9
Een late middag midden in de week is in Montreal geen goed moment om auto te rijden. Door de Ville-Marie-tunnel en de 20 op. Ik haalde geen hogere snelheid dan zo’n vijftig kilometer per uur. Bij het verkeersplein Turcot kroop ik telkens spastisch een autolengte verder.
Op de bumper van de wagen voor me glansde een sticker in het licht van de achterlichten, geweldpleging zal doorgaan tot het moreel verbetert. Aanvankelijk grinnikte ik erom. Toen ik het voor de tiende keer had gelezen, zag ik de humor er niet meer van in. Vertaling: verkeersopstoppingen zullen zich blijven voordoen tot het ongeduld verdwijnt.
Om de verveling te verdrijven bekeek ik aanplakbiljetten. Slogans in krom Engels en dito Frans, die reclame maakten voor gsm’s, Honda’s, soaps en haarlak.
Toen het donker werd, begon het hard te waaien. Af en toe wiegde de auto, alsof er aan een kant een reusachtige gymschoen onder was gezet. Een winterse stad kroop langs mijn voorruit. Achter de ramen op de hoge heuvels van Westmount brandde licht. De spoorwegemplacementen waren donker. De bungalows in de voorsteden waren versierd met derderangs kerstboomlampjes.
Voorbij Ville St-Pierre kwam het verkeer weer op gang en kon ik wel zo’n vijfenveertig kilometer per uur halen. Mijn vingers roffelden op het stuur. De klok op het dashboard wees halfzes aan. Het toestel waarin Anne zat, was waarschijnlijk al geland.
Een vol uur nadat ik het lab had verlaten liep ik de aankomsthal van het vliegveld Dorval in. Anne was de douane al door en stond bij het uiteinde van een hele rij mensen die op iemand wachtten.
Ik zwaaide met mijn armen door de lucht alsof ik een windmolen was. Anne zag me, pakte het handvat van een heel grote koffer op wieltjes en kwam mijn kant op. Aan een van haar schouders hing een laptop, aan de andere een immense leren tas.
Opeens een flashback. Mijn zuster Harry, omgeven door voldoende Louis Vuitton voor een wereldreis. Ze was voor een week gekomen; ze was een maand gebleven.
O, mijn hemel.
Anne is heel lang en heel blond. Meer ogen dan alleen de mijne volgden haar terwijl ze zich met haar Pullman door de menigte heen wurmde. Toen ze bij me was, bukte ze zich en sloeg haar armen om mijn hals. De laptop gleed naar voren en porde in mijn ribbenkast.
‘Het verkeer was een nachtmerrie,’ zei ik, en ik verloste haar van de laptop.
‘Je bent een schat dat je me bent komen ophalen.’
‘Ik vind het heerlijk dat je er bent.’
‘De piloot zei dat het achttien graden onder nul was. Kan dat waar zijn?’ Annes lijzige stem klonk in het drukke Quebec even slecht op zijn plaats als het thema van Rawhide tijdens een liefdadigheidsgala van de peta.
‘Ja, in graden Celsius.’
‘Ik hoop dat er een sneeuwstorm komt. Sneeuw zou me echt een kick geven.’
‘Heb je warme kleren meegenomen?’
Anne spreidde haar armen om me in staat te stellen haar eens goed te bekijken.
Ze had een kabeltrui aan, een suède jack, een groene ribbroek en een roze angora sjaal met bijpassende muts. In haar tas zaten ongetwijfeld roze wanten om het geheel compleet te maken. Ik kende haar manier van denken. ‘Winterse chic.’
Hoewel Anne in Alabama was geboren en in Mississippi was opgeleid, was ze naar het noorden vertrokken en had ze zich zoals veel mensen uit de zuidelijke staten een theoretisch begrip eigen gemaakt van het idee kou. Maar de geest gedraagt zich als een al te beschermingsgezinde ouder. Die verbergt onaangename zaken. Anne had dat gedaan met temperaturen onder nul.
Dit was Quebec. Anne was gekleed op een koele herfstdag in de Blue Ridge Mountains.
Toen mevrouw Winterse Chic en ik de aankomsthal uit liepen, hoorde ik dat ze haar adem inhield. Glimlachend nam ik haar snel mee naar de auto. Ik kon het Anne niet echt kwalijk nemen. Hoewel ik regelmatig op en neer pendel tussen Charlotte en Montreal, tackelt die eerste winterkou zelfs mij.
Onderweg naar Centre-ville sprak Anne over van alles en nog wat. Haar katten, Regis en Kathie Lee. De tweeling, Josh en Lola. Haar jongste zoon Stuart, die zich inzette voor de rechten van homoseksuelen. Af en toe zweeg ze even en dan werd de kleine ruimte om ons heen gevuld met een sombere stilte.
Een paar keer keek ik even stiekem haar kant op. Annes gezicht flikkerde in een mozaïek van neonlampen en remlichten. Ik kon er niets uit opmaken. Ze repte met geen woord over de reden van haar bezoek.
Oké, goeie vriendin. Vertel het verhaal maar als je daar aan toe bent.
Anderhalf uur later begon Anne langs veel omwegen een verklaring voor haar bezoek te geven. Terwijl ze sprak, had ik de indruk dat ze ideeën aan het beproeven was door ze uit te spreken.
We waren langs mijn huis gegaan om haar spullen neer te zetten en zaten nu in de Trattoria Trestevere aan Crescent. De ober had net de caesarsalades gebracht. Ik dronk Perrier. Anne was bezig met haar derde chardonnay.
En de chardonnay was bezig met Anne.
‘Tempe, ik ben zesenvijftig. Als ik nu niet naar een betekenis voor mijn leven op zoek ga, zal ik die later in deze wereld niet meer kunnen vinden.’ Ze tikte met een gemanicuurde nagel op haar borst. ‘En in mijn binnenste al evenmin.’
Opnieuw moest ik aan mijn zuster denken. Harry was naar Montreal gekomen om naar innerlijke vrede te zoeken. Ze had zich aangesloten hij een stel apocalyptische gekken die haar zouden meenemen voor een reis naar de eeuwige vrede. Zoals in de dood. Gelukkig had ze het overleefd. Annes verhandeling klonk als nonsens uit dezelfde pijplijn van psychogebabbel over zelfhulp.
‘Dus met de kinderen is alles in orde?’
‘Reken maar!’
‘Tom heeft niets gedaan om je pissig te maken?’
De nagel werd op mijn gericht. ‘Tom heeft níéts gedaan. Ooit. Tenzij je het verdedigen van stomme projectontwikkelaars die de wereld van bomen willen ontdoen en de rest van hun tijd de heilige golfsport beoefenen, in aanmerking wilt nemen. Ik denk dat het mijn eigen schuld is omdat ik ben getrouwd met iemand die Turnip [knol] heet.’
Tom-Teds achternaam was door de jaren heen een bron van veel amusement geweest.
‘Het gezwel is weggesneden.’
‘Je hebt hem verlaten?’ Ik kon het niet geloven.
‘Ja.’
‘Na een huwelijk van vierentwintig jaar en met drie kinderen?’
‘De kinderen hebben hier niets mee te maken.’
Mijn vork bleef midden in de lucht hangen. Anne en ik keken elkaar strak aan.
‘Zo bedoelde ik het niet,’ zei ze. ‘Ze zijn volwassen. Josh en Lola hebben hun middelbare school afgerond. Stuart doet wat-ie-doet.’ Ze prikte een blaadje sla aan haar vork. ‘Zij gaan door met hun leven, en ik kan niets anders doen dan onroerend goed verkopen en verdomde azalea’s kweken.’
Nadat ik aan Northwestern was gepromoveerd, was Pete op een advocatenkantoor in Charlotte gaan werken en had ik een aanstelling aan uncc gekregen. Ik had het heerlijk gevonden Chicago achter me te laten en terug te keren naar mijn geliefde North Carolina. De verhuizing had echter ook zijn negatieve kanten gehad.
Overdag werd ik omringd door academici. Toegewijd. Medelevend. Intelligent. En maatschappelijk even sophisticated als de zadencatalogus van Burpee. Katy was nog heel jong. Mijn collega’s hadden geen kinderen, en ze hadden geen idee van de eisen die het ouderschap stelde.
Elke avond haalde ik mijn baby uit de crèche en keerde terug naar een perfecte reclame voor een countryclubleventje. Keurig bijgehouden gazons. Dure auto’s. Vrouwen die niets liever wilden dan thuisblijven en niet werken. Vrouwen die vrijwel uitsluitend praatten over tennis, golf en carpoolen.
Ik was ernstig gaan betwijfelen of ik ooit betekenisvolle vriendschappen met vrouwen zou kunnen sluiten toen ik Anne zag tijdens een thee die voor een of ander liefdadig doel bij ons in de buurt was georganiseerd. Of liever gezegd hoorde.
Er ontstond meteen een band tussen ons.
Anne en ik hebben elkaar geholpen als onze kinderen een bot hadden gebroken, of hun hart was gebroken. Onze gezinnen zijn twintig jaar lang samen gaan kamperen en skiën, we hebben met Thanksgiving met zijn allen gegeten, en doopfeesten en begrafenissen bijgewoond. Tot mijn huwelijk op de klippen liep, hadden de Turnips en de Petersons geen zomer bij de oceaan gemist. Nu maakten Anne en ik die uitstapjes naar het strand in ons eentje.
‘Wat heb je de kinderen verteld?’
‘Niets. Ik ben nog niet definitief het huis uit gegaan. Ik heb verlof opgenomen. Ik ben op reis.’
‘Maar…’
‘Schat, laten we het niet over mij hebben, maar over jou. Waar ben je tegenwoordig mee bezig?’
Het heeft geen zin bij Anne aan te dringen als ze ergens niet over wil praten.
Ik deed in het kort verslag van de zaak in de kelder van de pizzeria en vertelde haar hoe mijn makker Claudel me frustreerde.
‘Je zult hem wel tot andere gedachten brengen. Dat is je tot nu toe altijd nog gelukt. Nu leukere zaken. Heb je een vriend?
‘Zo’n beetje.’
De ober kwam onze hoofdgerechten brengen. Lasagne voor Anne. Kalfsvlees voor mij. Anne bestelde nog een glas wijn, pakte toen de kaasmolen om gemalen kaas op haar pasta te doen. Ik besloot nog een keer op Tom terug te komen.
‘Waar concentreert dit nieuwe persoonlijke hulpverleningsprogramma zich precies op?’ Ik probeerde het cynisme uit mijn stem te houden.
‘Vervulling. Gevoel van eigenwaarde. Waardering.’ Ze zette de molen met een klap op het tafelblad terug. ‘En kom maar niet eens met de suggestie. Ik ben niet van plan me voor nog een ellendige cursus in te schrijven.’
We aten even zwijgend. Toen Anne weer het woord nam, klonk haar stem luchtiger maar om de een of andere reden geforceerd.
‘Ik heb meer aandacht gekregen van dat stuk op 3c dan van Tom Turnip gedurende het afgelopen jaar. Die jongen is nu waarschijnlijk gardenia’s voor me aan het kopen.’ Anne nam een grote slok wijn. ‘En op jouw antwoordapparaat zal op dit moment wel de ene na de andere boodschap worden ingesproken.’
‘Welke jongen op 3c?’
‘Een lieve dekhengst die ik in het vliegtuig heb ontmoet.’
‘Heb je hem mijn telefoonnummer gegeven?’
‘Hij heeft niets kwaads in de zin.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Hij reisde eersteklas.’
‘Dat deden die aardige jongens die het Trade Center hebben verwoest ook.’
Mijn vriendin keek me aan alsof ik haar had voorgesteld een voet af te hakken.
‘Tempe, maak je niet druk. Ik ben niet echt van plan met die man op stap te gaan.’
Ik kon mijn oren niet geloven. Ik ben altijd heel voorzichtig met het geven van mijn privé-nummer. Anne had het zomaar verstrekt aan een volstrekt onbekende, die mij thuis kon bellen om haar te zoeken.
‘Ik had een paar Manhattans achter mijn kiezen,’ zei ze, zonder te beseffen hoe geërgerd ik was. ‘We raakten aan de praat. Hij vroeg waar hij me kon bereiken. Ik heb alles op een servetje geschreven…’
‘Alles? Heb je hem ook mijn adres gegeven?’
Anne rolde zo met haar ogen dat ze er een prijs voor had moeten krijgen.
‘Ik weet zeker dat hij het servetje heeft weggegooid toen hij uitstapte. Hoe smaakt jouw kalfsvlees?’
In tegenstelling tot het gesprek was mijn vlees perfect.
‘Goed,’ mompelde ik. Misschien zou de man dus niet bellen. Hij zou bij mij op de stoep kunnen staan.
‘Het mijne is parfait. Begrijp je wat ik bedoel? Ik zit al in een ander melkwegstelsel dan Clover, South Carolina.’ Anne maakte met haar vork een cirkeltje door de lucht. ‘Québec! La belle province! C’est magnifique!’
Ik ben ervan beschuldigd Frans met een Amerikaans accent uit de zuidelijke staten te spreken. Anne stak me ver de loef af.
‘Dit is toch alleen een afkoelingsperiode? Een sabbatical voor echtelieden?’
Toen ik nog met Pete getrouwd was, hadden Anne en ik vaak een grapje gemaakt over zo’n sabbatical. Het was onze code: ‘Even weg, mannen niet toegestaan’.
‘Tom zou me nog niet missen als ik al een week dood was.’ De vork kwam weer omhoog en werd deze keer op mij gericht. ‘Nee, dat is misschien te sterk uitgedrukt. Als Tom zonder wc-papier kwam te zitten, zou hij misschien gaan brullen waar ik was.’
Anne lachte voluit. ‘Mooi beeld, schatje. De geweldige jurist, die wordt betrapt terwijl hij…’
‘Annie.’
‘Schat, die man is geschiedenis.’
‘Annie, je zit met Tempe te praten. Ik ken jou. Ik ken Tom. Ik zie jullie al twintig jaar samen. Vertel me wat er in werkelijkheid gaande is.’
Anne legde haar vork neer en begon het onderzettertje onder haar wijnglas te bewerken. Het duurde een volle minuut voordat ze weer iets zei.
‘Toen Tom en ik elkaar net hadden leren kennen, was alles verbazingwekkend. Elke nacht de Optocht der Stierenvechters uit Carmen. En het bleef geweldig. De boeken en talkshows vertellen je dat het er tussen getrouwde stellen op een gegeven moment niet meer zo hartstochtelijk aan toe gaat, en dat dat normaal is. Maar zo is het met Tom en mij niet gegaan.’
De rand van het onderzettertje raakte geschulpt.
‘Dat wil zeggen… tot een paar jaar geleden.’
‘Heb je het over seks?’
‘Ik heb het over een grote, totale neergaande beweging. Tom ging zich op alles concentreren, behalve op mij. Ik begon genoegen te nemen met steeds minder van hem. Vorige week besefte ik dat onze paden elkaar nauwelijks meer kruisten.’
‘Er is toch niets afschuwelijks gebeurd?’
‘Nee, en dat is nu net het probleem. Er is niéts gebeurd. Er zou ook niets gáán gebeuren. Ik begon me verdoofd te voelen, en kreeg geleidelijk het idee dat dat zo erg nog niet was. Het begon een normaal gevoel te worden.’
Anne maakte een bergje van de snippers.
‘Tempe, het leven is te kort. Ik wil niet dat er op mijn grafsteen “Hier ligt een vrouw die huizen verkocht” komt te staan.’
‘Is het niet een beetje te vroeg om de stekker eruit te trekken?’
Anne veegde de snippers met haar hand van de tafel.
‘Meer dan de helft van mijn leven heb ik getracht de perfecte echtgenote te zijn. Het resultaat daarvan is grote teleurstelling. Stoppen en hard weglopen. Dat is mijn nieuwe filosofie.’
‘Heb je erover gedacht in therapie te gaan?’
‘Absoluut niet!’
‘Je weet dat Tom van je houdt.’
‘Werkelijk?’
‘We ontmoeten in dit leven weinig mensen die echt om ons geven.’
‘Dat klopt, schat.’ Anne dronk haar vierde glas chardonnay snel en krampachtig leeg en zette het terug op het verminkte onderzettertje. ‘En dat zijn degenen die ons het diepst kwetsen.’
‘Annie.’ Ik dwong mijn vriendin me aan te kijken. Haar ogen waren diepgroen en de pupillen schitterden door de alcohol. ‘Ben je echt zeker van je zaak?’
Anne balde haar handen tot vuisten en drukte er haar voorhoofd even tegen aan. Een aarzeling. Toen kwam haar hoofd weer omhoog.
‘Nee.’
Ze klonk zo ongelukkig dat mijn hart even stil bleef staan.
Tijdens het eten was de wind fiks aangewakkerd en de temperatuur al even fiks gedaald. De vierhonderd meter die we naar mijn huis terug moesten lopen, leken wel een pooltocht.
Windvlagen teisterden Ste-Catherine kreunend, gaven onze kleren ervan langs en zandstraalden onze gezichten met ijs en sneeuw. Anne en ik renden, met gekromde schouders, als soldaten die in de aanval gaan op een bunker.
Toen we de hoek naar mijn huizenblok om gingen, zag ik tegen de buitendeur van mijn gebouw een merkwaardig bergje sneeuw liggen. Hoewel ik tranen in mijn ogen had door de kou, leek iets aan dat witte hoopje totaal niet te kloppen.
Terwijl ik met mijn ogen knipperde om scherper te kunnen zien, werd het bergje groter, veranderde van vorm, werd weer kleiner.
Ik bleef staan en fronste mijn wenkbrauwen. Was het mogelijk?
Iets kwam uit het bergje te voorschijn en werd weer teruggetrokken.
Wat was er verdomme gaande?
Ik rende de straat over en de bordestrap op.
‘Birdie!’
Mijn kat hief zijn kin iets op en keek omhoog. Toen hij mij zag, sprong hij naar me toe. Een wit wolkje kwam mijn mond uit toen hij op mijn borstkas belandde.
Hij hees zich met zijn nagels verder omhoog, legde zijn kin op mijn schouder en drukte zijn buik tegen mijn jack. Zijn vacht rook nat. Hij rilde van de kou, of van angst.
‘Wat doet hij hier?’ Een windvlaag nam Annes vraag mee de straat over.
‘Dat weet ik niet.’
‘Kan hij zelf naar buiten komen?’
‘Nee. Iemand moet een deur hebben opengemaakt.’
‘Ben je met iemand goed genoeg bevriend om hem of haar een huissleutel te geven?
‘Nee.’
‘Wie is er dan binnen geweest?’
‘Daar heb ik geen idee van.’
‘Dan kunnen we dat beter maar eens gaan bekijken.’
Anne trok haar wanten uit en haalde een spuitbusje met traangas uit haar schoudertas.
‘Volgens mij is dat hier wettelijk verboden,’ zei ik.
‘Schiet me dan maar neer.’ Anne trok woest aan de buitendeur.
We liepen de vestibule in en dat voelde aan alsof we vanuit een wervelwind in een vacuüm waren beland.
Ik gaf Birdie aan Anne, trok mijn wanten uit en viste mijn sleutels uit mijn zak. Met zwetende handpalmen maakte ik de binnendeur open.
In de hal was het doodstil. Op de loper zag ik geen natte voetafdrukken of restjes sneeuw. Met bonzend hart liep ik de hal door en draaide naar rechts. Anne kwam achter me aan.
De binnenhal en de gangen werden verlicht door wandlampen van nepkoper. Normaal is het weinige licht dat die afgeven voldoende. Deze avond deden twee lampen het niet, waardoor de gele eilandjes door donkere poelen van elkaar werden gescheiden.
Waren die lampjes al kapot geweest toen we weggingen? Dat kon ik me niet meer herinneren.
Mijn flat was recht voor me. Zodra ik die in het vizier kreeg, bleef ik hevig geschrokken staan.
Tussen de openstaande deur en de deurpost zag ik een zwart gat.