14

De man die naar ons keek was klein van stuk en compact gebouwd, met gelig wit haar en een grote grijze snor. Hij had een bril vol vetvegen op zijn neus en gouden kettingen om zijn hals.

Verder was hij naakt. Alleen de bril en de kettingen.

De nijdige gezichtsuitdrukking van de man veranderde even in een zelfvoldane toen hij Anne en mij op onvaste benen achteruit zag lopen. Daarna keek hij weer woest.

‘Je suis catholique!’

Mijn laars gleed uit op het hobbelige ijs.

Cyr pakte zijn penis en zwaaide daarmee naar ons.

Naast me pakte Anne de trapleuning vast en draaide zich honderdtachtig graden om naar de treden.

‘Catholique!’ schreeuwde de man.

Katholiek?

Ik bleef staan. Ik had Harry eenzelfde list zien gebruiken. Aangekleed.

‘Monsieur Cyr, we zijn geen zendelingen.’

De nijdige gezichtsuitdrukking verdween even, kwam toen weer terug.

‘En ik ben Pee-wee Herman niet.’ De naam klonk vreemd door het Franse accent.

Ik stak een hand in mijn tas.

Cyr maakte een schijnbeweging in de richting van de deur. ‘Maak dat jullie wegkomen.’

Ik haalde een van mijn visitekaartjes te voorschijn.

‘En laat hier geen van die ellendige pamfletten van jullie achter, tabernouche!!

‘We zijn niet van de een of andere kerk.’

Anne begreep wat er gebeurde en pakte de trapleuning vast om zich weer om te draaien naar het huis.

Cyr herhaalde het dreigement met zijn penis. Deze keer richting Anne.

‘O, mijn hemel,’ zei Anne sotto voce. ‘Aanval met een dood wapen!’

De smerige brillenglazen waren nu strak op mijn metgezel gericht. Langzaam verscheen er een glimlach rond de gerimpelde lippen.

Cyr zwaaide opnieuw met zijn penis.

Anne reageerde met de aloude standaardgrap. ‘Tempe, wat denk je ervan? Ziet eruit als een penis, alleen kleiner.’

Cyr zwaaide.

Anne deed haar mond weer open.

Ik maakte daar een eind aan. ‘Monsieur Cyr, ik neem deel aan een onderzoek over onroerend goed dat u in eigendom hebt en ik wil u een paar vragen stellen over dat gebouw.’

Cyr keek weer naar mij terwijl de vingers van een hand zijn handelswaar nog steeds bleven vasthouden.

‘Jullie zijn er niet op uit mijn ziel te redden?’

‘Nee. We zijn hier om te praten over het gebouw dat u in eigendom hebt.’

‘Zijn jullie van de gemeente?’

Ik aarzelde even. ‘Ja.’ Ik werkte uiteindelijk voor de provincie, en Cyr had niet om een legitimatiebewijs gevraagd.

‘Heeft een nijdige huurder een klacht ingediend?’

‘Niet voorzover ik weet.’

‘Is zij ook van de gemeente?’ Hij knikte in de richting van Anne.

‘Zij hoort bij mij.’

‘Mooie meid!’

‘Ja. We moeten u echt een paar vragen stellen.’

Cyr maakte de tochtdeur open. Anne en ik liepen voorzichtig verder en stapten het huis in. Toen Cyr de binnendeur had gesloten, werd het donker in de kleine hal. Het was er heet en droog en het rook er naar sigarettenrook en tientallen jaren koken zonder ventilatie.

‘Inderdaad een mooie meid.’ Cyr knipoogde naar Anne, die ruim dertig centimeter langer was dan hij. Hij leek te zijn vergeten dat hij naakt was.

‘Wilt u niet een deken om die ouwe Hopalong heen draperen?’ stelde Anne voor.

‘Ik dacht dat jullie jehovagetuigen waren,’ zei Cyr in het Engels. ‘Die lui hebben niet eens het gezonde verstand dat God aan een pastinaak heeft gegeven. Maar ze laten je met rust als je naakt bent. Of zegt dat je katholiek bent.’

Anne wees op Cyrs genitaliën.

Cyr nam ons mee door deuren met glas-in-loodramen en wees op een huiskamer rechts.

‘Excuseer me een minuutje.’

Cyr liep een trap midden in het huis op, zette een voet op een tree en hees zijn andere voet erachteraan, terwijl een hand met blauwe aderen de leuning stevig vasthield. Zijn lijf stak even bleek als de buik van een kikker af tegen de panelen van donker hout van het trappenhuis, en zijn omhooggaande achterste was zwart behaard.

Plastic kraakte toen Anne en ik ieder op een punt van een met roze brokaat beklede bank gingen zitten. Ik trok de rits van mijn parka los en deed hem uit. Anne hield haar jas aan.

‘Dit heb ik bij Cagney en Lacy nog nooit gezien.’

Ik grinnikte en keek om me heen. Tegenover de bank een La-Z-Boy en een met plastic afgedekte fauteuil. Rechts een open haard met bruin geschilderde stenen. Links een orgeltje, een grote televisie en een aftandse leunstoel die dicht bij het scherm stond. Zonder plastic hoes.

Overal in het huis was het heel stil.

Ik vroeg me af of de man de plastic hoezen zelf over de meubels heen had gedaan, of ze domweg niet had verwijderd nadat ze waren bezorgd.

Ik betwijfelde of er een mevrouw Cyr was. Er waren geen beeldjes, foto’s en souveniertjes van vakanties uit het verleden. Overvolle asbakken. Stapels Playboy en National Geographic bij de open haard.

Ik zag dat Anne ook om zich heen aan het kijken was.

‘Dit zou allemaal van jou kunnen zijn,’ fluisterde ik. ‘Volgens mij is Cyr verliefd op je.’

‘Volgens mij kan die ouwe Hopalong geen kwaad,’ fluisterde Anne terug.

‘Je zei dat je verlangde naar een snel leven.’

‘Het mannetje is een mafketel.’

Ik vroeg me af of ze de oude Hopalong of Cyr bedoelde, maar vroeg daar niet naar.

Even later hoorden we voetstappen.

Cyr verscheen weer. Hij had gympen aan, een geruit hemd en een grijze wollen broek die tot zijn tepels omhoog was gehesen.

‘Willen jullie iets drinken?’

Dat aanbod sloegen we allebei af.

‘Lekker borreltje op een dag vol sneeuw?’

‘Nee, dank u.’

‘Zeg het maar als jullie van gedachte veranderen.’

Cyr liep naar de La-Z-Boy en ging zitten. Hij werd gevolgd door een vloedgolf van Old Spice.

‘Jongedame, u hebt verdomd mooi haar,’ zei Cyr tegen Anne.

‘Dank voor het compliment,’ zei Anne.

Het was waar. Door een bizarre gril van de genen is Annes haar blond én dik én bereid zo lang te groeien als zij dat toestaat. Nu stond ze dat niet toe, maar het bleef een feit dat het mogelijk was. Hoewel ik probeer haar zo’n vorm van perfectie nooit kwalijk te nemen, zijn er momenten geweest waarop dat moeilijk was. Deze dag viel niet in die categorie.

‘U bent lang.’ Cyr ademde door zijn neus en woorden werden tussen korte pufjes door afgevuurd. ‘Bent u getrouwd?’

‘Ja.’

‘Laat het me weten als daar verandering in komt.’ Cyr richtte het woord tot mij. ‘Ik ben stapel op blond.’

Ik wilde het wat officiëler maken.

‘Meneer Cyr…’

‘Hoe is mijn Engels?’

‘Uitstekend.’ Hoewel hij het met een zwaar accent sprak, was het inderdaad goed.

Cyr wees met zijn kin op de open haard.

‘Ik hou het goed bij door te lezen.’

‘Ergeren al die naakte vrouwen tussen de tekst u niet?’ vroeg Anne, die daarmee mijn poging dit officieel te maken ondermijnde.

Cyr maakte een piepend geluid dat naar mijn idee gegrinnik moest zijn. ‘Wat een felle tante.’

‘Annie Oakley in hoogst eigen persoon.’ Ik ging staan en gaf Cyr mijn uitdraai.

‘Volgens de officiële gegevens hebt u dit gebouw in eigendom.’

Cyr hield de uitdraai heel dicht bij zijn gezicht en las bijna een minuut lang zwijgend.

Oui. Dat klopt.’

‘Het is uw eigendom sinds 1980?’

‘Verdomd lastig bezit.’ Cyr gaf mij het papier terug.

Ik ging weer zitten.

‘U hebt het gekocht van Nicolò Cataneo?’

‘Inderdaad.’

‘Weet u waarom meneer Cataneo het wilde verkopen?’

‘Daar heb ik niet naar gevraagd. Het stond gewoon te koop.’

‘Is dat eigenlijk geen standaardvraag bij zo’n grote investering?’

‘Aan Nicolò Cataneo?’

Cyr had gelijk.

‘Mag ik u vragen wat er toen u het kocht op de begane grond was gevestigd?’

Cyr antwoordde meteen.

‘Een bakkerij. Le Boulangerie Lugano. Was opgeheven voordat ik de koopakte had ondertekend.’

‘Wat is er in de plaats van de bakkerij gekomen?’

‘Ik heb de ruimte onderverdeeld. Vier bedrijven op hetzelfde vloeroppervlak. Kostenbesparend.’

‘En een van die bedrijven is een pizzeria?’

‘Le Pizza Paradis Express.’

‘Hoelang zit die daar al?’

‘Sinds 2001.’ Cyr blies lucht tussen zijn lippen door. ‘Zou beter “rattenharen en kakkerlakken per punt” kunnen worden genoemd. Die lui weten absoluut niet wat hygiëne is. Maar ik heb niets tegen Matoub. Betaalt zijn huur keurig op tijd.’

‘Genoemde Matoub is de huidige huurder?’ Dat had ik al van Claudel gehoord, op de dag dat we de skeletten hadden geborgen.

Cyr draaide een vinger in zijn oor rond en bekeek die vervolgens afwezig.

‘Herinnert u zich nog huurders vóór Matoub?’ vroeg ik verder.

‘Natuurlijk. Ik herinner ze me verdomme allemaal. Wek ik de indruk op de urgentielijst voor een verpleeghuis te staan?’

Aan de hand van stereotypen heb je vaak een bepaald verwachtingspatroon en hoewel ik het vreselijk vind het te moeten toegeven, maakte ik me daar ook schuldig aan. Omdat Cyr oud was, had ik aangenomen dat zijn geheugen niet meer je dat zou zijn. Dat idee was ik snel aan het herzien. De ouwe Hopalong mocht dan excentriek zijn, maar hij liet zich door niemand in de maling nemen.

‘Nee…’

‘Ik heb meer huurders gehad dan Blondie haren op dat mooie koppie van haar heeft.’

Cyr trok even een wenkbrauw op richting Anne.

Anne boog haar mooie koppie en retourneerde het Groucho-gebaar.

‘Voor de pizzeria zat er een manicuresalon in,’ zei Cyr tegen mij. ‘Een Vietnamees die Truong heette. Had een stuk of vijf aantrekkelijke meisjes in dienst die daar nagels lakten. Was geen succes, denk ik, want hij is er maar een paar jaar blijven zitten.’

‘En voor die tijd?’

‘Ik vond die meisjes wel leuk. Zagen eruit als porseleinen poppetjes. Hielden een hand voor hun mond als ze lachten.’

‘Vóór die manicuresalon?’

‘Een pandjesbaas. Kerel die Ménard heette.’ Cyr stak een gekromde vinger omhoog. ‘Stéphane. Sébastien. Sylvain. Zoiets. Kocht en verkocht troep. Moet er behoorlijk goed in zijn geweest, want hij heeft het negen jaar volgehouden. Van negenentachtig tot achtennegentig.’

Ik rekende even snel. ‘Heeft die ruimte tussen de pandjesbaas en de manicure een tijdje leeggestaan?’

‘Een paar maanden.’

‘En vóór de pandjesbaas?’

‘Eens even kijken. Van tachtig tot negenentachtig waren er een bagagedepot, een slagerij en een of ander reisbureau. Ik zou mijn dossiers moeten pakken om namen en data te kunnen noemen.’

‘Zou u dat alstublieft willen doen?’

Achter de vette brillenglazen werden Cyrs ogen kleiner. ‘Zou u het erg vinden als ik informeer waarom u al die vragen stelt, jongedame?’

Ik had die vraag verwacht en het verbaasde me dat Cyr er niet eerder mee was gekomen. Wat moest ik hem vertellen? Wat moest ik achterhouden?

‘Er is in de kelder van uw gebouw iets gevonden waarnaar een onderzoek wordt ingesteld.’

Als ik een reactie wilde hebben, kreeg ik die niet, en hij vroeg ook niet wie dat onderzoek aan het uitvoeren was.

‘Mag ik u vragen wie er toegang heeft tot de kelder van de pizzeria?’ ging ik door.

‘Vroeger was er een trap die naar een deur op straathoogte leidde. Bij de renovatie is die deur verloren gegaan.’

‘Kun je er elders vanuit het gebouw bij komen?’

Cyr schudde zijn hoofd. ‘Die kelder wordt al jaren niet meer gebruikt. Je kunt er alleen in via een luik in de plee.’ Hij wendde zich tot Anne. ‘Sorry voor mijn grove taalgebruik.’

‘Ik stoor me er niet aan.’

Sacrifice! U bent een moordmeid. Als die echtgenoot van u zijn privileges op het speelterrein verliest, moet u die ouwe Richard Cyr een belletje geven.’

‘U staat al bijna bij mijn voorgeprogrammeerde nummers.’

Cyr duwde zich, gebruikmakend van beide handen, overeind.

‘Het graven in mijn dossiers kan even duren. Trek in een whisky waarvan je teennagels opkrullen?’

Weer sloegen Anne en ik dat aanbod af.

Een halfuur later schuifelde Cyr de kamer weer in, met een vel uit een schrijfblok met spiraal.

Anne en ik gingen staan.

‘Hebben jullie zin om te blijven eten? We zouden iets buiten de deur kunnen halen, een paar enchilada’s en Margarita’s achterover kunnen slaan.’

‘Dat is heel vriendelijk aangeboden, maar ik ben op dit moment aan het werk,’ zei ik.

‘Jullie weten nu waar je me kunt vinden.’

Ik trok mijn jack aan en knoopte het dicht. Cyr liep voorop naar de hal.

Bij de deur gaf ik hem mijn visitekaartje.

‘Belt u me alstublieft als u zich nog iets herinnert.’

Cyr stak me het vel papier toe. ‘Voorzover ik het me nu herinner, waren die mensen even sinister als champignonsoep.’

‘Merci, Monsieur Cyr.’

‘Als daar iemand is vermoord, heb ik er niets mee te maken gehad.’ Zacht en zonder een spoortje humor.

‘Waarom denkt u dat er iemand is vermoord?’ Omdat Cyr geen melding had gemaakt van Le Journal, had ik aangenomen dat hij het artikel niet had gezien.

‘Die rechercheur heeft me verteld wat er in die kelder is aangetroffen.’

Dus Claudel had met Cyr gesproken. Verdomme. Hij had me opnieuw buitengesloten.

‘Werkelijk?’

‘Pompeuze kwal.’

‘Rechercheur Claudel?’

‘Verwaande kwast deed alsof ik niet al te slim was. Ik heb hem niks verteld.’

‘Hoe denkt u dat er drie mensen in graven in uw kelder zijn beland?’

‘Er is iets beroerds gebeurd. Voor mijn tijd.’

‘Hoe kunt u daar zo zeker van zijn?’

‘Heb u Nicolò Cataneo nooit ontmoet?’ De stem van de oude man had een scheermes nog kunnen slijpen.

Ik schudde mijn hoofd.

‘Pas goed op uzelf.’