3

Rebecca’s vader had de hele reis over de Atlantische Oceaan last van zeeziekte. Toch wist hij elke avond van zijn bed te komen en zich uit zijn hut te slepen om met Rebecca en Flora te dineren, maar hij at niet veel. Rebecca zelf verdroeg de golven daarentegen als een volleerde zeeman. Zij en Flora spraken alleen maar Frans met elkaar en oefenden hun spreekvaardigheid met elke andere Franstalige passagier die met hen wilde praten. Het had hun vader verrast dat ze de taal zo snel onder de knie hadden gekregen, maar hij was er blij om, ook al betekende het dat hij zich aan zijn woord moest houden en hen na afloop van het schooljaar mee moest nemen naar Frankrijk.

‘Uw dochters hebben een natuurlijke gave voor talen,’ had hun leraar Frans hem gezegd. ‘Ik raad u aan een leraar Grieks aan te stellen wanneer u uit Europa terugkomt. De jonge dames hebben gezegd dat ze die taal ook graag willen leren, en ik denk dat ze dat bijzonder snel zouden kunnen.’ Rebecca had een weddenschap met de leraar afgesloten om hem de lessen Grieks te laten aanbevelen. Daarvoor moesten zij en Flora hun examen Franse grammatica foutloos afleggen. Dat lukte, en ook hij hield zich aan zijn woord. Maar daarna had hij alles bijna verknoeid met de opmerking: ‘Al is het tamelijk ongewoon voor jonge meisjes om Grieks te leren. En ongetwijfeld ook tamelijk zinloos.’

Toen ze eenmaal goed op weg waren met hun studie Frans, brachten Rebecca en Flora elke vrije minuut door bij hun kokkin Maria Elena, om ook wat Italiaans op te doen. Ze konden het niet heel goed lezen omdat ze geen echt studieboek hadden, en Rebecca was er niet zo zeker van of Maria Elena haar eigen moedertaal wel kon lezen. Maar toch leerden ze voldoende om met hotelbedienden en obers te kunnen praten en de weg te kunnen vragen naar het Colosseum of de St. Pietersbasiliek. Maar nog belangrijker was dat ze genoeg hadden geleerd om indruk te maken op hun vader en hem zover te krijgen dat hij Italië aan hun reisroute toevoegde.

Ze kwamen in de haven van Dover aan, waar ze de trein naar Londen namen. Twee heerlijke weken lang verkenden ze de mooie stad met al zijn pracht, praal en paleizen. ‘Vergeleken met Londen lijken Chicago en zelfs New York City spiksplinternieuw,’ riep Flora uit. Hun vader kreeg even de kans om bij te komen van zijn zeeziekte, maar die kwam in volle kracht terug tijdens de korte maar woelige oversteek over het Kanaal naar Calais. Na een treinreis door Frankrijk kwamen ze in Parijs aan, het schitterende Parijs, maar tegen de tijd dat ze zich hadden gemeld bij hun hotel aan de Rue des Capucines was hun vader zo duizelig dat hij als een dronkenman de trap op strompelde naar hun kamers en suite.

‘We gaan morgen alles bekijken, meisjes. Dat beloof ik,’ zei hij. Daarna ging hij plat en volkomen stil op zijn bed liggen, met zijn ogen dicht. ‘Morgen.’

‘Morgen is het zondag,’ zei Rebecca. ‘Dimanche,’ voegde ze er in het Frans aan toe.

‘Dan wordt het maandag… het Louvre, Versailles, wat je maar wilt. Maar laat me nu alsjeblieft rusten.’

‘En het avondeten dan?’

Hij kreunde als een stervende. ‘Bestel maar iets op de kamer.’

Rebecca vond het prachtig. Ze probeerde nieuwe gerechten uit en testte haar beheersing van het Frans bij het bestellen van coq au vin en escargots, waarna ze een praatje maakte met de ober die het eten bracht.

De zondag was een heerlijke zomerdag, en ze waren in Parijs! Maar hun vader kon zijn hoofd nog steeds niet bewegen, laat staan dat hij van zijn bed kon komen zonder misselijk te worden. Zijn gezicht was even bleek als zijn zilverkleurige haar en baard.

‘Moeten we ons zorgen gaan maken om u?’ vroeg Rebecca.

‘Helemaal niet. Morgen is alles weer in orde. Maak maar een reisplan voor ons. En vraag de conciërge om voor een week transport en een gids te huren.’ Hij dacht waarschijnlijk dat zijn opdracht die twee de rest van de dag zou kosten, maar Rebecca en Flora hadden nog voor de middag het complete reisschema met alle bezienswaardigheden voor de hele week opgesteld.

Daarna gingen de meisjes naast de fladderende gordijnen bij het open raam in hun kamer zitten en knabbelden van het kaas- en fruitplankje dat ze hadden besteld. Ze keken verlangend naar de met bomen omzoomde avenue onder hen, die wemelde van mensen en rijtuigen. De zomerse zondag in Parijs leek de dag te zijn waarop alle inwoners van de stad uit hun maisons en appartements naar buiten kwamen, vastbesloten zich te vermaken. Lachende en keuvelende Parijzenaars vulden zo ver als Rebecca kon kijken elke boulevard en avenue. Veel van die luchtig geklede mensen passeerden hun hotel. Waar gingen die allemaal naartoe?

‘Dit gaat een heel lange, saaie dag worden,’ verzuchtte Flora. Ze tilde haar fragiele theekopje op, met haar pink in de lucht, zoals ze dat op school hadden geleerd.

Rebecca sprong overeind. ‘Maar het hoeft niet saai te zijn. We kunnen toch zelf iets leuks bedenken om te doen?’

‘Zonder papa? Ik bedoel, sans papa?’

‘Waarom niet? Wat kan het voor kwaad als we een blokje om lopen? Of misschien twee blokjes? We zouden naar de Seine kunnen gaan om naar de boten te kijken. Volgens mij is dat niet zo ver… alsjeblieft, Flora?’

‘Verdwalen we dan niet?’

‘Welnee. We zijn toch ook niet verdwaald toen we door Chicago liepen?’

‘Nee… ja, een wandelingetje kan geen kwaad… als je er zeker van bent dat je de weg weet.’

Opgetogen verlieten ze hun kamer, nadat ze een briefje voor hun vader hadden achtergelaten waarop ze zeiden een blokje om te willen lopen, waarna ze direct zouden terugkomen. ‘Excusez moi…’ zei Rebecca toen de portier in uniform de deur voor hen openhield. ‘Waar gaat iedereen naartoe?’ vroeg ze in het Frans.

Hij haalde zijn schouders overdreven op alsof het antwoord voor iedereen zonneklaar moest zijn. ‘Het is zondag, mademoiselle.’

‘Gaan ze allemaal naar de kerk?’

Hij snoof en wuifde het idee hoofdschuddend en met een wegwerpgebaar van zijn witgehandschoende hand weg. ‘Dat denk ik niet, mademoiselle.’

‘Maar… is er dan een parade vandaag? Is dit een bijzondere…?’ Ze kon niet op het woord voor gelegenheid komen.

‘Parade? Er is geen parade, mademoiselle.’ Het leek hem te ergeren dat ze zo’n domme vraag stelde. ‘Je hebt de Jardin des Tuileries, de Rue de Rivoli, de Champs-Élysées!’ Zijn gebaren werden met elke locatie die hij noemde feller.

Merci beaucoup,’ zei Flora. Ze trok Rebecca aan haar arm bij hem weg. ‘Begrijp jij dat?’ vroeg ze. ‘Waarom deed hij zo boos?’

‘Ik weet het niet. Een taal leren is één ding, maar het is iets heel anders om de mensen die dat spreken ook te begrijpen. Kom mee.’ Ze stapte tussen de voorbijgangers en trok Flora met zich mee.

‘Waar gaan we naartoe?’

‘Waar iedereen naartoe gaat.’

‘Maar… we weten helemaal niet waar dat is! Ik dacht dat je zei dat we alleen een blokje om zouden lopen en direct terug zouden komen.’

‘Luister, wil je echt op zo’n mooie dag in onze hotelkamer zitten? We doen iets avontuurlijks, Flora. Je wou toch Parijs zien?’

‘Ja, natuurlijk, maar moeten we niet op papa wachten?’

‘Als we dat doen, komen we nooit verder dan de voordeur van ons hotel. Hij valt mij erg tegen als reisgenoot, hoor. Als we iets van de wereld willen zien, zullen we hem moeten achterlaten.’

‘Maar we zijn nog maar schoolmeisjes, Becky! Helemaal alleen… in een vreemd land!’

Rebecca liet de arm van haar zus los. ‘Jij kunt je omdraaien en teruggaan als je wilt, maar ik ga wandelen.’

Flora keek even onzeker naar haar zus, maar uiteindelijk begon ze te glimlachen en gaf haar weer een arm. ‘Jij bent ook nergens bang voor, hè?’

‘Ik ben niet van plan om als een schuchter, jammerend dametje te leven, dat erop wacht tot er een prins op een wit paard langskomt om haar te redden. Het heeft niets met al dan niet bang zijn te maken, maar met nieuwsgierigheid. Waarom zou je over de wereld moeten leren uit boeken als je alle leuke plaatsen zelf kunt bezoeken, zelf nieuwe dingen kunt zien en het leven uit de eerste hand kunt meemaken? Bovendien weet God heel goed wanneer het onze tijd is. We hoeven dus nergens bang voor te zijn.’

Ze liepen verder met de menigte mee tot ze bij een kruising kwamen. Iedereen leek daar rechtsaf te gaan en dus deden Rebecca en Flora dat ook. Rebecca zocht een bordje met een straatnaam, zodat ze later de weg terug zou kunnen vinden, maar ze zag er geen. Daarna zocht ze een oriëntatiepunt, maar de mooie, paleisachtige herenhuizen langs de avenues zagen er voor haar allemaal hetzelfde uit. Natuurlijk wist ze wel dat hun hotel in de Rue des Capucines lag en ze vertrouwde erop dat ze dezelfde weg terug zou kunnen vinden. Ze kwamen langs allerlei terrassen, waar mensen aan kleine tafeltjes in de openlucht zaten te eten en te drinken, en het zag er zo gezellig uit dat ze er graag aan had meegedaan.

‘Waarom hebben wij in vredesnaam steeds op onze kamer gegeten, Flora, terwijl we hier hadden kunnen zitten?’

‘Omdat papa ons zei dat we de ober moesten bellen en…’

‘Zou het niet veel leuker zijn om hier in de frisse lucht langs het trottoir te zitten en de mensen langs te zien komen?’

‘Ja, maar… mogen we zomaar alleen in Parijs gaan eten? Onze directrice zegt dat jongedames altijd een chaperon bij zich moeten hebben.’

‘Ik wil wedden dat onze directrice nog geen dag plezier heeft beleefd in haar leven.’ Ze liepen langs een klein plein en zagen bomen in de verte. ‘Kijk, Flora. Dat daar moet de beroemde Jardin des Tuileries zijn.’ Ze gingen sneller lopen van opwinding.

‘O, wat is dit mooi!’ verzuchtte Flora nadat ze de Rue de Rivoli waren overgestoken en de tuin betraden. Uitgestrekte groene grasvelden vulden de enorme tuin. Er liepen wandelpaden doorheen en er waren fonteinen, standbeelden en schitterende vijvers. Mensen van alle leeftijden, sommigen chic gekleed en anderen in eenvoudige kleren, flaneerden over de paden en picknickten op het gras terwijl ze van de heerlijke middag genoten. Rebecca en Flora mengden zich met genoegen tussen de Parijzenaars en staken het park in de breedte over naar de Quai des Tuileries aan de Seine, waar ze op een bankje gingen zitten om te genieten van het uitzicht en de boten die langsvoeren. Na een pauze liepen ze nog een stukje verder en Rebecca dacht dat ze de beroemde obelisk uit Egypte boven de bomen zag uitsteken.

‘Kijk, Flora! Dat is volgens mij de Naald van Cleopatra, uit de tempel van Ramses II in Thebe. Daar hebben we alles over gelezen, weet je nog?’ Ze volgden het pad over de lengte van het park totdat ze bij de bijna 23 meter hoge obelisk kwamen, die bedekt was met hiërogliefen. Flora liep twee keer om het gevaarte heen en keek er vol ontzag naar.

‘Ongelooflijk, hoe oud die is!’ De brede Champs-Élysées die voor hen lag, zag zwart van de mensen. Het leek op een kermisplein waar zo veel te zien en te doen was dat Rebecca niet wist waar ze het eerst moest kijken. De uren vlogen voorbij terwijl ze jongleurs bewonderden, naar een poppenkastvoorstelling met Jan Klaassen en Katrijn keken en luisterden naar muzikanten die geïmproviseerde straatconcerten gaven. Ze sloten aan bij de kringen van nieuwsgierige toeschouwers bij gokspelletjes en zagen hoe bedriegers de ongelukkige spelers van hun geld beroofden. Rebecca wilde niet dat de dag voorbijging. In plaats van haar verlangen naar avontuur te bevredigen, wekte alles wat ze zag alleen maar een onverzadigbare honger naar meer.

‘Hoe lang zijn we nu al weg, denk je?’ vroeg Flora toen ze het andere uiteinde van het park bereikten. Ze leek op een bloem die begon te verwelken en haar lichte huid begon rood te kleuren van de zon.

‘Ik weet het niet… een uur of twee?’ Veel langer dan Rebecca weg had willen blijven.

‘Ik vind dat we nu terug moeten gaan naar het hotel,’ zei haar zus. ‘Ik zou het akelig vinden als papa zich zorgen maakte.’

Rebecca had gedacht dat het makkelijk zou zijn om de weg terug te vinden, maar al snel merkte ze dat de straten van Parijs geen keurig netwerk vormden zoals die van Chicago, en dat ze bovendien niet heel goed waren aangegeven. Toen ze een portier voor een van de vele identieke appartementengebouwen zagen staan, vroeg ze hem de weg naar de Rue des Capucines, waar hun hotel lag. Nadat ze zijn aanwijzingen een poosje hadden gevolgd, ontdekte Rebecca dat hij hen per ongeluk naar de Boulevard des Capucines had gestuurd. De namiddagzon was achter de laaghangende wolken verdwenen en er liepen inmiddels geen grote groepen mensen meer op straat. Rebecca kreeg het nog benauwder toen ze merkte dat er drie jongemannen achter hen aan liepen. Ze lachten, maakten schunnige gebaren en riepen hen na. Snel pakte ze de arm van haar zus en ging sneller lopen. Het begon zachtjes te regenen.

‘Wat zeggen die mannen allemaal?’ vroeg Flora.

‘Dat weet ik niet precies. Ik denk niet dat we die zinnetjes van onze leraar hebben gehad.’ Maar ze wist genoeg van de wereld om te kunnen raden wat hun bedoelingen waren. Zelf zag ze er heel gewoontjes uit, met een breed, rechthoekig gezicht, net als haar vader, maar Flora was onschuldig en aantrekkelijk met haar blonde haar en slanke figuurtje – en zij, Rebecca, was verantwoordelijk voor haar veiligheid. Ze hoopte ergens een politieagent te zien, maar er was nergens een te bekennen. En tot overmaat van ramp scheurde de hemel plotseling open en begon het hard te regenen. Ze wilde blijven staan om onder een markies te schuilen, maar als ze dat deed, zouden die jongens ongetwijfeld bij hen komen staan.

Rebecca wilde Flora niet laten merken hoe bezorgd en verdwaald ze was, anders zou haar zus haar nooit meer vertrouwen als ze weer op onderzoek uit wilde. Ja, het was dom van haar geweest om zomaar uit het hotel te vertrekken, maar nu moest ze zien dat ze hen allebei uit deze situatie redde. Denk na, Rebecca! Denk na! De enige wapens die ze had, waren haar slimheid en gezond verstand. En gebed. In een schietgebedje bekende ze haar fout en bad om hulp. Dat leek onmiddellijk verhoord te worden toen ze in een zijstraat een klein café zag.

‘Heb je geld bij je, Flora? Laten we even voor de regen schuilen.’

Het café zat stampvol en weergalmde het vrolijke gekeuvel van de Fransen en het rinkelende porselein. De lucht was zwaar van het aroma van koffie en de rook van sigaretten. Na een paar minuten wachten, vonden ze een klein tafeltje voor twee bij het raam. Ze bestelden een gebakje en een stomend hete kop café au lait. Terwijl ze kleine slokjes koffie nam, stelde Rebecca zich een denkbeeldige plattegrond voor, met alle plaatsen waar ze naartoe waren gelopen, en al snel begreep ze haar vergissing. Ze waren te ver van de tuin afgedwaald. Ze herinnerde zich dat ze maar twee zijstraten waren overgestoken tussen het hotel en Rue de Rivoli. Ze moesten terug naar de Tuileries.

‘We zijn verdwaald, hè?’ zei Flora.

Rebecca kon haar niet aankijken. ‘Ja, en dat spijt me heel erg. Maar het duurt maar eventjes. Ik weet waar ik een fout heb gemaakt, en zodra de regen afneemt, vraag ik gewoon de weg. Dan zijn we zo weer bij het hotel. Het is mijn schuld dat we hier zitten. Kun je me vergeven?’ Ze keek haar zus aan.

‘Ja, natuurlijk,’ zei Flora, die haar hand vastpakte.

Rebecca zou hen uit deze benarde situatie redden. Absoluut! Toen ze naar de stromende regen en de donkere lucht keek, zag ze haar spiegelbeeld in het raam en begon te lachen. Geen wonder dat de mannen achter hen aan waren gelopen. Zij en Flora zagen eruit als een paar haveloze zwervers, niet als respectabele jongedames uit een dito familie. Hun haar was druipnat en plakte op hun voorhoofd en hun vlechten waren half uitgezakt. Hun natte overhemdbloesjes plakten tegen hun huid en hun rokken waren zo doorweekt dat ze er een kom water uit zou kunnen wringen. Ze hoopte maar dat hun schoenen niet geruïneerd waren. ‘Wat is er zo grappig?’ vroeg Flora.

Rebecca wees naar hun spiegelbeeld. ‘Moet je ons nou zien zitten!’ Flora begon ook te lachen.

Nadat ze de ober de weg had gevraagd, betaalde Rebecca en ging weer met Flora op pad. Gelukkig was de regen overgegaan in een licht miezeren. De drie jongens hadden de achtervolging opgegeven en waren verdwenen. Al na een paar minuten lopen vond Rebecca de juiste straat terug en ontdekte ze in de verte de luifel van hun hotel.

‘Nou, dat was toch best leuk?’ vroeg ze Flora.

‘Totdat we verdwaald waren. En die mannen ons gingen achtervolgen. En we doorweekt raakten.’ Haar altijd zo goedgemutste zus klonk nors.

‘Maar het was een avontuur, Flora. En zoals ik al eerder zei, kun je geen avontuur beleven zonder dat er een paar moeilijkheden bij komen. Bovendien hebben we opnieuw bewezen dat we onszelf heel goed kunnen redden, toch?’

‘Vertel jij papa dat we verdwaald waren? En dat die mannen ons achtervolgden?’

‘Waarom? Dan raakt hij nog overstuur en hij moet juist rustig blijven en herstellen. Bovendien, ze hebben ons niets gedaan. Laat mij het woord maar doen straks.’

Toen de portier hen zag, begon hij zo’n furieuze tirade in het Frans af te steken dat Rebecca hem onmogelijk kon volgen. ‘Pardonnez-moi, monsieur?’ zei ze, overvallen door al zijn dramatische gebaren. Hij snoof en hijgde en wees met zijn witte handschoen naar de hotellobby, waar hun vader stond. Hij was eindelijk uit bed gekomen, maar leunde op de hoge rugleuning van een stoel, alsof hij nog altijd op de woeste golven dobberde. Hij was intens bleek, maar of dat van de duizeligheid kwam of van bezorgdheid, kon Rebecca niet zeggen. Zijn schouders zakten zichtbaar van opluchting toen hij hen zag, en hij liet zich in de stoel vallen die hij als steuntje had gebruikt.

Flora rende naar hem toe, sloeg haar armen om hem heen en liet een natte plek achter op zijn overhemd. ‘Het spijt me als we u bezorgd hebben gemaakt,’ zei ze.

‘We werden door de regen overvallen,’ zei Rebecca, die haar doorweekte rok van haar dijen plukte.

‘Dat zie ik, ja.’

‘We moesten een poosje in een café schuilen. Het spijt mij ook heel erg, papa.’

‘De portier vertelde me dat jullie een paar uur eerder uit het hotel waren vertrokken, maar dat hij jullie niet had zien terugkomen. Ik begon me zorgen te maken.’

‘De middag leek ons te mooi om binnen te blijven, althans in het begin,’ zei Rebecca. ‘En we dachten niet dat u een wandeling met ons zou willen maken. Voelt u zich goed genoeg om morgen een paar monumenten te gaan bekijken? Flora en ik hebben de dag al helemaal voorbereid.’

‘Ik, eh… ja, ik voel me wat beter. Ik ben blij dat jullie terug zijn.’

Zoals Rebecca had gehoopt, bleef hun vader hen zien als kleine volwassenen die geen oppassers of chaperons nodig hadden, en niet als dwaze jonge meiden die nooit alleen door de straten van Parijs hadden mogen gaan dwalen. Nu moest ze het alleen nog goedmaken met Flora, voordat haar zus alles verknoeide door over de zorgwekkender details van hun avontuurlijke middag te beginnen. ‘Laten we naar boven gaan,’ opperde ze. Ze pakte haar vader bij zijn arm en hielp hem uit de stoel. ‘Flora en ik kunnen wel een warm bad gebruiken. Wil jij eerst, Flora?’ vroeg ze, terwijl ze de paar overgebleven haarspelden uit haar druipende vlechten trok.

‘Een bad klinkt heerlijk.’

Flora had dezelfde vergevende aard als hun vader. Alles zou weer in orde zijn zodra Rebecca het vertrouwen van haar zus terug had gewonnen. Ze zuchtte van opluchting toen ze samen de trap naar hun suite op liepen. Het volgende avontuur lonkte al.