4
De zon zakt weg boven de verre heuvels van de
Appalachen wanneer ik op Route 11 de met een aantal boeketten
gemarkeerde plaats bereik. Ik stop langs de kant van de weg en stap
uit. Kleine gele en rode bloemen, verpakt in een kegel van
transparant folie. De bloemblaadjes zijn omgekruld en verwelkt.
Achter me hoor ik het portier van Dale's Jeep dichtslaan wanneer ik
me vooroverbuig om de kaartjes op deze in dit lege landschap zo
opvallende rouwboeketten te lezen. Angela - Voor altijd in onze
'herinnering, voor eeuwig in ons hart. We houden van je en missen
je meer dan woorden kunnen zeggen. Geen van de kaartjes draagt de
naam van de schenker. Ik vraag me af of ze welgemeend zijn, of dat
ze alleen maar zijn neergelegd door mensen die denken een gebaar te
moeten maken, ook al menen ze het niet. 'Waarschijnlijk van mensen
uit de stad, ' zegt Dale achter me. Ik knik en sta op. 'Waar lag ze
ongeveer toen je haar vond?' Dale brengt me naar een plek in het
midden van de rijbaan naar het noorden, niet verder dan zes meter
van mijn motorkap. Op het zwarte wegdek zijn nog steeds vage
krijtsporen zichtbaar van het forensisch onderzoek, de rest is
waarschijnlijk weggespoeld. 'Hier,' zegt hij. 'Met het hoofd naar
het noorden, liggend op haar rechterzij. Is dit echt nodig?'
'Er was een reden waarom ze stierf, en die moeten wij weten, ' zeg
ik. Ik moet de plaats van het misdrijf hebben gezien en de route
nalopen die Angela na haar werk heeft genomen. Ook zou ik graag een
kijkje in haar huis willen nemen. Je zei dat je geen details over
haar persoonlijke geschiedenis had?'
'Een paar, maar volgens mij wordt dat wel meer als we verdergraven.
Denk je dat het van belang is?' Ik buk me om het asfalt aan te
raken. 'Probeer altijd het slachtoffer te leren kennen, Dale.'
'Onze verdachte schijnt trouwens nogal veel van je te weten. Wat
bedoelde hij volgens jou met "ik heb op u gewacht"?'
'Ik weet het niet.' Dale's jas ritselt als hij zijn handen diep in
zijn zakken wegstopt tegen de kou. 'Hij klinkt goed opgeleid, '
zegt hij. 'Vind je dat we bij colleges en universiteiten navraag
naar hem moeten doen?' 'Je kunt het proberen,' zeg ik
schouderophalend, 'maar ik betwijfel of het wat oplevert. Om te
beginnen informeer je naar een naamloze student tussen duizenden
andere. En ten tweede geloof ik niet zo in een goede opleiding.
Volgens mij klinkt hij eerder zeer belezen. Niet door onderwijs,
maar door wat hij, zelf heeft opgestoken. '
'Hoe kom je daar zo bij ?'
'De manier waarop hij praat. ' Ik sta op en haal een samenvatting
van de notities over de plaats delict uit mijn jack. 'Hij citeert
van alles en komt met informatie, maar daar zit geen patroon in.
Het is net of iemand een gedicht voorleest zonder daar een ritme
aan toe te voegen. Herinner jij je de natuurkundeles op school
nog?'
'Ja, natuurlijk. Ik was er toen niet bepaald goed in.'
'Nou, je weet nog hoe ons geleerd werd natuurkunde-proeven te
beschrijven? Wat je probeerde te bewijzen, de apparatuur, de
methode, het resultaat? Als je dat eenmaal hebt geleerd, zit het in
je hoofd, en blijf je dat de rest van je leven op die manier doen.
Net als fietsen. Nicholas praat alsof hij van resultaat naar
apparatuur springt, en vervolgens naar een conclusie.' Dale knikt.
'Ik begrijp wat je bedoelt.' Snel bekijk ik even een paar met een
groothoeklens genomen politiefoto's die haar hele lichaam laten
zien. Daarna dwaalt mijn blik over het asfalt, de velden aan
weerszijden van de weg, en de smalle betonnen waterafvoer. 'In het
gras waren geen sporen, zei je?' 'Nee.' De kniehoge grashalmen die
het aan de weg grenzende voormalige akkerland overdekken, zijn nu
opzij geduwd en vertrapt ten gevolge van het grondige onderzoek van
de directe omgeving van de plaats van het misdrijf. In de verte
tekent zich de rand van het bos af dat het rechthoekige grasland
als een donkere lijn omzoomt; vijf kilometer naar het noorden,
achthonderd meter naar het zuiden, en anderhalve kilometer in
oostelijke en westelijke richting. De velden zijn leeg en vlak, en
een stevige bries uit het westen doet de groene stengels golven.
Wanneer we door een donkerrode station wagon worden gepasseerd,
gaapt de hele familie nieuwsgierig naar het zonderlinge overleg
tussen de sheriff en de vreemdeling in het leren jack.
'Waarom moest hij haar hebben?' vraag ik aan
Dale, hoewel we beiden weten dat het een retorische vraag is. 'Of
dit is een oerstomme plek om een lijk te dumpen, of het is heel erg
slim en hebben we iets over het hoofd gezien. Schraapsels vanonder
de vingernagels hebben niets opgeleverd?'
'Nee. Waar denk je aan?' Ik gebaar naar de weg in de richting van
de stad. 'Als hij niet door de velden is gekomen, dan moet hij over
de weg zijn gekomen. En vanwege het passerende verkeer, al is het
maar weinig, kan hij niet te voet zijn gekomen. Als hij met haar
door de waterafvoer is gelopen, dan kon hij plat met haar gaan
liggen wanneer er een auto voorbijkwam. Maar als hij dat deed, dan
moet ze gruis en modder onder haar nagels hebben gehad. Heeft de
lijkschouwer haar tenen onderzocht?' Ik weet het niet.'
'Oké, ik zal het haar morgen vragen. Laten we Angela's route naar
huis controleren. Rij langzaam - ik wil de bossen rond de stad een
beetje in me opnemen.' De smalle zoom van beuken en berkenbomen die
de scheiding vormt tussen de velden en de stad, lijkt door de
moordenaar niet gebruikt te zijn om zich in te verschuilen. Het
terrein onder het heldergroene bladerdak is open en licht, met hier
en daar een struik. Typisch een gebied om je hond uit te laten. Dan
ben ik er voorbij en rijd ik langs huizen van rode baksteen en
witgekalkt hout. Brede gazons met diepgroen gras dat altijd groeit
na de eerste lentedauw. Op de opritten staan terreinwagens,
pick-ups, en robuuste sedans. Voor een toerist zou dit gewoon een
schilderachtige stad in Maine kunnen zijn, maar ik zie bladderende
verf onder de dakgoten, losse planken en smoezelige gordijnen.
Winter's End is een normale stad, met gewone mensen en alledaagse
problemen. Maar voor mij ligt dat toch iets anders; omdat het zo
vertrouwd is. Ik ben hier Zeventien jaar weggeweest, maar afgezien
van wat modieuze verschillen - hoofdzakelijk kleding en auto's - is
het of alles hetzelfde is gebleven. Ik had hier gisteren vertrokken
kunnen zijn.
Zoals iedereen die na lange tijd zijn geboortegrond bezoekt, zoek
ik op de gezichten van de mensen die ik passeer gelaatstrekken die
ik herken uit mijn jeugd. Straatnamen en gebouwen roepen verrassend
sterke gevoelens van herkenning op, gevolgd door herinneringen.
Skinner Street, waar Rhona Garde woonde toen we op de high school
zaten. De vrijpartij met haar toen haar ouders weg waren - voor ons
allebei de eerste keer - was waarschijnlijk de angstigste vijf
minuten van mijn leven. Renfrey's Liquor, nu een ijzerhandel, waar
mijn kameraden en ik six-packs bier kochten om dronken te worden in
Boynton Campground, een prachtige plek in de bossen ten noorden van
de stad. De kruidenierswinkel - nu een 7-Eleven van een landelijke
keten - waar ik mijn eerste bijbaantje had om mijn
inschrijvingsgeld voor het college te helpen verdienen. Ik zet mijn
herinneringen van mij af en parkeer tegenover het ziekenhuis in
Main Street. Terwijl Dale uit zijn Jeep klimt en zijn jack
rechttrekt steek ik een sigaret op. Een kalende man in trui en
geperste pantalon zwaait naar Dale en komt naar hem toe lopen.
'Goeienavond, sheriff,' zegt hij opgewekt. 'Hallo, Leonard. Ik
verwachtte al jou tegen het lijf te lopen.' Dale draait zich naar
me om. 'Leonard werkt voor de Bangor Daily News. Hij schrijft voor
hen over de zaak-Lamond.'
'En wie is dat, Dale? Hulp van buitenaf?' Ik
steek mijn hand uit. 'Alex Rourke.' Hij schudt hem kort, maar zijn
ogen nemen me belangstellend op. 'Alex is aangesteld om ons bij
deze zaak te helpen,' legt Dale de verslaggever uit. 'We zijn hier
samen opgegroeid, dus ik zou hem niet direct "hulp van buitenaf"
willen noemen. Niet helemaal, tenminste.' Leonard kijkt me
onderzoekend aan. 'Wat voor ervaring heeft u op dit gebied?' vraagt
hij. 'Als u me dat tenminste wilt vertellen. Het scheelt me een
hoop speurwerk en dan weet ik tenminste dat ik de juiste informatie
heb.'
'Ik heb bij de FBI gezeten,' zeg ik. 'Tegenwoordig werk ik als
privé-detective in Boston.'
'Nog wat nieuws ontdekt, Dale?'
'In dat geval ben jij de eerste die het hoort, dat beloof ik.
Luister, we moeten ervandoor. Mocht je nog iets meer willen weten
van Alex, hij logeert in de Crowhurst Lodge. Dan kunnen jullie
onder een biertje praten.'
'Oké, ' zegt Leonard. 'Tot kijk, Dale, u ook, meneer Rourke.' Dale
begint pas weer te praten wanneer we de weg oversteken. 'Gewoonlijk
heb ik geen enkel probleem met Leonard,' zegt hij. 'Met
opdringerige journalistiek krijgen we hier maar zelden te maken en
bij hem hebben we daar nooit iets van gemerkt. We kunnen goed met
elkaar overweg. Maar bij zijn eerste artikel over Angela Lamond
gebruikte hij koppen als "stad in paniek" - je kent het wel,
verhalen over mensen die hun huis niet meer uit durven, of bang
zijn hun kinderen onbewaakt buiten te laten spelen. Hoofdzakelijk
flauwekul, ware het niet dat door zijn geschrijf de angst nogal
heeft toegeslagen. De eerste moord in jaren, en we hebben de dader,
maar de hele stad is gespannen. Byron was er niet erg blij
mee.'
'Byron?'
'De burgemeester. Je zult hem waarschijnlijk nog wel een keer
ontmoeten; ik heb hem verteld dat je zou komen. ' Inmiddels zijn we
bij de kliniek gekomen. Het is na sluitingstijd en het gebouw is
afgesloten. Nu Dale me heeft verteld hoe gespannen de sfeer in de
stad is, voel ik het zelf ook. Winter's End is net een cowboystadje
in het Westen waar de revolverheld komt binnenrijden. Luiken worden
dichtgeslagen, het gewone volk haast zich van de straat. Hier lopen
nog wel mensen op straat, maar ze zijn doelbewust onderweg. Niet
even stilstaan voor een etalage. Geen praatje onderweg, behalve dan
over de moord. Sinds ik hier ben heb ik nog geen enkel kind op
straat zien spelen. Onder een staalblauwe hemel begin ik in
zuidelijke richting Main Street af te lopen. Langs winkels met in
hun etalages handgeschreven kaartjes waarop garagesales worden
aangekondigd of vermiste huisdieren worden gezocht. De winkels zijn
karakteristiek voor een kleine stad: een paar kleine filialen van
supermarktketens, een winkel voor buitenkleding, een kleine
boekhandel. Niets groots, en de meeste zijn door de jaren
onveranderd gebleven. Het enige dat in andere handen is overgegaan,
zijn winkels die vanaf het begin al niet goed hebben gelopen. De
enkele zaken die open zijn lijken uitgestorven; verveeld personeel
staart me door de winkelruit aan wanneer ik voorbijloop. De rest is
gesloten. Bij het volgende blok sla ik op Carver rechtsaf. 'Is ze
zo gelopen?' vraag ik Dale. 'Voor zover we weten.'
Carver is een bochtige weg met aan beide kanten keurige woningen van rode baksteen met vrijwel identieke, goed onderhouden voortuintjes. Ze zijn zonder uitzondering minstens vijftig jaar oud. De meeste ramen zijn gesloten en door de dichte gordijnen lijken de huizen donker en verlaten. Maar elke keer wanneer we er een passeren, heb ik de indruk dat iemand binnen ons bespiedt. Een licht bewegen van het gordijn. In mijn ooghoek een glimp van een schaduw. Bij sommige huizen staan auto's op de oprit, of voor het trottoir. Een rode Toyota, een blauwe Cherokee, een bruine pick-up. Iets verderop in de straat laat een kleine vrouw van in de vijftig of zestig haar hond uit. Na een paar minuten lopen komen we op de kruising van Carver en Altmayer. De huizen hier zijn een fractie groter en bij de meeste is het metselwerk bekleed met witgeschilderde houten planken. In Altmayer woonden altijd de beter gesitueerden, hoewel dat al veranderde toen ik oud genoeg was om dat te weten. Nu stonden er gewoon de oudste huizen van Winter's End. Angela woonde een paar huizen van het kruispunt. Ze moest geen slecht salaris hebben gehad om zich zo'n huis te kunnen veroorloven. Bij de veranda liggen een paar boeketten en voor de voordeur is politietape gespannen. Dale maakt de voordeur open en bukt zich onder de tape door. Ik volg hem. Op de spiegel in de gang kleven papiertjes - hoofdzakelijk geheugensteuntjes en telefoonnummers van bekenden. Op haken achter de deur hangen een paar jassen. De meubels in de woonkamer zijn goed onderhouden maar vertonen tekenen van beginnende slijtage. Een televisie, de afstandsbediening op de salontafel en de tv-gids op de bank. Een geluidsinstallatie met een opbergrek voor cd's van Mozart, Vivaldi, wat soulmuziek uit de jaren zestig en een paar compilaties van eigentijdse muziek. Afgezien van een vuil bord en een mok in de gootsteen, is de keuken achterin netjes opgeruimd. Op een kalender op de muur zijn met balpen een paar datums onderstreept. Tante Jean jarig. J, E, C, 21.00 uur, in the Sawmill. Tandarts -14.30 uur! 'J", "E"en"C"? ' 'Jenny Wright, Evelyn Reilley en Caitlin Hill. Vriendinnen van haar. Ze gingen vaak met z'n vieren uit.' Ik kijk door het keukenraam naar de achtertuin. Hagen van heesters, wat bloemen en een keurig onderhouden grasveldje, heldergroen, welig lentegras. Dale volgt mijn blik en zegt dat het al door het forensisch team van de State Police is uitgekamd. Boven is de situatie niet veel anders. Het bed is onopgemaakt en op een stoel liggen een paar verdwaalde kledingstukken. Een van de laden van de toilettafel is niet helemaal dicht. Erbovenop staat een verwelkte roos in een glazen vaas.'Cadeau gekregen van een bewonderaar?' vraag ik. 'Ze had geen vriend,' antwoordde Dale. 'De mensen van de forensische dienst hebben het op sporen onderzocht, maar het enige dat ze hebben gevonden was een gedeeltelijke print van haar linkerduim op een van de bladen. We nemen aan dat ze hem zelf heeft gekocht.' 'Tja, waarschijnlijk wel.' Een schoenendoos in de klerenkast bevat diploma's, getuigschriften en enkele bedankbriefjes van vroegere collega's en patiënten van de kliniek.
Stille getuigen van een leven dat voorbij is.
Wanneer ik ze terug wil leggen overvalt me een gedachte en ik
blader opnieuw door de gebundelde papieren. 'Waar zoek je naar?'
vraagt Dale. 'Dit zijn allemaal oude papieren van haar werk. Ik
vraag me af of Angela ooit ergens heeft gewerkt waar ze met
geestelijk gehandicapten te maken heeft gehad -voor het geval onze
Nicholas niet goed snik blijkt te zijn.'
'Dat betwijfel ik - zo'n inrichting hebben we hier niet in de
buurt. Voor zover ik weet, heeft ze, voordat ze bij de kliniek
kwam, alleen maar als intern verpleegster bij het kindertehuis
gewerkt. ' Ik stop met bladeren. 'St. Valentine's? Waar vroeger het
oude Wade House stond, net buiten de stad?'
'Precies,' zegt Dale. 'Zes jaar geleden is het na een brand
gesloten.'
'Na mijn tijd,' zeg ik, hem over mijn schouder aankijkend. 'Toen ik
klein was, ging mijn vader daar zo nu en dan heen om een kind een
cadeautje te brengen. Ik ben een paar keer mee geweest. Van die
brand heb ik nooit iets gehoord.'
'Op een nacht zijn de personeelsverblijven tot op de grond toe
afgebrand, waarbij de directeur en een paar personeelsleden
omkwamen. De verzekering weigerde te betalen, zodat het tehuis
dicht moest. Nu ik eraan denk, je vader moet zijn opgeroepen om de
brand te blussen. ' Schouderophalend leg ik de papieren terug.
'Daar is de vrijwillige brandweer voor, Dale. Bestaan er nog
gegevens van de kinderen die daar hebben gewoond?' Dale schudt zijn
hoofd. 'Alles in rook opgegaan. Misschien dat er nog kopieën
bestaan bij de county of de gemeenteraad. Denk je dat er een kans
bestaat dat Nicholas een tijdje op St. Valentine's heeft gezeten?'
'Zou kunnen. Het is zeker de moeite waard om dat uit te zoeken.' We
gaan terug naar beneden en ik wacht op de veranda terwijl Dale
afsluit. De schaduwen beginnen te lengen en geven de stad een
sombere grijsblauwe tint. Vanaf hier lijkt Winter's End verstild.
Hoog boven de bomen in het westen cirkelen een paar vogels, zwarte
schaduwen tegen verre grijze vegen in de lucht. Verder beweegt er
niets. Maar er is wel geluid. Vaag hoor het ik lawaai van de
snelweg, en verderop in de straat schettert een te luide radio of
televisie. 'En, wat vind je ervan?' vraagt Dale. Ik kijk hem aan.
Zijn gezicht staat verwachtingsvol, alsof ik iets heb ontdekt
waarmee ik Nicholas aan het praten kan krijgen. Ik weet dat wat ik
hem ga vertellen een teleurstelling voor hem kan zijn. 'Voorlopig
nog niets,' zeg ik. 'Voorzover ik het nu zie, heeft niemand een
duidelijke reden om Angela dood te willen hebben, dus niets wijst
erop dat Nicholas een motief zou hebben.' Ik laat mijn blik over de
weg dwalen. 'En er is nog iets. '
'Wat?'
'Dat vertel ik je bij een biertje. Als je daar tenminste nog tijd
voor hebt voordat je naar huis gaat.' We lopen naar the Sawmill,
een van de twee bars die de stad rijk is. Ondanks de naam is het
merkwaardig genoeg Larry's die het meest door de mannen van de
houtbedrijven verder in het noorden wordt bezocht. De Sawmill is
een onbestemd gebouw met weinig ramen en een vrije inloop.
De vloer is belegd met nieuw ogende
donkergroene tapijttegels. De donkerhouten bar, tafeltjes en de
rest van de inrichting geven de gelegenheid een warme uitstraling,
die weer gedeeltelijk teniet wordt gedaan door de felle
blauw-en-witte verlichting boven de bar en de tafeltjes. De
barjuffrouw lijkt een jaar of twee jonger dan ik. Terwijl ze de
bestelling klaarmaakt neem ik haar eens goed op om te zien of ik
haar ergens van ken. Maar dan verwerp ik het idee als maf en
zinloos en volsta met het betalen van het bier. De zaken lijken
momenteel behoorlijk slap. Het is inmiddels laat genoeg om meer dan
twee personeelsleden aan de gang te houden, en het handjevol vaste
klanten bestaat uit het gebruikelijke type kroeglopers. Niet
noodzakelijk alcoholisten - afgezien dan van die grote duttende
vent in dat haveloze jack in de hoek -maar gewoon mensen die de
opbeurende gewoonte hebben om na hun werk, als ze dat al hebben,
een paar biertjes te pakken. Opbeurende gewoontes zijn trouwens
zo'n beetje het enige waarmee je in dit soort stad je leven enige
inhoud kan geven en volgens mij is er niets mis met de manier
waarop de vaste klanten van de Sawmill dat verkiezen te doen. Ik
maak een fles Budweiser soldaat en begin aan de volgende voor ik
Dale vertel wat ik van plan ben. 'Stel dat Nicholas een
medeplichtige had, iemand van hier?' Dale trekt fronsend zijn
wenkbrauwen op. 'Is dit alleen maar een hypothese, of wil je dat ik
daar serieus werk van maak?' 'Het is een hypothese. Wat weten we?'
Op de vingers van mijn biervrije hand begin ik de feiten op te
tellen. 'Een vrouw verdwijnt tijdens een wandeling die vijf,
hoogstens zes minuten kan duren. De buurtbewoners zeggen niets
ongewoons te hebben gezien. De vrouw verdwijnt voor bijna vijf uur,
waarin ze spiernaakt wordt uitgekleed, om daarna vijf kilometer
buiten de stad weer op te duiken, nog steeds naakt, en we zijn er
redelijk zeker van dat ze niet door het veld is gekomen. Voor zover
we weten heeft onze verdachte geen auto, dus waarschijnlijk heeft
hij haar te voet in het midden van een woongebied van de straat
gesleurd en haar ergens gebracht - waar weten we niet - waar hij
haar kleren heeft gedumpt. Niemand heeft hier iets van gezien. Dan
brengt hij haar te voet over een openbare weg de stad uit zonder te
worden opgemerkt door een vrachtwagenchauffeur die vijfentwintig
minuten voor jou is langsgekomen. Het wil er bij mij niet in dat
een vrachtwagenchauffeur een naakte vrouw op een verlaten weg over
het hoofd ziet.'
'En waar komt die medeplichtige dan in beeld?'
'Laten we eens aannemen dat Angela tijdens haar wandeling naar huis
door iemand die in Carver of Altmayer woont naar zijn voordeur is
geroepen met de vraag of ze hem ergens mee wil helpen. Ze gaat naar
binnen, waar hij haar overmeestert. Heeft de lijkschouwer haar
bloed onderzocht op toxische stoffen?' Dale schudt van nee, dus ga
ik verder. 'Hoe dan ook. Deze man en Nicholas kleden haar uit en
houden haar een paar uur binnen. Dan brengen ze haar naar de
garage, leggen haar in de auto van de medeplichtige, en rijden
samen naar de weg. De medeplichtige zet haar en Nicholas af en
rijdt daarna weer alleen terug naar de stad. ' Dale denkt even na,
wat mij de gelegenheid geeft om mijn bier op te drinken en een
sigaret op te steken. Dan schudt hij zijn hoofd. 'Stel dat iemand
haar het huis binnen zou zien gaan?' zegt hij. 'Het zou te riskant
zijn. En dan hadden we vezels van de stoelbekleding van de auto op
haar lichaam moeten vinden.'
'Plastic hoezen.
Ze laten haar aangekleed, brengen haar naar de
plek waar jij haar hebt gevonden, kleden haar daar uit, waarna haar
kleren weer in de auto mee terug worden genomen. Met dat huis heb
je een punt, maar stel dat de medeplichtige haar niet naar zijn
huis heeft geroepen, maar naar zijn auto. Het zou minder opvallen,
zeker wanneer je wist wie van de buurtbewoners thuis is en wie naar
zijn werk. Je zou een gedeelte van de straat kunnen uitzoeken waar
zo weinig mogelijk mensen je kunnen zien.'
'Dat is waar, maar niemand reageerde vreemd tijdens het
huis-aan-huis-onderzoek langs de route dat we de volgende morgen
deden.' Hij zwijgt even. 'Stel dat Nicholas een auto uit de buurt
heeft gestolen en die heeft gebruikt om Angela te ontvoeren?'
'Dan zou je een melding van een gestolen auto moeten hebben.' 'Niet
als hij haar ergens bewusteloos heeft achtergelaten terwijl hij hem
terugbracht.' Nu is het mijn beurt om mijn hoofd te schudden. 'Dat
is net zo link, nee, zelfs nog linker als iemand naar je huis
roepen. Iedereen kan hem de auto hebben zien stelen of
terugbrengen. Als de eigenaar thuis was - wat aannemelijk is
aangezien de auto voor de deur staat - bestaat ook het risico dat
de eigenaar ergens heen wil rijden en vervolgens vaststelt dat de
auto is verdwenen.'
'Oke, misschien klopt het niet helemaal. Laten we het maar even
laten rusten en afwachten wat jij morgen uit Nicholas kunt krijgen.
Misschien dat hij iets loslaat. ' Dale staat op en giet de
resterende inhoud van zijn flesje achterover. 'Ik moet er nodig
vandoor.' O ja, voor ik het vergeet, Laura wil dat je morgenavond
komt eten. Het stond voor vanavond gepland, maar haar zus van
Presque Isle is er.'
'Geen probleem.'
'Weet je de Crowhurst Lodge nog te vinden?'
'Zoveel is de stad niet veranderd, ' zeg ik lachend. 'Dan zie ik je
morgen weer. ' Ik neem nog een paar trekken van mijn sigaret, druk
hem dan uit en ga afrekenen. Ik besluit om in het hotel in te
checken en mijn auto daar te laten staan wanneer ik wat ga eten.
Buiten begint het donker te worden. Het verkeer dat er is,
hoofdzakelijk mensen die terugkomen van hun werk in de grotere
steden in het noorden en zuiden, is gehaast en doelbewust, alsof
iedereen thuis wil zijn voordat het helemaal donker is. Hetzelfde
geldt voor de voetgangers, die met gebogen hoofden snel
voorbijlopen. Maar dan hoor ik iemand mijn naam roepen. 'Alex? Alex
Rourke?' Wanneer ik me omdraai zie ik een zenuwachtig ogende man
met kort donker haar, een bril, en een beginnende onderkin. Ik heb
de indruk dat ik hem zou moeten herkennen. 'Ja?' zeg ik. 'Cochrane.
Matt Cochrane. We hebben samen op de high school gezeten. '
'Verrek, dat klopt ja! Hoe gaat het?' De herinneringen komen
langzamer dan mijn stem suggereert. Cochrane. Cochrane. Een
mistroostig, beetje sullig joch, waarvan ik nog weet dat hij beter
in wiskunde was dan ik. Een beetje mollig, maar niet bovenmatig.
Afgedragen kleren. Niet kwetsbaar genoeg om te worden gepest, niet
leuk genoeg om veel vrienden te hebben. Ik zie hem nog tijdens een
van onze examenfeestjes dronken over het gazon rennen. Het zou me
niet verbazen als hij had doorgeleerd voor accountant. 'Goed, heel
goed. Ik werk als accountant. In Ashland. 'Dat klopt dus. 'O ja?
Interessant werk?' Ik mag niet klagen.' Er klinkt trots in zijn
stem. Ongewild zijn we in het spelletje van tegen elkaar opbiedende
oude bekenden beland. Ik heb gehoord dat jij bij de politie bent
gegaan. ' 'Bij de FBI. Na college ben ik naar de academie gegaan.
Drie jaar geleden ben ik in de privé-sector gaan werken, ' antwoord
ik zo bescheiden mogelijk, om het niet te laten klinken als een
nieuwe uitdaging die moet worden overtroefd. 'Ben je hier in
verband met de moord op die verpleegster? Een afschuwelijke zaak.'
'Sheriff Townsend heeft mijn hulp ingeroepen. Het moet hier groot
nieuws zijn. Voor zover ik weet is hier in de stad nog nooit iemand
vermoord.' Matt knikt. Dan verandert de uitdrukking op zijn gezicht
alsof hij aan iets anders denkt. 'Wat doe je vanavond?' vraagt hij.
'Ik moet me nog laten inschrijven in het hotel en daarna iets eten,
en misschien maak ik nog wat notities, maar verder heb ik geen
plannen.'
'Wat vind je ervan om met mij en mijn vrouw ergens wat te gaan
drinken? Je herinnert je Rhona toch nog wel? Toen we op school
zaten was haar achternaam Garde.' Ik geef me gewonnen. Rhona Garde,
uit Skinner Street. Hoe bestaat het. Matt, een accountant die zich
nooit aan het kleinburgerlijke stadje heeft kunnen ontworstelen
waar we samen zijn opgegroeid. Maar hij is wel getrouwd met mijn
vriendin van de high school. 'Prima, ' zeg ik. 'Hoe laat, en
waar?'
'In de Sawmill, om halfacht?'
'Oké, dan zie ik jullie daar.' Matt zwaait gedag, en ik vervolg
mijn weg naar mijn auto. Ik steek een sigaret op om het gevoel van
verslagenheid te verdrijven. Ik vraag me af of Matt en Rhona
kinderen hebben. Eenmaal terug in het vertrouwde interieur van de
Corvette, worden deze gedachten door de lucht van motorolie, oude
rook en leer verdreven. Ik rijd naar het hotel. De Crowhurst Lodge
is vrijwel gedurende zijn hele bestaan een hotel en pension
geweest. Het stamt uit de jaren twintig van de vorige eeuw en is
gebouwd in neogotische stijl, met hoge ramen en decoratief
gemetselde richels en kroonlijsten. De deklaag van witte kalksteen
lijkt op te gloeien in de schemering. Wanneer ik de auto parkeer,
kijken vanuit de schaduw een paar schimmige waterspuwers op me
neer. Als kind vertelden we elkaar altijd allerlei enge verhalen
over het gebouw. Over het pasgetrouwde stel dat in de jaren vijftig
tijdens hun huwelijksreis in hun slaap werd afgeslacht door een
naar het noorden vluchtende krankzinnige die uit een gesticht bij
Bangor was ontsnapt. Over de geesten van de doden die daarna werden
gezien op de bovenste overloop en in de kamer waar ze waren
vermoord. Hoe soms de stilte van de nacht plotseling werd
verscheurd door hun gegil, wat honden deed blaffen en katten
janken. Hoe de moordenaar zich had verscholen op de parkeerplaats
en tussen de bomen vlakbij, waar hij door twee hulpsheriffs was
doodgeschoten. Kinderpraat. Om te zien wie dapper genoeg was om bij
donker rond het hotel te lopen. De openstaande dubbele deur met
matglas geeft toegang tot een ondiep, breed portaal, met aan de
muren affiches, waarvan sommige bijna antiek, en advertenties van
de plaatselijke middenstand.
Aan het eind van het portaal is een tweede deur
van massief hout, donker van ouderdom, met daarop een gietijzeren
klopper die de kop van een demon moet voorstellen... of zoiets. De
ring ontbreekt. Waarschijnlijk is het alleen maar een overblijfsel
uit de vroegste tijd van het gebouw. Wanneer ik de deur openduw kom
ik in een sfeervol verlichte hal, uitgevoerd in dezelfde
neogotische stijl als het exterieur. De groene vloerbedekking is
een beetje verschoten. De deurstijlen zijn gebogen, het plafond is
hoog. Het licht komt van kroonluchters met kaarslampjes. De lucht
ruikt enigszins verschaald. 'U wenst?' vraagt een in de deuropening
achter de balie verschijnende oudere man in een verschoten gebreid
vest. Levenloos grijs haar klampt zich aan zijn gerimpelde hoofd
vast als een angstig kind. 'Mijn naam is Alex Rourke. Sheriff
Townsend heeft een kamer voor me gereserveerd. ' Ik hoor dat mijn
stem enigszins nagalmt en die van de oude man niet, wat misschien
komt door een ander timbre. 'Hm. ' De man slaat een groot boek open
dat minstens zo oud lijkt als hijzelf en begint te bladeren.
Pagina's vol met kriebelig handschrift. Hij vindt de meest recente
pagina en laat zijn vinger langs de notities glijden. 'Meneer
Rourke, klopt. Kamer veertien, helemaal boven aan de trap. Tekent u
hier even, alstublieft. Heeft u nog meer bagage?' Tijdens het
zetten van mijn handtekening zie ik in gedachten de oude man zware
koffers de trap op zeulen. 'Nee,' antwoord ik. 'De kamer bovenaan
de trap?'
'Eerste deur rechts, zegt hij, me een sleutelhanger overhandigend
met twee sleutels, waarvan één kennelijk van de voordeur. 'Het
ontbijt is van zeven tot negen, en op verzoek diner van acht tot
halfnegen. ' Ik bedank hem en ga op weg naar mijn kamer. De oude,
solide trap, gemaakt van een donkere houtsoort, spiraalt in een
centraal trappenhuis naar boven. Na elke halve draai is er een
korte overloop. Het is doodstil in het gebouw. Iedere etage lijkt
identiek: crémekleurige verf en de indruk van verwaarlozing. Ik
maak mijn deur open en kom in een kleine maar nette kamer met een
eenpersoonsbed, een televisie, een ladekast en een hangkast. Op de
ladekast staat een telefoon. Een smalle deur geeft toegang tot een
badkamer. Ik gebruik de telefoon om een pizza te bestellen - het
nummer van de enige pizzeria van de stad hangt in het portaal -
neem dan een snelle douche en trek andere kleren aan. Ik heb net de
televisie aangezet wanneer er een zoemer gaat, wat naar ik aanneem
betekent dat de pizzabezorger is gearriveerd. Ik kijk uit het raam
en zie zijn fiets tegen de gevel staan. Net wanneer ik me weer wil
omdraaien, zie ik iets dat lijkt op een gestalte die zich
schuilhoudt in de schaduw onder de bomen die de kleine
parkeerplaats van het hotel omringen. Ik zie geen details, alleen
maar een vaag silhouet en een glimp van wat een gezicht zou kunnen
zijn, net zo wit oplichtend als de muren van het gebouw. Zolang ik
blijf staren, verroert de gestalte zich niet. Wanneer ik met mijn
ogen knipper is het weg. Ik ga naar beneden om mijn diner in
ontvangst te nemen. Vanuit de warme doos in mijn hand stijgen de
geuren van gesmolten kaas, tomaten en basilicum naar me op.
Afgezien van de fiets van de pizzabezorger en mijn Corvette is de
parkeerplaats uitgestorven. Ook in het hotel is geen geluid te
horen. Het lijkt alsof ik hier alleen ben. Zelfs de man achter de
balie is verdwenen.
Wanneer ik mijn pizza op heb - die, in
aanmerking genomen dat Winter's End nu niet bepaald Little Italy
is, heel behoorlijk was - trek ik mijn jack aan en ga op weg naar
de Sawmill. De avond drukt zwaar op de stad, als een zwarte deken,
met alleen een zweem van indigo als herinnering aan een voorbije
dag. Hoewel het niet stil is in Winter's End, hangt er een
gespannen sfeer die wordt versterkt door het geruis van de bomen
rond de parkeerplaats en het zachte gemurmel van oplichtende tv's
achter verlichte ramen in de straten die naar Main Street leiden.
Het leven speelt zich vanavond achter gesloten deuren af, en ik ben
buiten, alleen in de duisternis. Ik heb het gevoel dat ik me net zo
goed op een andere planeet zou kunnen bevinden. Maar wanneer ik de
deur van de Sawmill openduw, komt het geroezemoes van een rustige
zaterdagavond me tegemoet en alles is anders. Ergens achterin hoor
ik het vage geklik van biljartballen en de jukebox speelt zachte
muziek. Mensen zitten gezellig met elkaar te praten. Alles is weer
gewoon. Matt zit aan een tafeltje bij de muur, in gezelschap van
een vrouw. Ze zit met haar rug naar me toegekeerd. Schouderlang
zwart haar en een paarsblauwe sweater zijn de enige details die ik
kan onderscheiden. Hij wuift naar me en ik loop naar hem toe.
'Alex!' zegt hij wanneer ik het tafeltje heb bereikt. 'Jij en Rhona
kennen elkaar al natuurlijk. Zie je nou wel, ' zegt hij tegen haar,
'hij is geen spat veranderd, dat zei ik je toch al. '
'Hoe gaat het met je, Alex?' vraagt ze. 'Dat is lang geleden. '
'Veel te lang. '
'De drankjes zijn voor mijn rekening, ' zegt Matt. 'Wat zal het
zijn?'
'Een biertje, graag. '
'Rum-cola, ' zegt Rhona. 'En maak van die cola maar een cola light.
' Matt loopt naar de bar, wat mij de gelegenheid geeft om mijn
voormalige vriendin eens goed te bekijken. De tijd heeft weinig
greep op haar gehad. Alleen beginnende lachrimpeltjes rond haar
ogen verraden de invloed van de jaren, en hoewel ze er nog goed
uitziet, doet de cola light me vermoeden dat ze vijf of zes pond
probeert af te vallen. Haar donkere wenkbrauwen vormen nog steeds
een sierlijke boog boven haar diepbruine ogen. Ogen met een
enigszins lusteloze, doffe, misschien berustende blik. De ogen van
iemand wiens dromen van een sprankelend leven langzaam zijn
verbleekt door de kleine stad waarvan ze zich nooit heeft kunnen
losmaken. Ik kende haar als een uitbundige cheerleader, enigszins
te zeker van zichzelf, altijd klaar met een scherpe opmerking als
je dat verdiende. Prachtig figuur, gladde huid, zacht, warm.
Verrassend teder achter haar publieke facade, en net zo zenuwachtig
als ik toen we die avond onze eerste serieuze stappen naar
volwassenheid zetten. In veel opzichten verkies ik de herinnering
boven de realiteit. 'En, hoe is het met jou gegaan?' vraag ik.
'Matt schijnt het nogal goed te doen. ' Ze knikt. 'Dat doet hij
zeker. Ik geef Engels op de basisschool. Waar ben jij na de high
school naartoe gegaan?'
'Naar college, daarna naar de FBI. Nu werk ik in Boston bij een
oude vriend van het Bureau.'
'Hoe gaat het met je ouders? Sinds ons afscheidsfeest heb ik ze
niet meer gezien. '
'Ze zijn dood. Drieënhalf jaar geleden omgekomen bij een
auto-ongeluk. '
'Oh, Alex, wat erg voor je.'
'Zit er maar niet over in, het is lang geleden.'
Ik pak een sigaret en steek hem op, maar aarzel
dan bij mijn eerste trek. 'Sorry. Ik had eerst moeten vragen of je
er bezwaar tegen hebt dat ik rook. Ik heb in de loop der jaren wat
slechte gewoontes aangeleerd. ' 'Ik heb er geen last van.' Op dat
moment komt Matt terug met de drankjes. Zo te zien drinkt hij
whisky sour. 'Zo,' zegt hij. 'Zijn jullie een beetje
bijgepraat?'
'Rhona vertelt net dat ze lerares is geworden, ' zeg ik grijnzend.
Ik probeer oprecht te klinken. 'Wie had dat nu kunnen denken?' We
lachen. Ik vraag me alleen afhoe ze dat gaat doen als Seth oud
genoeg is om naar school te gaan, ' zegt Matt. 'Seth?'
'Onze zoon. ' Rhona kijkt Matt schuchter aan, bijna alsof het een
soort geheim is dat ze met hem deelt. 'Hij is bijna vijf. En jij,
Alex, ben jij getrouwd? Heb je kinderen, een gezin?' Ik heb ooit
een kat gehad. ' We grinniken wat. Ik bespeur bij allebei een
zekere aarzeling, onzekerheid of dit een gevoelig onderwerp voor me
is. Ik neem een slok bier en besluit wat mededeelzamer te zijn.
'Hij heette Rusty. Ongeveer anderhalf jaar geleden is hij door een
vrachtwagen overreden.' Wat kan ik ze verder nog vertellen? Dat het
me nooit is gelukt om in de tijd dat ik bij het Bureau werkte een
langdurige relatie met iemand op te bouwen? Dat ik, zelfs als het
anders was, nooit kinderen zou willen hebben? Zeker, veel agenten
kennen een volmaakt gelukkig gezinsleven. Maar een aantal, met name
degenen die op de echte monsters jagen, draaien na het krijgen van
hun eerste kind volledig door. Door hun ervaringen met de
duisterste krochten van de maatschappij - waarmee hun kinderen
waarschijnlijk alleen maar door het tv-journaal kennis zullen maken
- worden ze zo paranoïde dat ze tussen hun kinderen en de
buitenwereld een barriëre opwerpen. En op die stress zat ik niet te
wachten. Ik had al genoeg problemen. In mijn tijd bij het Bureau
wilde ik geen gezin waarmee ik maar een half leven kon delen, mijn
leven buiten mijn werk. En na mijn vertrek heb ik geen serieuze
pogingen meer ondernomen, want welke vrouw wil nu een op zijn
tweeëndertigste afgebrande mislukte FBI-agent als de vader van haar
kinderen? Misschien heeft het met trots te maken, maar ik ben nooit
verdergekomen dan vluchtige relaties. 'Waar wonen jullie
tegenwoordig?' vraag ik, van onderwerp veranderend. 'In Spruce
Street, niet ver van de bibliotheek. Het huis moest wat worden
opgeknapt, maar nu is het helemaal klaar, en we hebben zoveel
ruimte dat we niet weten wat we ermee moeten doen. Rhona vindt dat
er nog wel wat kinderen bij kunnen, al was het maar om de ruimte op
te vullen.'
'O, Matt, gekkerd, ' zegt ze, hem een speels tikje op de arm
gevend. 'Klinkt goed, ' zeg ik tegen hem, wat ik ook meen. Ik neem
een grote slok uit mijn flesje en neem een laatste trek aan mijn
sigaret. 'Ik woon in een schoenendoos met een bed erin. Maar ik heb
wel een eigen parkeerplaats, dus dat valt weer mee. '
'Waar rijd je tegenwoordig in?' Ik denk even na. Misschien dat ik
hiermee het spelletje van tegen elkaar opbieden in mijn voordeel
kan beslissen. 'In een Corvette Stingray uit 1969. Als ik rijd,
want dat gebeurt niet vaak.'
'Je hield altijd al van blitse auto's, Alex, '
zegt Rhona lachend. 'Maine's antwoord op Don Johnson. ' Nou ja, als
er dan toch iets moet zijn wat mijn nagedachtenis oproept, dan is
dat een beeld waarmee ik kan leven. Ik grijns en drink mijn flesje
leeg. 'Mijn beurt. Weer hetzelfde?' Ik haal mijn rondje bij de bar.
De jukebox begint 'Ramblin' Man' van Hank Williams te spelen. 'Matt
vertelde me dat je momenteel werkt bij het Sheriffs Department, '
zegt Rhona wanneer ik terugkom. 'In verband met de moord op Angela,
veronderstel ik. '
'Dat klopt. Dale Townsend heeft gevraagd of ik hem wilde helpen.
'
'Wordt het een ingewikkelde zaak? Het enige politiewerk dat ik ooit
heb gezien was op de televisie.'
'Niet ingewikkeld, ' zeg ik schouderophalend. 'Maar het kan wel een
poosje gaan duren. Het punt is om de knaap aan het praten te
krijgen. '
'De man die ze hebben gearresteerd?' vraagt Matt. 'Die bedoel ik. '
Rhona neemt een slokje van haar rum-cola. 'Wat afschuwelijk moet
dat zijn geweest voor die arme Angela. Heeft de man je enig idee
gegeven waarom hij het heeft gedaan?'
'Dat mag ik niet zeggen. Je weet hoe dat is met politiewerk.' Ik
steek een nieuwe sigaret op. 'Hoeveel van onze oude klasgenoten
wonen nog hier in de stad?'
'Niet zoveel, ' zegt Matt. 'Jimbo is monteur, Brooke is getrouwd
met Tristan Maitland - ze hebben nu twee kinderen - en Grant is
eigenaar van de pizzeria. Er zijn er nog meer, maar daar kan ik
even niet opkomen. ' Net wanneer Rhona met een paar namen wil
komen, geeft een hand me een forse klap op mijn schouder en een
stem zegt achter me: 'Zo, dus jij bent Alex Rourke. Dale heeft me
verteld dat je zou komen. ' Ik draai me om en kijk op naar een
gezette man van halverwege tot achter in de veertig. Bruin haar met
grijze strepen, strak achterovergekamd. Een pak, maar geen das. De
stevige handdruk van iemand die graag overkomt als een doortastend
man die geen genoegen neemt met geouwehoer. Zijn fletse ogen
schieten constant heen en weer, oordelend, inschattend. 'Byron
Saville,' zegt hij. 'Ik ben de burgemeester. Ik zie dat je al wat
oude vrienden hebt ontmoet.'
'Dat klopt. Kent u Matt en Rhona Cochrane?' Saville knikt.
'Natuurlijk. Hoe loopt de zaak?'
'Wel, dit is pas de eerste dag dat ik me ermee bezig hou, maar
volgens mij moet ik hem toch in een paar dagen hebben
afgerond.'
'Dat is mooi, Alex, heel mooi. Die moord heeft de hele stad in
beroering gebracht. Hoe eerder we dit allemaal achter ons kunnen
laten, hoe beter. Dale heeft alle vertrouwen in je.' Daar kun je
geen antwoord op geven, wat ik dan ook niet doe. 'Hoe dan ook, '
vervolgt Saville, 'mocht je tijdens je aanwezigheid hier iets nodig
hebben, bel me dan gewoon op, dan zal ik zien wat ik kan doen.' Hij
geeft me zijn kaartje. 'Goed, dan zal ik jullie verder niet storen.
Goeienavond. '
'Goeienavond, burgemeester. ' Saville schrijdt weg alsof hij moeite
heeft zijn opgeblazen ego op de grond te houden. Een belangrijk man
in een kleine stad. Ik ken de signalen. 'Het nieuws gaat hier snel,
' zeg ik tegen mijn twee voormalige klasgenoten. 'Angela's dood is
een ingrijpende gebeurtenis, ' zegt Matt.
'Niemand kan geloven dat iemand als zij zoiets kon overkomen. Ze was altijd zo rustig. Niet zoals de andere laatstejaars. Heb je wel eens gehoord van die keer dat Scott Robson haar en een paar van haar vriendinnen had uitgedaagd om met hem na zonsondergang naar Mason Woods te gaan? Ze werd zo doodsbang van zijn griezelverhalen dat hij het stelletje thuis heeft moeten brengen. Zestien jaar oud, en nog steeds bang in het donker.' 'Nee, dat herinner ik me niet. Maar Scott kan ik me wel herinneren.' Volgens mij was het een hufter, maar mijn mening over hem kan zijn gekleurd door de natuurlijke angst en argwaan die kinderen voor hun oudere soortgenoten hebben. Ook herinner ik me Mason Woods, een nauwelijks in kaart gebracht bosgebied ten oosten van de stad. Elk opgroeiend kind in Winter's End kende de spookverhalen die zich onder de in elkaar verstrengelde takken hadden afgespeeld. Het uitroeien van een van de plaatselijke indianenstammen door Franse troepen in de achttiende eeuw; een gelynchte pelsjager en zijn vrouw die zelfmoord pleegde toen ze zijn lichaam vond; de geest van een priester uit de stad die in een ravijn was gestort. Toen we in de vijfde klas zaten hadden Dale's jongere broer Chris en ik samen een nacht in Mason Woods gekampeerd. Ik had mijn ouders verteld dat ik bij hem zou slapen, en hij had zijn ouders het tegenovergestelde gezegd. We logeerden zoveel bij elkaar dat we aannamen dat ze het nooit zouden controleren. We trokken het bos in, af en toe een boom in vliegend wanneer we een auto hoorden aankomen, voor het geval de bestuurder ons kende en onze ouders zou waarschuwen. Een week of wat daarvoor had Dale aan Chris een paar spookverhalen verteld over de 'Blauwe man met de bijl', waarbij hij had opgemerkt dat Chris te schijterig zou zijn om een nacht in het bos door te brengen. Het was het soort uitdaging dat jongens als Chris en ik wel moesten aanvaarden. De Blauwe Houthakker werd geacht de geest te zijn van een dorpsbewoner die in de koloniale tijd door een Franse officier was gedwongen om als verkenner dienst te nemen. Maar hij wilde zijn gezin niet in de steek laten, zodat hij al gauw deserteerde om naar ze terug te keren. De officier die hem had geronseld reed met een handvol soldaten terug naar zijn dorp om daar orde op zaken te stellen. Om de man voor zijn misdaad te laten boeten, liet hij de vrouw en de dochter van de Blauwe Houthakker aan een boom ophangen. Toen de Blauwe Houthakker hen los wilde snijden, werd hij door de mannen vanuit een hinderlaag gedood, waarna ze hem begroeven. Volgens de verhalen van Dale had sindsdien de geest van de Houthakker op zoek naar de Franse officier door de bossen gedoold om zijn gezin te kunnen wreken. Zijn geest zou verschijnen op nachten dat de maan de nachtelijke hemel een blauwe gloed gaf - vandaar de naam - en alles dat op zijn pad kwam doden. De verhalen kenden nog veel meer gruwelijke details, waarvan de meeste nogal bloederig, maar die ben ik in de loop der jaren vergeten. Waar het volgens Dale allemaal om draaide was de Hanging Tree, want vandaar zou de Houthakker zijn nachtelijke moordtochten beginnen, een enorme den die stond op een open plek, vlak bij de ingang van Thachel Burrow, een onder Golson Ridge doorlopende grot. Het was een kleine open plek, met de bittere geur van dennenhars, waar we de nacht zouden doorbrengen.
Nadat we een paar uur voordat het donker werd
de plek hadden bereikt, rolden we onze slaapzakken uit en maakten,
vol bange voorgevoelens en bang voor ontdekking door onze ouders,
een klein kampvuur. Dicht tegen elkaar gekropen bij de karige
vlammen, aten we chocola, dronken cola en kletsten jongenspraat.
Toen werd het donker. Een dieppaarse fluwelen hemel, met het flauwe
schijnsel van de in het oosten opkomende maan. De wind ging liggen
tot een briesje dat je niet meer voelt, maar wel krachtig genoeg om
bladeren te laten ritselen en takken over elkaar te doen schrapen.
We probeerden te slapen, maar de nachtelijke kou, de geluiden van
het bos en de verhalen over de Houthakker maakten dat onmogelijk.
Het enige dat nog ontbrak om het verhaal compleet te maken was het
gehuil van wolven. Toen, rond middernacht, klonk er een geluid uit
de grot achter ons. Een soort snuivend gegrom, vervormd door de
rots, luid en duidelijk hoorbaar in de stilte. In de duisternis
bewoog iets. Volgens mij zijn we blijven rennen tot we thuis waren.
Daar kregen we van woedende ouders een week of twee huisarrest en
konden we beschaamd bij daglicht in het bos onze slaapzakken gaan
terughalen. Zoals alle oudere broers, had Dale er goed om kunnen
lachen, onze ouders vergaten hun kwaadheid en het incident werd een
herinnering. Ik weet niet wat het geluid veroorzaakte;
waarschijnlijk gewoon een of ander dier dat op zoek was naar
voedsel. Maar Chris en ik vergaten nooit de Houthakker. Als ik in
plaats van weg te gaan in de stad was gebleven, dan zou ik nu
waarschijnlijk mijn eigen kinderen verhalen vertellen over
wraakzuchtige geesten en inwendig lachen wanneer ze dicht tegen
elkaar aankruipen en angstig naar de schaduwen kijken. Iedereen
kent de verhalen, omdat iedereen uit de stad ze tijdens hun
kindertijd heeft horen vertellen. Sommige verhalen zijn in de loop
der jaren aangedikt, maar lang niet allemaal. Niettemin blijven ze
voortleven in de herinnering. Kinderen bewaren ze tot ze op de high
school zitten, want Mason Woods is een favoriete plek om te vrijen.
Je parkeert je auto op de oude picknickplek aan de rand van het
bos, waar je in je auto je vriendinnetje probeert bang te maken met
spookverhalen om zo de sfeer te scheppen voor een wat romantischer
benadering. Maar je blijft wel in de auto. Het mogen dan alleen
maar verhalen zijn, nog steeds gaat niemand het bos in, waaghalzen
als Chris en ik uitgezonderd. Je weet maar nooit, nietwaar? Mijn
gedachten gaan weer terug naar de Sawmill en ik besef dat het
gesprek op dood spoor is geraakt, wat me niet verbaast. Zowel Matt
als Rhona zitten er een beetje ongemakkelijk bij. Ze staren naar de
bar, kijken naar een nieuwe gast, nemen slokjes van hun drankje,
bestuderen het bierviltje; alles om de indruk te wekken dat ze
zwijgen uit eigen keuze en niet uit noodzaak. Uiteindelijk slaagt
Rhona erin de impasse te verbreken. 'Hoe lang denk je hier nog te
zijn?' vraagt ze. 'Minstens nog een dag, waarschijnlijk langer.
Dale heeft me uitgenodigd om morgenavond bij hem te komen eten.
'
'Wist je dat Chris bij de Kustwacht zit?' Ik knik. 'Dat vertelde
Dale me de laatste keer dat ik voor hem werkte, een jaar of twee
geleden. ' Ik wist niet dat je toen in de stad was. '
'Dat was ik ook niet. We hebben alles per telefoon gedaan. ' Het
gesprek stokt weer.
Dan kijkt Matt demonstratief op zijn horloge.
'Het wordt al laat,' zegt hij. 'We moesten maar eens opstappen. Het
was leuk om je weer eens te zien, Alex. We moeten contact
houden.'
'Doen we, ' zeg ik. We weten dat het loze woorden zijn. Desondanks
geef ik hem mijn kaartje. 'Het was leuk om jullie weer eens te
zien. ' Rhona buigt zich naar me toe en kust me op mijn wang. Haar
parfum is van een warenhuisketen. Goedkoop, maar niet onaangenaam.
'Wees voorzichtig, Alex, ' zegt ze. Dan vertrekt ze met haar man.
Terwijl ik mijn bier opdrink overpeins ik hoe weinig sommige mensen
in de loop derjaren veranderen. Er was niet meer dan een uur voor
nodig om zeventien jaar bij te praten. Om de een of andere reden
vind ik dat deprimerend. Ik steek een Marlboro tussen mijn lippen
wanneer ik uit de bar de avond instap. De vlam van de aansteker
laat blauwe dansende vlekjes achter op mijn netvlies. Het is een
kille avond, de maan is nog niet op en de sterren worden
gedeeltelijk verborgen door wolkenflarden. Er is vrijwel geen
verkeer en de stad is nog stiller dan eerst, alsof de mensen,
veilig weggescholen in hun huizen, alleen nog maar fluisterend met
elkaar praten bij hun zacht-gezette televisies. Zo nu en dan valt
een goudgele streep licht door een spleet tussen de gordijnen of de
zijkant van een raam op straat. Het overige licht komt van
straatlantaarns, mijn sigaret en een gele neonreclame van Coors in
de etalage van een gesloten drankzaak aan de overkant van de
straat. Een wind die ik niet kan voelen, doet de over de straat
gespannen telefoondraden spookachtig zingen. Ik hoor - of verbeeld
me dat ik het hoor -dezelfde wind suizen door de bomen aan de rand
van de stad. Ik kijk op mijn horloge. 21.40 uur. Dezelfde tijd dat
Dale het lichaam van Angela Lamond vond. Ik loop naar huis met
alleen denkbeeldige nachtelijke demonen als gezelschap. Een
beweging in de schaduw: alleen een kat op strooptocht. Een gedempte
stem: een televisie die net hard genoeg staat om hoorbaar te zijn.
Echo's die volgen na mijn voetstappen, maar holler, verder weg:
iemand die dezelfde route loopt als ik, maar te ver achter me zit
om te kunnen zien. Het is het soort avond waarop het bijgelovige
onderbewustzijn strijd voert met het rationele deel van het brein
om te bepalen wat de overhand krijgt en uiteindelijk wint. Wanneer
ik bijna een eenzame, dode stem als een in de verte huilende wolf
om wraak hoor roepen. Wanneer ik bijna de slachtoffers kan horen
van vroegere misdaden waarvan ik nooit heb geweten of die ik nooit
heb opgelost. Wanneer ik bijna hun angst kan voelen. Ik zeg tegen
mezelf dat ik niet zo belachelijk moet doen en steek weer een
sigaret op. Maar ik doe wel mijn kraag omhoog en versnel mijn pas.
Ik wil niet langer dan nodig buiten in de kou zijn. Wanneer ik bij
de Crowhurst Lodge kom zijn alle lichten uit. Zelfs boven de
voordeur brandt geen buitenlamp. In plaats van de warme gloed van
eerst, heeft de kalkstenen voorgevel van het hotel nu een bleke,
ziekelijke kleur, van botten of verzuurde melk, die het licht van
de sterren verdringt. Het geeft de in mozaïek uitgebeelde gezichten
een uitgemergelde grijns en ik vraag me af of dit de bedoeling kan
zijn geweest van de architect van het hotel. Bij de tweede poging
slaag ik erin om mijn sleutel in het slot te krijgen, waarna ik in
een vrijwel pikdonker portaal kom. Vertrouwend op mijn geheugen
zoek ik zonder te struikelen mijn weg tot mijn tastende vingers
zacht de donkere houten panelen van de binnendeur raken.
Mijn hand glijdt over de gietijzeren demonenkop van de klopper, die ik als handvat gebruik om de deur open te duwen. Een kaarslampje in een kandelaar boven de balie verlicht vaag de receptie. Het zwakke licht, gecombineerd met mijn nachtzicht dat zich inmiddels heeft ontwikkeld, is voldoende om de trap te vinden en boven te komen. Op de tast vind ik mijn deur, weet mijn sleutel in het slot te krijgen, en ben thuis. Het heldere licht dat ik aanknip komt als een welkome opluchting. Ik gooi mijn jack op het bed, zet de televisie aan en gooi wat water over mijn gezicht. Meer dan een uur blijf ik nog op en zap van het ene kanaal naar het andere. Dan doe ik de lichten uit en laat me op bed vallen. Ik kan niet slapen. Het is een combinatie van factoren, maar samen zorgen ze voor enkele uren slapeloosheid. Ik ben in een vreemde omgeving; oerinstincten reageren op de onbekende geur van het gebouw en verhogen mijn waakzaamheid. Ook lijkt het ergens te tochten, maar ik kan niet ontdekken waar. De bomen buiten blijven fluisteren, luid genoeg om te horen, maar niet monotoon genoeg om me te doen inslapen. Ik lig niet lekker op mijn linkerkant, maar ook niet op mijn rechterkant. Op mijn rug. Op mijn buik. Armen gestrekt. Armen ingetrokken. Met kussen. Zonder kussen. In mijn hoofd voer ik gesprekken - het gesprek van vanmiddag met Nicholas, de vragen die ik hem morgen ga stellen. Het gesprek met Matt en Rhona. Al sinds college lijd ik af en toe aan slapeloosheid. Als ik in een vertrouwde omgeving ben, zoals thuis of in mijn auto (in feite een observatiepost), heb ik geen problemen. Maar nu komt het wel heel ongelegen. Ik meen dat het kwart over vier is als ik voor het laatst op de wekker kijk. Ten slotte val ik in slaap.