Elf

PA NESAR (ZAGROSGEBERGTE, IRAN),
17 AUGUSTUS 1953

Het gevoel van onsterfelijkheid, veroorzaakt door de haoma, brandde in Razdi als het Heilig Vuur. In de gang van het vrouwenverblijf bleef hij staan en hij luisterde naar het liturgische gezang dat uit de kloosterkapel kwam. Het klonk ijl en ver en af en toe kon hij duidelijk de twee stemmen van de geestelijken onderscheiden.

Zijn gemeenschap met Fatimeh was van zo'n korte duur geweest, dat het zijn drift een vrouw te beslapen alleen maar nog meer had geprikkeld. In normale omstandigheden zou hij nu een van zijn andere vrouwen tot zich hebben geroepen, maar zijn andere vrouwen waren dood, vermoord door het gepeupel. Met een woedende beweging van zijn hoofd zette hij de herinnering van zich af. Hij moest zo spoedig mogelijk naar Teheran terugkeren, niet alleen om erbij te zijn als Schwarzkopf de nieuwe putsch zou lanceren, maar ook om een nieuw gezin te vormen. Deze toestand was onhoudbaar.

Behalve de deur van Fatimehs kamer waren er nog vijf deuren in de gang van het geïmproviseerde vrouwenverblijf. Achter een daarvan verbleef Sharon Stern, de studente in de geneeskunde. Zij diende er onverwijld voor te zorgen dat hij met Fariman een gesprek kon voeren. Hij wilde met generaal Zahedi in contact treden, zelfs al wist die nu vermoedelijk al via Schwarzkopf waar hij zich bevond en zou hij er ongetwijfeld voor zorgen dat hij hier weg kwam. Razdi liep van de ene deur naar de andere en keek door de tralievensters naar binnen.

Alle cellen waren leeg, op de laatste cel, links van de gang, na. Er brandde een olielamp op een laag pitje. Aan de kapstok hingen kleren: een met wol gevoerde leren jas, een groen broekpak, wollen sokken. Daaronder een koffer van kunstleer, een paar stevige wandelschoenen. Hij liep naar binnen. Op de tafel lagen een medisch boek en een paar doosjes met medicijnen. De doosjes waren afkomstig van een apotheker in Bagdad. Er stond ook een bruin glazen medicijnflesje. Op het etiket stond in Latijns schrift: nitroglycerine. In Hebreeuwse lettertekens had daaronder iemand iets met de hand geschreven. Blijkbaar had ze de medicijnen bij een joodse dokter of apotheker in Bagdad gekocht. Dat was vreemd. Hij dacht niet dat er nog joden in Irak waren. Die waren dood of uitgeweken.

Hij betastte de kleren. Speciale reiskleren. Alles van een goede, stevige kwaliteit.

Toen zag hij de beha en het ragfijne ondergoed. Hij rook eraan. Een zoete lichaamsgeur en een spoor van eau de cologne. De geurcombinatie wond hem nog meer op. Hij vroeg zich af waar ze was. Misschien nam ze deel aan de godsdienstoefening met de paters in de kapel. Ze was immers een christen, had abbé Ricardine gezegd.

Hij besloot haar te zoeken en verliet de kamer.

Hij kwam in een bijgebouw waar het naar kaas en boter en geitenmelk rook. Er was geen licht en op de tast zocht hij zijn weg naar de deur die hem naar de binnenplaats bracht. Via de refter bereikte hij de kloostergang die hem naar de kapel leidde.

De deur van de ziekenkamer stond op een kier en er brandde licht. Hij duwde de deur verder open en keek naar binnen.

Een jonge vrouw stond over Fariman gebogen die, zijn onderlichaam met een laken bedekt, op de operatietafel lag. De vrouw had een spalkverband aangelegd en was nu een doekverband over zijn neus en de kruin van zijn hoofd aan het aanbrengen, waarbij ze de rest van zijn gezicht vrij liet. De ogen van zijn broer waren gesloten en zijn gezicht was bleek, maar nu het bloed verwijderd was en met het deskundig aangelegd verband, vond Razdi dat het er al minder erg uitzag.

De vrouw droeg eenzelfde wit katoenen kloostergewaad als Fatimeh, dat in dit geval dienstdeed als doktersjas. Het gewaad was bevlekt met kleine spatjes bloed op de plaats waar haar borsten zich in het katoenen weefsel aftekenden.

Ze ging door met haar werk zonder op te kijken, hoewel hij er zeker van was dat ze hem had gehoord. Hij bestudeerde haar profiel, een scherpe haakneus waardoor ze er eerder uitzag als Arabische of joodse dan als christin. Ze droeg een rode band om haar voorhoofd om te voorkomen dat het donkere haar, dat tot op haar schouders hing, voor haar ogen zou vallen.

Ze legde de laatste hand aan haar werk en keek toen op. Ze glimlachte, maar de glimlach drong niet door tot haar ogen. Die bleven donker en waakzaam. ‘Vergeef me dat ik even mijn werk afmaakte,’ zei ze. ‘Het is hier geen steriele omgeving, begrijpt u?’

Hij keek haar pal in het gezicht, niet van plan haar gerust te stellen.

‘U moet Agha Darius Razdi zijn,’ zei ze vriendelijk. ‘Abbé Ricardine heeft me over u verteld.’ Ze sprak Farsi met een sterk Arabisch accent.

‘Ja.’ Hij wees met zijn hoofd naar Fariman. ‘Ik wil met hem praten. Is hij wakker?’

‘Nee, nog niet.’ Bijna gretig verstrekte ze hem wat medische uitleg. ‘Ik heb een kleine operatie uitgevoerd om zijn neusopening vrij te maken, zodat hij wat makkelijker kan ademen.’

‘Wat mij interesseert is of ik een gesprek met hem kan voeren,’ gromde Razdi.

‘Hij kan ieder ogenblik ontwaken, meneer Razdi,’ antwoordde ze. ‘Ik heb hem maar een lichte verdoving gegeven. Maar ik vrees dat u, om met hem te praten, nog een halfuurtje geduld zult moeten oefenen.’ Met professionele ernst voegde ze eraan toe: ‘Of hij dan in staat zal zijn een zinnig gesprek te voeren, zullen we moeten afwachten. Hij heeft een behoorlijke klap op zijn hoofd gehad. Het is beter hem niet te veel te vermoeien.’

‘Onzin,’ zei Razdi. ‘Als hij wakker is, kan hij praten.’ Hij liep naar binnen om Fariman zo nodig wakker te schudden. Midden in de kamer bleef hij staan. Dwars door de medische luchtjes rook hij haar lichaam. De lichte zweetgeur onder haar oksels van het ingespannen werken, de zeepgeur van pas gewassen haar, de eau de cologne die ze vermoedelijk achter haar oorlelletjes had aangebracht. Hij wendde zich naar Fariman zodat ze de kloppende begeerte in zijn kruis niet zou zien.

‘Wie ben jij?’ vroeg hij bars. ‘Hoe heet je? De naam van je vader? Waarom heb ik je vader nog niet gezien?’

‘Ik ben Sharon Stern,’ antwoordde ze direct. ‘Mijn vader heet Simon Stern. Terwijl we onderweg waren van Bagdad naar Teheran, is hij onwel geworden. Hij kon niet verderreizen. Hij ligt in de andere ziekenkamer en rust.’

Hij keek haar aan. Ze had een injectiespuit in haar hand en vulde die met een witte vloeistof uit een flesje. ‘Wie zijn jullie?’ vroeg hij. ‘Wat doen jullie hier?’

‘Vader werkt als geneesheer voor de Clinique Marie Curie in Bagdad. Hij is maaglijder.’ Ze glimlachte verontschuldigend en draaide hem de rug toe.

Razdi keek zwijgend toe hoe ze een plekje op Farimans bovenarm ontsmette en hem met een zelfverzekerde beweging een prik met de injectiespuit gaf. Ze stond licht voorovergebogen zodat het wat krap zittende kloostergewaad zich spande.

Haar kontje tekende zich af, dwars door de dunne katoenen stof.

Razdi haalde met opeengeklemde tanden scherp adem.

Ze draaide zich om en in haar ogen verscheen een behoedzame blik.

‘Penicilline,’ verklaarde ze gehaast, alsof ze hem op andere gedachten wilde brengen. ‘Een wonderbaar geneesmiddel dat bacteriën bestrijdt. Gelukkig hebben de broeders in hun apotheek…’

‘Je hebt niet geantwoord op mijn vraag wat jullie hier uitspoken.’

‘O, ja, natuurlijk. Ziet u, we waren via Teheran op weg naar Parijs, waar vader zich wil laten opereren.’

Hij zette een ongelovig gezicht. ‘Een maagoperatie, zeg je? Dat strookt niet met wat abbé Ricardine me vertelde.’

Ze knipperde met haar ogen, weinig op haar gemak. ‘Hoezo?’

‘Volgens Ricardine waren jullie op weg naar Teheran om een bijeenkomst van Assyrische christenen bij te wonen en kreeg je vader onderweg daarnaartoe een hartaanval.’

‘Vader kreeg een hartaanval en hij is maaglijder. Het ene sluit het andere niet uit, meneer Razdi. En we zijn Assyrische christenen.’

‘Kan zijn. De bijeenkomst in Teheran was dus een leugen?’

Ze knikte schuldbewust.

‘Waarom? Christenen worden in Irak officieel niet vervolgd. Waarom konden jullie niet gewoon met het vliegtuig vanuit Bagdad naar Parijs vliegen?’

‘Vader kreeg geen uitreisvisum van het Departement voor Gezondheidszorg.’

‘Dus zijn jullie illegaal de grens overgetrokken. Maar dat verklaart nog niet waarom jullie in Iran langs deze sluipweg reizen, in plaats van de normale hoofdweg te gebruiken.’

‘Toen we de grens passeerden, hoorden we van de politieke onrust in het land. We vreesden in rellen terecht te komen. Daarom verkozen we de grotere centra te vermijden.’

Haar verklaring overtuigde hem niet, maar haar geur werkte op hem in als de haomadampen van het Heilige Vuur. Hij deed een stap dichterbij. ‘Ik geloof je niet,’ zei hij. ‘Weet je wat ik denk? Ik denk dat jullie met de opstand te maken hebben. Misschien behoor je tot de partizanen of ben je een joodse agent-provocateur die sjah Reza Pahlavi ten val wil brengen.’

Ze verbleekte, maar hield zich flink. ‘U vergist zich, Agha. Abbé Ricardine zou ons nooit in zijn klooster hebben toegelaten als dat zo was.’

‘Tenzij jullie hem een rad voor de ogen hebben gedraaid. Zoals je nu met mij probeert te doen.’

‘O, nee, Agha,’ zei ze eerbiedig. ‘We zijn wetsvrezende christenen. Mijn arme vader is jammer genoeg echt ernstig ziek.’

‘Toch zal ik de autoriteiten moeten waarschuwen,’ zei Razdi. ‘Dat is mijn plicht, als vertrouweling van de sjah. Anders compromitteer ik mezelf. Tenzij…’ Hij betastte haar met zijn ogen. Ze droeg geen beha.

Ze droeg niets onder dat kloostergewaad. Niets!

‘Tenzij…’

Ze trok de band van haar voorhoofd en schudde haar haar los. ‘Tenzij wat?’

‘Tenzij je mijn sigha wordt. Dat is de enige uitweg.’

Hij zag aan haar gezicht dat ze wist waar hij het over had.

‘Wat is een sigha?’ vroeg ze.

‘Een sigha is een vrouw die zich contractueel, voor een van tevoren bepaalde periode en tegen een overeengekomen bedrag, aan een man bindt.’

‘Ik dacht dat de sjah die vorm van legale prostitutie afkeurde.’

‘De sjah heeft zelf al overwogen een sigha-huwelijk te sluiten, sinds gebleken is dat Soraya hem geen kinderen kan geven. Volgens het sjiitische recht is het volkomen legaal. De clerus keurt het sigha-huwelijk alleen af als de vrouw het als een genot ervaart of eraan verslaafd is. Dan staat het gelijk met ontucht. Dat is bij jou niet het geval, neem ik aan. Bovendien, het is een hele eer voor jou dat ik bereid ben je tot tijdelijke vrouw te nemen.’

Ze sloeg haar ogen neer. Ze was bang hem tegen te spreken, zag hij.

‘De duur van mijn contract is negen maanden en vijfentwintig dagen na de eerste coïtus. Zodra je zwanger bent, zal er geen gemeenschap meer plaatsvinden. Als je een zoon baart, hoort hij mij toe. Een dochter mag je houden. Ik betaal je tienduizend pond sterling.’

‘Ik zal erover nadenken,’ zei ze met lichte paniek in haar stem.

‘Er valt niet over na te denken. Het is dat of de gevangenis. Voor jou en voor je zieke vader.’

Ze glimlachte zwakjes bij het horen van het woord vader.

Razdi voelde de aderen in zijn nek zwellen. ‘Wel? Hoe zit het?’

‘Moet zoiets niet op schrift gesteld worden?’ vroeg ze. ‘Moeten er geen getuigen het contract mee ondertekenen?’

‘Niet als het Agha Darius Khaleghi Razdi betreft,’ snauwde hij. ‘Mijn woord volstaat. Ik adviseer je mijn geduld niet langer op de proef te stellen!’

‘Nee, maar…’

Hij gromde als een getergde leeuw. Zonder plichtplegingen grabbelde hij haar vast, draaide haar om en gooide haar hardhandig op de brits.

‘Trek je kleed op, vrouw! Of ik scheur het van je lijf!’ Hij begon zijn gulp los te knopen.

Op haar buik liggend keek ze om. Ze trilde over haar hele lichaam. ‘Wacht,’ zei ze. Een fractie van een seconde balanceerde haar stem op de grens van de hysterie. Toen was ze blijkbaar zichzelf weer meester. ‘We kunnen dit ook als volwassen mensen doen.’