12

Als een gek zocht ik naar een pen op mijn ladekast. Anne vloog naar me toe en gaf me er een.

‘Mevrouw Brennan, ik heb het idee dat ik dit nog één keer moet proberen, want anders zal ik niet met mezelf kunnen leven.’

Ik noteerde details van de stem. Oud. Vrouwelijk.

‘Ik heb eergisteren gebeld over dat verhaal in Le Journal.’

Een pauze. Net als de vorige keer hoorde ik getjilp op de achtergrond, vaag bekend getjilp.

‘Ik geloof dat ik weet wie er dood zijn en waarom.’ In de stem klonken troosteloosheid en twijfel door.

‘Ga door,’ mompelde ik. ‘Wie bent u?’

‘U hebt mijn naam.’

‘Nee, die heb ik niet!’

Annes hoofd schoot verbaasd omhoog door die uitbarsting van me. ‘U kunt me bereiken op 514-937…’

‘Bingo!’

Anne keek toe terwijl ik het nummer opschreef, de verbinding verbrak en de toetsen weer bewerkte.

Ergens op het eiland rinkelde een telefoon tien, elf, twaalf keer.

Ik verbrak de verbinding en toetste het nummer opnieuw in.

Nog eens een stuk of tien keer rinkelen zonder dat er werd opgenomen.

‘Verdomme!’

Ik smeet het apparaat op het bed en mijn hele lichaam was gespannen van frustratie. Ik ging staan, ijsbeerde door de kamer, pakte het apparaat en toetste nog eens het nummer in.

Geen reactie.

‘Neem die telefoon verdomme op!’

Wat moest ik doen? Claudel of Charbonneau bellen en het nummer doorgeven? Ryan bellen? Ze werden alle drie waarschijnlijk volledig in beslag genomen door die grote gemeenschappelijke operatie en zouden wel geen tijd hebben voor telefoonnummers.

Ik verbrak wederom de verbinding, pakte mijn sleutels, racete naar de kelder en haalde de laptop uit de kofferbak van mijn auto. Toen ik terug was in de slaapkamer zat Anne met over elkaar geslagen armen op het bed en liet een voet op en neer wippen. Zonder commentaar te leveren keek ze toe terwijl ik de computer opstartte en het telefoonnummer in een zoekprogramma invoerde.

Geen resultaat. Het zoekprogramma stelde voor mijn spelling te controleren of andere woorden te proberen. ‘Hoe spel je een telefoonnummer, stomkop?’

Ik probeerde het met een ander zoekprogramma. En nog een.

Geen succes. Dezelfde nuttige tips.

‘Wat zijn jullie goed!’

Ik pakte de telefoon weer, toetste een ander nummer in, vroeg iemand te spreken en stelde mijn vraag.

Nee. Het telefoontje van woensdag naar het lab was nog niet getraceerd. Waarom niet? Die dingen kosten tijd. Nou, schrijf dit nummer dan op en kijk of dat soms al bekend is.

Ik smeet de telefoon opnieuw op het bed, liep naar de ladekast, haalde er handschoenen uit en schoof de la met een harde klap weer dicht.

Terwijl ik mijn rechterhand in de ene handschoen stak, liet ik de andere vallen. Ik bukte me om hem op te rapen, liet hem weer vallen, trapte hem tegen de muur, pakte hem weer op en schoof hem woest aan mijn linkerhand.

Toen ik me omdraaide, keek Anne naar me op, met haar armen nog steeds over elkaar geslagen en een geamuseerde uitdrukking op haar gezicht.

‘Is dit een demonstratie van onze forensische specialiste van de kunst van het hebben van een driftaanval?’ vroeg Anne met een Mr. Rogers-stem.

‘Vond je dát een driftaanval? Al je me echt kwaad maakt, zal ik je een gorilla laten zien.’

‘Ik heb je niet meer zo meegemaakt sinds je Pete erop had betrapt dat hij met die agente van een reisbureau de koffer in was gedoken.’

‘Het was een vrouwelijke makelaar.’ Ik moest wel glimlachen.

‘Eens raden. We zijn niet blij met onze telefonische boodschap?’

‘Inderdaad.’

Ik deed in het kort verslag van de telefoontjes van mevrouw Gallant/Ballant/Talent.

‘Ben je dáárom zo uit je slof geschoten?’

Daar reageerde ik niet op.

‘Die aardige dame is waarschijnlijk haar wekelijkse portie Metamucil aan het kopen. Ze heeft twee keer gebeld, en dat zal ze ook nog wel een derde keer doen.’ Weer de geduldige schooljuf. ‘Zo niet, dan heb je haar nummer en kun je haar later bereiken. Of anders moet je bronnen hebben die kunnen nagaan welke naam bij dat nummer hoort. Sommige doodgewone inlichtingendiensten verstrekken trouwens de naam en het adres al indien je het nummer hebt.’

Ik kon mijn agitatie niet verborgen houden.

‘Anne, die vrouw zei dat ze wist wie er dood waren en waarom. Als dat echt zo is, kan ze dit onderzoek openbreken. Natuurlijk kan het zijn dat ze in feite niets weet. Ik zou graag met haar willen spreken voordat ik Claudel op een vals spoor zet. Je hebt gelijk. Ik moet nog wat meer pogingen ondernemen om haar zelf te spreken. Ze heeft mij gebeld, niet de politie.’

‘Ik heb nog een andere vraag.’

Ik stak mijn handen op als teken dat ze die maar moest stellen.

‘Hoe ben je van plan je jack dicht te knopen?’

Ik trok beide handschoenen woest weer uit en smeet ze naar haar toe.

Voor de tweede keer die week draaide ik in de oude wijk een parkeerplaats op waarvoor je moest betalen. De hemel was staalgrijs, de lucht zwaar van nog niet geboren sneeuw.

‘Wapen je tegen de kou,’ zei ik tegen Anne terwijl ik mijn parka dichtritste.

‘Waar gaan we heen?’

‘Het Hôtel de Ville.’

‘Gaan we een kamer boeken?’ Gedempt door de angora sjaal.

‘Het stadhuis. Vier huizenblokken verderop.’

Het stadhuis van Montreal, dat aan het Place Jacques-Cartier staat, is een Victoriaanse extravaganza in koper en steen. Het is gebouwd tussen 1872 en 1878 en ziet eruit alsof de ontwerper niet precies had geweten wanneer het welletjes was. Mansardedak? Très Parisien. Zuilen? Natuurlijk. Zuilengangen? Bien sûr. Overhangende dakranden, erkers, balkons, koepel, klok? Ja. Ja. Ja. Ja. En ja.

Hoewel het Hôtel de Ville in 1922 door een brand was verwoest, was het structureel levensvatbaar gebleven en werd het verjongd. Tegenwoordig is het een favoriet van inwoners en bezoekers: een van de meest charmante historische monumenten van Montreal.

‘Dit zou je niet kunnen verwarren met het stadhuis van Clover,’ zei Anne terwijl we de trap naar de ingang op liepen.

Ik wees op het balkon boven de voordeur. ‘Zie je dat?’

Anne knikte.

‘Charles de Gaulle heeft op dat balkon zijn beroemde of infame Vive le Québec Libre-speech afgestoken.’

‘Wanneer?’

‘Zevenenzestig.’

‘En?’

‘De separatisten vonden het prachtig.’

Ondanks zijn moderne status als toeristenattractie is het Hôtel de Ville het belangrijkste administratieve centrum van de stad. En ik hoopte daar de informatie te vinden waarnaar ik op zoek was.

Anne en ik liepen de geuren in van centrale verwarming en natte wol. Aan de overkant van de hal bood een kiosk Renseignements aan. Inlichtingen.

Een vrouw keek op toen ik naar haar toe liep. Ze was een jaar of twintig en had getoupeerd blond haar waardoor ze zo’n tweeëneenhalve centimeter langer leek.

Ze onderdrukte een geeuw toen ik vertelde wat ik wilde. Voordat ik was uitgesproken wees ze op een bord aan de muur met een lijst van kantoren en locaties. De plastic armbanden aan haar magere arm rinkelden erbij.

‘Accès Montréal,’ zei ze.

‘Merci,’ zei ik.

‘Ik denk dat ze nog minder geïnteresseerd had kunnen reageren,’ zei Anne, die achter me aan naar het kantoor liep. ‘Maar niet zonder een fikse dosis Lithium.’

In het kantoor werden we geconfronteerd met een oudere, zwaardere en beslist vriendelijkere versie van Mevrouw Inlichtingen. Ze begroette ons in het voor Montreal typerende Franglais.

Bonjour. Hallo.’

In het Frans vertelde ik waarnaar ik op zoek was.

De vrouw liet haar aan een koordje hangende bril op haar boezem vallen en antwoordde in het Engels.

‘Als u een adres hebt, kan ik de het kadastrale nummer en het perceelnummer opzoeken.’

Ik moet niet-begrijpend hebben gekeken.

‘Het kadastrale nummer beschrijft het stuk grond. Het perceelnummer is het belangrijkste. Als u dat hebt, kunt u de geschiedenis van het onroerend goed onderzoeken in het kantoor van het Registre Foncier du Québec in het Bureau d’Enregistrement.’

‘Is dat in Montreal te vinden?’

‘Ja. In het Palais de Justice. Tweede verdieping. Kamer 2175.’

Ik schreef het adres van het gebouw waarin de pizzeria was gehuisvest op een papiertje en overhandigde haar dat over de balie heen.

‘Moet niet lang duren.’

Dat klopte. Tien minuten later was de vrouw terug met de nummers. Ik bedankte haar en Anne en ik vertrokken weer.

De drie gerechtsgebouwen van Montreal liggen even ten westen van het stadhuis. Terwijl we snel de Rue Notre-Dame af liepen, keek Anne naar galerieën, cafeetjes en boetiekjes. Ze bleef even staan om een paard een klopje op zijn hals te geven, deed enthousiast over de schoonheid van het Château-Ramezay en lachte om auto’s die last hadden van de sneeuwruimers.

Architectonisch gezien hebben het stadhuis en het moderne gerechtsgebouw weinig gemeen, afgezien dan van het feit dat ze alle twee een gebouw zijn. Anne leverde geen commentaar op de charme van het moderne bouwwerk.

Voordat we naar binnen liepen, pakte ik mijn gsm en probeerde mevrouw Gallant/Ballant/Talent nogmaals te bereiken.

Zonder succes.

Net als op de dag dat ik hier mijn verklaring had afgelegd, wemelde het er van de advocaten, rechters, journalisten, bewakers en bezorgd kijkende mensen. In de hal was sprake van onder controle gehouden verwarring, en elk gezicht gaf duidelijk te kennen liever ergens anders te zijn.

Anne en ik namen de lift naar de tweede etage en liepen direct door naar kamer 2175. Toen ik aan de beurt was, zei ik wat ik wilde – deze keer tegen een kleine, kale klerk met een lichaam als een koektrommel.

‘Dat kost geld,’ zei Koektrommel.

‘Hoeveel?’

Dat vertelde hij me.

Ik dokte het bedrag. Koektrommel gaf me een ontvangstbewijs.

‘Daarmee mag u de hele dag onderzoek verrichten.’

Ik overhandigde hem het perceelnummer en het kadastrale nummer.

Koektrommel bestudeerde het papiertje. Toen keek hij op. Een dikke vinger duwde een bril met een zwart montuur over zijn neus omhoog.

‘Die nummers dateren van behoorlijk lang geleden. Alles van voor 1974 kan niet met de computer worden nagetrokken. Dit kan tijd kosten, afhankelijk van de vraag hoe vaak het gebouw van eigenaar is gewisseld.’

‘Maar ik kan wel achterhalen van wie het is geweest?’

Koektrommel knikte. ‘Elke overdracht wordt bij het provinciale bestuur gedocumenteerd.’ Hij hield het papiertje omhoog. ‘Wat herbergt dat gebouw nu?’

‘Boven wooneenheden, en beneden kleine bedrijven. Het adres dat me interesseert, is van een pizzeria.’

Koektrommel schudde zijn hoofd. ‘Als het om een bedrijfsruimte gaat… U zult niet kunnen achterhalen wat voor bedrijven er gevestigd zijn geweest, tenzij de eigenaar zulke informatie zelf heeft toegevoegd.’

‘Hoe kan ik dat dan wel achterhalen?’

‘Misschien via de belastingdienst. Of met behulp van bedrijfsvergunningen.’

‘Maar ik kan wel te weten komen wie de eigenaars zijn geweest?’

Koektrommel knikte. Op de een of andere irrationele manier moest ik aan Don Ho en bubbeltjes denken terwijl ik naar hem keek.

‘Dat is in elk geval een begin,’ zei ik.

Koektrommel wees op de enige computer in de ruimte die niet bezet was. ‘Als u iets van voor 1974 nodig hebt, zal ik u uitleggen hoe u in de boeken uw weg kunt vinden.’

Ik liep naar de computer toe, trok mijn jack uit en drapeerde dat over de rugleuning van de stoel. Anne kwam achter me aan.

Ik hing mijn tas over het jack heen en draaide me om naar Anne.

‘Het heeft geen zin dat jij hier gaat zitten kijken hoe ik een toetsenbord gebruik en oude boeken doorspit.’

‘Ik vind het niet erg.’

‘Zal wel. De afleiding waarvoor je achttienhonderd kilometer bent komen vliegen, is hier niet te vinden.’

‘Het is nog altijd beter dan rollades bakken en invriezen voor operaties en begrafenissen.’

‘Ga je niet liever winkelen?’

‘Nee. Dat winkelen kan de pot op.’

Anne was neerslachtig. Hier naar mij zitten kijken zou haar niet opvrolijken.

‘Ga naar de basiliek. Zoek een leuke tent uit om te eten. Zodra ik klaar ben, zal ik je op je gsm bellen.’

‘Zul je daar niet gefrustreerd door raken en weer gaan sissen?’

Ik legde een hand op haar schouder.

‘Ga henen om te winkelen. Jouw werk hier is gedaan.’

Drie uur later was ik nog steeds bezig.

Het zoeken met behulp van de computer had veertig minuten geduurd. Zevenendertig minuten om uit te vogelen wat ik aan het doen was, en drie om informatie over de huidige eigenaar van het gebouw uit te printen.

Terug in de tijd graven in de rijen ingebonden akten had een eeuwigheid in beslag genomen.

Koektrommel was beleefd en behulpzaam geweest, had geduldig mijn geld aangenomen en van elke door mij gevonden transactie een fotokopie gemaakt.

Tijdens mijn onderzoek ontdekte ik een aantal dingen.

Claudel had gelijk ten aanzien van de ouderdom van het gebouw. Voordat dat werd neergezet, had de grond tot het spoorwegemplacement van cnr behoord. Daarna was het een aantal keren in andere handen overgegaan.

Ik was mijn verzameling fotokopieën aan het bestuderen toen een naam eruit sprong.

Ik kende die.

Waarom?

Een plaatselijke politicus? Een zanger?

Ik staarde naar de naam, deed mijn uiterste best het me te herinneren.

Een televisiepersoonlijkheid? Een casus waaraan ik had meegewerkt? Iemand die ik kende?

De datum van overdracht was voor mijn tijd in Montreal. Waarom rinkelde dat belletje dan?

Toen wist ik het weer.

‘Heilige Moeder Maria!’

Ik propte de uitdraaien en fotokopieën in mijn tas, pakte snel mijn jack en racete het gebouw uit.