27
Chicago
1889
Soren was heel voorzichtig en probeerde het dienblad met eten recht te houden en niets te knoeien toen hij de trap naar de slaapkamer van meneer Edmund op liep. Wat begonnen was als een vervelend kuchje had meneer Edmund uiteindelijk in bed doen belanden, en Soren verzorgde hem nu al een paar weken. Hij hielp hem naar het toilet, haalde dingen voor hem op, droeg zijn eten naar boven wanneer hij zich goed genoeg voelde om te eten, en assisteerde de gestage stroom van artsen die medicijnen, kompressen en andere remedies aandroegen om het hoesten en de koorts van meneer Edmund te onderdrukken. Niets hielp en het hoesten was soms zo erg dat hij nauwelijks lucht kreeg. Soren moest hem dan op zijn rug kloppen tot hij weer kon doorademen.
Hij haalde de slaapkamer zonder te knoeien en zette het dienblad op een tafeltje. ‘Dank je, Petersen,’ zei meneer Edmund. ‘Wil je me helpen rechtop te gaan zitten?’ Voorzichtig pakte Soren hem onder zijn armen vast en schoof kussens achter zijn rug. De man voelde veel magerder aan dan voordat hij ziek werd.
‘De kokkin heeft ook thee en toast voor u meegegeven, juffrouw Flora,’ zei Soren. ‘Wilt u die bij uw stoel hebben?’
‘Ja, graag. Heel fijn.’ De juffrouw liep nog in haar ochtendjas en droeg haar gouden haar in een lange vlecht. Ze had de laatste paar nachten op een stoel naast haar echtgenoot geslapen, terwijl Soren op een veldbed in Edmunds kleedkamer lag, zodat hij dichtbij genoeg was als ze hem nodig hadden. Hij bracht haar de thee en toast en zette het dienblad met het ontbijt daarna bij meneer Edmund op schoot. Zijn handen trilden zo erg dat Soren hem moest helpen met eten.
Als hij wakker was, las juffrouw Flora hem boeken voor, waardoor Soren die ook te horen kreeg: verhalen over gevaarlijke avonturen in verre oorden als Troje en Griekenland. Het maakte hem nieuwsgierig naar de wereld buiten Chicago en hij vroeg zich af hoe het zou zijn om zo ver te reizen. Juffrouw Flora besteedde er uren en uren aan om hem te leren lezen en schrijven als meneer Edmund sliep. ‘Je doet het heel goed,’ had ze hem de week daarvoor gezegd. ‘Binnenkort kun je zelf boeken aan meneer Edmund voorlezen.’ Ook leerde hij met cijfers te werken: optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen.
Soren tilde de kop thee naar meneer Edmunds lippen zodat hij een slok kon nemen. ‘Ik vind het vreselijk dat mijn ziekte ieders plannen in de war stuurt.’ Hij zei het bijna fluisterzacht, om te voorkomen dat hij een hoestbui kreeg.
‘Ik heb helemaal geen plannen, Edmund, behalve jou te helpen weer beter te worden.’
‘Maar het is bijna zomer en ik kan niet naar de Sinaï, zoals we van plan waren. Jij en Rebecca moeten zonder mij gaan.’
‘Onzin. We kunnen wel een zomerreis overslaan zolang jij nog herstelt.’
‘Maar Rebecca heeft zo hard gewerkt om de fotografie onder de knie te krijgen voor onze reis. Ik weet hoe graag ze nog meer manuscripten wil verzamelen om Timothy te overtuigen…’ Hij begon te hoesten en kon zijn zin niet afmaken. Juffrouw Flora zette haar kop thee neer en kwam naast hem op het bed zitten.
‘Maak je daar geen zorgen om, Edmund. Er is altijd weer een volgend jaar. Dat klooster en die manuscripten gaan heus nergens heen.’
‘En jouw zondagsscholen dan?’ vroeg hij nadat Soren hem had geholpen wat water te drinken. ‘Sinds ik ziek ben, ga je daar ook niet meer naartoe.’
‘Ze zullen het ongetwijfeld wel overleven zonder mij.’
‘Maar ik wil niet dat je met jouw liefdewerk ophoudt. Neem alsjeblieft een verpleegster aan om op mij te letten, zodat jij en Rebecca zondag wel kunnen gaan.’ Ze wilde protesteren maar hij legde zijn bleke vingers tegen haar lippen. ‘Petersen gaat met jullie mee, nietwaar?’ Hij keek zijn bediende aan. ‘De kerk ligt in een tamelijk ruige wijk van de stad. Andrew rijdt natuurlijk, maar ik zou het prettig vinden als jij ook meeging.’
‘Ja, meneer. Natuurlijk ga ik mee.’
‘Dat is dan geregeld. En geen protesten, Flora, anders krijg ik misschien weer een hoestbui.’ Hij glimlachte naar haar, tilde met een trillende hand een stukje toast op en nam een hapje.
De volgende zondag reed Soren met juffrouw Flora en juffrouw Rebecca naar een van hun zondagsscholen. Herinneringen aan zijn kindertijd en zijn vader en moeder overvielen hem toen hij de menigte haveloze kinderen de kerk binnen zag stromen. Hij was zelf tussen zulke kinderen opgegroeid, op zoek naar steenkool langs de spoorbaan, vechtend om een vuilnisbak om iets te eten te vinden. Hij had toen nooit gedacht dat hij nog eens in een herenhuis zou wonen. Terwijl hij naar de zussen luisterde die Bijbellessen gaven, bedacht hij hoeveel zij voor hem hadden gedaan. Hij dacht ook aan Gunnar. Zijn broer zou niet in een huurkazerne opgroeien of op een vuile straat spelen, zoals deze kinderen. Hij zou niet sterven omdat hij besmet drinkwater had gedronken, zoals Hilde en Greta. Hij zou heel blij moeten zijn voor zijn broer, maar de pijnsteken die hij elke keer wanneer hij aan Gunnar dacht in zijn borst voelde, werden niet minder.
Er was bijna een uur verstreken toen Soren een meisje door de achterdeur zag binnenkomen. Ze bleef staan en keek om zich heen. Juffrouw Rebecca was klaar met het Bijbelverhaal en de kinderen zaten in groepjes om te leren lezen en schrijven. Het meisje leek heel nerveus, alsof ze direct weer zou wegrennen als het haar niet beviel wat ze zag. Er kwam felrood haar onder haar dophoedje vandaan, en ze was grappig gekleed, met alleen een mannenoverhemd op haar petticoat en knickerbocker. Soren schatte haar rond de achttien, ouder dan de meeste andere kinderen. Juffrouw Flora zag haar ook en liep naar haar toe om haar te begroeten.
‘Hallo, ben je nieuw hier? Ik ben juffrouw Flora. Hoe heet jij?’‘Kate.’ Ze bleef om zich heen kijken, alsof ze alle uitgangen zocht. Soren had zich precies zo gedragen toen hij nog met Ronald en Dan op straat leefde.
‘Ik ben bang dat je te laat bent voor het Bijbelverhaal,’ zei juffrouw Flora, ‘maar wil je misschien je naam leren lezen en schrijven?’ Ze wilde een hand op Kates arm leggen, maar het meisje dook in elkaar en deed een stap achteruit.
‘Ik kijk alleen maar.’
‘Dat is prima. Maar als je van gedachten verandert, kun je altijd meedoen.’ Juffrouw Flora liep terug naar haar leerlingen. Soren hield het meisje een poosje in de gaten, terwijl ze verder naar binnen liep alsof ze toch wilde meedoen, maar uiteindelijk verloor hij zijn interesse en begonnen zijn gedachten af te dwalen. Hij maakte zich zorgen om meneer Edmund en zijn steeds ernstiger hoestbuien. De artsen bleven komen en gaan en juffrouw Flora en juffrouw Rebecca bleven bidden, maar de medicijnen noch de gebeden leken veel uit te halen.
Plotseling trok een abrupte beweging Sorens aandacht. Het roodharige meisje rende in een flits langs hem heen naar de deur, met de tas van juffrouw Flora in haar hand! Soren ging achter haar aan, maar Kate was ver genoeg vooruit om de zware deur voor zijn neus dicht te gooien. Tegen de tijd dat hij die had opengerukt om buiten de achtervolging in te zetten, was ze al verdwenen. Twintig minuten lang bleef hij nog achter vuilnisbakken en in nauwe steegjes zoeken, maar het meisje was verdwenen. Gefrustreerd schopte hij een lege vuilnisbak om, woest op het meisje en op zichzelf. Meneer Edmund had hem gevraagd om op juffrouw Flora te passen, en weer had hij gefaald. Haar tas was verdwenen.
‘Het geeft niet,’ zei ze toen hij eindelijk weer verslagen naar binnen liep. ‘God weet dat dat arme kind het geld harder nodig heeft dan ik.’
Hoe was het mogelijk dat zij medelijden met haar had? Ze was gewoon een gemene dief, net als hij. Soren durfde juffrouw Flora niet aan te kijken, terwijl hij dacht aan alle mensen die hij had beroofd en alle straatverkopers die hij had bestolen. Hij en zijn vrienden hadden ooit een dronken man beroofd en hem op straat laten liggen nadat ze hem in elkaar hadden geslagen. Hij voelde diep berouw over wat hij in het verleden had gedaan, en nog meer omdat hij vandaag niet goed had opgelet. Kate verdiende de cel voor het bestelen van de zussen. Zij deden zo veel voor de armen, en voor hem.
De volgende zondag stond hij op scherp. Zou die roodharige dievegge zo brutaal zijn om het nog een keer bij hen te proberen? Hij hield de straten naar alle kanten in de gaten, speurde naar het meisje met het dophoedje, maar er was geen spoor van haar te bekennen.
De volgende zaterdagmorgen kwam professor Dyk bij de zussen op bezoek. Hij was een vaste gast geworden en hij begroette Soren met een brede glimlach en een gemoedelijk tikje op zijn rug toen hij de voordeur opendeed. ‘En hoe is het vandaag met jou, Petersen?’
‘Heel goed, meneer, dank u.’
‘Mooi zo. Fijn om te horen.’ Hij kletste nog wat met Soren en vertelde hem over de trams die hij had genomen en hoe druk het verkeer was geweest. Soren mocht professor Dyk bijna even graag als meneer Edmund. Hij had iets grappig stunteligs over zich en nam altijd de tijd om even met Soren en de andere bedienden te praten. Hij wachtte nog tot hij de kans kreeg om de hoed van de professor te vragen, toen juffrouw Rebecca al uit haar studeerkamer kwam en naar hem zwaaide.
‘Praat die jongen niet de oren van het hoofd, Timothy, en kom binnen… jij ook, Petersen. Er is iets wat we je willen vertellen.’ Hij liep met haar en de professor mee naar binnen, en zag tot zijn verrassing dat de camera-uitrusting van juffrouw Rebecca in kisten ingepakt naast de deur stond.
Ze glimlachte naar Soren. ‘We wilden het niet zeggen voordat we er zeker van waren, Petersen, maar we hebben ervoor gezorgd dat je Gunnar kunt opzoeken. Maar deze keer hoef je niet om het huis te sluipen. Zijn nieuwe ouders vonden het afschuwelijk om te horen dat Gunnar en jij van elkaar werden gescheiden, en…’
‘Wanneer?’ onderbrak hij haar.
‘Vandaag.’
Soren wilde iets zeggen, maar er kwam niets uit zijn opengevallen mond. Zijn hart bonkte zo snel dat hij bang was dat het zou barsten.
‘Flora en ik zijn met hen gaan praten, en hoewel ze heel meelevend waren, maakten ze zich ook zorgen dat Gunnars nieuwe leven overhoop gehaald kon worden als hij jou weer zag. Hij is nog altijd een heel gevoelig kind. Daarom vroegen ze of we vandaag konden beginnen met een korte ontmoeting om te zien hoe Gunnar reageert. En omdat ze liever niet willen dat we naar hun huis komen, hebben we afgesproken om elkaar bij de berenkooi in de dierentuin van Lincoln Park te ontmoeten.’
‘Ik… ik weet niet wat ik moet zeggen…’
‘Je hoeft helemaal niets te zeggen, Petersen. En als je nu zo goed zou willen zijn om mijn cameraspullen te helpen sjouwen, dan kunnen we op pad. Ik ga de ouders van Gunnar vragen of ik een foto van jullie tweeën mag maken, zodat jullie altijd een foto hebben om naar te kijken als jullie niet bij elkaar zijn.’
Soren bukte snel om de kisten en het statief te pakken. Hij hoopte dat juffrouw Rebecca zijn tranen niet zou zien. Andrew stond al buiten te wachten met het rijtuig. De hele uitrusting was binnen een paar minuten ingeladen, waarna ze vertrokken. Juffrouw Rebecca was al maanden bezig geweest om te leren fotograferen, en overal in het huis hingen afdrukken van haar werk in lijstjes. Ze had in de kelder een donkere kamer laten bouwen en ze had Soren gevraagd naar beneden te komen om haar te helpen bij het ontwikkelen van de foto’s. Hij vond het prachtig om de beelden in het bad met scherp ruikende ontwikkelaar te zien opkomen en de foto’s daarna aan een touwtje op te hangen om te drogen.
Sorens buik knorde van opwinding terwijl hij naast Andrew op de bok zat. Hij was blij dat ze hem niet eerder over dit bezoek hadden verteld, anders zou hij te afgeleid zijn geweest om nog iets anders te doen. En nu ging alles zo snel dat hij er niet helemaal zeker van was of hij wel wakker was en niet droomde. Het was een prachtige herfstdag en professor Dyk en juffrouw Rebecca reden met de kap van het rijtuig omlaag naar het park. Hij kon hen horen praten en lachen.
‘Is het geen heerlijke dag?’ vroeg juffrouw Rebecca.
‘Fantastisch! En als jij nu eindelijk zou willen toegeven en met me zou trouwen, zou elke dag even mooi zijn als deze.’
‘Je weet dat ik vanmiddag nog met je zou trouwen als je geloofde. Wat is daarvoor nodig, Timothy? Waarom kun je het niet loslaten en de stap gewoon wagen?’
‘Dat kan ik je niet zeggen… ik weet het werkelijk niet.’
‘En over welk obstakel struikelt jou al te logische verstand vandaag?’
‘Rebecca, liefje, ik heb gedaan wat je vroeg en ik heb het Evangelie volgens Matteüs gelezen. Ik begrijp niet hoe een briljante vrouw zoals jij werkelijk kan geloven dat Jezus al die wonderen verrichtte. Over water lopen? Hoe kun je van een rationeel persoon verlangen dat hij iets gelooft dat tegen alle wetten van de natuur indruist? Dat is het probleem dat ik met alle religies heb. Vanaf het prille begin van de geschiedenis hebben primitieve volkeren altijd goden bedacht om dingen uit de natuur te verklaren. Maar naarmate de wetenschap verder vordert, zal uiteindelijk niemand meer in bovennatuurlijke wonderen geloven.’
‘Wonderen zijn alleen absurd als je niet in een almachtige God gelooft. Je moet niet naar dat ene verhaal kijken, maar naar de hele Bijbel. Die levert ons een beeld van Wie en hoe God is. Als je Hem eenmaal kent, Timothy, als je eenmaal Zijn reusachtige liefde hebt gevoeld, zul je begrijpen dat Hij tot wonderen in staat is. Is het leven zelf niet een wonder? De liefde van man en vrouw? Een kind dat in de buik van zijn moeder groeit? Een rups die een vlinder wordt? De enige reden waarom we die dingen niet als wonderen herkennen, is dat we er zo aan gewend zijn. En wat dat lopen over water betreft: het Nieuwe Testament werd geschreven toen er nog ooggetuigen van die gebeurtenissen in leven waren.’
‘Maar hoe weet je dat die verhalen niet veranderd en verfraaid zijn door latere kopiisten?’
‘Daar gaan we weer,’ zuchtte Rebecca. ‘Die discussie hebben we al eerder gevoerd, en ik heb geen zin om hem nog eens over te doen. Bovendien zijn we bijna bij Lincoln Park. Laten we deze prachtige dag niet bederven. We praten later wel verder.’
Soren kende Lincoln Park. In het jaar dat hij op straat leefde, was het een van de plekken geweest waar hij naar Gunnar had gezocht. En vandaag zou hij hem echt zien. Hij tilde de camera-uitrusting van juffrouw Rebecca uit het rijtuig en droeg de spullen over het pad naar de berenkooi. Hij hoopte dat hij niet te lang hoefde te wachten. Zo veel spanning zou hij niet aankunnen. Stel dat het gezin van Gunnar zich had bedacht en had besloten om toch niet te komen.
Maar toen zag hij hem! Gunnar stond naast de kooi naar de mensen te kijken, niet naar de beer. Toen hij Soren zag liet hij de hand van de goedgeklede man naast hem los en rende op hem af. Soren zette de kisten neer, trok zijn broer in zijn armen en hield hem stevig vast. Hij had zich vast voorgenomen om niet te huilen of iets anders te doen waarvan Gunnar overstuur zou kunnen raken. Dit moest allemaal goed verlopen, zodat ze elkaar vaker zouden kunnen zien.
Terwijl juffrouw Rebecca en de professor met de adoptieouders van Gunnar praatten, ging Soren op het gras zitten en trok Gunnar op zijn schoot. ‘Je bent al zo groot, Gunnar. Vertel eens hoe het nu met je gaat. Ga je al naar school?’
Zijn broertje vertelde hem honderduit over zijn leven, en Soren had hem nog nooit zo blij en praatgraag gezien. Hij was vooral opgewonden over de nieuwe puppy die zijn ouders voor hem hadden gekocht. ‘Ik wilde hem meenemen, zodat je hem kon zien,’ zei hij, ‘maar papa zei misschien een volgende keer. Jij komt me toch wel weer opzoeken, Soren?’
‘Dat zou ik heerlijk vinden. Maar dat hangt van jou af, Gunnar. Je moet nu een grote jongen zijn en niet huilen als we vandaag weer afscheid van elkaar moeten nemen, want jouw papa en mama willen niet dat je overstuur raakt. Als je gaat huilen, laten ze ons niet meer bij elkaar komen. Kun je zo dapper zijn en mij vertrouwen wanneer ik zeg dat ik je kom opzoeken?’
‘Waarom kun je niet bij ons wonen?’
‘Omdat ik nu een baan heb. En jij moet naar school.’
‘Maar waarom kan ik niet bij jou wonen?’
Soren wilde niets liever dan zijn broertje meenemen zodat ze elke dag samen konden zijn. De pijn van de onrechtvaardige scheiding verscheurde hem diep vanbinnen. Maar hij wist dat hij zichzelf in de hand moest houden, anders zou hij Gunnar voorgoed verliezen. ‘Je nieuwe mama en papa zouden je heel erg missen als je bij mij woonde. En zou je hen ook niet missen? En je nieuwe puppy? Dit is het beste voor ons allemaal. Ik ben nog altijd je broer, en ik hou nog heel, heel veel van je. Vanaf nu zijn we zo vaak als we kunnen weer bij elkaar.’
Ze praatten bijna een uur, totdat Soren merkte dat Gunnars ouders dichterbij kwamen. Zijn moeder keek bezorgd. ‘Juffrouw Hawes wil nu graag de foto maken, Gunnar,’ zei ze. ‘En dan wordt het tijd voor ons om te gaan.’ Juffrouw Rebecca had de camera op het statief geplaatst en bij een bankje in het park neergezet. Ze wachtte tot de jongens gingen zitten om de foto te kunnen nemen.
‘Denk eraan… niet huilen,’ fluisterde Soren toen ze in de camera keken. Na een laatste omhelzing zat hun tijd erop.
Soren voelde een mengeling van blijdschap en pijn toen ze naar huis reden. Hij wilde juffrouw Rebecca vragen of ze direct naar de kelder konden gaan om de foto’s te ontwikkelen, maar voordat hij zich kon omdraaien, waren zij en de professor alweer in een discussie verwikkeld.
‘De wereld is zo complex, Timothy. Heb je al die dieren in de dierentuin gezien? Hoe kun je in vredesnaam geloven dat een bizon of een beer zich uit een eenvoudiger soort heeft ontwikkeld?’
‘En hoe kun jij geloven dat ze allemaal in een reusachtige boot passen?’
Rebecca snoof geërgerd. ‘Zelfs als ik zou willen accepteren dat ze geëvolueerd zijn, waar is het eerste exemplaar dan ooit vandaan gekomen? En waar zijn de mineralen en andere componenten van het leven vandaan gekomen?’
‘Ik vertrouw erop dat de wetenschap in de toekomst antwoorden op jouw vragen zal geven.’
‘Alsjeblieft, Timothy, gebruik nu eens voor één keer je hart in plaats van je verstand. Jij hebt de rede en de logica tot jouw god verheven – en dat is precies de reden waarom oude culturen afgodsbeelden van hout en steen maakten. Ze geloofden alleen in goden die ze konden zien en aanraken. Jij doet precies hetzelfde!’
Ze begon steeds harder te praten en de professor suste haar vriendelijk. ‘Laten we geen ruzie maken, lieverd. Petersen heeft net een heerlijk bezoek aan zijn broer achter de rug. Laten we genieten van deze middag.’
Tot Sorens grote teleurstelling had juffrouw Rebecca die dag geen tijd om haar foto’s te ontwikkelen. Hij zou moeten wachten. Toen hij een paar dagen later voor meneer Edmund zorgde, kwam de professor naar boven om zijn vriend op te zoeken. Na een nacht van afschuwelijke hoestbuien was Edmund te zwak om zonder hulp rechtop te zitten of te eten. Soren was bang dat hij zou sterven, en hij wilde hem niet ook nog kwijtraken.
‘Ik moet misschien terugkomen als je je beter voelt,’ zei professor Dyk.
‘Nee, kom binnen en houd me gezelschap,’ zei Edmund, die zijn ogen opendeed. Soren zat aan een klein tafeltje de rekensommen te maken die juffrouw Flora hem had opgegeven. Hij stond op om te vertrekken, maar meneer Edmund gebaarde dat hij kon blijven zitten. ‘Blijf maar en maak je werk af, jongen. Je zit ons niet in de weg.’
Soren concentreerde zich op zijn werk en luisterde niet echt naar de mannen, totdat de stem van de professor luider werd. ‘Geloof me, Edmund. Ik heb erover nagedacht hoe makkelijk het zou zijn om te zeggen dat ik geloof wat jij, Rebecca en Flora geloven. Daarna zou ik de rest van mijn leven met haar kunnen doorbrengen. Maar het zou een leugen zijn, en ik kan mijzelf er niet toe brengen om te liegen tegen de vrouw van wie ik houd.’
Edmund glimlachte zwakjes. ‘Maar als er geen God is, geen maatstaf van goed of slecht, waarom denk je dan dat liegen moreel verwerpelijk is?’
De professor lachte. ‘Daar heb je een punt, moet ik toegeven. Maar Rebecca gelooft dat het verkeerd is om je met het geloof anders voor te doen dan het is, en ik wil me niet onwaardig gedragen in haar ogen. Het is al erg genoeg dat ze me minder hoog acht omdat ik geen christen bent. Het minste wat ik kan doen, is haar maatstaven van goed en kwaad aannemen.’
‘Ze houdt zo veel van je.’
‘Dat weet ik… ik weet het. En ik houd van haar.’
‘Je voelt je niet alleen aangetrokken tot haar verstand, maar ook tot haar ziel, toch? En dat is waar de Heilige Geest in haar leeft. Laat me je iets vragen, Timothy. Waar komt liefde volgens jou vandaan? Is het puur biologisch? Iets wat zich in onze harten en hoofden heeft ontwikkeld toen wij van een lagere soort evolueerden, zoals meneer Darwin gelooft?’
‘Dat is een interessante vraag. Ik denk inderdaad dat het zo moet zijn gegaan.’
‘Of zou er een andere verklaring kunnen zijn? Misschien kennen wij de liefde omdat we geschapen zijn naar het beeld van een liefhebbende God. Hoe zou het jouw gedachten veranderen als je wist dat wat jij voor Rebecca voelt, maar een vleugje is van wat God, die het universum heeft geschapen, voor jou voelt?’
Soren keek op. Was het mogelijk dat God evenveel van hem hield als hij van Gunnar? Dat was heel veel! Hij zou zijn leven geven voor zijn broer. En volgens de dominee in de kerk was dat precies wat Jezus had gedaan.
‘Ik heb te veel leed gezien om nog in een liefhebbende God te kunnen geloven,’ zei de professor. ‘En daar hoort wat jij nu doormaakt ook bij.’
‘We hebben het al vaker over lijden gehad. Ik heb je toen uitgelegd dat het kwaad in de wereld de keuze van de mens is, niet van God. Zijn Zoon heeft geleden en is gestorven om ons van dat kwaad te bevrijden.’
‘Maar waarom zijn we dan niet vrij? Waarom blijft de duisternis voortduren?’
‘Ik wil niet doen alsof ik alle antwoorden heb, maar een van de redenen dat God de veroordeling van het kwaad uitstelt, is volgens mij dat Hij iedereen ter wereld de kans wil geven om Hem te kennen. Elke stam, elk volk, elke taal en natie. En wat mijn eigen lijden betreft, de Bijbel zegt: “Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden.” Wat je hier ziet, is niet alles wat er is.’
‘Jij gelooft dus in de hemel? Zonder enig wetenschappelijk bewijs?’
‘Ja. Ik vind het tamelijk makkelijk om in de hemel te geloven, omdat ik er hier op aarde glimpen van heb gezien: wanneer ik mijn vrouw in mijn armen houd en we samen lachen, dat is een stukje hemel. En kijk naar de prachtige wereld die God voor ons heeft geschapen, de miljoenen sterren van het universum, al die verschillende bloemen en dieren. God heeft de aarde als ons thuis geschapen, en het was een perfecte plek voor ons, totdat het kwaad binnensloop.’
‘Geloof jij in een duivel met hoorntjes en een gloeiende hooivork?’
‘Jij hebt ook in de Oorlog tussen de Staten gevochten, Timothy. Je hebt met eigen ogen gezien wat mensen hun medemensen kunnen aandoen en hoe onmenselijk slaven werden behandeld. Dat is het kwaad. Je kunt niet ontkennen dat het bestaat.’
‘We hebben kennelijk niet heel veel geleerd van het verleden, hè?’
‘Jezus is gestorven om ons van het kwaad te verlossen. Hij is opgestaan uit de dood, en ik weet dat ik dat ook zal doen. We zullen voor eeuwig op een gloednieuwe aarde leven, maar tot het zover is, geeft God ieder van ons een taak om Hem te helpen Zijn koninkrijk leven voor leven weer op te eisen.’
Professor Dyk gaf geen antwoord. Was hij overtuigd door wat meneer Edmund had gezegd? En Soren zelf? Terwijl hij op het vervolg van het gesprek wachtte, viel het hem op dat meneer Edmund nauwelijks had hoeven te hoesten.
‘Jij geeft me altijd heel veel om over na te denken, Edmund,’ zei de professor uiteindelijk. ‘Ik was niet van plan om zo lang te blijven en je te vermoeien. Ik kom binnenkort weer langs.’
‘Hoe gaat het met je rekenwerk?’ vroeg meneer Edmund toen de professor was vertrokken. Soren overhandigde hem het vel met alle uitgewerkte sommen. Edmund keek ernaar en glimlachte. ‘Je bent een heel slimme vent, Petersen. Blijf alsjeblieft studeren.’
Soren keek naar het onaangeroerde glas water op het nachtkastje en het dienblad met onaangeraakt eten. Daarna keek hij bezorgd terug naar meneer Edmund zelf, wiens huid zo bleek was als het papier in zijn hand. ‘Hebt u nog iets nodig?’ vroeg hij. ‘Kan ik iets voor u halen?’
‘Nee, ga alsjeblieft even zitten, Petersen. Ik wil je iets vragen.’ Soren liet zich op het randje van de stoel zakken waar de professor net had gezeten, klaar om bij het minste of geringste op te springen. ‘Het duurt misschien niet zo lang meer voordat ik naar de hemel gaan,’ zei meneer Edmund, ‘en ik wil je vragen iets voor mij te doen… wil je alsjeblieft helpen om voor mijn vrouw en haar zus te zorgen? Als ik niet beter word, moet jij voor mij over hen waken nadat ik ben overleden. Ze hebben elkaar en hun geloof, dus zullen ze doorgaan met hun leven. Maar het zou even kunnen duren voordat ze weer echt op de been zijn.’
Soren wilde weigeren. Hij moest meneer Edmund zeggen dat hij er niet goed in was om voor mensen te zorgen. Hij had beloofd voor Hilde en Greta te zorgen, maar zij waren gestorven. Hij had zijn vader beloofd dat hij voor zijn moeder zou zorgen, maar ook zij was dood. En hij had Gunnar beloofd dat hij altijd voor hem zou zorgen, en ook daar had hij gefaald. Nu was het zijn taak om voor meneer Edmund te zorgen, en ook hij lag op sterven. Hij schraapte zijn keel. Hij moest iets zeggen. Meneer Edmund wachtte.
‘Ik beloof het,’ zei hij ten slotte.
‘Fijn. Heel fijn. Dank je, Soren. Ik weet dat ik je kan vertrouwen.’ Hij pakte Sorens hand en hield die met beide handen vast.
Juffrouw Flora en juffrouw Rebecca baden zo veel voor het herstel van meneer Edmund, en er kwamen en gingen zo veel artsen met hun medicijnen, dat Soren niet wilde vragen wanneer hij Gunnar weer kon ontmoeten. Voorlopig had hij de foto die juffrouw Rebecca van hen had gemaakt. Ze had er ook een naar Gunnar gestuurd, zodat zijn broer hem niet zou vergeten. Ondertussen nam Soren zijn taak om op de zussen te passen heel serieus. Steeds wanneer ze hun vrijwilligerswerk op de zondagsschool deden, ging hij met hen mee. Hij stond achter in de zaal te luisteren naar juffrouw Rebecca die vertelde hoe Jezus Lazarus uit de dood had opgewekt en wenste net dat Jezus ook meneer Edmund zou genezen, toen hij haar zag: de roodharige kleine dievegge die Kate heette. Ze droeg een strooien hoed om haar rode haar te verstoppen, maar hij herkende haar onmiddellijk. Hij zag hoe ze de zaal binnensloop en ging dicht bij de deur staan, om haar op heterdaad te kunnen betrappen. Juffrouw Flora liep naar haar toe en sprak haar aan, maar het meisje schudde haar hoofd. Had de juffrouw haar herkend? Waarschijnlijk niet, want ze liep terug naar de andere kinderen.
Soren liet Kate, die steeds dichter naar de handtas van juffrouw Flora schoof, niet meer uit het oog. Op het moment dat ze haar hand ernaar uitstak, sprong hij naar voren en greep haar vast. ‘Stop! Dief!’ schreeuwde hij en rukte de tas uit haar handen. Zijn andere arm sloeg hij stevig om Kates middel en ze kronkelde om los te komen.
‘Laat me los!’ schreeuwde ze, om zich heen slaand en schoppend. Maar hij was langer en veel sterker en de tikjes die ze uitdeelde, deden hem niks.
‘Dit is hetzelfde meisje dat u al eerder heeft bestolen,’ zei hij. Hij trok de hoed van haar hoofd. ‘Ik houd haar vast totdat de politie er is.’
De kinderen hadden hun opgaven in de steek gelaten en kwamen met grote ogen om hen heen staan. Maar in plaats van de politie te halen, zei juffrouw Flora: ‘We gaan naar de kerkzaal om dit af te handelen, zodat de kinderen door kunnen gaan met hun werk.’ Soren trok het meisje mee door de deur naar de kerkzaal, met juffrouw Flora en juffrouw Rebecca in zijn kielzog. Toen Kate eenmaal binnen was, leek de stilte van het kerkinterieur haar wat te kalmeren. Ze gaf haar verzet op en keek naar de gebrandschilderde ramen die fonkelden als juwelen, en naar het houten kruis dat voor in het schip hing.
‘Hoe heet je, liefje?’ vroeg juffrouw Flora.
‘Kate Rafferty.’
‘Ik zou het vreselijk vinden om een leuke jongedame zoals jij naar de gevangenis te zien gaan. Vertel me eens waar je dat geld voor nodig hebt?’
‘Om te leven.’ Ze keek haar uitdagend aan en leek niet in het minst berouw of schaamte te voelen omdat ze was betrapt.
‘Heb je moeite om werk te vinden?’
‘Ik werkte in een fabriek, maar dat vond ik afschuwelijk.’
‘Dat begrijpen we,’ zei juffrouw Flora. ‘Mijn zus en ik hebben ooit geprobeerd in een kledingfabriek te werken, maar de omstandigheden waren zo afschuwelijk dat we het maar één dag uithielden.’ Kate ontspande in Sorens armen, maar hij wist dat het een trucje was. Zodra hij zijn greep verslapte, zou ze er vandoor gaan. Ze bleef over haar schouder naar de deur kijken, alsof ze op iemand wachtte. Soren vroeg zich af of ze misschien een handlanger had. Hij pakte haar steviger vast.
‘Woon je hier in de buurt? Heb je familie?’ vroeg juffrouw Rebecca.
‘Daar hebt u niets mee te maken.’
‘In zekere zin toch wel,’ antwoordde ze. ‘Om twee redenen. Allereerst omdat jij ervoor koos om ons te bestelen, twee keer zelfs als ik het goed begrijp, zodat we met jouw misdaad te maken hebben. En ten tweede hebben wij met jouw welzijn te maken, omdat de Bijbel zegt dat we de armen en daklozen die op ons pad komen moeten helpen. Ik vraag je om informatie omdat ik probeer te bepalen hoe ik je het beste kan helpen.’
‘Ik woon helemaal nergens,’ zei Kate. ‘Ik heb geld nodig om te eten.’
‘Hoe oud ben je?’ vroeg juffrouw Flora. ‘Misschien kun je in het weeshuis komen wonen dat we…’
‘Ik ben geen wees. Ik ben achttien en oud genoeg om voor mezelf te zorgen.’
‘Andere mensen bestelen is niet echt een goede manier om voor jezelf te zorgen,’ merkte Rebecca op. ‘Luister, ik denk niet dat je het geld kunt terugbetalen dat je al van ons hebt gestolen, of wel?’
‘Natuurlijk niet. Waarom dacht u dat ik ben teruggekomen voor meer?’
‘Luister,’ ging ze verder. ‘In de Bijbel staat dat iemand die niet kan terugbetalen wat hij of zij heeft gestolen, moet werken om de schuld en een boete af te betalen. Heb jij ooit als dienster gewerkt, Kate?’
‘Ha! Wie zou mij willen hebben?’ Ze wees naar haar haveloze kleding. Ze droeg niet langer alleen een mannenoverhemd op haar petticoat, maar de versleten bloes en rok zagen eruit alsof ze van een veel dikkere vrouw waren geweest.
‘We kunnen je meenemen naar ons huis in Evanston,’ stelde juffrouw Flora voor. ‘Daar krijg je eten en een warme plek om te wonen. Maar daarna moet je werken om het geld dat je van ons hebt gestolen terug te betalen.’
‘Of ga je toch liever naar de gevangenis?’ vulde Rebecca haar aan. ‘Daar krijg je natuurlijk ook een bed en een warme maaltijd…’
‘Maar als je hard werkt, zou het in de toekomst een betaalde baan voor je kunnen worden, Kate.’
Soren kon zijn oren niet geloven. De zussen hadden helemaal geen extra dienstmeisje nodig. Hoe konden ze zo’n dievegge als Kate in hun huis toelaten? Maar direct herinnerde hij zich ook hoe ze hem hadden vertrouwd en hadden meegenomen naar hun huis. En hij had heel wat ergere dingen gedaan dan alleen maar stelen.
‘Wat zeg je ervan?’ vroeg juffrouw Flora.
Kate keek weer naar de deur. ‘Ik heb niets te verliezen. Ik doe het.’ Soren vreesde dat de zussen heel wat te verliezen hadden als Kate hun vertrouwen zou beschamen.
‘Moet je je ouders of iemand anders vertellen waar je naartoe gaat of dat je bij ons blijft?’ vroeg Flora. ‘We kunnen onderweg stoppen en je spullen…’
‘Ik heb niets of niemand. En je kunt me nu wel loslaten,’ snauwde ze tegen Soren. ‘Je doet mijn armen pijn.’
‘Hoe weet ik dat je er niet vandoor gaat als ik je loslaat?’
‘Omdat ik zeg dat ik dat niet doe.’ Juffrouw Flora knikte en Soren liet haar los. Maar hij stond klaar om haar direct weer vast te grijpen als ze de benen zou willen nemen. Kate wreef over haar magere armen. ‘En nu?’
‘Geef ons een paar minuten om het hier in de kerk af te ronden, dan gaan we,’ zei Rebecca.
Soren bleef ook toen ze thuis waren dicht bij Kate in de buurt. Hij zag haar het mooie huis en alle meubels met de gretige ogen van een dief opnemen. Het leek hem verdacht dat Kate zo graag een heel nieuw leven zou willen beginnen, vooral omdat het betekende dat ze bevelen zou moeten opvolgen en manieren zou moeten leren. Hij had zijn eigen redenen gehad om daarmee in te stemmen: in het begin omdat hij zijn broer wilde vinden, en later omdat de zussen hadden beloofd dat ze hem zouden helpen om Gunnar terug te zien. En na verloop van tijd wilde hij de zussen helpen, omdat ze zo goed voor hem waren geweest. Maar wat waren Kates drijfveren? Wist hij het maar. Hij zou haar niet voortdurend in de gaten kunnen houden, en dat baarde hem zorgen.
De huishoudster nam het meisje mee om haar te eten te geven. Daarna mocht ze in bad en kreeg ze een eenvoudig uniform. Soren keek de zussen aan. ‘Hoe weten jullie dat ze jullie niet weer besteelt en er met iets vandoor gaat?’
‘Zou kunnen,’ antwoordde juffrouw Rebecca. ‘Maar dat is een risico dat we van God moeten nemen, volgens mij.’
‘We moeten haar genade tonen, Soren,’ vulde juffrouw Flora aan. ‘Jezus zei: “Om niet hebben jullie ontvangen, om niet moeten jullie geven!” We moeten ook voor haar bidden – niet opdat ze verandert in wat wij willen, maar opdat ze zal worden zoals God haar heeft bedoeld.’
‘Denk je dat Hij haar als dievegge heeft bedoeld?’ vroeg juffrouw Rebecca.
Juffrouw Flora lachte. ‘Doe niet zo dwaas, Becky!’
Soren vond dat Kate er belachelijk uitzag in haar grijze uniform met witte schortje. Als een koppige ezel met een mutsje op. Het meisje zag er altijd onverzorgd en slordig uit en toen de zussen haar probeerden te leren aan tafel te serveren, liet ze voortdurend dingen vallen. De kokkin liet haar niet in de keuken toe. ‘Ik heb hier messen,’ zei ze, ‘en dat meisje kan haar woede niet in de hand houden.’ De huishoudster verloor haar geduld met Kate nadat ze de emmer met sop drie keer op dezelfde dag had omgegooid en had geprobeerd een vuur in de haard aan te leggen zonder het schoorsteenkanaal te openen. Juffrouw Flora besloot Kate op te leiden tot kamenierster, wat volgens Soren betekende dat zij voor haar moest zorgen zoals hij dat voor meneer Edmund deed: haar kleding klaarleggen, zorgen dat alles schoon en gestreken was, de kleding later weer opbergen en de mutsen en handschoenen verfrissen. Vanwege haar nieuwe taak liepen zij en Soren elkaar telkens tegen het lijf, omdat juffrouw Flora en meneer Edmund dezelfde slaapkamer deelden. Meneer Edmund had zijn kledingkast en dressoir aan de ene kant, juffrouw Flora aan de andere kant.
Flora had eindeloos geduld met Kate, ook al bakte zij er in Sorens ogen helemaal niets van. ‘Ik weet wel dat Kate een uitdaging is,’ hoorde ze haar tegen juffrouw Rebecca zeggen, ‘maar het zou wreed zijn om haar weer de straat op te sturen. En ze is te wild om ergens anders werk te kunnen vinden.’ Volgens Soren was Kate net een smeulend vuur dat maar een zuchtje wind nodig had, meestal vanuit zijn richting, om weer in alle hevigheid op te laaien.
Soren merkte het in het begin nauwelijks, maar het begon langzaam beter te gaan met meneer Edmund. Het hoesten stopte en er kwam weer kleur op zijn gezicht. Ook kwam hij weer aan. De artsen noemden het een wonder. Tegen het einde van de winter was hij sterk genoeg om zich aan te kleden en beneden te komen eten, in de lente ging hij weer naar de kerk en begon hij erover te praten om zijn werk weer op te pakken.
‘Je zou denken dat Timothy toch moet inzien dat onze gebeden voor jou zijn beantwoord,’ zei juffrouw Rebecca op een dag onderweg naar de kerk. ‘Maar volgens hem is het alleen maar aan de artsen te danken.’
‘Dan moeten we ervoor zorgen dat hij de waarheid van hen hoort,’ antwoordde Edmund. ‘Dokter Owens zegt dat hij mijn herstel niet kan verklaren.’
‘Ik kom helemaal nergens met Timothy,’ verzuchtte juffrouw Rebecca.
‘Je zult hem nooit overtuigen, Rebecca,’ zei meneer Edmund. ‘Dat kan alleen de Heilige Geest.’
‘Ik weet het, ik weet het. Maar laatst bleef hij er maar weer over doorgaan dat hij niet gelooft dat de Bijbelboeken accuraat zijn. Het heeft me aan het denken gezet. Wij waren toch van plan om naar de Sinaï te gaan om nog meer oude manuscripten te zoeken? Zullen we die reis komende zomer gaan maken?’
‘Ik weet het niet,’ zei haar zus. ‘Ik ben bang dat zo’n reisje te veel zou zijn voor Edmund, zo kort na zijn ziekte. Misschien moeten we nog wachten…’
‘Komt niets van in!’ onderbrak meneer Edmund haar. ‘Ik wil niet dat jullie die reis weer voor mij uitstellen. Ik weet dat jullie heel goed in staat zijn om een dergelijke reis zonder mij te maken.’
Soren besefte dat het verkeerd was om mee te luisteren, maar hij kon het niet helpen. Er begon zich iets in hem te roeren toen ze het over reizen hadden, en hij vroeg zich af hoe het zou zijn om een andere stad of een ander land te zien. De boeken die juffrouw Flora hardop had voorgelezen, hadden hem nieuwsgierig gemaakt naar een veel grotere wereld, vol nieuwe en interessante dingen. Hij was nooit verder van Chicago weg geweest dan hier in Evanston, ongeveer twintig kilometer verderop. Hij draaide zich om op zijn zitplaats naast de koetsier. ‘Ik wil wel meegaan om voor hen te zorgen, meneer Edmund.’
Juffrouw Flora trok bezorgd een wenkbrauw op. ‘De Sinaïwoestijn ligt aan de andere kant van de wereld, Petersen. Het is daar heel anders dan in Chicago. Je zou eerst een heel lange reis door de woestijn moeten maken, en dan moet je op een kameel rijden en…’
‘Laat hem toch meekomen als hij dat wil,’ onderbrak juffrouw Rebecca haar. ‘Ik denk dat het geweldig voor hem zou zijn om iets van de wereld te zien.’
‘Wil je echt in mijn plaats meegaan?’ vroeg meneer Edmund.
Soren kreeg een vreemd gevoel in zijn buik toen hij erover nadacht. Hij had Gunnar twee keer bezocht sinds meneer Edmund weer beter was, en dat contact zou hij missen als hij lang in het buitenland was. Maar misschien zou hij ook nooit meer de kans krijgen om zo’n reis te maken. ‘Ja meneer,’ zei hij uiteindelijk. ‘Zeer zeker.’
‘Dat is dan geregeld,’ zei juffrouw Rebecca.
‘En ik dan?’ zei Kate. Zij zat ook op de bok, aan de andere kant naast Andrew. Juffrouw Flora en juffrouw Rebecca stonden erop dat ze elke week met hen meeging naar de kerk, hoewel Kate niet de minste interesse toonde en zelden aandacht had voor de dienst. Maar in elk geval had ze niets gestolen – tot nu toe.
‘Zou je echt met ons mee willen, Kate?’ vroeg juffrouw Flora. ‘Het is nooit bij me opgekomen dat je misschien zou willen reizen.’
‘Het interesseert mij om uit deze stomme stad weg te komen.’ Soren deed zijn ogen dicht en hoopte dat de zussen het chagrijnige meisje thuis zouden laten. Hij was het beu dagelijks met haar om te gaan en zou het heerlijk vinden om haar een paar maanden kwijt te zijn.
‘Het zou je in elk geval de kans geven om een poosje een andere weg te bewandelen dan je tot nu toe hebt gedaan.’
Kate keek over haar schouder zoals ze altijd deed, alsof ze dacht dat er iemand achter haar aan zat. Ze sloeg haar armen over elkaar. ‘Ik wil ook mee.’
‘Goed dan,’ zei juffrouw Rebecca. ‘Jullie mogen allebei mee.’