofman. Ga met je vrienden wat eten en een borrel drinken en zorg dat jullie niet te veel opvallen.’

‘Oké.’

Het duurde nog meer dan een uur voor de grenspolitie en de douane de laatste stempels op de paspoorten hadden gedrukt. Toen het eindelijk zover was, liepen ze zonder verder tijd te verliezen met zijn drieën door de doorgang in de versperring met Spaanse ruiters naar de Oostenrijkse kant van de grenspost. Daar duurde het oponthoud maar kort en minder dan een kwartier later bereikten ze de vrije wereld, vader en zoon Rabins met hun hele hebben en houden in een kartonnen doos die met een touw was dichtgebonden. Ze sloegen elkaar op de schouders en wensten elkaar geluk.

Sam had zijn VW-kever vijfhonderd meter verder in de boomgaard achter hotel Der Alte Post geparkeerd. In de gelagkamer van het hotel bestelden de Rabinsen hun eerste biertje in de vrije wereld. Ze droegen vormeloze confectiepakken en identieke, tot op de draad versleten regenjassen, die ze van de kleermakers uit Kiev hadden gekregen. Onder de welgestelde herenboeren van de grensstreek, die met een glas bier en een schnaps aan de tapkast de komende oogst bespraken, vielen ze op als twee zwerfkatten in een hondenkennel. Terwijl de waard hun bier tapte, maakte Sam gebruik van de muurtelefoon om het kamp in Schönau op te bellen.

Het nummer was in gesprek.

Sam haakte af en wachtte twee minuten. Toen daarna het nummer nog altijd bezet was, besloot hij nog één minuut te wachten. In het kamp luidde de regel dat een gesprek niet langer dan drie minuten mocht duren en daar werd streng de hand aan gehouden. Hij volgde met ongeduld de secondewijzer op zijn horloge en voor die helemaal rond was, draaide hij het nummer opnieuw. Na de eerste bezettoon ramde hij de hoorn in de haak en draaide het nummer van de ambassade in Wenen.

‘Centrale. Welk nummer hebt u gedraaid?’

De man aan de andere kant van de lijn was hard en onvriendelijk, zoals alleen Oostenrijkse ambtenaren kunnen zijn. Sam was onmiddellijk op zijn hoede. ‘De Israëlische ambassade.’

‘Die is telefonisch niet te bereiken. Kabelbreuk. Als u uw naam en nummer geeft, zorgen we ervoor dat zij u opbellen.’

Sam hing op.

De Rabinsen kregen net hun biertje en hieven het glas naar hem op. ‘Mazzeltov.’

Sam gooide in het voorbijgaan een biljet van vijftig schilling op de tapkast. ‘Meekomen! Direct!’ Hij had de gelagkamer al verlaten nog voor de twee joden hun glas hadden neergezet. Toen ze buitenkwamen, zat hij op zijn hurken naast het open portier van zijn Volkswagen en haalde hij van onder de chauffeursstoel drie plompe, matzwarte wapens tevoorschijn die niet langer waren dan 24 cm. ‘UZI-pistolen,’ zei hij. ‘Semi-automatisch. Grote vuurkracht.’ Hij gooide de wapens op de achterbank, samen met drie volle magazijnen.

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Andrev Rabins.

‘Geen idee. Instappen!’ Hij gooide de bagage op het dakrek en gaf de twee mannen een duw zodat ze hals over kop in de auto tuimelden. Zelf liet hij zich achter het stuur vallen, startte en reed weg met gierende motor. ‘Er is iets loos. Zowel het kamp als de ambassade zijn telefonisch niet te bereiken.’ Hij dreef het toerental van de kleine boxermotor genadeloos op. ‘Kunnen jullie met wapens omgaan?’

‘Min of meer,’ zei Andrev, die naast Sam zat.

‘Ik heb tijdens de Grote Vaderlandse Oorlog wel met een en ander geschoten,’ zei Tesche op de achterbank.

‘Neem elk een van die UZI-pistolen in je hand. De veiligheidspal zit aan de linkerzijde van de greep. Zie je hem? Als je hem naar voren duwt, kun je vuren. Probeer maar.’ Hij keek opzij en verslikte zich. Voorzichtig duwde hij het pistool in Andrevs hand opzij. ‘Nooit op jezelf richten, joch. Zelfs niet zonder magazijn in je pistool. Tenzij je van plan bent zelfmoord te plegen.’

De twee Russen proestten het uit. ‘Het was maar een grapje, Sam.’

‘Er valt niets te lachen,’ zei Sam scherp. Ze bereikten de hoofdweg en hij gaf plankgas. ‘Er is een tweede veiligheid in de greep. Een veer. Die moet je met je schiethand stevig ingedrukt houden, anders kun je niet vuren. Oké?’ Een gammele bestelwagen reed in het midden van de weg. Sam claxonneerde verwoed en toen de bestelwagen niet onmiddellijk uitweek, schoot hij hem rechts voorbij. ‘Nu het spannen. De spangreep zit boven op het deksel. Dáár. Haal die met je andere hand naar achteren en laat weer los. De afsluiter gaat naar voren en brengt een patroon vanuit het magazijn in de kamer. Begrepen?’

‘Tegen wie moeten we het opnemen?’ vroeg Tesche. ‘Terroristen?’

‘Ik hoop van niet. Maar ik neem geen risico.’ Sam reed als een wildeman en intimideerde met zijn gedrag de andere weggebruikers zodanig dat ze hem vrij baan gaven. ‘Nu het laden. Duw een magazijn in de kolf tot je een klik hoort. Oké? Geef hier!’ Hij pakte met één hand de UZI aan en controleerde de veiligheidspal. Daarna stak hij het wapen achter zijn broekriem en trok zijn hemd eroverheen. Hij controleerde ook de twee andere pistolen en zorgde ervoor dat de twee mannen die onder hun kleren verborgen. ‘We hebben elk maar één magazijn,’ zei hij toen. ‘Dat bevat twintig kogels.’ Hij wachtte even. Zijn stem werd even koud en hard als zijn ogen. ‘Als het zover komt, schiet dan niet in het wilde weg, maar probeer iemand te raken.’

Voor kolonel Kzan was het een dag dat de Profeet het te druk had met gebeden tellen, want alles liep verkeerd.

Het begon met een fikse ruzie met de man die de leiding van het Egyptische commando had, een havanna's rokende Cubaan met dik zwart haar en een mijnwerkersgezicht, die zich Rosario noemde. Zijn groep bestond uit acht man, huurlingen van diverse pluimage: Cubanen, Libiërs, Syriërs, een Palestijn en een onvervalste Tiroler met een bierbuik. Ze arriveerden op het afgesproken uur in een bestelauto en vulden het boswachtershuisje aan het begin van de Birkenweg met een Babylonische spraakverwarring en luchtjes eigen aan hun nationaliteiten: knoflook, bier, sigarenrook en scheten. Rosario inspecteerde de voorraden in de combi en de legerjeep die achter het huisje verdekt stonden opgesteld, daar tegen ruime betaling neergezet door een intendant van de Oostenrijkse Fallschirmjäger. Hij verdeelde de wapens en de uniformen. Toen bleek dat er niet genoeg laarzen waren, rolde een stroom van scheldwoorden aan het adres van de intendant en van Kzan over zijn lippen.

Kzan liet hem zijn gal uitspuwen. Al wat telde, was dat de ander deed wat van hem werd verwacht. Hij haalde een blikje cola uit de koelkast en volgde de verkleedpartij met toenemende onrust. Zelfs in de gevechtskleding van de Fallschirmjäger zagen de huurlingen er allesbehalve als elitesoldaten uit.

Zodra iedereen zich had omgekleed, verklaarde Rosario dat ze direct aan de slag gingen. Kzans kaakspieren spanden zich. ‘Hé, wacht even,’ zei hij. ‘Ik bepaal hier hoe en wanneer we aan de slag gaan. Dat is de overeenkomst. Daar word je voor betaald.’

‘Niks overeenkomst,’ zei Rosario met een uitdagend lachje. ‘Alles wat ik weet is dat we betaald worden om dat kamp plat te branden.’

Kzan voelde zich rood aanlopen. ‘Pas als we de vrouw en haar zoon in handen hebben. Niet eerder. Hun auto kan ieder ogenblik arriveren.’

Zonder zijn sigaar uit zijn mond te halen zei Rosario: ‘Vergeet dat maar. Mijn mannen gaan niet op hun gat zitten wachten tot de joden in het kamp in de gaten krijgen dat er stront aan de knikker is.’ Hij schoof de manchet van zijn jack opzij en keek op zijn horloge. ‘Het is tijd. De bewakers zijn verdwenen.’

Kzan versperde hem de weg. ‘Laat me eerst Caïro bellen. Ze zullen de overeenkomst bevestigen.’

Rosario schoof Kzan opzij alsof hij een lastig kind was.

Kzan dwong zich kalm te blijven. ‘Als het een kwestie van geld is, kunnen we een regeling treffen.’

‘Ha,’ zei Rosario. ‘Eindelijk een taal die ik versta. Hoeveel?’

‘Ik heb tweeduizend dollar cash. Die mag je hebben.’

Rosario blies een rookwolk in Kzans gezicht. ‘Te weinig.’

‘Plus tweeduizend in reischeques. Meer heb ik niet.’

Rosario stak een open hand onder Kzans neus. ‘Geef hier.’

Kzan gaf hem een bundeltje bankbiljetten, maar de cheques hield hij vast; hij wuifde ermee door de lucht alsof hij de Cubaan wat lekkers voorhield. ‘Laten we elkaar goed verstaan. Je zet drie mannen als bewakers voor de ingangspoort, zoals de gewoonte is in het kamp. De auto zal stoppen voor identiteitscontrole en de bewakers zullen niet de minste moeite hebben om de inzittenden te overmeesteren. De anderen blijven hier tot alles achter de rug is.’

‘Dat denk je maar.’ Met een snelle beweging griste Rosario de cheques uit Kzans hand. ‘De anderen vallen nu direct het kamp binnen en sluiten alle joden op in een van de bijgebouwen. Dat is tijd gespaard als we straks een vuurtje gaan stoken.’ Hij begon instructies uit te delen.

Kzan balde zijn vuisten. ‘Jullie blijven hier! Begrepen!’

Rosario ging door met bevelen geven alsof de kolonel niet bestond.

Kzan stond letterlijk op zijn benen te trillen van woede. ‘Als je niet naar me luistert, ben je ten dode opgeschreven, Rosario. Ik ben kolonel van de SAVAK.’

Rosario bracht zijn gezicht dicht bij dat van Kzan. ‘Voor mij ben je alleen maar een klootzak, Kzan,’ zei hij zachtjes. ‘Het enige waar jij goed in bent, is je aftrekken en vrouwelijke gevangenen verkrachten in een van je gevangenissen. Als je je grote bek niet houdt, laat ik je bij de joden op de brandstapel gooien.’

Kzan slikte en zweeg.

Zelfs nadat de jeep en de combi met Rosario en zijn huurlingen vertrokken waren, bleef hij hen verbitterd nakijken. Op Chinvat had hij Darius Razdi gewaarschuwd dat een overeenkomst sluiten met tuig als Rosario vragen was om moeilijkheden, maar zowel Razdi als Nasser hadden de voorkeur gegeven aan een commando van internationale signatuur, zodat ze naargelang van de omstandigheden elke betrokkenheid konden ontkennen of de verantwoordelijkheid konden opeisen. Vanuit politiek standpunt gezien hadden ze misschien gelijk, maar Kzan wist maar al te goed dat dat betekende dat er naar een zondebok zou worden gezocht als dit verkeerd afliep. Hij voelde er niets voor het kind van de rekening te worden.

Hij legde zijn hand op de telefoon, maar nam de hoorn niet op. Het was te laat om nu nog de hulp van Caïro of Chinvat in te roepen en hij wilde de lijn vrijhouden omdat hij ieder ogenblik een seintje verwachtte dat Sharon en Simon Hofman onderweg waren.

Door de openstaande deur hoorde hij vanuit de richting van het doorgangskamp geschreeuw van mensen in nood, gevolgd door schoten uit vuurwapens. Het lawaai verstomde vrijwel onmiddellijk en hij hoorde alleen nog het kwekken van ruziënde eksters in het bos.

Onder zijn hand begon de telefoon te rinkelen. In een reflex grabbelde hij de hoorn beet: ‘Ja?’

‘Kolonel Kzan?’

‘Wie bent u?’

‘Schulmacher, van de O.S.D., de Oostenrijkse Veiligheidsdienst. Ik heb een belangrijk bericht voor u, maar ik moet er wel zeker van zijn dat u kolonel Kzan bent.’

‘Vingerafdrukken door de telefoon zijn nogal moeilijk, me dunkt.’

‘Ja… eh… Kent u de tweede voornaam van mijnheer Darius Razdi?’

‘Khaleghi. Met twee h's.’

‘Juist. Welnu, sinds kort probeert iemand de Israëlische ambassade in Wenen te waarschuwen dat er vandaag een overval op het vluchtelingenkamp in Schönau gepleegd zal worden.’

‘En dat lukt niet?’

‘Wat? De overval?’

‘Nee. De waarschuwing. U zei: probeert te waarschuwen.’

‘Juist. De reden is dat we het telefoon- en radioverkeer in de wijk van de ambassade buiten werking hebben gesteld. Ook de telefoon van het kamp is tijdelijk buiten gebruik.’

‘Weet u wie die onheilsbode is?’

‘Nee. Hij belt vanuit Parijs. Als het hem telefonisch niet lukt, zal hij natuurlijk andere middelen gebruiken. Hij zou bijvoorbeeld een boodschapper vanuit een ander deel van de stad kunnen sturen.’

‘Of het hoofdcommissariaat van politie bellen, of de overheid die voor de bewaking instaat.’

‘Dat ook. Maar daar kunnen we wel wat aan doen. Ik bedoel: zorgen dat er nog wat tijd verstrijkt voor die in actie komen.’

‘Hoeveel tijd?’

‘Een uur. Misschien iets meer. Hoe dan ook, ik denk dat het beter is dat u niet in de omgeving van het vluchtelingenkamp bent als de politie daar straks een kijkje komt nemen.’

‘Bedankt.’

Kzan zag door de openstaande deur de VW-kever van Sam Hofman voorbijrijden. Woedend gooide hij de telefoon neer en liep naar buiten, maar voor hij de rand van de weg had bereikt, was de auto al achter een bocht verdwenen. Hij bleef staan en wachtte af. Naar het kletteren van de luchtgekoelde boxermotor te oordelen, moest Hofman nu zo ongeveer de ingangspoort hebben bereikt.

Het motorgeluid hield op. Er vielen twee schoten, kort na elkaar, een fractie later gevolgd door een kort salvo uit een automatisch wapen. Daarna werd het stil.

De Cubaan had het probleem Samuel Hofman op zijn manier opgelost. Drastisch maar efficiënt, dat moest hij toegeven.

Kzan masseerde zijn rechterbeen. Altijd als er spanningen waren, voelde de prothese aan als een bankschroef. Het drong langzaam tot hem door dat Sharon en Simon Hofman gevaar liepen bij hun aankomst hetzelfde lot als Sam Hofman te ondergaan. Dat kon hij niet laten gebeuren. Als het jodenjong iets overkwam, zou Darius Razdi hem levend laten villen. Hij moest Rosario daarvan overtuigen en dat kon alleen met geld. Het was stom geweest dat hij de Cubaan slechts een paar duizend dollar had gegeven. Dit keer zou hij hem een fortuin bieden. Alleen zou hij hem niet de kans geven ervan te genieten.

Kzan keerde naar het huisje terug.

Als hij de man van de O.S.D. kon geloven, had hij nog ruim een uur om zich uit de voeten te maken. Daarvan waren al zes minuten verstreken.

Zijn autosleutel lag niet op de keukentafel, waar hij hem had neergelegd. Kzan zocht er een paar minuten naar, maar hij wist al bij voorbaat dat het zinloos was. De Cubaan had de sleutel laten verdwijnen om hem in het huisje vast te pinnen. Kzan zwoer dat als dit voorbij was, hij de ploert te pakken zou krijgen. Hij zou hem leren wat het betekende een kolonel van de SAVAK voor schut te zetten.

Kzan holde naar zijn auto en probeerde de contactdraden kort te sluiten, maar slaagde er niet in meer dan een paar fikse elektrische vonken te veroorzaken. Hij stond nog met zijn hoofd onder de motorkap, toen hij werd opgeschrikt door de zware dreun van een explosie die uit de richting van het kamp kwam. De uitroeiingsfase was begonnen.

Eén ding was zeker: hier kon hij niet langer blijven.

Terug in het huisje belde hij het Imperial in Wenen. Hij wilde de beslissing om de aftocht te blazen aan Fariman overlaten. Maar ook die rugdekking gunde de Profeet hem vandaag niet. Na een paar keer van het ene telefoontoestel naar het andere te zijn doorgeschakeld, kwam de portier hem met nadrukkelijke minachting vertellen dat Herr Fariman in aller ijl achter een ‘ausländisches Frauenzimmer’ was gereden. Kzan was nog aan het uitzoeken hoe dat buitenlandse vrouwmens eruitzag, toen in het kamp opnieuw een vuurgevecht losbarstte en hij een brandlucht rook.

Kzan gooide de hoorn neer. De zaak was nu helemaal om zeep. De Cubaan had geen beter middel kunnen bedenken om Sharon Hofman op de vlucht te jagen. Bliksemsnel vergewiste Kzan zich ervan dat hij niets achterliet dat zijn identiteit kon verraden. Toen verliet hij het boswachtershuisje.

Heel in de verte hoorde hij de helikopter van de Fliegerschule.

Trekkebenend begon hij in de richting van het kamp te rennen. De helikopter was de enige manier om nog te ontkomen.