7

De oorlog tussen de staten woedde nog steeds en het einde was nog niet in zicht toen Rebecca zeventien werd. Zij en haar zus waren nu stevig gevangen in mevrouw Worthingtons web van etiquette, fatsoen en sociale verplichtingen. Ze bezochten diners en danspartijen met jongemannen en vrouwen die haar steeds vreemd aankeken wanneer ze over iets probeerde te praten wat haar interesseerde. De wereld waar ze in werd gepropt, voelde veel te klein.

Alles om haar heen veranderde. De weduwe huurde ook werklieden in die hun vredige huis van een plek van studie en rust veranderden in een huis vol herrie van mannen die kamers opknapten, met meubels sleepten en gordijnen en draperieën ophingen. Zelfs de bedienden hadden moeten leren hoe ze moesten buigen en reverences maken om hun gasten correct te begroeten. Griffin, hun butler, zag er ongemakkelijk uit in het formele uniform waarin hij tegenwoordig de deur opende. Mevrouw Griffin leek haar witte kapje altijd schuin op haar hoofd te hebben en er zaten steevast vlekken op haar nieuwe, witte rucheschort. Rebecca hoopte stiekem dat ze dat met opzet deed. De koetsier, Rufus, leek in zijn blinkende laarzen en kleurige livrei iemand uit een spotprent. Ongetwijfeld verlangden ze allemaal even hard terug naar hun oude leventje als Rebecca.

Soms had ze het idee dat haar leven onmogelijk nog druileriger en zinlozer kon worden. Ze zat op een saaie school, gevangen in een leefwijze die ze verafschuwde en ze kreeg geen kans om haar grote droom – reizen en exotische plaatsen bezoeken – te verwezenlijken. En het ergst van alles was dat haar zus en beste vriendin, Flora, precies zo werd als die leeghoofdige grietjes op wie ze vroeger neerkeek. Rebecca besefte dat ze in actie moest komen. Het werd tijd om een nieuw avontuur op poten te zetten.

Op een dag zag ze haar zus op de canapé in hun nieuw ingerichte salon zitten. Flora bladerde een van de tijdschriften van de weduwe door. Achter de openslaande tuindeuren, die ook nieuw waren, stonden hun gymtoestellen ongebruikt in de heldere zomerzon naar Rebecca te lonken. ‘Blijf je de hele dag van die belachelijke modeblaadjes lezen?’ vroeg ze. ‘We hebben meer dan genoeg jurken, Flora.’

‘Weet ik. Maar ik vind het leuk om naar de nieuwe te kijken.’

Rebecca stak haar hand uit en sloeg het tijdschrift dicht. ‘Laten we iets leuks gaan doen. We kunnen onze knickerbockers aandoen en buiten een beetje oefenen. En ondertussen praten we Grieks met elkaar.’

‘Het is te heet buiten. En we kennen al genoeg Grieks. Bovendien kunnen we toch niet naar Griekenland voordat de oorlog voorbij is, en wie weet hoe lang dat nog gaat duren.’

Rebecca’s frustratie met haar aan alle kanten strak ingesnoerde leventje smeulde al maanden en laaide nu hoog op. ‘Ik moet nu een geweldige reis gaan maken!’ schreeuwde ze. ‘Vandaag nog!’

‘Maar Becky, we kunnen niet…’

‘Vertel me niet wat we niet kunnen! We hadden zo veel plezier toen we samen op ontdekkingstocht gingen, weet je nog? Maar nu heeft mevrouw Worthington ons leven overgenomen en ben jij helemaal niet leuk meer.’ Ze wilde weglopen, maar Flora riep haar terug.

‘Wacht! Niet boos zijn, Becky… wat wil je dan gaan doen, behalve oefenen?’

Rebecca herinnerde zich iets wat hun leraar Grieks had verteld en er rijpte een plan in haar hoofd. ‘Laten we delen van Chicago gaan verkennen die we nog nooit hebben gezien, zoals die wijk waar de Griekse zeelieden en hun gezinnen wonen. Dan is het bijna alsof we toch in Griekenland zijn en we kunnen de taal oefenen door naar hun gesprekken te luisteren.’

Flora trok haar elegante neus op. ‘O… buitenlandse zeelieden?’

Haar reactie maakte Rebecca nog vastberadener om haar zus van de lege saaiheid te redden. ‘Waarom niet? Meneer Vasilakis heeft verteld waar de pensions van de zeelieden zijn, weet je nog?’

Flora leek nog dieper in de kussens van de canapé weg te zakken, alsof ze er wortel schoot. ‘Ik weet niet… is het wel veilig om alleen door Chicago te lopen? Zouden we geen chaperon moeten hebben? Ik denk niet dat het fatsoenlijk is om…’

‘Alsjeblieft, Flora! Als je een echt avontuur wilt beleven, kun je je niet druk maken over wat fatsoenlijk is! Laten we alsjeblieft weer eens een keer een beetje plezier maken! Nieuwe dingen leren, nieuwe plaatsen ontdekken, andere mensen ontmoeten.’ Ze pakte de hand van haar zus vast en rukte eraan alsof ze een eik uit de grond trok, vastbesloten om haar te redden. ‘Kom mee. Alsjeblieft?’

‘Maar mevrouw Worthington komt later vanmiddag om…’

‘Dat kan me niet schelen! Ik heb genoeg van haar. Bijna twee jaar lang heb ik alle saaie dingen gedaan die zij wilde, en alles wat ik van jou moest doen, om papa te plezieren. Nu wil ik iets anders doen, iets… opwindends!’

‘Maar onze reputatie…’

‘Bah!’ Rebecca liet Flora’s hand los en liep naar de deur. ‘Ik ga op verkenningstocht, met of zonder jou.’

‘Becky, wacht!’

Ze bleef staan, draaide zich om en zag hoe Flora worstelde om zich uit de plompe greep van de canapé te bevrijden. Haar korset en reusachtige rokken lieten haar nauwelijks ademen, laat staan makkelijk bewegen. De inspanning was tekenend voor de greep die haar suffe leven op haar had. ‘Ga je met me mee?’

‘Je moet hier goed over nadenken en…’

‘Tot later.’ Rebecca rende op buitengewoon niet-damesachtige wijze met twee treden tegelijk naar haar slaapkamer. Zij en Flora sliepen tegenwoordig in aparte slaapkamers, nadat mevrouw Worthington Flora had overgehaald om een eigen kamer te nemen zodat ze ruimte had voor haar kledingkasten vol jurken en accessoires. Ook dat was een teken van de groeiende afstand tussen Rebecca en haar zus, en ze vond het vreselijk.

In haar kamer gooide ze de bespottelijke omslagdoek die ze van de weduwe thuis moest dragen af en dook in haar klerenkast om de jurk te zoeken die ze twee jaar eerder naar Frankrijk had gedragen. Hopelijk paste die nog. Ze legde hem op haar bed en zocht haar stevige leren schoenen op, denkend aan de kilometers die ze daarop had afgelegd in de fascinerende musea van Londen, de charmante straten van Parijs en bij het beklimmen van de heuvels van Rome. Ze slikte een brok in haar keel weg. Zou ze ooit weer kunnen reizen en de wereld verkennen?

De jurk zat een beetje strak en was vijf centimeter te kort, maar ze kon zich er nog in wurmen. Ze zou niet heel ver kunnen lopen in de schoenen, maar voorlopig was het genoeg. Hoe krap de jurk ook zat, Rebecca voelde zich voor het eerst sinds de weduwe in hun leven was gekomen weer gemakkelijk gekleed. Ze draaide zich om naar de slaapkamerdeur en zag dat Flora haar met een mengeling van bezorgdheid en jaloezie gadesloeg. ‘Kom je nu met me mee of niet?’ vroeg Rebecca.

‘Ik… ik…’

‘Want als je mee wilt, moet je je omkleden en echte schoenen aandoen.’

‘O, Becky. Ik weet niet wat ik moet zeggen.’

‘Wij waren bij al onze ontdekkingstochten maatjes, totdat de weduwe jou in haar strakke korsetten perste en je insnoerde met haar etiquetteregeltjes. Weet je nog hoeveel plezier we hadden toen we samen Parijs verkenden? Als de weduwe erbij was geweest, hadden we nooit op een prachtige zomerdag de Jardin des Tuileries gezien, of die Egyptische obelisk.’ Zonder iets te zeggen staarde Flora haar aan en Rebecca voelde hoe verscheurd ze was. Ze liep langs haar aarzelende zus de gang in. ‘Ik vertel je het allemaal wel wanneer ik terug ben.’

‘Wacht! Je gaat toch niet zomaar in je eentje in de stad lopen?’

‘Ik ga niet lopen. Ik denk dat ik het openbaar vervoer neem. Dat is ook iets nieuws.’ Ze was al aan het eind van de gang en wilde de trap af gaan.

‘Wacht! I-ik ga met je mee als… als Rufus ons rijdt. En als we alleen maar een nieuw stuk van de stad gaan verkennen in plaats van met Griekse zeelieden te praten… en als we terug zijn voordat mevrouw Worthington komt.’

‘Prima!’ zei Rebecca voordat Flora nog meer als-jes kon verzinnen. ‘Ik zeg Rufus dat hij de koets gereed moet maken terwijl jij je omkleedt… en geen hoepelrok, Flora.’

Rebecca begon een plan te smeden terwijl ze in het koetshuis wachtte totdat Rufus hun paard had ingespannen. De echte Flora zat nog steeds ergens diep in haar zus verscholen, hoewel de weduwe haar bijna onder bergen modieuze jurken en sociale verwachtingen had begraven. Rebecca moest haar weer opdelven: de Flora die altijd kleingeld op zak had om aalmoezen aan de armen te kunnen geven. De zus die meer had verlangd naar duidelijkheid over Gods plan met haar leven dan naar een vol balboekje of een succesvolle echtgenoot. ‘Weet je waar de meeste Ierse immigranten in de stad wonen?’ vroeg ze de koetsier.

‘Ja… maar daar wilt u niet naartoe, juffrouw Rebecca.’

‘Dat is precies waar ik naartoe wil, Rufus. En trek alsjeblieft niet die rare koetsiersjas en broek aan.’

‘Maar mevrouw Worthington zegt…’

‘Die is er niet, Rufus. We gaan gewoon rondrijden zoals we dat vroeger deden.’

Hij schonk haar een brede grijns. ‘Ja, juffrouw Rebecca.’

Twintig minuten later verscheen Flora, die er ongemakkelijk uitzag in haar eenvoudige, sleetse rok en bloes. De naden van het lijfje leken op barsten te staan, maar Flora was de laatste twee jaar in elk geval niet langer geworden, zodat haar enkels niet te zien waren. Ze had ook haar tasje bij zich, wat betekende dat ze waarschijnlijk geld meenam, maar haar vlugzout zat er ongetwijfeld ook in. Elegante jongedames moesten dat altijd en overal bij zich hebben.

Rebecca voelde zich lichter, vrijer, toen ze van het meer en hun rijke buurt wegreden. ‘Weet je, Flora, Chicago verkennen is bijna net zo leuk als een vreemd land ontdekken. Ik had er veel eerder aan moeten denken.’ Zij en Flora waren weer samen, zussen en maatjes die op avontuur gingen in hun makkelijke rokken en onmodieuze schoenen.

De wirwar van gebouwen werd steeds dichter toen ze om het centrum heen reden en de straten overgingen in onverharde lanen. Rebecca hield haar adem in om niet te kokhalzen toen de stank van overstromende buitentoiletten en rondslingerend afval intenser werd. Ze moest bijna overgeven toen ze langs een dood paard reden dat op straat lag te vergaan. Flora haalde een kanten zakdoekje uit haar handtas tevoorschijn en hield het voor haar neus. Uiteindelijk wemelde het op de nauwe straatjes zo van de mensen en drukte dat het rijtuig niet verder kwam. ‘Laat ons er hier maar uit, Rufus. We willen graag verder lopen.’

‘Dit is geen plek voor u, juffrouw Rebecca. Uw vader zou dat niet goed vinden.’

‘We lopen alleen naar het eind van deze straat en weer terug. Je kunt ons vanaf hier steeds zien. Het komt allemaal goed.’ Ze stapte uit terwijl ze het zei en trok haar zus achter zich aan.

‘Eh… ik denk niet dat we…’ stamelde Flora.

‘Flora. God weet wanneer het onze tijd is. We hoeven niet bang te zijn.’

‘Ja, maar ik geloof niet dat de goede God graag wil dat we het gevaar bewust opzoeken.’

‘Kijk om je heen. Dit is een woonwijk, ook al is het een heel arme wijk. In deze huizen wonen gezinnen en spelen kinderen. Het is heel anders dan onze buurt, maar ik zie er het gevaar niet van in.’ Ze trok haar zus mee en gebaarde naar de haveloze huurkazernes, behangen met touwen waaraan wasgoed wapperde. Ze liepen langs een hok met levende schapen en varkens die voor een vleesmarkt stond. Bloederige karkassen en ongeplukte kippen bungelden aan haken in de etalage. De stank overviel hen beiden. Ze liepen snel door en kwamen bij een groep kinderen in lompen, die in een modderpoel naast de openbare tapplaats speelden, terwijl hun oudere broers en zussen in de rij stonden om emmers en pannen met water te vullen.

‘Zie je? Ze zijn net als wij, Flora, alleen arm.’

Ze passeerden een meisje van een jaar of vier, dat een kleiner kleutertje en een baby probeerde te verzorgen, beiden met blote billen. ‘Och, kijk eens naar al die kleintjes!’ zei Flora. Het raakte haar warme hart onmiddellijk. ‘Wat verdrietig dat ze alleen maar hier kunnen spelen!’ De kinderen keken hen nieuwsgierig aan toen ze hen passeerden, alsof Rebecca en Flora exotische dieren waren die uit een dierentuin waren ontsnapt. Iets verderop kwamen ze bij een gammele houten straatkar die vol lag met fruit. De oude man die de kar duwde, keek hoopvol op. ‘Hoeveel kosten uw appels?’ vroeg Flora. Ze kochten er zoveel als zij en Rebecca konden vasthouden, waarna ze terugliepen naar waar de kinderen speelden. ‘Ik heet Flora,’ zei ze, toen ze een van de kleine meisjes een appel aanbood. ‘En jij?’

‘Maggie.’ Het kind pakte de appel aan alsof die van glas was. Algauw kwamen er meer kinderen om hen heen staan. Ze kwamen uit alle smalle steegjes en deuropeningen tevoorschijn en vertelden Flora giechelend hun naam. Nieuwsgierig keken ze naar de appels en genoten van de geur en het gevoel voordat ze een hapje namen. Het meisje dat Maggie heette, deed de appel in haar zak.’

‘Wil je die niet opeten?’ vroeg Rebecca.

Ze knikte verlegen. ‘Maar ik wil hem met mama en mijn broertjes delen.’

‘Naar welke school ga je?’ vroeg Flora. Maggie haalde haar schouders op.

‘We gaan niet naar school,’ zei een ouder meisje.

‘Waarom niet?’

‘We passen op de baby’s terwijl onze mama’s werken.’ Ze klonk trots.

‘En jullie vaders zijn naar de oorlog?’

De meeste kinderen knikten, maar een van de jongens zei: ‘Mijn vader werkt in de leerfabriek.’ Hij wees naar een grauw bakstenen gebouw met smerige ramen, verderop in de straat.

‘Mijn zus ging vroeger wel naar school,’ zei een ander kind, ‘maar nu moet zij daar ook werken.’

Flora keek Rebecca aan. Ze was duidelijk overstuur. ‘Kunnen we niets doen om die kinderen te helpen? Ze moeten leren lezen en schrijven als ze ooit een beter leven willen hebben dan dit.’

Rebecca maakte een hulpeloos gebaar. ‘Ik weet het niet.’ Ze was even aangedaan door wat ze zag als Flora, maar wat kon ze doen? Wat begonnen was als een kans om nieuwe plaatsen te verkennen, was op iets heel anders uitgedraaid.

Ze liepen door naar de fabriek aan het eind van de straat. Er hing een groot, handgeschreven bord boven de open deur: Personeel gevraagd. Binnen schalde de fluit van het middaguur en de arbeiders stroomden door de nooduitgang naar buiten voor hun middagpauze. Eerst kwamen er een stuk of tien meisjes van acht of hooguit tien jaar oud naar buiten. Ze liepen de houten brandtrap af met hun in krantenpapier gewikkelde boterhammen. Alle meisjes liepen op blote voeten. De vrouwen en tienermeisjes bleven op de treden en de gammele overlopen tussen de trappen zitten om te eten. Flora liep snel met de rest van de appels naar hen toe en deelde ze uit aan de jonge kinderen. ‘Werken jullie in deze fabriek?’ vroeg ze verbluft.

‘We maken uniformen voor de soldaten,’ zei een van de jongsten. Ze leek opgewonden en trots, alsof ze eigenhandig hielp de oorlog te winnen, met haar acht jaar.

‘Er is heel veel werk vanwege de oorlog,’ zei een ander. ‘Ik verdien wel vier dollar per week!’

‘Vier…’ De tranen schoten Flora in de ogen toen ze zich naar Rebecca omdraaide. ‘Ze buiten die kinderen uit, Becky. Ze zouden hun arbeiders best meer kunnen betalen, als je bedenkt hoeveel vraag er is naar uniformen.’

‘Je hebt gelijk. Dit is schandalig.’

Rebecca en Flora haalden al hun kleingeld uit hun tasjes en kochten fruit voor iedereen, tot de appelkar leeg was. Kinderen liepen achter Flora aan alsof ze een koningin was en zij haar dienstmeisjes waren. Ze had nog steeds tranen in haar ogen toen ze weer bij Rufus en het rijtuig stonden. ‘Wat schaam ik me als ik bedenk hoeveel geld ik net aan een nieuwe zomerjurk heb uitgegeven,’ verzuchtte ze onderweg naar huis. ‘Heb je gezien dat ze allemaal op blote voeten liepen? Mijn nieuwe schoenen, die ik niet eens nodig heb, kostten meer dan die kleine meisjes in een maand verdienen!’

Rebecca gaf geen antwoord. Ze was dolblij dat ze haar zus terug had, maar tegelijkertijd had het bezoek aan die buurt een kant van zichzelf onthuld die haar helemaal niet aanstond. Haar verlangen om op ontdekkingsreis te gaan en exotische plaatsen te bezoeken, enkel en alleen om nieuwe ervaringen op te doen, leek even verkeerd als Flora’s verlangen naar een kledingkast vol jurken. Hoe durfde ze zich aan andermans ongeluk te vergapen om zichzelf te amuseren? Als zij tijd en geld ging besteden aan haar passie voor het reizen, dan moesten haar avonturen meer zijn dan alleen het najagen van nieuwe ervaringen en ontsnappen aan de saaiheid. Flora’s vraag bleef haar achtervolgen. Kunnen we niets doen om die kinderen te helpen? Ze moest er iets op vinden.

Later die middag zat Flora in de salon beneden op mevrouw Worthington te wachten. Ze keek somber. ‘Ik krijg gewoon niet uit mijn hoofd wat we vandaag allemaal hebben gezien,’ zei ze toen Rebecca naast haar kwam zitten.

‘Nee, ik ook niet… ik wilde op ontdekkingsreis, maar dat lijkt nu zo egoïstisch. Het is verkeerd om alleen uit nieuwsgierigheid te gaan kijken en dan weg te lopen zonder zelfs maar te proberen iets aan misstanden te doen. We hebben die kinderen appels gegeven, maar wie gaat ze morgen te eten geven?’

‘Hoe denk je dat het voor die jonge meisjes is om in die fabriek te werken?’ vroeg Flora.

Rebecca haalde haar schouders op. ‘Die fabriek moet een contract met de overheid hebben om legeruniformen te maken, dus de eigenaren zullen er wel goed aan verdienen. Zou er in elk geval niet een deel van die winst naar de arbeiders moeten gaan? Ik vind vier dollar geen eerlijk loon voor een week werk, jij?’

‘Nee. En die kleine meisjes zouden al helemaal niet in een fabriek moeten werken! Wat doen ze daar eigenlijk de hele dag?’

Plotseling had Rebecca een ingeving. ‘Ik denk dat ik weet hoe we daar achter kunnen komen.’ Flora keek haar afwachtend aan. ‘We kunnen er zelf een baantje nemen.’

‘Dat meen je niet. Waarom zouden we dat doen? We hebben dat geld niet nodig. Bovendien zijn we veel ouder dan die meisjes waren.’

‘Dat is zo, maar ik zag ook meisjes van onze leeftijd op de brandtrap zitten eten. We kunnen oude kleren aandoen en kijken of ze ons aannemen. Op die manier kunnen we binnenkijken.’

‘En dan?’

Rebecca dacht koortsachtig na. ‘Nou ja… zodra we weten hoe het er daar aan toegaat, kunnen we misschien iets bedenken om de zaken te veranderen. Papa kan ons helpen. Hij kent heel veel belangrijke mensen hier in Chicago. Bedenk eens wat een verschil het voor die gezinnen zou maken als de ouders een fatsoenlijk loon konden verdienen en de kinderen naar school konden gaan.’

‘Denk je dat we zoiets kunnen doen?’

‘Kijk jij liever de andere kant op?’

Flora schudde haar hoofd en haar krullen dansten om haar gezicht. ‘Nee. Ik kan niet de andere kant op kijken. Jezus zei Zijn volgelingen dat ze mededogen moesten hebben. Van wie veel krijgt, zal ook veel gevraagd worden, zei Hij. Maar…’ Ze fluisterde. ‘Maar denk je niet dat papa kwaad zal zijn als hij het ontdekt?’

‘Nee. Ik denk dat hij trots zal zijn. We gaan er morgen weer naartoe.’

‘Ik weet het niet, Becky. Mevrouw Worthington heeft onze week al helemaal vol gepland met bezoekjes en…’

‘We zeggen haar dat we ziek zijn, dat we een week vakantie nodig hebben of dat we iets belangrijkers te doen hebben. Wat ook zo is. Dat zal ze niet leuk vinden, maar dat is dan jammer. Ze heeft ons leven al genoeg verknald.’

‘Dat is niet eerlijk, Becky. Ze probeert ons alleen maar te helpen.’

‘En nu is het tijd dat wij iemand anders proberen te helpen. Doe je mee of niet?’

‘Je zou toch nooit in je eentje teruggaan?’

Rebecca dacht even na. ‘Jawel. Maar ik ga liever samen met jou.’

‘Als je denkt dat we het echt moeten doen…’

‘Dat denk ik inderdaad.’

Mevrouw Worthington kon haar ongenoegen nauwelijks verbergen toen Rebecca en Flora haar vertelden dat ze de rest van die week geen bezoekjes meer zouden afleggen en niemand meer zouden ontvangen. Ze had hun nieuwe visitekaartjes meegebracht, vers uit de drukkerij, en haar wangen verkleurden van roze naar rood terwijl ze in de hal stond te vechten om haar woede te onderdrukken en damesachtig te blijven. ‘Waarom in vredesnaam niet?’ vroeg ze.

‘Er is iets belangrijkers wat we moeten doen,’ zei Flora, zonder verdere uitleg te geven. Rebecca grijnsde naar haar zus, die eindelijk weer meer initiatief toonde dan ze in tijden had gedaan.

‘Maar jullie hebben sociale verplichtingen. Dit hoort gewoon niet!’ De weduwe had zich niet meer kunnen opwinden als ze haar hadden verteld dat ze zich bij het leger van de Confederatie hadden aangesloten. Rebecca onderdrukte een grijns in de wetenschap dat de vrouw zou flauwvallen van afschuw als ze de waarheid kende. ‘Weet jullie vader van jullie plannen?’

‘We vertellen het hem beslist,’ antwoordde Rebecca. Als het experiment voorbij is, dacht ze erbij.

‘Maar… wat moet ik zeggen om jullie ongewone afwezigheid uit te leggen?’ De weduwe stelde de vraag aan Flora, omdat ze wist dat ze haar sneller aan het praten kreeg.

‘Ik denk niet dat dit iemand anders aangaat dan ons,’ antwoordde ze. ‘Als iemand meer wil weten, is die persoon ongepast nieuwsgierig.’ Rebecca kon wel juichen. Plotseling leek Flora zichzelf weer te hervinden en voegde eraan toe: ‘Alstublieft, mevrouw Worthington.’

Nog dezelfde dag, na de late avondmaaltijd, bedachten ze hun vermomming. Zo noemde Flora het: vermomming. Ze zochten rokken en bloesjes op die ze al jaren niet meer hadden gedragen en gingen die met een schaar te lijf. Ze knipten, scheurden en trokken naden los totdat de kleding er even erbarmelijk uitzag als die van de kinderen op straat. ‘Ze zien er nog steeds niet helemaal goed uit,’ zei Rebecca, en dus namen ze de spullen mee naar het koetshuis en veegden ermee over de vloer totdat ze smerig genoeg waren. Rufus keek verbijsterd toe. Toen ze weer onderweg waren naar hun slaapkamers stopte Rebecca in de keuken en vroeg de kokkin om een kopje reuzel. Maria Elena keek al even verdwaasd als Rufus had gedaan. ‘Dat smeren we morgenochtend in ons haar,’ zei Rebecca tegen haar zus. ‘Dan ziet het er vet en ongewassen uit.’ Ze viel die avond vrolijker en opgewondener in slaap dan in jaren.

Nadat ze de volgende ochtend zoals gewoonlijk met hun vader hadden ontbeten, haastten ze zich naar hun slaapkamers om hun vermomming aan te trekken. ‘Is dit niet heerlijk?’ vroeg Rebecca terwijl ze het vet door haar haren kamde.

Flora trok een vies gezicht. ‘Nee, het is eerder walgelijk. Maar ik ga ervan uit dat het de moeite waard zal zijn.’ Rebecca voelde zich een oplichtster toen ze zich in de spiegel bekeek. Maar zo had ze zich ook heel vaak gevoeld als ze zwaar opgedoft was met alle luxeartikelen van de weduwe. Geen van beide was de ware Rebecca. Maar welk beeld was dat wel?

Rufus kreeg ogen als schoteltjes toen hij terugkeerde nadat hij hun vader naar zijn werk had gebracht en de twee in het koetshuis op hem zag staan wachten. ‘Wat zijn jullie nu weer van plan? Weet jullie vader daarvan? En mevrouw Worthington wil jullie er zeker niet zo bij zien zitten!’

‘We gaan terug naar de buurt waar je ons gisteren naartoe hebt gebracht,’ zei Rebecca. ‘Maar we willen niet opvallen.’

‘Dat zult u ook zeker niet, juffrouw. Maar ik denk niet…’

‘Het komt allemaal goed, Rufus. Dat beloven we.’

Hij keek hen zo lang aan dat Rebecca zich begon af te vragen of ze misschien met het openbaar vervoer moesten gaan. Maar uiteindelijk slaakte hij een zucht en hielp Flora in het rijtuig. ‘Ik hoop alleen maar dat ik er niet evenveel moeilijkheden mee krijg als jullie,’ mompelde hij. Daarna reed hij hen naar dezelfde plek waar ze de vorige dag waren geweest. Het rottende paard lag nog steeds op straat en stonk nog weerzinwekkender na weer een dag in de hete zomerzon.

‘Als we niet binnen een uur terug zijn, kun je teruggaan naar huis, Rufus.’

‘Ik laat jullie hier niet alleen achter als jullie vader dat niet heeft gezegd!’

Rebecca wist niet wat ze moest doen. Ze had geen idee of hun vermomming zou werken en of de fabriek hen zou aannemen. ‘Wacht hier dan op ons,’ zei ze uiteindelijk. ‘We komen terug.’

Het straatbeeld was precies hetzelfde als de dag ervoor, maar niemand leek hen te herkennen als de meisjes die appels hadden uitgedeeld. De zussen liepen de straat uit naar de sombere fabriek en stapten door de open deur. De prikkelende stank van gelooide huiden en de oorverdovende herrie van de machines op de begane grond in de leerfabriek overrompelden hen. Flora sloeg haar handen voor haar oren toen ze de smalle houten trap naar de uniformfabriek op de eerste verdieping op liepen. ‘Hoe houden mensen het vol om hier te werken?’ Ze moest haar vraag bijna schreeuwen.

Boven aan de trap lagen overal in de gangen, op de trappen en in alle beschikbare hoeken en gaten achter de doorgang balen donkerblauwe wol voor de uniformen van de Unie. De zomerhitte en het vocht bleven in het gebouw hangen, omdat de wind de open ramen niet kon vinden tussen de dichte bebouwing van andere bedrijven en huurkazernes om de fabriek heen. Rijen tafels voor de naaisters vulden het grootste deel van de fabrieksvloer en de jonge vrouwen keken geen ogenblik op maar naaiden permanent door achter hun ronkende machines. Een kalende man met een walrussnor zat aan een bureau een stinkende sigaar te roken. Hij keek op van zijn leggers en stapels papieren toen hij hen opmerkte. ‘Wat kan ik voor jullie doen, meisjes?’

‘Wij zoeken werk,’ zei Rebecca. Ze had Flora geïnstrueerd dat ze zich niet moesten verraden door te netjes te praten. ‘We hoorden dat jullie mensen aannamen.’

‘Kunnen jullie een naaimachine bedienen?’ vroeg hij.

‘Dat kunnen we leren.’

Hij gromde en schudde zijn hoofd. ‘Vergeet het maar. Ik heb geen tijd om het jullie te leren. Jij bent te oud om draden te knippen,’ ging hij verder, met zijn sigaar naar Rebecca wijzend. ‘Maar jij niet.’ Hij wees naar Flora, die klein en slank was voor haar zestien jaar en in haar vermomming door kon gaan voor een meisje van twaalf. ‘Jij kunt aan de slag, als je wilt.’

‘Is er dan ander werk dat ik kan doen?’ vroeg Rebecca.

De man streek over zijn walrussnor en wierp een spiedende blik over de fabrieksvloer, als een kat op de loer voor verdwaalde muizen. ‘Je ziet er niet sterk genoeg uit om meerdere lagen wol door te knippen,’ zei hij, naar de kniptafel gebarend. ‘Of om met een stoomstrijkijzer te werken. Probeer het in de leerfabriek, hier beneden.’

‘Maar ik ben heel sterk en ik kan dingen dragen, net als zij daar.’ Rebecca wees naar een jong meisje dat met armen vol kledingstukken tussen de tafels door rende. De baas nam Rebecca van top tot teen op, en even was ze bang dat hij door haar vermomming heen keek en besefte dat ze zeventien jaar was.

‘Je ziet er in elk geval goed gevoed uit,’ zei hij ten slotte, een van zijn leggers openslaand. ‘Weet je wat? Ik ga je een kans geven en dan bekijken we hoe je het doet. Namen?’

‘Ik ben Becky en zij heet Flora. Achternaam Hawes.’

Hij krabbelde het in zijn boek. ‘Jullie kunnen morgenochtend om zeven uur beginnen. Als jullie te laat zijn, wordt dat op je loon ingehouden. Je krijgt vier dollar per week, minus het geld dat er afgaat als je in de stof knipt en die verpest.’ Hij keek Flora aan. ‘Je neemt je eigen middageten mee. De werkdag eindigt om kwart over zes.’

‘Dat zijn wel heel lange dagen!’ zei Flora toen ze de krakende trap weer af liepen. ‘Hoe doen die kleine meisjes dat? Zag je ze daar om die grote tafel heen hangen? Ze hadden niet eens stoelen om op te zitten!’

‘We merken wel hoe het is als we morgen aan de slag gaan.’ Rebecca besefte dat het dwaas was om zich uitgelaten te voelen omdat ze voor een schijntje in zo’n fabriek ging werken, maar ze kon haar glimlach niet inhouden bij de gedachte aan een nieuw avontuur. Plotseling bleef haar zus staan en Rebecca botste bijna tegen haar aan. ‘Wat is er aan de hand?’

‘We moeten wel krankzinnig zijn dat we dit doen.’ Flora keek bang. Rebecca wachtte af en hoopte niet dat ze van gedachten zou veranderen, maar even later leek ze zich te vermannen. ‘Maar ik ga het toch doen, Becky. De Almachtige heeft ons zo veel gegeven, en ik moet proberen om iets te betekenen.’

Rebecca raakte haar glimlach de hele weg naar huis niet meer kwijt. Ze hadden de voorman om de tuin geleid met hun vermomming en ze dacht te begrijpen wat voor schuldig plezier een misdadiger moest voelen, de energie en de opwinding om met bedrog weg te komen. Stel je voor! De rijke debutantes Rebecca en Flora Hawes gingen in een uniformfabriek werken.

Tot dan toe was het makkelijk geweest. Maar de volgende ochtend ontdekte Rebecca wat de moeilijkste stap in haar plan was: Rufus zover zien te krijgen dat hij hen vóór zeven uur ’s ochtends in dit haveloze deel van de stad afzette en om kwart over zes ’s avonds weer ophaalde. Hij nam zijn pet van zijn hoofd toen ze het hem vertelden en woelde door zijn grijzende haar. ‘Ik heb jullie zien opgroeien en altijd een oogje in het zeil gehouden, en ik weet dat het daar geen plek is voor jonge vrouwen zoals jullie. Nee, dit is helemaal niet goed.’

Rebecca probeerde uit te leggen wat ze van plan waren, en waarom. ‘We willen die meisjes helpen, Rufus. We willen dingen voor hen veranderen. Je hebt gezien hoe ze daar leven. Als we ouder waren, zouden we het op een andere manier kunnen doen, maar we zijn te jong. In de fabriek gaan werken om het zelf te ervaren, is de enige manier waarop we verslag kunnen uitbrengen over de werkomstandigheden. Help ons alsjeblieft. Wij willen niet ons hele leven nutteloze rijke meisjes zijn.’

Rufus bleef zijn hoofd schudden en snoof en pufte als een van zijn briesende paarden. Na heel veel aandringen gaf hij eindelijk toe. ‘Ik breng jullie weg. Maar als jullie iets overkomt, vergeef ik het mezelf nooit.’

‘Er zal ons niets overkomen.’

Rebecca voelde hoe nerveus Flora was toen ze naar de fabriek reden. Ze zei de hele weg geen woord en ze verschoof steeds op haar plaats alsof de naaister een handvol spelden in haar rok had laten zitten. Ze lieten Rufus in een zijstraat stoppen, een straat van de fabriek vandaan, en mengden zich tussen de arbeiders, vooral vrouwen en jonge meisjes, die de smalle, gesloten trap naar de eerste verdieping op liepen. De man met de walrussnor stond naast zijn bureau op hen te wachten. ‘Dus jullie zijn teruggekomen,’ zei hij grommend. ‘Ik wist niet zeker of jullie zouden komen. Laat je eten in de garderobe achter en loop mee.’ Hij leidde hen via een kronkelende route over de drukke fabrieksvloer en zigzagde tussen de rijen naaimachines door. De naaisters namen haastig hun plek in. De vloer en de vensterbanken lagen bezaaid met draadjes en smalle strookjes blauwe wol die in de drukkend vochtige hitte aan bijna elk oppervlak bleven plakken. Rebecca vroeg zich af of niemand hier de moeite nam om schoon te maken. Ze liepen langs de kniptafels waarop bergen blauwe wol lagen. Vrouwen bereidden zich voor om met enorme scharen de patronen uit te gaan knippen. Een jong meisje stond al klaar om de geknipte delen naar de rijen naaisters te brengen, en daarna snel terug te rennen naar de kniptafel om een nieuwe lading op te halen.

De baas stopte naast een grote tafel met een ongeordende stapel uniformen in het midden. De kleine meisjes op blote voeten die Rebecca en Flora een paar dagen eerder hadden gezien, verzamelden zich rond de tafel en toen de fabrieksfluit klonk, grepen ze allemaal een kledingstuk van de berg en begonnen draadjes af te knippen. De baas greep in een doos op de tafel en overhandigde Flora een kleine schaar.

‘Knip alle losse eindjes die de naaisters hebben achtergelaten af,’ instrueerde hij haar. ‘Ik wil niemand zien treuzelen en niemand horen praten, of het gaat van je loon af. Als je in de stof knipt en het kledingstuk verpest, gaat dat ook van je loon af. Het laatste meisje dat we aannamen, was zo slordig dat het haar uiteindelijk meer kostte dan ze verdiende. Ik moest haar ontslaan. Begrepen?’

‘Ja, meneer.’ Flora’s stem sloeg angstig over. Er stonden geen stoelen of krukken om de tafel, zodat ze op haar plaats moest blijven staan totdat de fabrieksfluit voor de middagpauze ging, over vijf uur. Daarna moest ze nog eens vijf uur blijven staan voordat de dag voorbij was. Flora stak haar hand op alsof ze op school zat. ‘Eh… en als we naar het toilet moeten?’ vroeg ze.

Hij keek haar aan alsof ze had gevraagd of ze de fabriek kon kopen. ‘Daar heb je de middagpauze voor.’ Rebecca had nu al spijt van de twee kopjes thee die ze bij het ontbijt had gedronken. ‘Jij – meekomen.’ De man gebaarde met zijn sigaar naar haar. Hij bracht haar naar een stapel uniformen aan de andere kant van de ruimte, tussen nog meer uniformen die tot bundeltjes waren samengebonden. ‘Wanneer de meisjes klaar zijn met knippen brengt een drager de uniformen hiernaartoe. Jij bindt ze samen in balen van twaalf stuks. Je kunt toch wel tot twaalf tellen, hoop ik?’

‘Ja, meneer.’ Rebecca zou hem het liefst vertellen dat ze algebra en geometrie van een privéleraar had gehad, maar ze beet op haar tong.

‘Iemand komt ze tegen het eind van de dag ophalen en levert ze af bij mensen die ’s avonds thuis stukwerk doen en er de knopen en boorden met de hand aan naaien. Deze bundels hier zijn de voltooide uniformen. Maak ze los, tel ze na, controleer of alle knopen eraan zitten en breng ze dan naar de perstafel.’ Hij wees naar de hoek van de ruimte waar mannen in hemdsmouwen zwetend in de hitte achter strijkplanken stonden en de afgewerkte uniformen met stoomstrijkijzers persten. De geur van vochtige wol hing zwaar in de lucht en sloeg Rebecca op de keel. Stoomwolken stegen op en deden de ramen beslaan. De meeste arbeiders in de fabriek waren vrouwen, en de mannen die aan de knip- en perstafels werkten, leken te oud of te gebrekkig om aan het front te vechten.

Toen de middagpauze aanbrak, kon Rebecca zich niet heugen ooit zo moe te zijn geweest. Nooit van haar leven was ze vijf uur achter elkaar op de been geweest zonder de kans te krijgen om te gaan zitten. En ze had nog vijf uur voor de boeg voordat de werkdag eindelijk voorbij zou zijn. Ze haalde hun in kranten verpakte boterhammen uit de garderobe en liep achter haar zus en de andere meisjes aan de brandtrap af om buiten te eten. Nadat ze in de rij hadden gestaan om gebruik te maken van het stinkende toilet, vonden ze een schaduwrijk plekje naast de bakstenen muur van de fabriek. Flora kreunde toen ze zich op de grond liet zakken. ‘Ik weet niet of ik dit nog vijf uur volhoud, Becky. Alles doet me pijn van dat stilstaan op een plek.’ Haar gezicht en de rug van haar bloes waren vochtig van het zweet. Strookjes stof en verdwaalde draden bungelden in het vet dat ze door haar haren had gekamd. Rebecca probeerde niet te giechelen.

‘Wat is er zo grappig?’

‘Je ziet er zo authentiek uit. Als de weduwe je nu zag, zouden alle baleinen van haar korset knappen.’

‘Ik ben te moe om te lachen,’ zei Flora met een zucht, maar er kon nog wel een glimlachje vanaf. ‘Jij ziet er zelf anders ook belachelijk uit, met al dat blauwe stof op je armen.’

‘Die wol jeukt verschrikkelijk. Maar ik durf niet te blijven staan om mijn armen te krabben.’ Ze stortten zich op het eten dat Maria Elena voor hen had ingepakt alsof ze al dagen niets hadden gehad en zorgden ervoor dat de andere meisjes niet zagen wat ze aten. ‘Trouwens, ik heb berekend dat we deze ochtend tot nu toe bijna drieëndertig cent hebben verdiend,’ zei Rebecca met een mond vol brood.

‘Is dat alles?’

‘Ik ben bang van wel.’ Flora deed haar ogen dicht, maar of dat van vermoeidheid was of van ontmoediging, kon Rebecca niet zeggen. Ze gaf haar het laatste stukje appel en net als de andere meisjes vouwde ze het gebruikte stukje krantenpapier op alsof ze het opnieuw wilde gebruiken.

‘Ik heb zo’n dorst,’ zei Flora toen ze gegeten hadden. ‘Ik ga wat drinken bij dat tappunt daar.’

‘Nee, niet doen!’ Rebecca greep haar bij de arm om haar tegen te houden. ‘Misschien is het water in dit deel van de stad niet veilig om te drinken. Bovendien moet je nog vijf uur wachten voordat je weer naar het toilet kunt.’

Flora kreunde en liet zich weer tegen de muur zakken, haar schouders voorover gezakt. ‘Ik weet niet of ik nog vijf uur lang kan werken, Becky. Kunnen we niet gewoon weggaan?’

‘Dat zou kunnen, maar Rufus komt pas om kwart over zes terug om ons op te halen, en het is een lange wandeling naar huis.’

Flora tikte uit gewoonte met haar vingers op haar haren zoals ze altijd deed om de haarspelden te controleren, maar bleef nu met een vette hand zitten. Ze trok een vies gezicht en veegde haar vingers af aan haar rok. ‘We hebben in elk geval een fijn huis om naar terug te gaan, waar heerlijk eten voor ons klaarstaat.’

‘Om nog maar te zwijgen van een warm bad,’ vulde Rebecca aan.

‘Waar kunnen deze arme meisjes naar uitkijken nadat ze tien uur hebben gewerkt?’

‘Dan hebben ze ongeveer zesenzestig cent en weer een lange werkdag voor de boeg.’

‘O, Becky. En het ergste is dat ze er dankbaar voor zijn.’

‘Luister, we moeten alles vanavond in ons verslag voor papa opschrijven. Hoe uitgeput we ons voelen, hoe vreselijk de werkomstandigheden zijn en hoe hopeloos het leven moet zijn voor al die vrouwen en meisjes. Misschien kan hij ons helpen te bedenken wat we eraan kunnen doen.’

Ze haalden het einde van de werkdag, zij het maar net. Rebecca’s voeten en schouders hadden nog nooit zo veel pijn gedaan. Flora klaagde over pijn in haar benen en een stijve rug. Ze viel in de badkuip in slaap en was te uitgeput om nog een pen vast te houden of een woord voor hun verslag te schrijven. Rebecca schreef het voor hen samen, voortgedreven door haar verontwaardiging, uitputting en woede. Ze maakten het verslag af met een lijst suggesties om de vreselijke werkomstandigheden in de fabriek te verbeteren, zoals stoelen voor de meisjes die de draadjes knipten en meer pauzes in de ochtend en middag, zodat iedereen iets kon drinken en vaker naar het toilet kon.

Ze presenteerden hun verslag de avond daarop na het avondeten aan hun vader en vroegen om een vergadering in zijn studeerkamer. Zijn gezicht betrok toen hij het verhaal las en er verschenen steeds meer rimpels in zijn voorhoofd. Hij had het tweede blad nog niet bekeken toen hij zijn sigaar al neerlegde, het papier liet zakken en hen aankeek. Hun zo rustige, waardige vader leek ziedend. ‘Jullie zijn daar naartoe gegaan? Alleen? Zonder een chaperon?’

‘Ja, maar we hadden er een heel goede reden voor,’ zei Rebecca. ‘Leest u alstublieft verder, papa, dan begrijpt u wat we probeerden te bereiken.’ Hij liet zijn sigaar smeulend in de asbak liggen en keek weer in het verslag. Tegen de tijd dat hij de laatste pagina had gelezen maakte hij een keurig stapeltje van het papier en leek iets minder boos. Rebecca probeerde niet met haar handen te wriemelen terwijl ze op zijn antwoord wachtte.

‘Jullie hebben je punt heel goed gemaakt.’

‘Helpt u ons om er iets aan te doen, papa?’

Hij zweeg een poosje. ‘Ik kan zien dat jullie aangedaan waren door wat jullie hebben gezien en meegemaakt, en ik ben er trots op dat mijn dochters een zo meelevend hart hebben. Maar helaas moet ik jullie ook vertellen dat wat jullie hebben gezien in alle steden en fabrieken in het hele land gebeurt, elke dag weer. Maar er zijn ook welwillende christelijke mannen en vrouwen in die steden, en ook hier in Chicago, die er heel hard aan werken om dat te veranderen. Dat gaat niet van vandaag op morgen. En er zal nog genoeg voor jullie te doen blijven wanneer jullie ouder zijn.’

‘Maar we willen nu iets doen,’ zei Rebecca. Flora knikte instemmend.

Hun vader schudde zijn hoofd. ‘Wanneer jullie ouder zijn.’ Hij pakte zijn sigaar en bracht die weer tot leven. Toen het uiteinde rood opgloeide, keek hij zijn dochters weer aan. ‘Jullie moeder had ook een groot hart voor de minder bedeelden. Ze zou heel blij zijn geweest.’ Rebecca wilde iets zeggen, maar haar vader praatte net wat luider door om haar het zwijgen op te leggen. ‘Maar ik ben wel van plan om maatregelen te nemen zodat jullie nooit meer zoiets uithalen. Jullie hebben dwaas gehandeld, en je mag van geluk spreken dat je niets is overkomen. Ik geef Rufus instructies om niet meer naar jullie te luisteren als…’

‘Geef hem alstublieft niet de schuld, papa,’ zei Rebecca, die overeind schoot. ‘Hij wilde ons helemaal niet brengen, maar wij dreigden met het openbaar vervoer te gaan als hij het niet deed. Hij heeft er alleen mee ingestemd om op ons te kunnen letten.’

Haar vader sprak verder alsof ze niets had gezegd. ‘Ik ben ook van plan om mevrouw Worthington te vragen om van nu af aan wat actiever leiding aan jullie leven te gaan geven en jullie intenser te begeleiden.’

Rebecca was ondertussen weer gaan zitten maar sprong opnieuw overeind. ‘Nee, papa! Alstublieft! De enige reden waarom ik naar dat andere deel van de stad wilde, was omdat ik me verschrikkelijk verveel met al die dingen die we van haar moeten doen. Ik wilde nieuwe dingen ontdekken en het goede verstand gebruiken dat God mij heeft geschonken. Aangezien we weer niet naar het buitenland konden vanwege de oorlog heb ik Flora overgehaald om met me mee te gaan.’

Haar vader stak zijn hand op. ‘We gaan wel weer naar het buitenland, Rebecca, maar alles op zijn tijd. Ik weet hoe vruchtbaar en nieuwsgierig jouw verstand is. Daarom heb ik het een en ander voor jullie geregeld, zodat jullie vanaf deze herfst aan het North Western Female College kunnen studeren – tegen het advies van mevrouw Worthington in, mag ik er wel aan toevoegen. Zij is bang dat jullie blauwkousen worden en al jullie huwelijkskandidaten zullen afschrikken.’

‘Ha! Welke huwelijkskandidaten?’ lachte Rebecca smalend. ‘Bedoelt u haar neefjes?’

‘Zo is het genoeg, Rebecca.’ Er klonk geen boosheid in zijn stem en zijn gezichtsuitdrukking werd milder. ‘Geloof me alsjeblieft wanneer ik zeg dat ik het beste voor jullie wil als ik dit soort beslissingen neem. Maar ik heb het eeuwige leven niet. Het is mijn plicht, en mijn wens, om jullie gelukkig gesetteld te zien in jullie eigen gezin, met een echtgenoot die ik de zorg voor jullie kan toevertrouwen als ik er niet meer ben.’

Rebecca sprong alweer bijna overeind om te zeggen dat ze heel goed voor zichzelf kon zorgen, maar ze deed er het zwijgen toe. Als ze er goed over nadacht, wilde ze uiteindelijk ook niet heel haar leven alleen blijven. Ze wilde reizen, studeren en zo veel mogelijk leren, maar ze verlangde er ook naar om verliefd te worden op een man die net zo nieuwsgierig was als zij, iemand met wie ze de hele wereld over zou kunnen reizen.

Hun vader was nog niet uitgesproken. ‘Mevrouw Worthington verzekerde me dat de richting waarin ze jullie stuurt en de lessen die ze jullie geeft de weg effenen naar een mooie toekomst en een goed huwelijk. En daarom zorg ik ervoor dat ze jullie van nu af aan intensiever gaat begeleiden. Is dat duidelijk?’

‘Heel duidelijk,’ antwoordde Rebecca. Ze moest weer terug in de kooi die veel te klein voelde.

Flora stak haar hand op, als een leerling die toestemming vraagt om iets te mogen zeggen. ‘Ik heb een vraag, papa. De meeste van die arme meisjes daar hadden geen schoenen. Mag ik alstublieft een liefdadigheidsactie organiseren om ze schoenen en kleren te geven?’

Hij keek verrast. En verheugd. ‘Natuurlijk, Flora.’

‘En wilt u, omdat wij niet meer terug mogen naar die buurt, me alstublieft helpen om die schoenen en kleren daar uit te delen?’

Er gleed een glimlach over zijn gezicht. ‘Ja, Flora. Ik ondersteun verschillende goede liefdadigheidsinstellingen die je kunnen helpen. Ik geef de informatie door aan mevrouw Worthington, en jullie tweeën kunnen samen aan dat project werken.’

Rebecca excuseerde zich en liep snel de studeerkamer uit, zonder op haar zus te wachten. Zonder het te willen, had Flora er met haar laatste vraag voor gezorgd dat zij zich schaamde. Na alles wat ze de laatste dagen in de fabriek en die buurt hadden gezien, dacht zij nog steeds alleen maar aan zichzelf en aan haar verlangen naar avontuur. Flora’s warme hart dacht eerst aan anderen. Hoe graag Rebecca ook nieuwe dingen wilde leren, toen ze de trap met twee treden tegelijk op stoof zodat niemand haar tranen zou zien, bedacht ze dat Flora misschien wel altijd haar beste lerares zou blijven.