1

De morgen is al een behoorlijk eind op weg wanneer ik het rode bakstenen gebouw in het Fenway-district in Boston bereik waarin mijn kantoor, werkplaats en tweede huis zijn ondergebracht. Ondanks de koele lucht voel ik de warme meizon op mijn rug. De hemel is staalblauw, met hier en daar een verdwaalde witte wolk. Als ik om me heen kijk om de weg over te steken, zie ik uit mijn favoriete koffieshop een groepje studenten komen van de Boston University, niet ver van de rivier. De plastic beker met de beste koffie uit deze zaak voelt warm - in feite te warm - in mijn hand. Maar vanmorgen heb ik het nodig. Ik ben moe, mijn ontbijt in een benauwd wegrestaurant tjokvol vroege truckers en bouwvakkers is al uren geleden, en ik heb gisteravond te veel gedronken. Ambtshalve, dat wel. Ik beklim de trap en kom in de met wijnrood tapijt belegde hal. Een bord bij de dubbele lift vermeldt in zilverkleurige letters de vijf andere bedrijven waarmee we het gebouw delen.
Even overweeg ik huichelachtig om uit gezondheidsoverwegingen de trap te nemen. Maar dan druk ik, zoals altijd, op de knop. In de lift bekijk ik mijzelf in de spiegelwanden. Ik zie er precies uit zoals ik me voel: hondsmoe, ongeschoren, en met de behoefte aan een douche en een nacht slaap. Ik overweeg om mezelf een beetje te fatsoeneren, maar besluit vervolgens dat het de moeite niet loont. Als ik vandaag indruk moet maken op klanten, dan zal ik moeten terugvallen op het resterende beetje charme in mijn vermoeide ogen. Op betere dagen wordt wel gezegd dat ik vaag doe denken aan een broodmagere versie van Gary Grant, maar vandaag neem ik genoegen met elke gelijkenis met het menselijk ras. Terwijl de liftdeuren openglijden, lukt het me om met één hand een sigaret uit de zak van mijn afgedragen leren jack te vissen en naar mijn mond te brengen. Steeds opnieuw beloof ik mezelf om mijn huidige aantal van ruim dertig per dag omlaag te brengen, maar het wil me maar niet lukken.
Terwijl ik links de hoek om sla naar onze receptie, waar ik Jean, onze secretaresse, goedemorgen zwaai, steek ik mijn sigaret aan, neem een diepe haal en zuig mijn longen vol met rook, carciogenen en andere zwarte troep. Kortom, alle ingrediënten voor een voedzaam ontbijt. 'Robin Garrett & Co', vermeldt het naambordje op de geopende deur achter me. Met in kleinere letters daaronder: 'Erkende privé-detectives, deurwaarders, adviseurs op het gebied van bedrijfsbeveiliging en strafrecht'. Ik slenter naar de deur naast Jeans bureau en loop ons ruime kantoor binnen. Het is Spartaans ingericht. Vijf bureaus, een koffieautomaat, een waterkoeler. Rijen stalen boekenkasten, vijf stalen dossierkasten. Kunstleren bureaustoelen, wat potplanten en enkele ingelijste foto's aan de muren. Twee van onze drie jongere medewerkers zijn aanwezig en druk bezig aan de telefoon.
Wanneer ik mijn koffie op mijn bureau zet en in mijn stoel ga zitten, roept de man vanachter het bureau aan de andere kant van het kantoor: 'Kijk nou eens wie we daar hebben.' Technisch gesproken is Robert Garrett mijn baas, wat me dus zijn ondergeschikte maakt. Maar eigenlijk werken we als partners samen en zijn we al jaren bevriend, veel langer dan de drie jaar die ik bij hem werk. Hij was in z'n eentje gestart en had uitgebreid toen de zaken gingen lopen. Sinds we samen een duo hadden gevormd, was het bedrijf uitgebreid met Jean en drie andere speurders, en naar een betrekkelijk luxueus kantoor verhuisd. Enkele jaren geleden hadden we overwogen om de naam te veranderen in zoiets als 'Garrett, Rourke, & Co', zodat de naam van ons beiden werd vermeld. Maar uiteindelijk zagen we ervan af - onze bestaande klanten zouden er alleen maar van in de war raken. 'Morgen, Rob, ' zei ik, een slok van mijn koffie nemend en mijn post doorkijkend. 'Wat voor tijd noem je dit eigenlijk?' Hij is niet echt geïrriteerd, hij vindt het gewoon leuk om af en toe de bazige chef uit te hangen. Het is een spelletje dat we allebei meespelen. 'Ik noem het halfelf,' antwoord ik. 'Als het al een andere naam heeft, dan heb ik die nog niet gehoord. '
'Verslapen of een kater? Je woont hier vlakbij, dus het verkeer kan het niet zijn. '
'Geen van beide. Ik heb gewerkt. '
'Nee maar, wat krijgen we nou, ' zegt hij, sarcastisch een wenkbrauw optrekkend. 'Wie ben je, en wat heb je met Alex gedaan?' 'Niets wat een maand slaap en een paar aspirines niet kunnen verhelpen.

We kunnen de Ingrams vertellen dat hun kleine Jamie hokt bij zijn vriendin Chrissie Evans, in een flatje aan Bedford Avenue. Zij studeert nog aan de universiteit, en hij is de huidige "medewerker van de maand" bij Miss Mona's Fried Chicken op Douglas. Na daar te zijn geweest, kan ik alleen maar opmerken dat er weinig competitie is voor deze eretitel. Hij is nog steeds niet bereid om contact met zijn ouders op te nemen, maar ik heb hem wel zover gekregen dat hij mij zijn telefoonnummer heeft gegeven. ' Ik neem een grote slok korrelige, extra sterke espresso. 'Gisteravond heb ik doorgebracht met een paar van Chrissies kennissen, en de nacht in de bedrijfsauto, wachtend voor haar appartement tot zij of Jamie verscheen. Om halfnegen kwamen ze opdagen. We hebben gepraat. Best aardig joch, zeker wanneer je in aanmerking neemt dat we beiden niet op ons best waren.'
'Dus we kunnen de Ingrams onze definitieve rekening sturen. Weer een tevreden klant, ' zegt Rob met een voldane glimlach op zijn gezicht. 'Voor ze de rekening hebben gezien, zou ik ze nog niet zo willen noemen,' waarschuw ik hem met een vermoeid lachje. 'Nog wat nieuws hier?'
'Wat routinezaakjes. De jongens zijn er nu mee bezig. En ik ben nog wat dingen aan het afronden voor Tynon, Oliver and Co. O ja, er is een telefoontje voor je binnengekomen van het kantoor van een of andere sheriff in Hicksville County. Ze vroegen of je ze wilde terugbellen. Naam en telefoonnummer liggen ergens op je bureau.' Rob, die uit Chicago komt, beschouwt alles wat niet met stadsbeton is bedekt, met inbegrip van het gebied waar mijn wortels liggen, als het 'Grote Witte Noorden'. Ook hier bedoelt hij niets kwaads mee. Net als zijn eerdere 'baas'-act, behoort ook dit tot zijn repertoire. Ik zoek mijn bureaublad af naar het nauwelijks leesbare handschrift van mijn baas. Na een paar seconden valt mijn blik op een stukje envelop met daarop de naam Dale Townsend en een telefoonnummer. Ik ken Dale. Of liever gezegd, ik kende Dale. We groeiden samen op in een kleine stad en toen we jong waren was Chris, zijn twee jaar jongere broer, mijn beste vriendje. In de zeventien jaar die na het verlaten van het college zijn verstreken, heb ik Dale maar één keer gesproken, anderhalfjaar geleden, en dat was zakelijk. In de kleinere steden rond Presque Isle, in het oosten van Aroostook County, Maine, had een inbreker het op winkels gemunt. Na de deur met een voorhamer te hebben ingebeukt, rende de dader naar binnen, waar hij zich meester maakte van de kassa, om daarna weer net zo snel te verdwijnen als hij was gekomen. Om inbraakalarm en videocamera's scheen hij zich niet te bekommeren; hij hield zijn gezicht verborgen, en verder vertrouwde hij op zijn snelle vertrek om arrestatie te voorkomen. Gewoonlijk werd de kassa een paar straten verderop geopend en leeg door agenten teruggevonden. Een advocaat, die tot een paar maanden daarvoor nog in Boston had gewerkt, raadde Dale aan eens contact met mijn firma op te nemen, aangezien we voor een winkeliersvereniging in de stad ooit eens een zaak met een soortgelijke inbreker hadden opgelost. Wat Dale deed, en ik verdiepte me in wat zijn bureau en de politie van Maine te weten waren gekomen. De eerste inbraak, bij een zaak met de naam J. P. 's, leek het beste getimed en voorbereid, en had dus ook de grootste buit opgeleverd. Ik stelde ze voor het winkelpersoneel en de voormalige werknemers eens onder de loep te nemen, en ook hun kennissenkring.

De dief bleek het vriendje te zijn van de zus van de assistent-bedrijfsleider, zodat hij goed wist hoe de zaak was beveiligd en wanneer er het meeste te halen viel. Maar ik wil niet opscheppen; ik heb de misdaad niet opgelost. Een veiligheidscamera bij een chauffeurscaféaan Route 1 had tijdens de inbraak zijn nummerplaat geregistreerd. Maar ik had wel geholpen. Ik vraag me af waar Dale deze keer mee komt. Misschien heeft hij iets anders voor me, maar het kan ook gewoon privé zijn. Ik pak de telefoon en toets het nummer in. Hij gaat één, twee keer over, en dan zegt een stem: 'Sheriff Townsend. '
'Dale? Met Alex Rourke. Je hebt me eerder proberen te bereiken. Hoe staat het leven?'
'Hé, Alex! Dat is lang geleden. Hier gaat het niet slecht, alleen is het nu een beetje hectisch.' Hij heeft een zware, hese stem. De laatste keer dat we samenwerkten hadden we elkaar alleen door de telefoon gesproken, dus heb ik geen idee hoeveel hij is veranderd in de zeventien jaar sinds ik hem voor het laatst heb gezien. Afgaande op zijn stem, stel ik me Dale voor met een baard en het postuur van een vrachtwagenchauffeur. 'Hoe gaat het met Chris?' vraag ik. 'Nog steeds bij de Kustwacht?'
'Inderdaad. Hij zegt dat hij ergens in september een paar weken naar huis komt. Kom dan hierheen, dan kunnen we gezellig een borrel pakken.'
'Goed idee. Wat kan ik voor je doen?'
'We zitten hier met een vreemde zaak, en ik dacht dat jij ons misschien zou kunnen helpen, net zoals bij die zaak met Sharp.' Zijn uitdrukking 'vreemde zaak' wekt mijn belangstelling. 'Op de avond van de vijftiende hebben we een man gearresteerd op verdenking van moord. We troffen hem zes kilometer buiten de stad aan. Daar stond hij midden op de weg, met in elke hand een mes, en het lichaam van het slachtoffer aan zijn voeten.'
'Ten zuiden van Winter's End?' Daar zijn Dale en ik opgegroeid, een stadje in de beboste heuvels van de uitlopers van de Appalachen, in het noordoosten van Maine. Moord was in deze county altijd een zeldzaamheid geweest, en zeker in de stad. Ik kan me niet herinneren in de achttien jaar dat ik daar heb gewoond, daar ooit iets over te hebben gehoord. Dit moet daar een hele sensatie zijn. 'Klopt,' gaat Dale verder. 'Volgens de lijkschouwer en het forensisch team dat de State Police naar de plaats van het misdrijf had gestuurd, hadden de messen die de man vasthield de juiste afmetingen om de moordwapens te kunnen zijn. Toen we het slachtoffer vonden, was ze nog geen uur dood, waarschijnlijk zelfs minder dan een halfuur.'
'Oké. Zo rond het tijdstip van overlijden heb je dus een verdachte op de plaats van het misdrijf, met de moordwapens in zijn handen en het slachtoffer aan zijn voeten. Volgens mij een duidelijke zaak.'
'Dat zou je zeggen, he?' zegt Dale. 'Maar daar beginnen nu juist de problemen. ' Wat 'de problemen' ook mogen zijn, zijn stem klinkt ongemakkelijk. 'Ten eerste hebben we geen enkele vingerafdruk van de man op het lichaam of de messen aangetroffen. Dat kan misschien komen vanwege de geribbelde handgrepen, terwijl de regen het nog moeilijker heeft gemaakt. '
'Regende het?'

'Onvoorstelbaar. Ik ben tijdens de arrestatie bijna verdronken. Ik was op weg naar een gezellig huis en een warme maaltijd, maar mooi niet.'
'Was er verder nog wat te vinden?'
'In twee dagen hebben we geen enkel spoor van bloed op de man of zijn kleding kunnen vinden - zijn bovenlichaam was trouwens ontbloot. En op de weg ook niets, dankzij de stortregen, dus kunnen we er niet voor honderd procent zeker van zijn dat de moord ook daar heeft plaatsgevonden.' Ik meen me te herinneren dat bloed het beste met koud water kan worden verwijderd. Dus een paar uur in de stromende regen kan hetzelfde resultaat hebben gehad. 'Dus op geen van beiden werd ook maar iets aangetroffen? Geen enkele indicatie dat ze zich heeft verzet?'
'Nog geen schrammetje. Een paar blauwe plekken op haar rechterarm, alsof iemand haar daar heeft vastgegrepen. Ze was naakt en haar kleren hebben we nergens kunnen vinden. Wat er opnieuw op kan duiden dat ze niet op de plek is vermoord waar we haar hebben gevonden.'
'Wie was ze?'
'Angela Lamond, veertig jaar oud, verpleegster bij de plaatselijke kliniek. We hebben haar huis doorzocht, maar ook dat heeft niets opgeleverd. ' Ik knik zwijgend. 'En wie is de man?' Even blijft het stil aan de andere kant van de lijn en ik meen een diepe zucht te horen. 'Dat is het grootste probleem. Dat weten we niet en hij wil het ons niet vertellen. Hij had geen identiteitsbewijs bij zich. We hebben zijn vingerafdrukken door de computer gehaald, zonder resultaat. Hij heeft geen strafblad. We hebben gezocht in de computerbestanden van de FBI en van de State Police, je weet wel, het NCIC en het VICAP, maar tot nu toe zonder resultaat. Ik heb zijn foto en gegevens direct naar de andere bureaus gestuurd en ze verder op de hoogte gehouden. Tot nu toe geen reactie.'
'DNA?'
'Er was niets wat op aanranding of verkrachting wees, dus ik verwacht niet dat hij voorkomt in de forensische index.' Weer zwijgt hij, maar deze keer korter. 'We hebben de man bij het slachtoffer aangetroffen, maar we weten niets over hem en zolang hij ons niet vertelt waarom hij het heeft gedaan, hebben we ook geen motief. Dat laat een gat open dat de officier van justitie graag gedicht zou zien. Het zal voor ons verdomme al moeilijk genoeg worden om te bewijzen dat hij een motief voor zijn daad had als hij gewoon een thuisloze zwerver blijkt te zijn. Heb jij in je tijd bij de FBI ooit zoiets bij de hand gehad?'
'Op de academie heb ik lessen in ondervragingstechniek gevolgd, en ook toen ik ging werken bij het Nationale Centrum voor Analyse van Geweldsmisdrijven. ' Maar dat is lang geleden, voeg ik er in gedachten aan toe. 'Mooi zo. Als je kunt, zou je dan naar Houlton willen komen om een praatje te maken met onze onbekende? Misschien dat jij iets uit hem kunt krijgen.'
'Hoe spraakzaam is hij?' 'O, spraakzaam genoeg. Alleen niet over zichzelf of de moord.' 'Wie behartigt zijn belangen?'
'Tot nu heeft hij van zijn recht op een advocaat afgezien. Hij zegt dat hij elke advocaat kan krijgen die hij nodig heeft, maar dat hij daar nu nog geen behoefte aan heeft.' Ik denk even na. Het gebeurt niet vaak dat een sheriff zich zo nadrukkelijk met een onderzoek bemoeit.

Dale voor onderweg. Ik ben een echte bluesliefhebber: Roy Buchanan, J. B. Lenoir, Howlin' Wolf. Ook gaat mijn oude, maar goed onderhouden Colt M1911 mee, enkele patroonhouders gevuld met. 45-patronen met holle punt, en een mes dat ik enkele jaren geleden hier in de stad van een punker heb afgenomen. Ik gebruik het om in vuil en afval mee te porren, of, een enkele keer, om me ergens toegang te verschaffen waar ik niet geacht word te zijn. Voor min of meer hetzelfde doel bevinden zich in de gereedschapskoffer in mijn auto een koevoet, een paar zware kniptangen, een dopsleutelset en een aantal dunne sleutelvijltjes. Ik maak er niet vaak gebruik van, maar zo nu en dan kunnen ze van pas komen. Wanneer ik klaar ben met pakken, vlij ik me neer op mijn zwartvilten sofa, met Boy Williamson  op de stereo, en een flesje Mexicaans bier binnen handbereik.