14

De afgelopen week was Flora per kameel met haar zus door de Sinaïwoestijn gereisd, en ze moest terugdenken aan die eerste keer dat ze ooit op een kameel reed. Het was de zomer waarin ze de piramiden hadden bezocht, de zomer waarin zij en Becky Edmund Merriday hadden ontmoet. Maar dat was vierentwintig jaar geleden, en ze was absoluut niet meer gewend om op zo’n dier te zitten. Toen hun agent, meneer Faroek, na een lange ochtendrit aankondigde dat het tijd was voor de middagmaaltijd, was Flora blij dat ze van het beest af kon stappen. De plek waar de karavaan halt hield, zag er even verlaten uit als elke andere plek die ze die ochtend had gezien, en de hitte van de zon drukte op haar schouders als een koepel van verhit koper. Meneer Faroek bracht haar en de andere reizigers naar een smal reepje schaduw onder een overhangende rots en zei in zijn gebroken Engels: ‘U moet nu eten. En veel water drinken. En ik denk even slapen.’ Hij liet water en een doos met dadels, vijgen en platte broden bij hen achter en voegde zich bij de sjeik en de kameeldrijvers die knielden en vooroverbogen om te bidden.

Flora was dankbaar dat ze hier was, ondanks de hitte en het kale terrein. Jaren geleden had Becky haar overgehaald om op reis te gaan nadat hun vader was overleden. Het bleek precies de verandering te zijn die Flora nodig had gehad. Ze hadden Edmund Merriday ontmoet en wat begonnen was als een rondreis door Egypte en het Heilige Land was een levensbepalende ervaring geworden. Deze keer had Flora ermee ingestemd om mee te gaan omdat haar zus haar nodig had. Na alles wat Becky door de jaren heen voor haar had gedaan, was dat het minste wat ze kon terugdoen. ‘Ik heb het van mijn leven nog niet zo warm gehad,’ verzuchtte ze toen ze op de rotsachtige grond ging zitten om uit te rusten.

‘Ik ook niet!’ Becky dook in de doos met levensmiddelen en bood Flora een klompje vijgen aan. ‘Hoe graag ik ook naar dat klooster wil, ik ben blij dat we gestopt zijn om even te rusten. Ik begon behoorlijk zadelpijn te krijgen.’

‘Ik ook… kom bij ons zitten en eet iets, Kate,’ riep ze naar hun kamenierster. Het meisje, dat in het zoveelste conflict met Petersen verwikkeld was, negeerde haar. Ze hadden letterlijk dag in dag uit ruzie over elke kleinigheid. ‘Ik zou willen dat die twee eens ophielden met dat bekvechten,’ zei Flora. ‘Ik krijg er hoofdpijn van.’

‘Ze zijn als jakhalzen die boven hun prooi naar elkaar staan te grommen.’ Becky haalde een blik olijven tevoorschijn, van die verschrompelde kleine zwarte, die Flora zo lekker vond. ‘Petersen heeft gelijk dat hij zijn gezag over haar wil laten gelden, maar Kate heeft een hekel aan elke vorm van autoriteit.’

‘Ik ben heel trots op Petersen. Hij is zo veel volwassener geworden tijdens deze reis. Hij is als een zoon voor mij geworden, weet je?’

Becky kreunde. ‘Vertel me alsjeblieft niet dat Kate net een dochter voor je is. Ik zou liever met een nest slangen willen ruziën dan met dat meisje.’

‘Volgens mij heeft deze reis haar al een beetje laten ontdooien, denk je ook niet?’

‘Nee, niet in het minst. Als er iets in die hitte is veranderd, dan is het dat haar temperament het kookpunt heeft bereikt. Er zijn momenten geweest waarop ik het echt betreurde dat je me hebt overgehaald om haar in dienst te nemen. En nog meer om haar mee te nemen.’

De ruzie van hun bedienden eindigde met een schreeuw. Petersen sloeg het uiteinde van de witte tulband voor zijn gezicht en beende weg. Kate liet zich snuivend in de schaduw naast Flora ploffen, haar gezicht verhit van verontwaardiging. Flora schoof de doos met eten haar kant op. ‘Eet iets, Kate. En vergeet niet om veel water te drinken.’

‘Ik ben datzelfde oude brood elke dag behoorlijk beu,’ klaagde ze. ‘En ik ben hem ook beu!’ Maar Flora zag dat het meisje toch twee flinke stukken brood naar binnen werkte.

‘Volgens de sjeik komen we morgenmiddag bij het klooster aan,’ zei Becky. Ze had gegeten en leunde achterover tegen de uitstekende rotspunt. ‘Het is een lange reis geweest, deze week. Ik weet dat het heel vermoeiend was voor jou, Flora, maar we zijn er bijna.’

‘Ik vond het niet erg. Ik heb onderweg heel veel tijd gehad om te dagdromen en mijn herinneringen de vrije loop te laten.’

‘Ik kan nauwelijks wachten tot we die bibliotheek te zien krijgen en naar die manuscripten kunnen kijken – als de monniken ons in de buurt laten komen. Ik heb steeds aan de bibliotheek van het Sint-Catharinaklooster gedacht sinds Edmund ons daar jaren geleden voor het eerst over vertelde, weet je nog? De gedachte dat ik een heel oude kopie van de Bijbel zou kunnen vinden, is wat mij in deze hitte en woestenij op de been houdt. Reizen is leuk, jazeker, maar deze tocht heeft een hoger doel. Een heel hoog doel voor mij. Ik ben zo blij dat je met me mee bent gekomen, Flora. Daar kan ik je niet genoeg voor bedanken.’

Flora glimlachte naar haar oudere zus. Haar hele leven al verlangde Becky naar avontuur, en meestal wist ze haar mee te tronen. En nu reden ze hier, in de Sinaïwoestijn, op kamelen onderweg naar de berg Sinaï, als de oude Israëlieten. Ze hoopte maar dat de zoektocht Becky eindelijk geluk zou bezorgen. Haar zus was altijd ongelukkig geweest in de liefde, maar nu, nu ze eindelijk was opgehouden ernaar te zoeken, had de romantiek haar gevonden. ‘Jij hebt zo veel voor mij opgeofferd,’ zei Flora. ‘Het minste wat ik kan doen is je terugbetalen door mee te gaan op deze reis. Bovendien heeft het mij de kans gegeven om na te denken over wat de volgende stap in mijn leven moet zijn. Onze gezamenlijke reizen hebben me altijd een breder perspectief geschonken.’

‘Ik ben onderweg ook in mijn geheugen gedoken, en ik herinnerde me een geheim dat ik je nooit heb verteld, Flora. Het enige geheim dat ik nooit heb gedeeld.’

‘Dat klinkt interessant!’

‘Ja, nou ja… ik voel me schuldig na al die jaren en daarom wil ik het opbiechten.’ Becky haalde diep adem en liet de lucht met veel misbaar ontsnappen. ‘Herinner jij je de weduwe Worthington?’ vroeg ze.

‘Hoe zou ik haar kunnen vergeten?’

‘Het is mijn schuld dat papa nooit met haar is getrouwd. Ik vroeg hem het niet te doen.’

‘Dat meen je niet!’

‘Jawel. Ik liet hem beloven te wachten tot we beiden onze studie hadden afgerond, getrouwd waren en op onszelf woonden. Ik wilde onze levens niet later verstoren.’

‘O, Becky! Ik heb me altijd al afgevraagd waarom hij niet met haar trouwde. Volgens mij gaf hij echt om haar. Ze bracht een beetje pit in zijn anders zo saaie leven, en hij leek veel gelukkiger in de jaren nadat ze elkaar hadden ontmoet, weet je nog? Ik heb nooit begrepen waarom je haar niet mocht.’

‘Ze bleef maar proberen me te veranderen, Flora, daarom. Ze wilde me in iemand omtoveren die ik niet ben. Daarom vocht ik zo hard terug. Als ik de Worthingtons met hun waarden en hun manier van leven niet volkomen opzij had geschoven, was ik nooit de vrouw geworden zoals God me heeft geschapen. Zoals ik het zie, had mevrouw Worthington mijn leven bijna verknoeid door me in een balzaalmeisje te veranderen en me uit te huwelijken aan haar neefje.’

‘Maar in één ding had ze gelijk. Onze manieren moesten echt wel wat worden bijgeschaafd. En ik weet niet hoe het met jou zit, Becky, maar ik verlangde toen wel naar een moeder. Ik denk dat ik daarom alles deed wat zij wilde. Mevrouw Worthington kwam voor ons nog het dichtst in de buurt van een moeder.’

‘En ze verdween tamelijk snel uit ons leven nadat papa was overleden. Op jacht naar een andere rijke weduwnaar, waarschijnlijk.’

‘Dat geloof ik niet. Maar zeg eens, zit het je dwars dat papa zijn belofte hield en daardoor gestorven is voordat hij de kans kreeg met haar te trouwen?’

‘Hij hoefde niet aan mij toe te geven… maar ik ben blij dat hij het wel deed. Als dat niet was gebeurd, zouden we nu nog met haar als stiefmoeder opgescheept zitten, om nog maar te zwijgen van al haar vreselijke familieleden.’

‘Zoals Freddy Worthington? Je was bijna met hem getrouwd.’

‘Ik zal je precies vertellen wat ik van Freddy Worthington vind. Ken je al die verhalen nog die na de oorlog de ronde deden over soldaten die op centimeters na door een kogel werden geraakt of die een dodelijk schot overleefden dankzij een Bijbel of een pakket liefdesbrieven in hun zak? Ik ben op net zo’n wonderbaarlijke manier aan Freddy ontsnapt – en de kogel die me had kunnen raken, zou me zeker hebben gedood.’

‘ Je bent vreselijk. Maar dat vind ik juist zo heerlijk aan je.’

‘Ik betwijfel zeer of we hier vandaag waren geweest als ik met Freddy was getrouwd.’

‘Ik weet wel zeker van niet!’ zei Flora lachend.

Toen ze klaar waren met eten, trokken ze zich in het smalle reepje schaduw terug om een middagdutje te doen en de kamelen te laten rusten. Flora viel snel in slaap en droomde van mevrouw Worthington toen ze plotseling van iets wakkerschrok. Ze kwam overeind en keek om zich heen, haar oren op elk geluid gespitst. De volkomen stilte in het kamp leek haar abnormaal. Ze was gewend geraakt aan het vrijwel constante gerinkel van de koperen belletjes aan de tuigen van de kamelen en het zachte gemompel van de drijvers. De totale stilte had iets onheilspellends.

Becky en Kate sliepen nog, en dus stond Flora op en liep in haar eentje naar het kamp. De hete lucht lag op haar huid als een wollen deken. Het eerste wat haar opviel, was de grote berg uitrusting die op de grond lag waar de kamelen vastgebonden waren geweest. De drijvers haalden de bagage er nooit af wanneer ze tussen de middag pauzeerden. Nooit. Ze lieten de hele karavaan intact tot ze het kamp voor de nacht opsloegen. Maar nu waren de tenten, de uitrusting en de voedselvoorraden afgeladen en op een hoop gegooid. Flora liep iets verder door en zag meneer Faroek, Petersen en de kok in een ander strookje schaduw slapen, maar de drijvers waren in geen velden of wegen te bekennen. En waar waren de kamelen?

Snel klom ze al glijdend en wegzakkend in het droge, rulle zand op een kleine heuvel om verder te kunnen kijken. Misschien hadden de drijvers aan de andere kant van de heuvel een grotere schaduwplek gevonden. Maar toen ze hijgend en zwetend de top bereikte, haar bloes tegen haar huid geplakt, zag Flora niets dan een verlaten landschap met gerimpelde bruine bergen die in de wazige verte vervaagden. De kamelen, de sjeik en de bedoeïenen waren verdwenen.

Haar maag draaide om van angst. Nu begreep ze hoe Edmund zich al die jaren geleden moest hebben gevoeld toen hij beroofd op de weg naar Gaza was achtergelaten. En hij was nog langs een karavaanroute gestrand. In deze woestijn waren geen wegen te onderscheiden, geen oriëntatiepunten om de weg te vinden. De zandstorm was verontrustend geweest, maar nu, voor het eerst sinds het begin van hun reis, was Flora echt bang. Ze rende de heuvel af terwijl het losse zand haar schoenen vulde en schudde Rebecca wakker.

‘Er is iets mis, Becky. Word wakker.’ Ze fluisterde om hun kamenierster niet te wekken. ‘De drijvers en de kamelen zijn verdwenen.’

‘Verdwenen? Hoe bedoel je?’

‘Ze zijn er niet meer! Kijk – ze hebben alles daar afgeladen, maar de sjeik, de kamelen en de drijvers zijn nergens te bekennen!’

‘Er is vast een logische verklaring voor.’ Becky zocht steun tegen de rotswand toen ze opstond en draaide een rondje om de hele omgeving te verkennen, net zoals Flora had gedaan. Ook zij zag de kamelen en drijvers nergens. Er rolde een druppeltje zweet over haar gezicht, zag Flora. Haar onverschrokken zus leek geschokt. ‘Heb je met meneer Faroek gepraat?’ vroeg ze. ‘Weet hij wat er aan de hand is?’

‘Nee, misschien moeten we hem wakker maken.’ Ze liepen naar de plek waar hun agent lag te doezelen, met zijn hoofdbedekking als een gordijn over zijn gezicht getrokken. Petersen en de kok lagen dichtbij te snurken. Flora schudde meneer Faroek aan zijn arm, en met een luide kreet die ook de andere twee mannen wekte, schoot hij omhoog. ‘Het spijt me dat ik u laat schrikken, meneer Faroek. Maar weet u misschien waar de sjeik en alle drijvers naartoe zijn?’

Hij nam het kamp met een glazige blik op, alsof hij door zijn slaap nog niet helemaal wist waar hij was. ‘Ze moeten er zijn…’

‘Maar ze zijn er niet. Ze hebben alles afgeladen en onze bezittingen daar op een hoop gegooid. Ziet u?’ De agent bleef met zijn ogen knipperen en schudde zijn hoofd, alsof wat hij zag misschien zou veranderen als hij maar lang genoeg keek.

Petersen sprong onmiddellijk overeind. ‘Wat is er aan de hand? Waar zijn de kamelen? Hoe kan het dat ze weg zijn?’ Hij sprong heen en weer alsof hij de dieren ergens achter een rotsblok kon terugvinden. Als ze niet zo bezorgd was geweest, zou Flora de inspanningen van de butler, als van een kind dat verstoppertje speelt, misschien grappig hebben gevonden.

‘Wanneer hebt u de sjeik voor het laatst gezien, meneer Faroek?’ vroeg Rebecca.

‘We beëindigden ons gebed… de sjeik zei laat iedereen slapen. Hij zei te heet om te reizen…’

‘Heeft de kok hem misschien zien vertrekken?’ vroeg Flora. De kleine kok zat verward op de grond om zich heen te kijken maar sprong onmiddellijk overeind en kromp ineen toen meneer Faroek in het Arabisch tegen hem begon te schreeuwen. Flora vond Arabisch altijd snel boos klinken, maar nu was het geschreeuw van de agent zo buitensporig dat het waarschijnlijk kilometers ver nog te horen was. De kok deed een paar stappen achteruit en schudde zijn hoofd zo hevig dat Flora bang was dat het los zou schieten. Het was duidelijk dat ook hij niets wist. Hij was net zo bang als de anderen om onder ogen te moeten zien dat ze in de woestijn waren achtergelaten.

Meneer Faroek rende bij de man weg en klauterde dezelfde heuvel op die Flora had beklommen, met Petersen in zijn kielzog. Becky bedacht opnieuw dat de agent met zijn korte beentjes, dikke lijf en glinsterende zwarte haar iets van een kever had, en op dat moment was hij een heel erg bange kever. Flora en Becky liepen achter de twee mannen aan de heuvel op om samen met hen de horizon te verkennen. In geen enkele richting was ook maar een glimp van beweging te zien. Toen ze langzaam om haar as draaide, zag Flora op een lagere plek in de verte een luchtspiegeling, waar de aarde de lucht als water reflecteerde. Deze imaginaire oases hadden haar bijna elke dag van hun reis parten gespeeld, en pas na acht dagen reizen en teleurstellingen was ze er nu van overtuigd dat de poel die ze dacht te zien daadwerkelijk een luchtspiegeling was.

‘Ik begrijp het niet,’ mompelde meneer Faroek. ‘Waar zijn ze naartoe?’

Petersen greep de agent bij zijn lange gewaad en schudde hem door elkaar. ‘U wordt geacht die lui in de hand te houden! U zou moeten weten waar ze zijn en wat ze van plan zijn!’

Flora haastte zich naar hen toe om hem tot bedaren te brengen. ‘Laten we niet in paniek raken, Petersen. Ze kunnen nooit ver weg zijn.’

‘Ons hier alleen achterlaten is een doodvonnis, juffrouw Flora,’ zei Petersen, die de agent losliet. ‘En dat weet hij ook!’

‘We hebben nog water, en zo te zien zijn alle voorraden er nog. En ik begrijp dat we dicht bij het klooster zijn, toch, Becky?’

‘Ja. Minder dan een dag rijden.’

‘Maar daar schieten we niets mee op,’ zei Petersen. ‘Ook al zouden we ernaartoe kunnen lopen, we hebben geen idee welke kant dat op is!’ Hij rende de heuvel weer af en schopte een grote wolk zand omhoog.

Flora weigerde in paniek te raken. ‘Ik ben er zeker van dat de bedoeïenen terugkomen. We betalen ze immers in kleine porties voor hun diensten, en ze krijgen het volle pond pas wanneer we op het vertrekpunt terug zijn.’

‘Meneer Faroek, als u ook maar enig idee hebt wat er aan de hand is, moet u ons dat vertellen,’ zei Rebecca.

‘Zijn er moeilijkheden met de bedoeïenen geweest voor zover u weet?’ vulde Flora aan. ‘Heeft de sjeik daarover iets tegen u gezegd?’ Ze had de twee mannen de laatste paar dagen een paar keer ruzie zien maken, maar wist niet waar dat over ging.

Faroek ontweek haar blik. Hij deed zijn ogen dicht en liet zijn kin zakken. Flora voelde haar huid tintelen. Becky wilde iets zeggen, maar Flora stak haar hand op om haar tegen te houden. Ze gaf haar zus een arm en trok haar van de heuvel af naar beneden. ‘Wat doe je, Flora? Hij dacht ergens aan, dat kon ik zien.’

‘Dat begrijp ik. Maar Edmund heeft ons ooit gewaarschuwd dat mannen als onze agent in het Midden-Oosten een enorm eergevoel hebben. Hij zal zijn fouten nooit toegeven, zeker niet tegenover twee vrouwen. Misschien zegt hij meer als Petersen met hem praat.’

Petersen zat met afhangende schouders verslagen op een rotsblok. ‘Dit is een hopeloze situatie,’ mompelde hij. ‘Hopeloos! Ik heb beloofd om jullie te beschermen en…’

‘Petersen, wij denken dat meneer Faroek iets meer weet, en misschien vertelt hij dat liever aan jou dan aan ons,’ onderbrak Flora hem.

De butler kwam overeind en keek naar de heuvel met de eenzame agent erop. ‘Probeer niet tegen hem te schreeuwen, dat maakt de zaak alleen maar erger.’

De brandende zon en bloedhete lucht maakten het moeilijk voor Flora om lucht te krijgen, vooral nadat ze twee keer de heuvel op en neer was gelopen. Zij en Becky keerden terug naar het strookje schaduw waar ze hadden geslapen en Petersen klom de heuvel op om met de agent te praten. Flora kon het gezicht van hun butler niet zien, maar zijn verstijfde houding en de wild zwaaiende armen van Faroek vertelden haar dat het nieuws van de kleine man niet positief was.

‘Ik vind het zo vreselijk dat ik je hierin heb meegesleurd, Flora,’ zei Becky zachtjes. ‘Ik had je er nooit bij moeten halen.’

‘Kom, kom. Alles komt wel weer in orde, dat zul je zien.’

Kate werd wakker uit haar middagslaapje en rekte zich als een kat uit terwijl ze rechtop ging zitten. ‘Wat heeft al dat gefluister te betekenen? Wat is er aan de hand?’

‘We weten het niet precies,’ zei Flora.

‘Maar is het niet tijd om verder te gaan? Waarom zijn we nog steeds hier?’ Voordat Flora antwoord kon geven, sprong het meisje overeind. ‘Hé! Waarom liggen al onze spullen daar op een hoop? We gaan hier toch niet overnachten? Waar zijn de kamelen? En alle drijvers?’

‘Dat weten we ook niet, liefje. We wachten tot ze terugkomen.’

Terugkomen? Waar zijn ze dan naartoe?’

‘Dat weten we niet, maar…’

‘Ik wist het! Ik wist het gewoon! We gaan hier allemaal dood, hè? Zo is het toch!?’

‘En… daar gaat ze!’ mompelde Becky terwijl ze naar de paniekerige tirade van hun heetgebakerde kamenierster luisterde.

‘We hadden die achterbakse bedoeïenen nooit moeten vertrouwen! Ik heb het toch gezegd? Ik heb het gezegd! En kijk wat er nu is gebeurd!’

Flora stond op en pakte Kate bij haar arm om haar de schaduw in te trekken. ‘Luister, meisje. Het helpt helemaal niets om je vreselijk op te winden, zeker niet in deze hitte.’

‘Maar wat moeten we doen? Zijn ze echt spoorloos verdwenen?’

‘Ze zullen ongetwijfeld een spoor van kamelenpoep hebben achtergelaten dat we kunnen volgen wanneer we onze neuzen op de grond drukken,’ zei Becky.

Flora kon het niet helpen dat ze moest lachen toen ze zich Petersen en meneer Faroek voorstelde die de grond als bloedhonden besnuffelden. ‘Hoe kunt u op zo’n moment lachen?’ schreeuwde Kate.

‘Het helpt in elk geval helemaal niet om te gaan zitten huilen en jammeren,’ antwoordde Flora. ‘Kom hier en drink wat water terwijl Petersen en meneer Faroek erover praten. Probeer te kalmeren.’

‘Hebben we wel genoeg water? Moeten we niet gaan rantsoeneren, of zo?’

‘Het lijkt erop dat ze al het water en alle andere spullen hier hebben gelaten. We hebben meer dan genoeg.’

‘Maar dat is niet genoeg voor altijd. En dat is hoe lang we hier zullen blijven, voor altijd! Ook al zouden we weten waar we naartoe moesten, dan nog hebben we geen enkele mogelijkheid om er ook echt naartoe te gaan.

‘Ga alsjeblieft zitten en hou je mond,’ zei Becky geërgerd. ‘Dit wordt ongetwijfeld heel snel opgelost.’

‘God alleen weet wanneer het onze tijd is,’ zei Flora, die Kate op haar hand klopte. ‘We hebben niets te vrezen.’

Ze had het nog niet gezegd of er klonk een boze schreeuw van Petersen vanaf de nabije rotskam. Hij liet zich van de heuvel glijden en holde op hen af, zijn bleke gezicht donker als een onweerswolk. ‘Ik moet u beiden spreken, juffrouw Flora en juffrouw Rebecca.’

‘Hé! Ik heb ook recht om te weten wat er aan de hand is!’ schreeuwde Kate.

Hij fronste naar het meisje dat met haar handen op haar heupen klaar leek te staan om een gevecht te beginnen. Hij schudde zijn hoofd naar haar en keek Flora aan. ‘Ik denk echt dat we hier onder vier ogen over moeten praten.’

‘Nee! Je gaat me hier niet buiten houden.’

‘O, alsjeblieft, Soren’ zei Becky. ‘Vertel maar gewoon wat meneer Faroek heeft gezegd.’

Hij keek voorzichtig naar Kate en haalde diep adem. ‘Meneer Faroek zegt dat het haar schuld is dat ze zijn weggegaan.’ Hij wees naar het meisje.

Mijn schuld? Wat heb ik dan gedaan? Dat zeg je alleen maar omdat je een hekel aan me hebt!’ Ze sprong op de butler af, maar Flora pakte haar bij haar middel en hield haar tegen. Kate was zo mager dat ze al haar ribben kon voelen.

‘Stop, Katie. Laat Petersen vertellen wat hij weet.’

‘Het is moeilijk te begrijpen vanwege dat afschuwelijke Engels van meneer Faroek,’ begon Petersen. ‘Kennelijk stelt de sjeik al dagen vragen over het “felle roodharige dienstmeisje”. Hij zette meneer Faroek onder druk om met jullie dames te onderhandelen over… eh…’ Hij schraapte zijn keel. ‘Over een prijs voor haar.’

Flora voelde Kates lichaam in haar armen verslappen. Ze zakte tegen haar aan voor steun. Flora zelf voelde zich een beetje zwakker worden. ‘Onderhandelen? Dat is schandalig,’ zei ze.

‘De sjeik werd vanochtend woedend op meneer Faroek omdat hij weigerde namens hem met u te onderhandelen.’

Rebecca stond op en liep naar de heuvel. ‘Meneer Faroek? Komt u alstublieft hier.’ Met hangende schouders kwam hij de heuvel af om als een veroordeelde met gebogen hoofd voor hen te blijven staan. ‘Wat hebt u de sjeik vanochtend precies gezegd?’ vroeg Rebecca hem.

‘Ik leg uit dat dingen anders gaan in uw land. Dienaren zijn niet bezit van u.’

‘Wacht. Wilt u zeggen dat hij Kate als zijn dienares wil kopen?’ vroeg Rebecca.

‘Niet als dienares. Voor harem.’

Flora trok het meisje dichter tegen zich aan en hield haar stevig vast, iets wat ze nooit eerder bij de prikkelbare tiener had gedurfd. ‘Over mijn lijk!’

‘Dat is misschien precies wat ze in gedachten hebben, Flora,’ zei Rebecca.

Kate maakte zich los uit Flora’s armen en beende weg. Ze raapte een handvol stenen op en gooide ze een voor een zover mogelijk weg.

‘Wat wilt u dat ik doe?’ vroeg Petersen. Hij deed zijn tulband af en haalde een hand door zijn lichte haar, duidelijk overstuur vanwege zijn hulpeloosheid.

‘Laten we allemaal in de schaduw gaan zitten,’ zei Flora. Ze liep terug naar de overhangende rots en wachtte tot Becky en Petersen ook zaten. Meneer Faroek had samen met de kok de kleine heuvel weer beklommen. Kate gooide nog steeds met stenen naar imaginaire doelen, maar was dicht genoeg in de buurt om Flora te kunnen horen. ‘Weet je nog hoe we Edmund op de weg naar Gaza aantroffen, al die jaren geleden, Becky? Hij was toen net zo gestrand als wij nu.’

‘Ja, en gelukkig konden wij hem redden.’

‘Weet je ook nog dat hij aan het bidden was toen we hem vonden? Ik denk dat wij dat ook moeten doen.’ Petersen keek sceptisch, maar Flora pakte zijn hand vast, die ruw was van zweet en zand. Aan de andere kant pakte ze Becky’s hand vast om een kleine kring te vormen. ‘Heer, U ziet ons hier. U weet dat wij hier zijn. Wij zijn nooit buiten Uw gezichtsveld of Uw zorg. U weet hoe bang onze jonge Kate is…’

‘Ik ben niet bang! Ik ben woest!’ schreeuwde ze van een paar meter afstand. ‘Ik zei nog dat het me niet aanstond zoals ze steeds naar me keken! Ik heb het u gezegd!’

‘Heer, zend ons iemand om ons te redden, bidden wij U. Wijs ons een uitweg en laat ons zien wat wij moeten doen. Kalmeer onze harten met de verzekering dat U altijd bij ons bent en ons nooit in de steek zult laten.’

Flora bleef een paar minuten hardop bidden totdat iedereen weer rustig was, ook Kate, die eindelijk ophield stenen te gooien en bij hen kwam zitten wachten.

‘Er komt heus hulp,’ zei Flora. ‘Dat zul je zien.’ Net zoals er hulp was gekomen als antwoord op de gebeden van Edmund toen hij op die dag, lang geleden, langs de weg was achtergelaten.