Deel twee.

EEN MATE VAN DUISTERNIS.

'Door u wordt nu het land der dromen Een plaats waar angsten samenkomen; Gekwelde sluimer stort zich uit Als tranenvloed, die niemand stuit. ' - Lionel Johnson, 'The Dark Angel'

7

Ik word wakker in bed. Verwarde gedachten en herinneringen spoken door mijn hoofd, mijn voeten zitten verstrikt in omgewoelde lakens, en ik hoor mijn hart in mijn oren kloppen. Adrenaline verheldert mijn blik maar doet me schrikachtig reageren op een beweging van de gordijnen, een schaduw bij de televisie, of geluiden van het sluimerende hotel. Mijn keel is droog, maar ik ben nat van het zweet en het kussen onder mijn hoofd is vochtig. Ik kijk op de wekker naast het bed. Halfdrie, maar anderhalf uur later sinds ik in slaap ben gesukkeld. Ik ga naar de badkamer, drink een glas water en vul het opnieuw om het mee te nemen naar de kamer. Daar ga ik op de rand van mijn bed zitten en probeer me te ontspannen. Ik voel me nu wakkerder dan ik me gisteren de hele dag heb gevoeld. Inademen, uitademen. Denk aan iets rustgevends. Zo zit ik een halfuur, slokjes nemend van mijn water. Wanneer ik me weer prettig en vermoeid voel probeer ik weer te slapen. Het werkt niet. Drie uur wordt vier uur. Afgezien van met mijn hoofd tegen de muur bonken, probeer ik draaiend en woelend zo ongeveer alles om terug te keren in die gelukzalige maar onbereikbare staat van bewusteloosheid. Tegen vier uur voel ik achter mijn ogen een felle lichtvlek ontstaan, een opkomende migraine. Tegen halfvijf overweeg ik naar beneden te gaan, in de hoop dat ik in het vertrouwde interieur van mijn auto een paar uur kan slapen. Uiteindelijk laat ik het idee varen. Een wandeling door het halfdonkere hotel trekt me niet erg aan, en ik weet dat als mijn migraine eenmaal goed losbarst, een paar vertrouwde stoelen niet meer helpen om in slaap te komen. Op een console in de badkamer vind ik een paar oude aspirines, die ik inneem in de ijdele hoop dat ze iets helpen. Niet dus. Ik wou dat ik eraan had gedacht om mijn noodvoorraad tabletten mee te nemen, maar mijn laatste aanval is zo lang geleden dat ik het moet zijn vergeten. Na vijf uur wordt het zes uur en dan zeven uur. Weer twee uur liggend doorgebracht, als een gestrande dolfijn of een comapatiënt uitdrukkingsloos starend naar een omgeving die door de migraine geleidelijk begint te vervormen en vertroebelen. Wanneer de zon opkomt voel ik me zo moe en uitgeput dat ik alleen nog maar wil dat de pijn verdwijnt, zodat ik opnieuw kan proberen te slapen. Met mijn ogen dicht en mijn hoofd zo stil mogelijk houdend, neem ik een korte douche en kleed me aan. Dan pak ik het medaillon en ga naar beneden. Opnieuw nuttig ik een eenzaam ontbijt in de lege eetzaal van de Crowhurst Lodge, met zijn vergeelde muren en het naar stijfsel ruikend linnengoed. Het aanbod aan voedsel is hetzelfde als gisteren, maar mijn vermoeide zintuigen zijn niet in staat om welke smaak dan ook te registreren.
Na een warme maar smaakloze maaltijd loop ik naar de stad om Angela's bekenden - als ik me nog kan herinneren wie het zijn - over het medaillon te vragen. Wanneer ik dokter Vallence spreek, zal ik meteen mijn slapeloosheid ter sprake brengen en vragen of hij er iets voor heeft. Ik steek mijn handen in mijn zakken tegen de wind en knijp mijn ogen dicht voor het scherpe licht dat door de verbleekte huizen in Maine Street wordt weerkaatst. De stad maakt zich op voor een nieuwe dag. Mensen zijn onderweg naar hun werk, in winkels knipperen lichten aan en rolluiken worden ratelend omhooggetrokken. Martha's Garden is mijn eerste bestemming, het restaurant waar Angela vaak kwam lunchen. Het is er best gezellig, en tot mijn genoegen is het niet verbouwd tot een 'oorspronkelijk stukje Maine' voor toeristen - een in een stad als Winter's End overigens uitzichtloze onderneming - of uitgekocht door een restaurantketen. Met zijn eenvoudige inrichting - een beetje kalend aan de randen - is het typisch zo'n gelegenheid waar dezelfde mensen dagelijks terugkomen voor een eenvoudige maaltijd. Pretentieloos. Ik drink een paar koppen koffie, voornamelijk voor de cafeïne, en informeer dan bij het personeel of ze Angela hebben gekend en of ze ooit wel eens eerder het medaillon hebben gezien. Ook vraag ik of ze de vrouw op de foto erin herkennen. Niemand herkent haar. Even krijg ik hoop als de oudere man die achter in de zaak bacon staat te bakken haar schijnt te kennen, maar dan schudt ook hij zijn hoofd. 'Het spijt me,' zegt hij. 'Haar gezicht komt me niet bekend voor.' Vrijwel aan het begin van het spreekuur arriveer ik bij de praktijk van de dokter. Er zit nog geen enkele patiënt in de kleine wachtkamer en de doktersassistente kijkt op van haar weekblad wanneer ik binnenkom. Ik laat mijn badge zien en vertel haar dat ik van het Sheriffs Department ben.

'Oh, dan moet u degene zijn die de dood van Angela onderzoekt, ' zegt ze, aandachtig mijn afgetobde gezicht bekijkend. Ik ben Jennifer. Ik ben, was... Angela's colle- 'Heb je Angela dit ooit zien dragen?' vraag ik, haar het medaillon tonend. 'Was het van haar?'
'Nee, ik heb het nooit eerder gezien. '
'En de vrouw op de foto, ken je die misschien?'
'Nee, het spijt me. '
'Geeft niet. Is dokter Vallence beschikbaar?' Ze drukt een knop in van de intercom en meldt de dokter mijn aanwezigheid. Hij zegt me door te sturen. De spreekkamer van de dokter is klein. Hij staat vol met boeken en medische attributen, maar zonder een rommelige indruk te maken, als een studeerkamer of een Victoriaanse zitkamer. Nathan Vallence heeft zilvergrijs haar en een gerimpeld gezicht met een grote neus. Hij staart me over dit indrukwekkende orgaan aan terwijl ik de deur achter me sluit en plaatsneem in de stoel aan de andere kant van zijn bureau. 'Goedemorgen, hulpsheriff Rourke, ' zegt hij. Zijn stem, beschaafd, met een licht ironische ondertoon, klinkt een beetje onvast, en als hij spreekt maken zijn lippen een droog, smakkend geluid. 'Waarmee kan ik u van dienst zijn?' 'Ik onderzoek de dood van Angela Lamond en ik zou graag willen weten of u dit medaillon als haar eigendom herkent.' 'Ik dacht dat de verantwoordelijke man was gearresteerd, ' zegt hij, een korte blik werpend op het gehavende gouden sieraad voor hem. 'Nee, ik heb Angela dit nooit zien dragen. '
'Herkent u de vrouw in het medaillon?' Hij kijkt nogmaals, slikt een keer en schudt dan beslist zijn hoofd. 'Nee, ik ben bang van niet.'
'Kan Angela tijdens haar werk iemand hebben behandeld die misschien, al dan niet terecht, een reden kan hebben gehad om haar te haten? Behandelt u ooit wel eens mentale stoornissen, of iets dergelijks?'
'Zelden. En nooit ernstige gevallen. Gewoonlijk verwijs ik die door naar Houlton of Presque Isle, waar ze voor dat soort gevallen beter zijn ingericht dan ik. En of Angela vijanden had gemaakt onder de patiënten... ' Hij schudt zijn hoofd. 'Niet dat ik me kan herinneren. ' Ik haal mijn schouders op en sta op. 'Bedankt voor uw tijd, dokter. Mocht u iets te binnen schieten, neem dan even contact met me op.' Wanneer ik me omdraai en wegloop haalt Vallence diep adem en roept me haastig achterna: 'Over patiënten gesproken, hulpsheriff Rourke, als u me toestaat, u ziet er niet al te florissant uit. Kan ik u beroepsmatig ergens mee van dienst zijn?'
'Dat kunt u inderdaad,' zeg ik, blij met zijn vraag. Ik ga weer zitten. 'Zo nu dan heb ik last van slapeloosheid. Mijn arts in Boston geeft me daarvoor medicijnen. En momenteel heb ik ook nog zware migraine en de pillen daarvoor heb ik thuis laten liggen.'
'Als u me de naam en het telefoonnummer van uw arts kunt geven, dan zal ik hem bellen en zien wat ik voor u kan doen. Ik neem aan dat het reguliere medicijnen zijn. ' Ik knik en ratel het nummer op van dokter Hansen. Vallence toetst het in en er volgt een kort gesprek. Dan schrijft hij twee recepten uit en verwijst me naar de apotheek. 'Bedankt,' zeg ik en geef hem een van mijn visitekaartjes. 'Mocht u zich iets herinneren, neemt u dan even contact met me op.

Het nummer van mijn zaktelefoon staat erop.' Een kwartier later kom ik uit de plaatselijke apotheek die, zoals veel winkels in Winter's End, een typisch voorbeeld is van modernisering van de oorspronkelijke Victoriaanse stijl. Ik ben nu de trotse bezitter van twee soorten pillen. De eerste zijn ergotaminetabletten die ik ieder halfuur moet nemen tot de migraine is gezakt. Volgens de onduidelijke tekst op het etiket - het lijkt alsof de printer zonder inkt zat - bevat het tweede flesje loraze-pam, waarvan twee tabletten vlak voor het naar bed gaan met de slapeloosheid zouden moeten afrekenen. Het flesje bevat er twintig. Ik neem de eerste van de zes pillen tegen migraine in wanneer ik naar het hotel terugloop om mijn auto op te halen. Vandaar rij ik in zuidelijke richting naar Houlton. Wanneer ik door de stad rij, zie ik door een zijstraat de Church of St. Francis liggen. Hoewel het gebouw overeenkomt met dat in mijn dromen, is de begraafplaats eromheen kleiner en veel soberder. Ik veronderstel dat ik me dat had moeten herinneren, maar nauwkeurigheid in dromen is een zeldzaam iets. Het wordt een gedenkwaardige reis. Alleen al door het feit dat ik de grootste moeite heb om mijn ogen op de weg te houden. Regelmatig knikt mijn hoofd omlaag en heb ik het gevoel alsof mijn ogen wegdraaien in hun kassen. Maar in werkelijkheid zijn het mijn vermoeide oogleden die dreigen dicht te vallen. De kans om achter het stuur in slaap te vallen is groot genoeg om, wanneer ik de oostelijke poot van mijn L-vormige route bereik, niet de 1-94 te nemen, maar op de smallere US 2 te blijven die helemaal naar Houlton voert. Hierdoor vermijd ik het meeste vrachtverkeer, hoewel ik op een smallere weg een groter risico loop om langs de kant ergens tegenop te knallen. 'Jezus, Alex, ' zegt Dale wanneer ik op de parkeerplaats van het gerechtshof uitstap. 'Je ziet er bescheten uit. '
'Bedankt, Dale,' zeg ik. Ik stel je medeleven op prijs. '
'Nee, ik meen het. Je hebt toch niets onder de leden?' Hoofdschuddend knipper ik de slaap uit mijn ogen. 'Alleen weer slecht geslapen. Plus een migraine vanmorgen. Dokter Vallence heeft me voor allebei iets gegeven.'
'Wil je echt nu meteen met Nicholas praten? Als je wilt kunnen we hem ook morgen over het medaillon vragen. ' 'Nee, het komt gewoon door de lange rit. Een paar sigaretten en wat koffie en ik ben weer de oude. Ik heb Angela's collega's naar het medaillon gevraagd,' zeg ik, overschakelend naar een ander onderwerp dan mijn gezondheidstoestand. 'Ze herinneren zich niet dat ze zoiets heeft gehad. En de vrouw op de foto kennen ze ook niet.'
'Dus misschien was het wel degelijk toeval dat het daar hing, ' zegt Dale fronsend. 'Volgens mij niet,' zeg ik. Ik steek een van de aangekondigde sigaretten op en neem een flinke trek. 'Weet je wat ik denk? Dat het allemaal is geïnsceneerd. Eén groot rookgordijn. Je weet wel, een op zichzelf staand misdrijf met een ingewikkeld plot.'
'Ja. Iemand schiet zijn vrouw dood en stopt dan het wapen in haar hand om het op zelfmoord te laten lijken. Ik weet wat in scéne zetten is. Maar hier zie ik het niet. '
'Alles wat we toe nu van het misdrijf zelf weten lijkt geïnsceneerd. We hebben de man alleen maar in hechtenis omdat hij, in plaats van binnen een paar seconden te verdwijnen, zich op de plaats van het misdrijf liet arresteren.

Als hij dat niet had gewild, had hij niet eens het bos uit hoeven te komen. Wanneer we zijn gangen nagaan, vinden we sporen die naar het huis leiden. Iemand forceert het hangslot om de indruk te wekken dat hij naar binnen is gegaan, maar neemt niet de moeite om dat ook te doen. Iemand hangt op de plaats waar hij uit het bos is gekomen een sieraad op, zodanig dat het belangrijk lijkt, maar niet kan worden geïdentificeerd.' Ik neem nog een paar trekken en schiet dan mijn peuk in de goot. 'Het lijkt wel of we een spoor van broodkruimels volgen, zonder te weten waar we terechtkomen.' Dale haalt alleen maar zijn schouders op wanneer ik koers zet naar de gevangenis en de steriele, ongastvrije ondervragingskamer waar Nicholas op me wacht. Zoals altijd zit de gewaande moordenaar daar in zijn oranje gevangenisoverall. Als ik niet wist dat de hulpsheriffs hem na ieder verhoor wegvoeren, zou ik bijna geloven dat hij nooit van zijn stoel is geweest. Wanneer de gebruikelijke formaliteiten achter de rug zijn, begin ik. 'Goedemorgen, Nicholas, hoe staat het leven?' Zijn ogen staren me uitdrukkingsloos aan en zijn gezicht lijkt uit steen gehouwen. 'Met mij gaat het prima, meneer Rourke. Maar met u lijkt het minder goed te gaan. Ik hoop dat het niet besmettelijk is.'
'Slapeloosheid. Als me iets dwarszit, dan kan ik soms niet slapen. De artsen hebben me er pillen voor gegeven, maar ik bestrijd liever de oorzaak dan het symptoom.' 'En wat is dan wel de oorzaak van uw probleempje, meneer Rourke?' vraagt Nicholas met een iets hogere en bijna geamuseerd klinkende stem. Ik steek weer een sigaret op. 'Jij bent de oorzaak. Ik begrijp niet waarom je ons terwijl je nog geen strafblad hebt je naam niet wilt geven. En ook begrijp ik niet wat je 's avonds laat met een lijk op de weg deed.'
'U moet een theorie hebben. ' Ik denk dat je Angela Lamond hebt ontvoerd en haar daarna hebt gedwongen door de bossen naar St. Valentine's te lopen en vandaar terug over de weg. Waarna je haar hebt vermoord.' Ik blaas rook naar de verlichting boven me. 'Het klopt met de feiten, hoewel ik niet kan inzien waarom iemand als jij zoiets zou doen. Misschien zit ik ernaast. Misschien was je daar gewoon wat aan het wandelen en vond je het lichaam en de messen. Maar tenzij je me iets vertelt, brengt mijn theorie je wegens moord achter slot en grendel. ' Nicholas knippert niet eens met zijn ogen. 'Kinderspelletjes, meneer Rourke. Heeft u dat spelletje wel eens gespeeld waarbij iemand een woord verzint en iedereen zijn best doet om het je te laten zeggen?' Bij een zijn van zijn mondhoeken vormt zich een vage glimlach. 'Daar doen uw vragen me aan denken.' Ik heb St. Valentine's gisteren een bezoekje gebracht, Nicholas.'
'Werkelijk?' zegt hij. Zijn ogen zijn nog donkerder en uitdrukkingslozer dan gewoonlijk. 'Toen ik daar was heb ik iets interessants ontdekt. '
'En wat mag dat dan wel zijn?' Ik haal het plastic zakje uit mijn zak en deponeer het op tafel. 'Dit medaillon. Ik vond het bij de rand van het bos. Ken je de vrouw op de foto?' Nicholas glimlacht. 'Aan uw stem te horen, neem ik aan dat u haar niet kent. ' 'Maar dat zou ik wel graag willen. '
'Nou, goed dan. Ja, ik weet wie de vrouw is.'

'Wie?' Ik zei "is", maar ik veronderstel dat "was" beter op zijn plaats is. Ze was een slachtoffer, meneer Rourke. Een slachtoffer. ' Ik steek een Marlboro op. 'Een van jouw slachtoffers?' Voor een man met zijn ogenschijnlijke zelfbeheersing reageert Nicholas volkomen onverwacht. Hij schatert het uit, met zijn ogen dichtgeknepen. Zijn wijdopen mond heeft de kleur van rauw vlees, met een helderrode tong tussen volmaakt witte tanden. Ten slotte kalmeert hij. 'Neem me niet kwalijk, meneer Rourke,' zegt hij, zijn ogen droogwrijvend. 'U zou aan deze kant van de tafel moeten zitten om te weten hoe amusant die vraag was. Nee, deze niet.'
'Wat is er met haar gebeurd?' Het uitdrukkingsloze masker komt terug, maar de ogen staan minder waakzaam dan eerst. 'Vertel eens wat over uw jeugd, meneer Rourke,' zegt Nicholas, van onderwerp veranderend. 'Ik ben geïnteresseerd in de kleinsteedse jongen die later bij de FBI op moordenaars joeg.'
'Het medaillon, Nicholas,' zeg ik, proberend hem bij de les te houden. Ik heb geen zin om over mijn privé-leven te praten. 'Zoon van een advocaat en parttime onderwijzer, nietwaar? Pappie lid van de vrijwillige brandweer van Winter's End?' Mijn instinctieve reactie is om te vragen hoe hij dat weet, maar ik beheers me. Blijf geconcentreerd. Laat je niet afleiden. Zonder mijn gevoelens te laten blijken corrigeer ik hem. 'Mijn moeder was geen onderwijzeres, maar hielp bij een kleuterschool. Maar wat dan nog?'
'Gebeurtenissen in onze jeugd bepalen de rest van ons leven, meneer Rourke. Basispsychologie. Is uw vader als brandweerman ooit wel eens in levensgevaar geweest? Situaties waarbij u vreesde voor zijn leven? Angst tijdens uw jeugd kan u als volwassene gevoeliger hebben gemaakt voor stress.' Ik druk mijn sigaret uit maar neem geen andere. Nog een paar en mijn longen zullen aanvoelen alsof ik ze met een kaasrasp heb bewerkt. 'Nee, niets van dat alles,' antwoord ik Nicholas. 'Er waar zijn pappie en mammie nu?' Woede vlamt op en ik voel de spieren in mijn nek verstrakken als ik hem met opeengeklemde tanden aanstaar. Misschien komt het door de klank van zijn stem, of doordat ik moe ben, maar even overweeg ik om zijn zelfingenomen smoel tegen het tafelblad te rammen zodat zijn neus breekt en zijn mond volloopt met bloed. Drie jaar geleden, net voor mijn zenuwinstorting zou ik het misschien hebben gedaan. Maar nu beheers ik me en volsta met een woedende blik. 'Dat gaat je geen donder aan, Nick, ' zeg ik met vlakke stem. 'Het spijt me als ik een gevoelige snaar heb geraakt,' zegt hij, maar ik weet zeker dat het hem niet spijt. 'Maar u heeft het mis, het gaat me wel degelijk aan, in zoverre dat ik nu werkelijk geïnteresseerd ben in het antwoord op mijn vraag. Wat is er met uw ouders gebeurd?' In gedachten hoor ik het geluid van de krijsende banden van de van rechts komende sedan, vlak voor de verwoestende klap. Glas regent op me als mijn auto knersend op zijn zijkant over de weg schuift. Wat ik dan nog niet weet, is dat het rechterportier is verfrommeld en naar binnen gedrukt. Er spettert iets op mijn gezicht; het kan bloed zijn. 'Ze zijn dood,' zeg ik.

'Drie jaar geleden omgekomen.' Het kan iets in mijn antwoord zijn dat hem tevreden stelt, of zijn behoefte om verder uit te weiden is voorbij, want hij zucht en ontspant zich een beetje. 'De vrouw in het medaillon was slachtoffer van een misdrijf dat lang ongestraft is gebleven,' zegt hij. Zijn stem klinkt nu anders, niet meer met dat belerende toontje dat ik voor arrogantie heb gehouden, maar direct en ondubbelzinnig, alsof we de onbelangrijke zaken nu hebben gehad en het nu tijd is voor serieuze aangelegenheden. 'Zoals we al eerder bespraken, komt soms de duivel zijn buit opeisen. En dat was hier het geval. Wat er met haar is gebeurd zult u in geen enkel politieverslag vinden, meneer Rourke. En ook niet in uw computerbestanden. '
'En wat heeft zij te maken met de dood van Angela La-mond?'
'Bij sommige religies wordt geloofd dat alles wat we doen, hoe onbetekenend ook, iets anders tot gevolg heeft. De duivel is mevrouw Lamond komen halen, meneer Rourke. Hij doet nooit iets zonder reden.'
'En wat heeft die aanwijzing te betekenen? Heb jij dat medaillon daar gehangen?' 'Dat zou ik niet willen zeggen.' 'Dus wel?' Nicholas zegt niets meer. Zijn houding - zwijgend achteroverleunend in zijn stoel - lijkt te suggereren dat hij de ondervraging van vandaag als beëindigd beschouwt. Ik zou hem nog wel verder onder druk willen zetten, maar ik ben gewoon te moe. Dus laat ik hem door de hulpsheriffs wegbrengen. Ik loop de kamer uit en ga op zoek naar Dale, die zoals eerder alles vanuit de observatieruimte achter de doorkijkspiegel heeft gevolgd. 'Welke conclusies trek je daaruit?' vraagt hij. Ik haal mijn schouders op. 'Nicholas schijnt te denken dat hij een reden had om Angela te doden, en ik heb het gevoel dat hij bereid is om alles te vertellen wanneer we achter die reden komen. Ik stel voor dat we kopieën van de foto in het medaillon in de staat laten verspreiden om te zien of iemand die vrouw herkent. En misschien is het ook geen slecht idee om de verslagen van de artsen in de stad op te vragen om na te gaan of zich in de tijd dat Angela daar heeft gewerkt sterfgevallen hebben voorgedaan. Het kan zijn dat deze vrouw na een behandeling is overleden, en dat Nicholas daar het personeel de schuld van geeft. En kijk ook eens of je gegevens kunt vinden van ouders wie de ouderlijke macht is ontzegd, waarvan de kinderen door de instanties op St. Valentine's zijn geplaatst. Misschien was ze een ongeschikte moeder.'
'Alex, ze kan net zo goed bij een auto-ongeluk zijn omgekomen, waarbij de andere bestuurder is doorgereden.'
'Geen slecht idee. We doen bij de State Police navraag over de dodelijke ongevallen die de laatste paar jaar hebben plaatsgevonden. Ondertussen bekijk ik de gegevens die we hier hebben. Misschien komen we haar gezicht ergens tegen. Zou het kunnen dat de bewakers in de gevangenis met Nick hebben gesproken?' vraag ik Dale, die net wil weglopen. Hij fronst. 'Wat bedoel je?'
'Ik vraag me af hoe hij me kent. Sommige dingen die hij zei kwamen erg dicht bij de waarheid.'
'Ik betwijfel of onze mensen van de gevangenis hem veel over je zouden kunnen vertellen, als ze al met gevangenen praten. Wat ze niet doen.' Lunchtijd en vroege middaguren verstrijken terwijl ik me door oude rapporten van verkeersongevallen worstel, op zoek naar de vrouw in het medaillon.

Foto's van fatale botsingen, rijbewijzen, gegevens over slachtoffers, uitvoerig beschreven verwondingen. Ze is er niet bij. Tegen halfvier begin ik aan de rit terug naar Winter's End. Ik voel me een beetje licht in mijn hoofd, alsof ik high ben, of last heb van een hersenschudding. Het kan door vermoeidheid komen, maar ook de nawerking zijn van de pillen tegen migraine die ik deze morgen heb genomen. Ik concentreer me zo goed mogelijk op de weg en knijp mijn knokkels wit om het stuur wanneer ik een van die gigantische houttrucks dreigend op me af zie komen. Een frontale botsing met zo'n monster laat niet genoeg van mijn lichaam over om te kunnen begraven. Ik ben al blij dat het niet regent en ik niet bang hoef te zijn dat ik in een slip raak. Aangezien ik wel een opkikker kan gebruiken, stop ik bij Martha's Garden en bestel een koffie. Het restaurant is niet leeg, maar meer dan zes klanten zitten er niet. Het volgende kwartier drink ik alleen maar mijn koffie en hoop dat de warmte zich vanuit mijn maag naar mijn zenuwen en vermoeide spieren verspreidt. Dan klingelt de deurbel en zie ik een oudere man binnenkomen. Ik schat hem achter in de zestig, begin zeventig. Hij heeft een grijze haardos en een baard en gaat vlak naast me zitten. Met zijn roodgeblokte shirt en versleten spijkerbroek ziet hij eruit als een houthakker of een countryzanger. Ergens komt hij me bekend voor. 'He,' zegt hij, naar de serveerster gebarend voor koffie, 'ben jij niet Alex Rourke?'
'Klopt,' zeg ik. 'Ben Anderson,' zegt hij, zijn hand uitstekend, die ik schud. 'De laatste keer dat ik je zag zat je op de high school.' 'Was u een van de vrienden van mijn vader?'
'Nou en of. Dat waren we al voor hij je moeder leerde kennen. Zo nu en dan gingen we samen wel eens wat drinken. Toen ik een stuk jonger was, ging ik met hem en Josh en nog een paar anderen regelmatig vissen, maar dat is minstens twintig jaar geleden.' Ik steek een sigaret op en bied hem er een aan. 'Volgens mij herinner ik me u. Bent u met Thanksgiving niet een paar keer bij ons thuis geweest?'
'Dat klopt. En toen je nog een kleine jongen was, heb ik je vader ook een nieuwe veranda helpen bouwen.'
'Ja, nu u het zegt herinner ik het me. Heeft u gehoord wat er met mijn ouders is gebeurd?' Hij knikt en slurpt van zijn koffie. 'Wat een tragedie. Het waren beste mensen, allebei. Ik herinner me nog een winter, zo'n dertig jaar geleden. We hadden een paar heldere dagen, sneeuw op de grond en een blauwe lucht. Toen, op een nacht, woedde er een vreselijke sneeuwstorm. We hoorden dat een gezin, dat hier bij hun ouders logeerde, een tocht maakte door de bossen in het noorden, bij de rivier. Je vader en je moeder trommelden een aantal van ons bij elkaar, waarna we ze zijn gaan zoeken. Het kostte ons bijna vijf uur, maar uiteindelijk vonden we ze in een oude blokhut op een paar kilometer van de grens van Penobscot County. Half bevroren, maar nog steeds in leven. ' Hij knikt weer. 'Beste mensen, die pa en ma van jou, ' zegt hij weer. 'Nu ik eraan denk, toen ze verhuisden hebben ze wat spullen achtergelaten. Waarschijnlijk een paar dozen met ouwe troep. Sindsdien staan ze bij mij op zolder. Als je wilt kun je ze meenemen.'
'Graag. ' Hij drinkt het restantje koffie uit zijn beker en zoekt in zijn zak naar kleingeld om af te rekenen. 'Je kunt met me meerijden naar mijn huis, dan kun je ze meteen meenemen.'

'Prima, als het nu schikt.' Ik ben met pensioen, knul,' zegt hij terwijl we naar buitenlopen. 'Ik hoef nergens heen. En jij, wat doe jij tegenwoordig?'
'Weet u dat dan nog niet?' Ik neem een laatste trek van mijn Marlboro. 'Gezien de snelheid waarmee het nieuws zich hier verspreidt, moet u zo ongeveer de enige zijn. Momenteel onderzoek ik samen met het Sheriffs Department de Lamond-moord. Maar normaal gesproken werk ik als privé-detective in Boston. '
'Tegenwoordig hoor ik niet veel nieuwtjes,' zegt Ben. 'Het meeste van mijn tijd besteed ik aan het opknappen van mijn camper' - hij gebaart naar een gedeukte maar duidelijk goed onderhouden voertuig aan de zijkant van de weg - 'of aan het repareren van mijn huis, of vissen. Tegen de tijd dat je mijn leeftijd hebt, wanneer je tijd genoeg hebt om te roddelen, kom je tot de conclusie dat het je niet meer interesseert.'
'Ik dacht dat jullie oudjes alleen maar zaten te kletsen op jullie veranda, ' zeg ik grijnzend. 'Ik niet, knul. Ik bemoei me met niemand.' Bens huis staat aan het einde van een tweehonderd meter lang modderig pad dat uitkomt op het noordelijke gedeelte van Altmayer Street. Afgezien van de crémekleurige houten zijkanten en de vrijstaande garage, lijkt de woning met bovenverdieping net een boerenhuisje in een sprookjesbos. Wanneer we stoppen en uitstappen, zie ik een bordje aan de deurkruk hangen waarop staat: 'Ik ben vissen'. Terwijl Ben de deur openmaakt schud ik verwonderd mijn hoofd. In elk groter en minder vreedzaam stadje dan Winter's End zou de boodschap net zo goed kunnen luiden: 'Niemand thuis. Inbreken zonder risico'. Vanbinnen vertoont het huis de gebruikelijke quasi-netheid die je bij verstokte vrijgezellen aantreft en het ruikt er een beetje muf en gronderig. Ondanks het sobere interieur heeft Bens huis een eigen karakter, gewoon omdat er al zoveel jaar in wordt gewoond. 'Het is niet veel, ' zegt hij, alsof hij mijn gedachten raadt. 'Maar het is voldoende. '
'Mij staat het wel aan. Het is beter dan mijn flatje in Boston. ' Wanneer we naar boven gaan, krijg ik dat vage gevoel van desoriëntatie dat ik altijd heb wanneer ik alleen in het huis van iemand anders kom. Elk zintuig is gespitst en zuigt alle informatie op over mijn nieuwe omgeving, terwijl mijn onderbewustzijn - dat net als bij iedereen direct het verschil aanvoelt tussen een modelwoning en een woning die al enige tijd wordt bewoond - me voorziet van een stroom van subtiele details en gegevens over de eigenaar. De kleine slijtplek op het kleed, de verzameling modderige laarzen op een krant op de overloop, de ingelijste landkaart van de county waarop bijna ieder riviertje staat aangegeven. Boven aan de zoldertrap trekt Ben aan het koordje van de lichtschakelaar en zegt: 'Hier staan ze ergens.' Schaduwen schieten weg naar de hoeken van de zolder als een tapijt van ongedierte dat wordt verrast door het plotselinge licht. En terwijl we tussen Bens rommel op zoek zijn naar de spullen van mijn vader, houden ze zich schuil achter talrijke dozen en zakken, wachtend op een kans om de vloer weer voor zich op te eisen. Uiteindelijk sleept hij achterin bij het dak twee nogal verdroogde kartonnen dozen tevoorschijn.

Wanneer ik mijn handen er bovenop leg, krijg ik onwillekeurig een hol gevoel in mijn maag. Ik ben nieuwsgierig naar de inhoud, maar tegelijkertijd aarzel ik om ze open te maken. Wat erin zit is persoonlijk. Dan hou ik mezelf voor niet zo belachelijk te doen en schuif de dozen naar het zolderluik waar meer licht is. Wanneer ik ze openmaak, voelt het oude karton stoffig en vezelig aan, bijna als suède of zacht leer. Vluchtig bekijk ik de inhoud. De eerste en zwaarste van de twee dozen bevat een paar vergeelde jaarboeken van de high school, wat verkreukelde juridische papieren van mijn vaders werk, een getuigschrift voor tien jaar trouwe dienst bij de vrijwillige brandweer, een bos oude sleutels, een mysterieuze vloeistof in een fles met een felgekleurd etiket met Spaans opschrift - een souvenir van een vakantie in Mexico, veronderstel ik - en een paar boeken over het maken van kunstvliegen. Een wolk van stof warrelt op als ik de tweede doos openmaak. Erin vind ik een paar fotoalbums, met witte plekken op de plaatsen waar mijn ouders favoriete foto's hebben weggenomen en een pakje losse foto's, bijeengehouden door een touwtje. Uit nieuwsgierigheid bekijk ik vluchtig de muf ruikende foto's. Familieleden, sommige mensen die ik niet ken - waarschijnlijk verre verwanten of oude vrienden - en wat opnamen van vermoedelijk vistochtjes. Zelf heb ik dierbare herinneringen aan de uitstapjes die ik met mijn vader maakte naar Claye Lake en andere plaatsen. Zelfs na negenentwintig jaar herinner ik me nog precies de eerste keer dat hij me meenam. Misschien heeft de tijd mijn herinneringen een beetje gekleurd, een psychologisch correctieproces, versterkt door de periode later in mijn leven dat we minder goed met elkaar konden opschieten. Toch denk ik er nog steeds met genegenheid aan terug. Ik staar naar het glinsterende, klotsende water onder mijn voeten en de lichtschittering van elk golfje dat de gammele houten steiger bereikt. Af en toe duwt een windvlaag tegen mijn rug en waait mijn haar, ondanks mijn nutteloze pogingen om het weg te halen, telkens voor mijn ogen. De koelbox waar ik tegenaan leun voelt ruw aan. 'Je gaat je toch nog niet vervelen, hé?' Ik til mijn hoofd op om mijn vader aan te kijken. Hij kijkt me aan met een mengeling van oprechte bezorgdheid en hoop dat ik me niet al de eerste dag van ons vis-tochtje begin te vervelen. 'Nee hoor, helemaal niet,' zeg ik, mijn hengel optillend om mijn enthousiasme te benadrukken. Ik keek gewoon naar het water. ' Hij grijnst. 'Hypnotiserend, vind je niet? Zo in het zonlicht vind ik het meer altijd op z'n mooist. Rustgevend.'
'Eh, ja.'
'Het is heerlijk om er even helemaal uit te zijn en nergens aan te hoeven denken.'
'Waarom is mam niet meegekomen?' vraag ik met het besef van het huwelijk van een zesjarige. 'Voor haar is het net zo goed een verzetje als voor mij, ' zegt pa glimlachend. 'Trouwens, vind je het niet leuk alleen met mij?' 'Tuurlijk wel. Denkt u dat we nog wat vangen om vanavond te eten?'
'Dat is niet zo belangrijk. Ik heb een paar biefstukken meegenomen. ' Hij buigt zich naar me voorover. 'Niet tegen mamma zeggen, hoor, ' zegt hij op samenzweerderige toon. 'Eigenlijk moet ik een beetje letten op wat ik eet.'

'Tuurlijk niet, pap, ' zeg ik, gniffelend om het gedeelde geheim. 'Pak achter je eens een biertje voor me, wil je. En neem zelf een cola als je wilt.' Ik leg de hengel op het plankier en ga staan om de koelbox open te maken, wat met mijn kleine handen niet al te best lukt. En wanneer de sluiting ten slotte onverwacht openspringt, is dat voldoende om me uit balans te brengen. Balancerend op de ballen van mijn voeten wankel ik nog even, maar val dan achterover in het water. Koud. Waterdruk brult in mijn oren. Dan raken mijn voeten de steenachtige bodem en ik sta, een beetje onzeker door het tegen mijn borst klotsende water en het plotselinge gewicht van mijn doorweekte kleren. Ik kijk omhoog naar de steiger, waar ik mijn vader met een plotselinge uitdrukking van angst op zijn gezicht voorovergebogen zie staan. 'Alex! Alles goed met je?' zegt hij, proberend niet te schreeuwen. Ik knik van ja, met mijn haar tegen mijn voorhoofd geplakt. Even blijft hij nog naar me staan kijken. Dan onderdrukt hij een lach. Wanneer hij me met kinderlijke verontwaardiging naar de uitdrukking op zijn gezicht ziet kijken, zegt hij: 'Sorry hoor, Alex. Dat komt door - je had jezelf eens moeten zien. ' Ik hoor hem binnensmonds giechelen. 'Sorry hoor, ' zegt hij weer, zijn ogen dichtknijpend. Ik doe wat de meeste kinderen in mijn toestand zouden doen. Ik gooi een armvol water omhoog naar mijn pa. Niet dat hij er erg nat van wordt, maar hij gooit zogenaamd geschrokken zijn armen in de lucht en ik gooi nog meer water naar hem. Pa schatert van het lachen wanneer hij met al zijn kleren aan in het meer springt, waar het watergevecht nu pas echt losbrandt. Die avond eten we gehuld in truien biefstuk bij de open haard. Opgerold op de bank, val ik naast mijn vader in slaap. Zo herinner ik het me tenminste. Zo wil ik het me herinneren. Jaren later zit ik in mijn kamer op college met de telefoon aan mijn oor. Aan de andere kant van de lijn hoor ik mijn vader vragen of ik tijdens de zomervakantie nog naar huis kom. Hij dringt niet aan; voor mijn vertrek hebben we nogal wat meningsverschillen gehad over mijn toekomstige carriëre. Sinds die tijd ben ik niet meer terug geweest. 'Het spijt me, pa,' zeg ik tegen hem. 'Kurt heeft Howard en mij uitgenodigd om bij zijn tante in Rochester te komen logeren. We gaan daar een poosje in een klein restaurant werken om wat geld te verdienen en we blijven de hele zomer.'
'Dus je komt helemaal niet naar huis?' Het antwoord is 'nee'. Alles is tussen ons weer in orde, maar ik ben liever bij mijn vrienden dan naar het noorden te gaan. 'Ik denk het niet,' zeg ik. 'Het hangt er een beetje vanaf hoe alles loopt.' 'Nou, bel dan maar wanneer je kans ziet om ma en mij te bezoeken. Bel ons in ieder geval, gewoon om te laten weten hoe het met je gaat.'
'Zal ik doen, pa.' Even valt er een stilte, die ik gebruik voor een slok van het bier in mijn andere hand. Ik ben nog steeds trots op je,' zegt mijn vader dan. 'Wat je ook doet. Tenslotte ben je mijn enige zoon.'

Die zomer ben ik niet naar huis gegaan. Ik ben nooit meer thuis geweest. Mijn ouders kwamen me op Thanksgiving bezoeken, en het volgend jaar opnieuw. Tegen de tijd dat ik ze ging bezoeken, voor het eerst in veertien jaar, waren ze verhuisd naar Miami. Met een zucht doe ik de dozen dicht voor we ze van de zolder de trap af dragen en naar de wachtende camper sjouwen. Terug in de stad, helpt Ben om ze in de bagageruimte van mijn auto te zetten en slaat dan het stof van zijn handen. 'Bedankt, ' zeg ik tegen hem. 'Na het ongeluk ben ik er nooit toe gekomen om in de spullen van mijn ouders te duiken. Maar deze zal ik met zorg uitzoeken. '
'Geen punt, knul. Gewoon een gebaar tegenover oude vrienden. Zeg, mocht je wat tijd overhebben, ik ga een paar dagen vissen bij de McLean River. Iets ten noorden van Ashland komt op Route 11 een onverharde weg uit. Daar sta ik een paar kilometer verderop. Mocht je zin hebben, kom dan gerust langs.'
'Dat lijkt me leuk, ' zeg ik knikkend. 'Als ik tijd heb zal ik dat zeker doen. Hoewel ik in geen jaren heb gevist, niet sinds de tijd dat mijn vader me meenam naar Claye Lake, waar hij toen ik jong was altijd een huisje huurde. ' Even komt er een vreemde blik in zijn ogen. Triestheid? 'Maakt niet uit. Zelf ga ik meestal voor de rust en de natuur. Wat ik vang kan me niet zoveel schelen. ' Ben krabbelt wat op de achterkant van een stukje papier. 'Hier heb je mijn nummer. Bel me op als je de camper niet kunt vinden. Het was goed om je weer te zien, Alex. Hou je haaks. '
'Jij ook. ' Ben klimt weer in zijn camper, die kuchend tot leven komt en in noordelijke richting wegrijdt. Ik kijk hem na tot hij uit het zicht is verdwenen en loop dan terug naar mijn eigen auto. Net als ik wil instappen, hoor ik mijn naam roepen. Als ik omkijk, zie ik burgemeester Saville zwaaien en gehaast op me toelopen. Alles wat ik wil is teruggaan naar mijn hotel en slapen, maar plichtsbesef weerhoudt me ervan om hem te negeren. Dus laat ik me door hem inhalen. 'Meneer Rourke,' zegt hij. 'Hoe staan de zaken ervoor?'
'Wel goed, denk ik. Wat kan ik deze keer voor u doen, meneer de burgemeester?' Saville strijkt zijn haar glad achterover tegen zijn schedel. Ik ben onderweg naar een vergadering - nou ja, eigenlijk meer een informele bijeenkomst - met wat zakenmensen uit de stad. Het zou geen kwaad kunnen om ze wat positieve dingen over het moordonderzoek te vertellen. U weet wel, dat alles nu gauw opgelost en verleden tijd is. Heeft u misschien even tijd om ze te ontmoeten?' Ik denk aan mijn kamer in het Crowhurst Lodge en ik voel het laken bijna tegen mijn wang en de koesterende warmte van mijn bed. 'Ik ben nogal moe, ' zeg ik. 'Misschien morgen, of een andere keer...'
'U zou me een grote dienst bewijzen als u even kon, gewoon om ze te laten weten dat alles naar wens gaat, ' dringt hij aan, bijna smekend. In zijn ogen zie ik iets van radeloosheid; wat ooit een zekere herverkiezing scheen, lijkt nu op losse schroeven te staan. In een kleine plaats als Winter's End weegt een brute moord zwaarder dan in een grote stad. Ik moet denken aan wat Dale zei over de sensationele artikelen in de krant van Leonard.

'Oké,' zeg ik. 'Maar niet langer dan een halfuur.' Het is stil in de Sawmill. De jukebox staat uit. Hoogstens tien zakenmensen van de stad, op twee na allemaal mannen, zitten rond een paar tafeltjes in de achterste hoek. Verder is er niemand. Saville gaat me voor en introduceert me. Ze lijken allemaal op elkaar. Iemand haalt een biertje voor me. Iemand anders zegt: 'Zo, zijn jullie hier gauw mee klaar, zodat we ons normale leven weer kunnen oppakken?' Ik glimlach, knik, antwoord en spreek geruststellende woorden. Ja, we hebben de verdachte op heterdaad betrapt. Ja, hij verdwijnt voor lange tijd achter de tralies. Nee, er zullen in de stad geen doden meer vallen. Nee, ik betwijfel of het toeristenbezoek zal teruglopen. Al gauw verschuift het gesprek naar andere onderwerpen en ik krijg de indruk dat deze 'vergaderingen' zelden iets zinvols opleveren. Het zijn gewoon winkeleigenaars die lucht geven aan hun ongenoegen. De verplaatsing van interesse stelt me in staat om de anderen even te vergeten en mijn eigen gedachten te ordenen. Wanneer de discussie na een poosje even stilvalt, maak ik van de gelegenheid gebruik om Saville een paar vragen te stellen; misschien dat hij nog bruikbare informatie heeft. 'Ja, meneer Rourke, u wenst?' Hij loopt een paar passen bij het tafeltje vandaan en dempt zijn stem, zodat we min of meer vertrouwelijk met elkaar kunnen praten. 'Hoe lang vervult u dit ambt al?'
'Iets langer dan tien jaar. Waarom?'
'Dan moet u Henry Garner hebben gekend,' zeg ik. Hij knikt met een neutraal gezicht, kennelijk afwachtend welke kant mijn vragen opgaan. 'Klopt, vanaf een paar jaar voor de brand; hij kwam niet van hier. Ik weet nog dat hij het oude Wade House kocht. Ik was toen nog een tiener, natuurlijk.'
'Hij moet toen behoorlijk jong zijn geweest voor iemand die zijn eigen kindertehuis leidt. Hoe was hij als mens?' Hij denkt even na. 'Nauwgezet lijkt me de beste typering, ' zegt hij dan. 'Hij hield van orde en netheid, of het nu een zakelijk gesprek was of een gewone lunch. Iemand die voor alles een tijd en een plaats had.'
'Dus nogal een onbuigzaam type?' Saville knikt. Ik kan me herinneren dat hij bijna een rechtszaak is begonnen wegens een onderhoudsrekening voor St. Valentine's, waarvan hij een paar extra posten weigerde te betalen. Uiteindelijk haalde het bedrijf bakzeil en kreeg hij zijn zin. '
'Was hij ook zo strikt met de kinderen?' Ik stel de vraag snel en direct, als een verbaal equivalent van aanvallen vanuit de zon. 'Dat weet ik niet, ' zegt Saville voor hij heeft kunnen nadenken. Even zwijgt hij. 'Er waren kinderen die zo nu en dan naar een andere school gingen, maar ik veronderstel dat kinderen in zo'n situatie problemen kunnen hebben. Ik heb nooit geweten hoe hij de zaken in zijn tehuis regelde, maar ik betwijfel of hij problemen zou hebben getolereerd. Zo'n type leek hij me niet. '
'Waren er nooit geruchten over misstanden op St. Valentine's?'
'Nooit. Natuurlijk waren er kleine dingen waar mensen over kletsten, maar dat duurde nooit lang. Zoals geloof ik die keer toen een familielid een van de kinderen uit het huis wilde ontvoeren, wat de politie verhinderde. Iemand uit de stad, wiens kind daar was geplaatst. ' Hij haalt zijn schouders op en kijkt me dan weer aan. 'Zoals ik zei, kleine dingen.

Sorry dat ik u niet verder kan helpen. Houdt dit verband met wat u gisteren bij Valentine's hebt gevonden?'
'Min of meer, meneer de burgemeester, ' zeg ik. 'Gewoon wat achtergrondinformatie, meer niet. Ik stel het op prijs. O ja, gewoon uit nieuwsgierigheid, kent u toevallig deze vrouw?' Licht fronsend en kauwend op zijn onderlip kijkt hij even naar het medaillon dat ik hem toon. Dan schudt hij zijn hoofd. 'Volgens mij niet, ' zegt hij. 'Misschien dat ze aan iemand of iets herinnert, maar ik heb geen idee aan wie. Het spijt me. ' Na een minuut of tien verontschuldig ik mezelf en vertrek. De vooraanstaanden van de stad mompelen een afscheid en ik loop terug naar waar mijn Corvette staat geparkeerd. De Crowhurst Lodge is vuilwit onder een grijs bewolkte lucht. In plaats van me hongerig aan te staren, hebben de twee uit de muur gebikte gezichten nu een peinzende uitdrukking, alsof ze de kansen afwegen op regen. De gietijzeren klopper lijkt naar me te knipogen als ik de deur openduw en me door het verlaten, meer dan ooit op een sarcofaag lijkende hotel, naar mijn kamer begeef. Ik kleed me uit en neem twee van de slaappillen die ik vanochtend heb gekregen. Dan ga ik op bed liggen en luister naar het zachte ruisen van de bomen rond de parkeerplaats. Een kwartier later ben ik van de wereld.