Zes

MANDALI (GRENSGEBIED IRAK/IRAN), 16 AUGUSTUS 1953

‘Sharon?’

Sam Hofman zat gehurkt naast haar. Hij legde een hand onder haar kin en draaide haar hoofd naar zich toe, zodat hij haar in de ogen kon kijken. ‘Ben je gewond?’

‘Nee.’ Ze duwde zijn hand weg. Bij de aanrijding was ze met haar kin tegen het stuur geslagen en haar kaaksbeen voelde aan alsof ze een uppercut had geïncasseerd. Ze tuurde door de voorruit, half en half verwachtend een paar in het wilde weg schietende bandieten te zien opdagen. Toen dat niet gebeurde, keek ze om. Achter haar in de autobus stond alles op zijn kop. Diegenen die bij de aanrijding hun zitplaats nog niet hadden ingenomen, lagen kriskras over elkaar in het gangpad en kropen nu overeind. Pakjes en koffers waren uit de bagagerekken gevallen. Iedereen riep door elkaar heen.

‘Stilte, alsjeblieft.’ Sam wuifde met zijn handen boven zijn hoofd. ‘Zijn jullie oké? Niemand iets gebroken?’

Van alle kanten werden vragen op hem afgevuurd. ‘Wat is er gebeurd? Wie heeft op ons geschoten?’

‘Een misverstand. Ik heb op deze plaats halt laten houden, omdat ik hier had afgesproken met Mohammed, een Kermansjahaanse vrijheidsstrijder, die ons over de grens zal helpen. De man had zich een paar honderd meter verder verdekt opgesteld en keek even de kat uit de boom, maar toen jullie al na een paar minuten opnieuw instapten, dacht hij dat we wilden vertrekken. Daarom loste hij een paar schoten in de lucht om onze aandacht te trekken. Sharon dacht dat we werden aangevallen. Dat is alles.’

Hij wendde zich opnieuw tot Sharon, maar die keek opzettelijk de andere kant op. ‘Je bent boos op me,’ zei hij.

‘Nogal logisch,’ antwoordde ze geërgerd. ‘Door jouw schuld heb ik een mal figuur geslagen. Je had me op zijn minst kunnen waarschuwen dat je hier met iemand had afgesproken.’

‘Je hebt gelijk. Het spijt me.’

‘Laat maar zitten.’

‘Ik ga nu met de gids praten.’ Hij wees door de voorruit. ‘Daar is hij, links boven de weg. Als je wilt, mag je meegaan. Spreek je Perzisch?’

Ze wreef over haar pijnlijke kin. ‘Een beetje.’

Hij glimlachte. ‘Mooi. Dat komt van pas. Ik versta er geen jota van en de papegaai van mijn opoe spreekt beter Engels dan Mohammed.’ Hij draaide zich om en toen Sharon geen aanstalten maakte hem te volgen, bleef hij op de treeplank staan en stak zijn hand uit. ‘Kom, Sharon.’

Ze ging mee.

De Kermansjahaanse gids stond tegen een rotsblok geleund. Het was een lange, magere man, gekleed in slobberbroek en boezeroen, met koppelriem en patroongordel. Een deel van zijn gezicht bleef verborgen achter de losse plooien van zijn tulband. Achter hem stond een oude Enfield-motorfiets op de staander. Toen ze dichterbij kwamen, legde hij een vuile bruine hand op de loop van het lange geweer dat naast hem stond.

‘Salaam,’ zei Sharon.

‘Salaam,’ mompelde hij, zonder haar aan te kijken. ‘Je bent laat,’ zei hij tegen Sam.

‘Onze chauffeur werd ziek onderweg,’ antwoordde ze voor Sam in het Farsi. ‘Dat gaf enig oponthoud.’

Zijn ogen bleven op Sam gericht. ‘Er is een probleem. Soldaten hebben op verscheidene plaatsen de karavaanroute opgeblazen. Met de autobus kunnen jullie maar tot even voorbij Mandali. De enige manier om vanhieruit de grens over te steken is te voet, via de Miyang Tan Pas.’

Sharon vertaalde. Sam hoorde het slechte nieuws aan zonder zijn gezicht te vertrekken. ‘Vraag hem hoe ver we te voet moeten voor de weg opnieuw berijdbaar is.’

‘Drie uur lopen,’ antwoordde Mohammed op haar vraag.

‘Als we de autobus achterlaten, hoe moeten we daarna dan verder?’ wilde Sam weten.

‘Ik heb voor een auto gezorgd. Dat kost extra,’ was het antwoord.

How much?

Mohammed had daar geen vertaling voor nodig. ‘Two hundred dollar.

Sam haalde vier biljetten van vijftig dollar uit zijn achterzak en hield die in de hoogte, gespreid als een hand speelkaarten. ‘Zeg hem dat, als hij met zijn Enfield tot in Teheran voor ons uit rijdt, hij bij aankomst nog honderd dollar extra krijgt. Hij moet dan wel je vader op de duozitting van zijn Enfield over de Miyang Tan Pas brengen.’

De gids luisterde met half dichtgeknepen ogen naar Sharons voorstel. Hij schudde van nee. ‘More.

Hundred fifty?'

Two hundred.

‘Oké,’ zei Sam.

Mohammed knikte. Hij griste de vier vijftigdollarbiljetten uit Sams hand en hing zijn geweer over zijn rug. Zonder een woord trok hij de Enfield van de staander en hij trapte op de starter.

Sharon en Sam liepen terug naar de autobus. In het steenslag tussen de voorwielen had zich een donkere plas gevormd. Sam keek ernaar. ‘De radiateur lekt,’ zei hij. ‘Met deze oude tante halen we zelfs Mandali niet meer.’

Hij draaide de dop eraf en controleerde het koelwater. ‘Hum. Hoeveel watervoorraad hebben we bij ons?’

‘Een veldfles per hoofd.’

‘Te weinig.’ Hij liep naar de ingang van de autobus. Vanop de treeplank legde hij hun in een paar woorden de toestand uit waarin ze zich bevonden. Hij eindigde met: ‘Eerst moeten we zien dat we in Mandali geraken. Alle mannen komen naar buiten. De vrouwen kijken de andere kant op.’

Hij wachtte tot de vijf jongens waren uitgestapt. Toen klom hij boven op de motorkap. ‘Oké, kerels,’ zei hij. ‘Laten we eens kijken wie het best kan plassen zonder morsen.’

Toen hij even later een krachtige, goudgele straal met een wijde boog in de radiateuropening mikte, ging er onder de jongens een gejuich op.

Ook in de autobus werd gesmoord gelachen.

Na de operatie waterbevoorrading was de stemming in de autobus minder gespannen. Sam ging achter het stuur zitten en manoeuvreerde de autobus op de rijweg, waarna ze in het spoor van de motorfiets met een sukkelgangetje tegen de helling omhoog reden. De stofwolken die ze opwierpen, waren vanop kilometers afstand te zien.

In de autobus deelde Sarah Salamon boterhammen met kaas uit. Nadat ze wat gegeten had, liep Sharon door het gangpad naar achteren. Haar vader zat nu rechtop, steunend op haar zuster. Hij had nog steeds last van kortademigheid, maar in de drukkende warmte die binnen in de autobus hing, snakte iedereen naar een beetje frisse lucht. Sharon ging tussen haar vader en haar zuster in zitten en vertelde hun wat ze waren overeengekomen met de Kermansjahaanse strijder. ‘Denk je dat het zal gaan op de duozitting?’ vroeg ze. ‘Er wordt maar stapvoets gereden.’

Simon Stern gaf haar een geruststellend knikje. ‘We geven het niet op, hè Sharon?’

Ze gaf hem een zoen en liep terug naar voren. Onderweg bleef ze af en toe staan om met de anderen te bespreken hoe ze tijdens de voettocht de bagage zouden verdelen. Niemand deed moeilijk en dat gaf haar moed.

Mandali lag, zoals Abdoel Hoesaìn, op een kleine hoogvlakte te midden van wat schrale weiden en akkers. Mohammed sloeg een veldweggetje in dat dwars door de akkers om het gehucht heen liep. Ze reden dicht achter elkaar zodat het door de motorfiets opgeworpen zand in de autobus binnendrong en ze verplicht waren de ramen te sluiten.

Sharon wees naar de ronde temperatuurmeter op het dashboard. De wijzer bewoog zich onafwendbaar naar de rode zone. Ze hadden op een paar flessen na hun hele watervoorraad opgebruikt. Sam knikte dat hij het had gezien. ‘Hij kan ieder ogenblik de geest geven.’ Als om zijn woorden te onderstrepen begon de motor te sputteren. Ze reden nog een paar kilometer, maar toen het veldweggetje ophield en hetgeen voor hen lag nog nauwelijks een weg kon worden genoemd, kwam er vanuit de mechanische ingewanden van de autobus een reeks knarsende geluiden. Toen sloeg de motor af.

‘Einde van de rit, mensen,’ zei Sam Hofman.

Sharon keek op haar horloge. Het was halfdrie.

Sam claxonneerde om de aandacht van Mohammed te trekken. Even leek hij niet te zullen stoppen en de schrik sloeg Sharon om het hart. Sam legde zijn hand op de claxon en hield die daar. De gids hoorde hen en keerde terug.

Ze verlieten de autobus en namen hun bagage en jassen mee.

Sharon hielp haar vader op het tweede zadel van de Enfield. Hij had al wat meer kleur gekregen en daar was ze blij om. Ze gaf hem een knuffel. ‘Nu kun jij je lekker laten rijden, nietwaar vader?’

Hij forceerde een glimlach. ‘De wet van Meden en Perzen, Sharon. Heren rijden en pummels gaan te voet.’

De zon scheen nog even fel als voorheen, maar toen ze op weg gingen, stak er een kille wind op die door hun kleren heen drong, zodat ze verplicht waren hun jassen aan te trekken. Elkeen droeg een rugzak; ze hadden slechts een paar koffers bij zich, zodat de meesten hun handen vrij hadden en zich gemakkelijk konden bewegen.

Mohammed trapte zijn motor aan en reed weg. Hij verliet het veldweggetje en reed zigzag tegen de rotsachtige helling op. Ze volgden hem als indianen op een rij, met Sharon voorop en Sam in de achterhoede. Aanvankelijk was er geen pad te zien, maar toen ze hoger kwamen, lag de toegang tot de pas voor hen: ruwe en vijandige steenmassa's die in elkaar leken op te gaan. Het enige andere levende wezen dat Sharon zag, was een op prooi jagende vogel die op de wind hoog boven de pas zweefde.

Sharon hield een gelijkmatig tempo aan. Zelfs als de afstand tot de Enfield groter werd omdat Mohammed op beter berijdbare stukken sneller vooruitkwam, klom ze gestadig voort en zorgde ze ervoor dat achter haar niet te veel werd gepraat. Ze waren op een tocht als deze voorbereid: ze droegen aangepaste kleren en waren in goede conditie.

De bergpas werd nauwer en omdat de zon er niet in kon doordringen, werd het kouder. Die koude hinderde hen weinig omdat ze in beweging bleven. Toen ze ten slotte het hoogste punt bereikten, stond Mohammed hen op te wachten. ‘We zijn halverwege,’ zei hij. ‘Van nu af gaat het bergafwaarts.’

Sharon keek op haar horloge. Ze waren al meer dan twee uur onderweg en pas halfweg. De tocht zou veel langer duren dan de beloofde drie uur. Ze was nu al moe, en haar rug deed pijn.

Sam kwam naar haar toe en ze besloten een kwartier rust te nemen. Terwijl iedereen zich een steen of rotsblok zocht om op te zitten, hielp Sharon haar vader van de duozitting. Hij zag er afgemat uit; zijn handen voelden ijskoud aan en zijn lippen hadden een grauwe kleur. Op de motorfiets had hij meer te lijden gehad van de koude dan de anderen. Haar zuster gaf hem hete soep te drinken uit een thermosfles en daarvan knapte hij wat op.

Sarah Salamon deelde plakken broodpudding met rozijnen uit. Sharon had honger. Terwijl ze haar pudding naar binnen schrokte, zag ze dat haar vader zat te rillen. Ook haar zusters, die naast hem zaten, zetten de kraag van hun mantel omhoog en wreven zich in de handen. Sam merkte het en stond op. ‘Laten we gaan voordat we stijf worden van de kou.’

Sharon had al haar wilskracht nodig om overeind te komen. Dat ze niet de enige was bij wie de zware klimpartij sporen had nagelaten, bleek al na een paar minuten. Iedereen liep struikelend en steunend verder. Het pad omlaag was steiler dan dat omhoog en vergde een zware inspanning van de kuitspieren. De helling was verraderlijk door losse steenslag: ze gleden uit, schaafden hun handen, bezeerden hun ellebogen en op sommige steilere gedeelten moesten ze elkaar een hand geven om zich als een menselijke keten te laten zakken.

Hun gids liet zich niet door het moeilijke terrein intimideren. Met korte rukken reed hij zigzaggend naar beneden, waarbij hij de moeilijkste hindernissen slippend en schuivend als een motorcrosser nam. Sharon hield haar hart vast om haar vader, en telkens als de motorrijder even stilhield en met beide voeten op de grond het volgende obstakel bestudeerde, schreeuwde ze hem toe dat hij moest ophouden met zijn halsbrekende toeren. Maar zodra ze dicht genoeg genaderd waren, joeg hij de motor weer op en ging hij ervandoor in een zuivere kamikazestijl.

Tot haar opluchting werd de afdaling na een halfuur gemakkelijker. De kloof waar ze doorheen liepen werd breder, het aflopende pad minder ruig, maar een strakke, kille wind bleef hen in het gezicht waaien. Sommigen stelden voor een paar minuten te rusten, maar Sam was daar niet voor te vinden. ‘Het is te koud,’ stelde hij. ‘We kunnen beter in beweging blijven.’

Ze liepen verder.

Het landschap veranderde; het werd minder deprimerend. Het pad werd breder en even later liepen ze twee aan twee langs een beek die door een lagergelegen sleuf stroomde. Ze zagen opnieuw begroeiing: spichtige bomen en stekelig gras aan de oever van de beek. De ijzige wind van voorheen voelde nu lauw aan.

Met de warmte voelden ze ook de vermoeidheid. Sharon zette haar tanden op elkaar en dwong zich het tempo te blijven aanhouden. Het was al bijna zes uur en ze moest er niet aan denken dat ze in dit godvergeten land onder de blote hemel zouden moeten overnachten.

Nu de afdaling minder acrobatie van hem vergde, had de motorrijder meer voorsprong gekregen. Nadat hij een poosje uit het gezicht was verdwenen, zag Sharon hem opnieuw. Hij stond met draaiende motor te wachten op dertig meter van een plaats waar het pad de beek kruiste. Daar liepen de oevers van de sleuf schuin af, zodat voetgangers – of in dit geval een motorfiets – probleemloos de overkant konden bereiken.

Toen ze dichterbij kwamen, zag Sharon dat Mohammed zich voorbereidde op de een of andere stunt. Zijn linkervoet hield hij klaar op het schakelpedaal en zijn rechterhand speelde nerveus met de gashandgreep. Ze versnelde haar pas. Opeens begreep ze wat hij van plan was. Ze zette het op een lopen, maar het was al te laat. Vol gas, zodat het lawaai van de uitlaat in de engte van de bergpas verveelvoudigd werd, ging hij ervandoor, zijn snelheid gestadig opdrijvend, niet in de richting van de oversteekplaats, maar naar een plaats ernaast, waar de oever steil was en de sleuf zes meter breed en even diep. Kort voor hij de afgrond bereikte, rukte hij het voorwiel van de grond. De machine zeilde door de lucht…

Op het ogenblik dat de wielen loskwamen, zette Simon Stern zich met beide handen af en sprong op de grond. Hij belandde met zijn hakken op de rand van de oever, die onder zijn gewicht afkalfde. Hij gleed omlaag, zijn handen klauwden vergeefs naar een houvast en met een gesmoorde kreet stortte hij in het ondiepe, snelstromende water, waar hij met zijn gezicht omlaag bleef liggen.

De te late sprong van Sharons vader veroorzaakte nog een andere catastrofe. Door de druk die hij uitoefende op het ogenblik dat hij zich afzette, juist toen Mohammed het voorwiel omhoogrukte, maakte de machine mét berijder een wijde koprol door de lucht.

De motorfiets kwam aan de overkant ondersteboven op de rotsachtige oever terecht, boven op het lichaam van de Kermansjahaanse vrijheidsstrijder.

Het achterwiel van de machine bleef nog tientallen seconden als waanzinnig doordraaien, tot de gastoevoer werd afgesneden door een laatste stuiptrekking van Mohammed.