4

De zon zakt weg boven de verre heuvels van de Appalachen wanneer ik op Route 11 de met een aantal boeketten gemarkeerde plaats bereik. Ik stop langs de kant van de weg en stap uit. Kleine gele en rode bloemen, verpakt in een kegel van transparant folie. De bloemblaadjes zijn omgekruld en verwelkt. Achter me hoor ik het portier van Dale's Jeep dichtslaan wanneer ik me vooroverbuig om de kaartjes op deze in dit lege landschap zo opvallende rouwboeketten te lezen. Angela - Voor altijd in onze 'herinnering, voor eeuwig in ons hart. We houden van je en missen je meer dan woorden kunnen zeggen. Geen van de kaartjes draagt de naam van de schenker. Ik vraag me af of ze welgemeend zijn, of dat ze alleen maar zijn neergelegd door mensen die denken een gebaar te moeten maken, ook al menen ze het niet. 'Waarschijnlijk van mensen uit de stad, ' zegt Dale achter me. Ik knik en sta op. 'Waar lag ze ongeveer toen je haar vond?' Dale brengt me naar een plek in het midden van de rijbaan naar het noorden, niet verder dan zes meter van mijn motorkap. Op het zwarte wegdek zijn nog steeds vage krijtsporen zichtbaar van het forensisch onderzoek, de rest is waarschijnlijk weggespoeld. 'Hier,' zegt hij. 'Met het hoofd naar het noorden, liggend op haar rechterzij. Is dit echt nodig?'
'Er was een reden waarom ze stierf, en die moeten wij weten, ' zeg ik. Ik moet de plaats van het misdrijf hebben gezien en de route nalopen die Angela na haar werk heeft genomen. Ook zou ik graag een kijkje in haar huis willen nemen. Je zei dat je geen details over haar persoonlijke geschiedenis had?'
'Een paar, maar volgens mij wordt dat wel meer als we verdergraven. Denk je dat het van belang is?' Ik buk me om het asfalt aan te raken. 'Probeer altijd het slachtoffer te leren kennen, Dale.'
'Onze verdachte schijnt trouwens nogal veel van je te weten. Wat bedoelde hij volgens jou met "ik heb op u gewacht"?'
'Ik weet het niet.' Dale's jas ritselt als hij zijn handen diep in zijn zakken wegstopt tegen de kou. 'Hij klinkt goed opgeleid, ' zegt hij. 'Vind je dat we bij colleges en universiteiten navraag naar hem moeten doen?' 'Je kunt het proberen,' zeg ik schouderophalend, 'maar ik betwijfel of het wat oplevert. Om te beginnen informeer je naar een naamloze student tussen duizenden andere. En ten tweede geloof ik niet zo in een goede opleiding. Volgens mij klinkt hij eerder zeer belezen. Niet door onderwijs, maar door wat hij, zelf heeft opgestoken. '
'Hoe kom je daar zo bij ?'
'De manier waarop hij praat. ' Ik sta op en haal een samenvatting van de notities over de plaats delict uit mijn jack. 'Hij citeert van alles en komt met informatie, maar daar zit geen patroon in. Het is net of iemand een gedicht voorleest zonder daar een ritme aan toe te voegen. Herinner jij je de natuurkundeles op school nog?'
'Ja, natuurlijk. Ik was er toen niet bepaald goed in.'
'Nou, je weet nog hoe ons geleerd werd natuurkunde-proeven te beschrijven? Wat je probeerde te bewijzen, de apparatuur, de methode, het resultaat? Als je dat eenmaal hebt geleerd, zit het in je hoofd, en blijf je dat de rest van je leven op die manier doen. Net als fietsen. Nicholas praat alsof hij van resultaat naar apparatuur springt, en vervolgens naar een conclusie.' Dale knikt. 'Ik begrijp wat je bedoelt.' Snel bekijk ik even een paar met een groothoeklens genomen politiefoto's die haar hele lichaam laten zien. Daarna dwaalt mijn blik over het asfalt, de velden aan weerszijden van de weg, en de smalle betonnen waterafvoer. 'In het gras waren geen sporen, zei je?' 'Nee.' De kniehoge grashalmen die het aan de weg grenzende voormalige akkerland overdekken, zijn nu opzij geduwd en vertrapt ten gevolge van het grondige onderzoek van de directe omgeving van de plaats van het misdrijf. In de verte tekent zich de rand van het bos af dat het rechthoekige grasland als een donkere lijn omzoomt; vijf kilometer naar het noorden, achthonderd meter naar het zuiden, en anderhalve kilometer in oostelijke en westelijke richting. De velden zijn leeg en vlak, en een stevige bries uit het westen doet de groene stengels golven. Wanneer we door een donkerrode station wagon worden gepasseerd, gaapt de hele familie nieuwsgierig naar het zonderlinge overleg tussen de sheriff en de vreemdeling in het leren jack.

'Waarom moest hij haar hebben?' vraag ik aan Dale, hoewel we beiden weten dat het een retorische vraag is. 'Of dit is een oerstomme plek om een lijk te dumpen, of het is heel erg slim en hebben we iets over het hoofd gezien. Schraapsels vanonder de vingernagels hebben niets opgeleverd?'
'Nee. Waar denk je aan?' Ik gebaar naar de weg in de richting van de stad. 'Als hij niet door de velden is gekomen, dan moet hij over de weg zijn gekomen. En vanwege het passerende verkeer, al is het maar weinig, kan hij niet te voet zijn gekomen. Als hij met haar door de waterafvoer is gelopen, dan kon hij plat met haar gaan liggen wanneer er een auto voorbijkwam. Maar als hij dat deed, dan moet ze gruis en modder onder haar nagels hebben gehad. Heeft de lijkschouwer haar tenen onderzocht?' Ik weet het niet.'
'Oké, ik zal het haar morgen vragen. Laten we Angela's route naar huis controleren. Rij langzaam - ik wil de bossen rond de stad een beetje in me opnemen.' De smalle zoom van beuken en berkenbomen die de scheiding vormt tussen de velden en de stad, lijkt door de moordenaar niet gebruikt te zijn om zich in te verschuilen. Het terrein onder het heldergroene bladerdak is open en licht, met hier en daar een struik. Typisch een gebied om je hond uit te laten. Dan ben ik er voorbij en rijd ik langs huizen van rode baksteen en witgekalkt hout. Brede gazons met diepgroen gras dat altijd groeit na de eerste lentedauw. Op de opritten staan terreinwagens, pick-ups, en robuuste sedans. Voor een toerist zou dit gewoon een schilderachtige stad in Maine kunnen zijn, maar ik zie bladderende verf onder de dakgoten, losse planken en smoezelige gordijnen. Winter's End is een normale stad, met gewone mensen en alledaagse problemen. Maar voor mij ligt dat toch iets anders; omdat het zo vertrouwd is. Ik ben hier Zeventien jaar weggeweest, maar afgezien van wat modieuze verschillen - hoofdzakelijk kleding en auto's - is het of alles hetzelfde is gebleven. Ik had hier gisteren vertrokken kunnen zijn.
Zoals iedereen die na lange tijd zijn geboortegrond bezoekt, zoek ik op de gezichten van de mensen die ik passeer gelaatstrekken die ik herken uit mijn jeugd. Straatnamen en gebouwen roepen verrassend sterke gevoelens van herkenning op, gevolgd door herinneringen. Skinner Street, waar Rhona Garde woonde toen we op de high school zaten. De vrijpartij met haar toen haar ouders weg waren - voor ons allebei de eerste keer - was waarschijnlijk de angstigste vijf minuten van mijn leven. Renfrey's Liquor, nu een ijzerhandel, waar mijn kameraden en ik six-packs bier kochten om dronken te worden in Boynton Campground, een prachtige plek in de bossen ten noorden van de stad. De kruidenierswinkel - nu een 7-Eleven van een landelijke keten - waar ik mijn eerste bijbaantje had om mijn inschrijvingsgeld voor het college te helpen verdienen. Ik zet mijn herinneringen van mij af en parkeer tegenover het ziekenhuis in Main Street. Terwijl Dale uit zijn Jeep klimt en zijn jack rechttrekt steek ik een sigaret op. Een kalende man in trui en geperste pantalon zwaait naar Dale en komt naar hem toe lopen. 'Goeienavond, sheriff,' zegt hij opgewekt. 'Hallo, Leonard. Ik verwachtte al jou tegen het lijf te lopen.' Dale draait zich naar me om. 'Leonard werkt voor de Bangor Daily News. Hij schrijft voor hen over de zaak-Lamond.'

'En wie is dat, Dale? Hulp van buitenaf?' Ik steek mijn hand uit. 'Alex Rourke.' Hij schudt hem kort, maar zijn ogen nemen me belangstellend op. 'Alex is aangesteld om ons bij deze zaak te helpen,' legt Dale de verslaggever uit. 'We zijn hier samen opgegroeid, dus ik zou hem niet direct "hulp van buitenaf" willen noemen. Niet helemaal, tenminste.' Leonard kijkt me onderzoekend aan. 'Wat voor ervaring heeft u op dit gebied?' vraagt hij. 'Als u me dat tenminste wilt vertellen. Het scheelt me een hoop speurwerk en dan weet ik tenminste dat ik de juiste informatie heb.'
'Ik heb bij de FBI gezeten,' zeg ik. 'Tegenwoordig werk ik als privé-detective in Boston.'
'Nog wat nieuws ontdekt, Dale?'
'In dat geval ben jij de eerste die het hoort, dat beloof ik. Luister, we moeten ervandoor. Mocht je nog iets meer willen weten van Alex, hij logeert in de Crowhurst Lodge. Dan kunnen jullie onder een biertje praten.'
'Oké, ' zegt Leonard. 'Tot kijk, Dale, u ook, meneer Rourke.' Dale begint pas weer te praten wanneer we de weg oversteken. 'Gewoonlijk heb ik geen enkel probleem met Leonard,' zegt hij. 'Met opdringerige journalistiek krijgen we hier maar zelden te maken en bij hem hebben we daar nooit iets van gemerkt. We kunnen goed met elkaar overweg. Maar bij zijn eerste artikel over Angela Lamond gebruikte hij koppen als "stad in paniek" - je kent het wel, verhalen over mensen die hun huis niet meer uit durven, of bang zijn hun kinderen onbewaakt buiten te laten spelen. Hoofdzakelijk flauwekul, ware het niet dat door zijn geschrijf de angst nogal heeft toegeslagen. De eerste moord in jaren, en we hebben de dader, maar de hele stad is gespannen. Byron was er niet erg blij mee.'
'Byron?'
'De burgemeester. Je zult hem waarschijnlijk nog wel een keer ontmoeten; ik heb hem verteld dat je zou komen. ' Inmiddels zijn we bij de kliniek gekomen. Het is na sluitingstijd en het gebouw is afgesloten. Nu Dale me heeft verteld hoe gespannen de sfeer in de stad is, voel ik het zelf ook. Winter's End is net een cowboystadje in het Westen waar de revolverheld komt binnenrijden. Luiken worden dichtgeslagen, het gewone volk haast zich van de straat. Hier lopen nog wel mensen op straat, maar ze zijn doelbewust onderweg. Niet even stilstaan voor een etalage. Geen praatje onderweg, behalve dan over de moord. Sinds ik hier ben heb ik nog geen enkel kind op straat zien spelen. Onder een staalblauwe hemel begin ik in zuidelijke richting Main Street af te lopen. Langs winkels met in hun etalages handgeschreven kaartjes waarop garagesales worden aangekondigd of vermiste huisdieren worden gezocht. De winkels zijn karakteristiek voor een kleine stad: een paar kleine filialen van supermarktketens, een winkel voor buitenkleding, een kleine boekhandel. Niets groots, en de meeste zijn door de jaren onveranderd gebleven. Het enige dat in andere handen is overgegaan, zijn winkels die vanaf het begin al niet goed hebben gelopen. De enkele zaken die open zijn lijken uitgestorven; verveeld personeel staart me door de winkelruit aan wanneer ik voorbijloop. De rest is gesloten. Bij het volgende blok sla ik op Carver rechtsaf. 'Is ze zo gelopen?' vraag ik Dale. 'Voor zover we weten.'

Carver is een bochtige weg met aan beide kanten keurige woningen van rode baksteen met vrijwel identieke, goed onderhouden voortuintjes. Ze zijn zonder uitzondering minstens vijftig jaar oud. De meeste ramen zijn gesloten en door de dichte gordijnen lijken de huizen donker en verlaten. Maar elke keer wanneer we er een passeren, heb ik de indruk dat iemand binnen ons bespiedt. Een licht bewegen van het gordijn. In mijn ooghoek een glimp van een schaduw. Bij sommige huizen staan auto's op de oprit, of voor het trottoir. Een rode Toyota, een blauwe Cherokee, een bruine pick-up. Iets verderop in de straat laat een kleine vrouw van in de vijftig of zestig haar hond uit. Na een paar minuten lopen komen we op de kruising van Carver en Altmayer. De huizen hier zijn een fractie groter en bij de meeste is het metselwerk bekleed met witgeschilderde houten planken. In Altmayer woonden altijd de beter gesitueerden, hoewel dat al veranderde toen ik oud genoeg was om dat te weten. Nu stonden er gewoon de oudste huizen van Winter's End. Angela woonde een paar huizen van het kruispunt. Ze moest geen slecht salaris hebben gehad om zich zo'n huis te kunnen veroorloven. Bij de veranda liggen een paar boeketten en voor de voordeur is politietape gespannen. Dale maakt de voordeur open en bukt zich onder de tape door. Ik volg hem. Op de spiegel in de gang kleven papiertjes - hoofdzakelijk geheugensteuntjes en telefoonnummers van bekenden. Op haken achter de deur hangen een paar jassen. De meubels in de woonkamer zijn goed onderhouden maar vertonen tekenen van beginnende slijtage. Een televisie, de afstandsbediening op de salontafel en de tv-gids op de bank. Een geluidsinstallatie met een opbergrek voor cd's van Mozart, Vivaldi, wat soulmuziek uit de jaren zestig en een paar compilaties van eigentijdse muziek. Afgezien van een vuil bord en een mok in de gootsteen, is de keuken achterin netjes opgeruimd. Op een kalender op de muur zijn met balpen een paar datums onderstreept. Tante Jean jarig. J, E, C, 21.00 uur, in the Sawmill. Tandarts -14.30 uur! 'J", "E"en"C"? ' 'Jenny Wright, Evelyn Reilley en Caitlin Hill. Vriendinnen van haar. Ze gingen vaak met z'n vieren uit.' Ik kijk door het keukenraam naar de achtertuin. Hagen van heesters, wat bloemen en een keurig onderhouden grasveldje, heldergroen, welig lentegras. Dale volgt mijn blik en zegt dat het al door het forensisch team van de State Police is uitgekamd. Boven is de situatie niet veel anders. Het bed is onopgemaakt en op een stoel liggen een paar verdwaalde kledingstukken. Een van de laden van de toilettafel is niet helemaal dicht. Erbovenop staat een verwelkte roos in een glazen vaas.'Cadeau gekregen van een bewonderaar?' vraag ik. 'Ze had geen vriend,' antwoordde Dale. 'De mensen van de forensische dienst hebben het op sporen onderzocht, maar het enige dat ze hebben gevonden was een gedeeltelijke print van haar linkerduim op een van de bladen. We nemen aan dat ze hem zelf heeft gekocht.' 'Tja, waarschijnlijk wel.' Een schoenendoos in de klerenkast bevat diploma's, getuigschriften en enkele bedankbriefjes van vroegere collega's en patiënten van de kliniek.

Stille getuigen van een leven dat voorbij is. Wanneer ik ze terug wil leggen overvalt me een gedachte en ik blader opnieuw door de gebundelde papieren. 'Waar zoek je naar?' vraagt Dale. 'Dit zijn allemaal oude papieren van haar werk. Ik vraag me af of Angela ooit ergens heeft gewerkt waar ze met geestelijk gehandicapten te maken heeft gehad -voor het geval onze Nicholas niet goed snik blijkt te zijn.'
'Dat betwijfel ik - zo'n inrichting hebben we hier niet in de buurt. Voor zover ik weet, heeft ze, voordat ze bij de kliniek kwam, alleen maar als intern verpleegster bij het kindertehuis gewerkt. ' Ik stop met bladeren. 'St. Valentine's? Waar vroeger het oude Wade House stond, net buiten de stad?'
'Precies,' zegt Dale. 'Zes jaar geleden is het na een brand gesloten.'
'Na mijn tijd,' zeg ik, hem over mijn schouder aankijkend. 'Toen ik klein was, ging mijn vader daar zo nu en dan heen om een kind een cadeautje te brengen. Ik ben een paar keer mee geweest. Van die brand heb ik nooit iets gehoord.'
'Op een nacht zijn de personeelsverblijven tot op de grond toe afgebrand, waarbij de directeur en een paar personeelsleden omkwamen. De verzekering weigerde te betalen, zodat het tehuis dicht moest. Nu ik eraan denk, je vader moet zijn opgeroepen om de brand te blussen. ' Schouderophalend leg ik de papieren terug. 'Daar is de vrijwillige brandweer voor, Dale. Bestaan er nog gegevens van de kinderen die daar hebben gewoond?' Dale schudt zijn hoofd. 'Alles in rook opgegaan. Misschien dat er nog kopieën bestaan bij de county of de gemeenteraad. Denk je dat er een kans bestaat dat Nicholas een tijdje op St. Valentine's heeft gezeten?' 'Zou kunnen. Het is zeker de moeite waard om dat uit te zoeken.' We gaan terug naar beneden en ik wacht op de veranda terwijl Dale afsluit. De schaduwen beginnen te lengen en geven de stad een sombere grijsblauwe tint. Vanaf hier lijkt Winter's End verstild. Hoog boven de bomen in het westen cirkelen een paar vogels, zwarte schaduwen tegen verre grijze vegen in de lucht. Verder beweegt er niets. Maar er is wel geluid. Vaag hoor het ik lawaai van de snelweg, en verderop in de straat schettert een te luide radio of televisie. 'En, wat vind je ervan?' vraagt Dale. Ik kijk hem aan. Zijn gezicht staat verwachtingsvol, alsof ik iets heb ontdekt waarmee ik Nicholas aan het praten kan krijgen. Ik weet dat wat ik hem ga vertellen een teleurstelling voor hem kan zijn. 'Voorlopig nog niets,' zeg ik. 'Voorzover ik het nu zie, heeft niemand een duidelijke reden om Angela dood te willen hebben, dus niets wijst erop dat Nicholas een motief zou hebben.' Ik laat mijn blik over de weg dwalen. 'En er is nog iets. '
'Wat?'
'Dat vertel ik je bij een biertje. Als je daar tenminste nog tijd voor hebt voordat je naar huis gaat.' We lopen naar the Sawmill, een van de twee bars die de stad rijk is. Ondanks de naam is het merkwaardig genoeg Larry's die het meest door de mannen van de houtbedrijven verder in het noorden wordt bezocht. De Sawmill is een onbestemd gebouw met weinig ramen en een vrije inloop.

De vloer is belegd met nieuw ogende donkergroene tapijttegels. De donkerhouten bar, tafeltjes en de rest van de inrichting geven de gelegenheid een warme uitstraling, die weer gedeeltelijk teniet wordt gedaan door de felle blauw-en-witte verlichting boven de bar en de tafeltjes. De barjuffrouw lijkt een jaar of twee jonger dan ik. Terwijl ze de bestelling klaarmaakt neem ik haar eens goed op om te zien of ik haar ergens van ken. Maar dan verwerp ik het idee als maf en zinloos en volsta met het betalen van het bier. De zaken lijken momenteel behoorlijk slap. Het is inmiddels laat genoeg om meer dan twee personeelsleden aan de gang te houden, en het handjevol vaste klanten bestaat uit het gebruikelijke type kroeglopers. Niet noodzakelijk alcoholisten - afgezien dan van die grote duttende vent in dat haveloze jack in de hoek -maar gewoon mensen die de opbeurende gewoonte hebben om na hun werk, als ze dat al hebben, een paar biertjes te pakken. Opbeurende gewoontes zijn trouwens zo'n beetje het enige waarmee je in dit soort stad je leven enige inhoud kan geven en volgens mij is er niets mis met de manier waarop de vaste klanten van de Sawmill dat verkiezen te doen. Ik maak een fles Budweiser soldaat en begin aan de volgende voor ik Dale vertel wat ik van plan ben. 'Stel dat Nicholas een medeplichtige had, iemand van hier?' Dale trekt fronsend zijn wenkbrauwen op. 'Is dit alleen maar een hypothese, of wil je dat ik daar serieus werk van maak?' 'Het is een hypothese. Wat weten we?' Op de vingers van mijn biervrije hand begin ik de feiten op te tellen. 'Een vrouw verdwijnt tijdens een wandeling die vijf, hoogstens zes minuten kan duren. De buurtbewoners zeggen niets ongewoons te hebben gezien. De vrouw verdwijnt voor bijna vijf uur, waarin ze spiernaakt wordt uitgekleed, om daarna vijf kilometer buiten de stad weer op te duiken, nog steeds naakt, en we zijn er redelijk zeker van dat ze niet door het veld is gekomen. Voor zover we weten heeft onze verdachte geen auto, dus waarschijnlijk heeft hij haar te voet in het midden van een woongebied van de straat gesleurd en haar ergens gebracht - waar weten we niet - waar hij haar kleren heeft gedumpt. Niemand heeft hier iets van gezien. Dan brengt hij haar te voet over een openbare weg de stad uit zonder te worden opgemerkt door een vrachtwagenchauffeur die vijfentwintig minuten voor jou is langsgekomen. Het wil er bij mij niet in dat een vrachtwagenchauffeur een naakte vrouw op een verlaten weg over het hoofd ziet.'
'En waar komt die medeplichtige dan in beeld?'
'Laten we eens aannemen dat Angela tijdens haar wandeling naar huis door iemand die in Carver of Altmayer woont naar zijn voordeur is geroepen met de vraag of ze hem ergens mee wil helpen. Ze gaat naar binnen, waar hij haar overmeestert. Heeft de lijkschouwer haar bloed onderzocht op toxische stoffen?' Dale schudt van nee, dus ga ik verder. 'Hoe dan ook. Deze man en Nicholas kleden haar uit en houden haar een paar uur binnen. Dan brengen ze haar naar de garage, leggen haar in de auto van de medeplichtige, en rijden samen naar de weg. De medeplichtige zet haar en Nicholas af en rijdt daarna weer alleen terug naar de stad. ' Dale denkt even na, wat mij de gelegenheid geeft om mijn bier op te drinken en een sigaret op te steken. Dan schudt hij zijn hoofd. 'Stel dat iemand haar het huis binnen zou zien gaan?' zegt hij. 'Het zou te riskant zijn. En dan hadden we vezels van de stoelbekleding van de auto op haar lichaam moeten vinden.'
'Plastic hoezen.

Ze laten haar aangekleed, brengen haar naar de plek waar jij haar hebt gevonden, kleden haar daar uit, waarna haar kleren weer in de auto mee terug worden genomen. Met dat huis heb je een punt, maar stel dat de medeplichtige haar niet naar zijn huis heeft geroepen, maar naar zijn auto. Het zou minder opvallen, zeker wanneer je wist wie van de buurtbewoners thuis is en wie naar zijn werk. Je zou een gedeelte van de straat kunnen uitzoeken waar zo weinig mogelijk mensen je kunnen zien.'
'Dat is waar, maar niemand reageerde vreemd tijdens het huis-aan-huis-onderzoek langs de route dat we de volgende morgen deden.' Hij zwijgt even. 'Stel dat Nicholas een auto uit de buurt heeft gestolen en die heeft gebruikt om Angela te ontvoeren?'
'Dan zou je een melding van een gestolen auto moeten hebben.' 'Niet als hij haar ergens bewusteloos heeft achtergelaten terwijl hij hem terugbracht.' Nu is het mijn beurt om mijn hoofd te schudden. 'Dat is net zo link, nee, zelfs nog linker als iemand naar je huis roepen. Iedereen kan hem de auto hebben zien stelen of terugbrengen. Als de eigenaar thuis was - wat aannemelijk is aangezien de auto voor de deur staat - bestaat ook het risico dat de eigenaar ergens heen wil rijden en vervolgens vaststelt dat de auto is verdwenen.'
'Oke, misschien klopt het niet helemaal. Laten we het maar even laten rusten en afwachten wat jij morgen uit Nicholas kunt krijgen. Misschien dat hij iets loslaat. ' Dale staat op en giet de resterende inhoud van zijn flesje achterover. 'Ik moet er nodig vandoor.' O ja, voor ik het vergeet, Laura wil dat je morgenavond komt eten. Het stond voor vanavond gepland, maar haar zus van Presque Isle is er.'
'Geen probleem.'
'Weet je de Crowhurst Lodge nog te vinden?'
'Zoveel is de stad niet veranderd, ' zeg ik lachend. 'Dan zie ik je morgen weer. ' Ik neem nog een paar trekken van mijn sigaret, druk hem dan uit en ga afrekenen. Ik besluit om in het hotel in te checken en mijn auto daar te laten staan wanneer ik wat ga eten. Buiten begint het donker te worden. Het verkeer dat er is, hoofdzakelijk mensen die terugkomen van hun werk in de grotere steden in het noorden en zuiden, is gehaast en doelbewust, alsof iedereen thuis wil zijn voordat het helemaal donker is. Hetzelfde geldt voor de voetgangers, die met gebogen hoofden snel voorbijlopen. Maar dan hoor ik iemand mijn naam roepen. 'Alex? Alex Rourke?' Wanneer ik me omdraai zie ik een zenuwachtig ogende man met kort donker haar, een bril, en een beginnende onderkin. Ik heb de indruk dat ik hem zou moeten herkennen. 'Ja?' zeg ik. 'Cochrane. Matt Cochrane. We hebben samen op de high school gezeten. ' 'Verrek, dat klopt ja! Hoe gaat het?' De herinneringen komen langzamer dan mijn stem suggereert. Cochrane. Cochrane. Een mistroostig, beetje sullig joch, waarvan ik nog weet dat hij beter in wiskunde was dan ik. Een beetje mollig, maar niet bovenmatig. Afgedragen kleren. Niet kwetsbaar genoeg om te worden gepest, niet leuk genoeg om veel vrienden te hebben. Ik zie hem nog tijdens een van onze examenfeestjes dronken over het gazon rennen. Het zou me niet verbazen als hij had doorgeleerd voor accountant. 'Goed, heel goed. Ik werk als accountant. In Ashland. 'Dat klopt dus. 'O ja? Interessant werk?' Ik mag niet klagen.' Er klinkt trots in zijn stem. Ongewild zijn we in het spelletje van tegen elkaar opbiedende oude bekenden beland. Ik heb gehoord dat jij bij de politie bent gegaan. ' 'Bij de FBI. Na college ben ik naar de academie gegaan. Drie jaar geleden ben ik in de privé-sector gaan werken, ' antwoord ik zo bescheiden mogelijk, om het niet te laten klinken als een nieuwe uitdaging die moet worden overtroefd. 'Ben je hier in verband met de moord op die verpleegster? Een afschuwelijke zaak.' 'Sheriff Townsend heeft mijn hulp ingeroepen. Het moet hier groot nieuws zijn. Voor zover ik weet is hier in de stad nog nooit iemand vermoord.' Matt knikt. Dan verandert de uitdrukking op zijn gezicht alsof hij aan iets anders denkt. 'Wat doe je vanavond?' vraagt hij. 'Ik moet me nog laten inschrijven in het hotel en daarna iets eten, en misschien maak ik nog wat notities, maar verder heb ik geen plannen.'
'Wat vind je ervan om met mij en mijn vrouw ergens wat te gaan drinken? Je herinnert je Rhona toch nog wel? Toen we op school zaten was haar achternaam Garde.' Ik geef me gewonnen. Rhona Garde, uit Skinner Street. Hoe bestaat het. Matt, een accountant die zich nooit aan het kleinburgerlijke stadje heeft kunnen ontworstelen waar we samen zijn opgegroeid. Maar hij is wel getrouwd met mijn vriendin van de high school. 'Prima, ' zeg ik. 'Hoe laat, en waar?'
'In de Sawmill, om halfacht?'
'Oké, dan zie ik jullie daar.' Matt zwaait gedag, en ik vervolg mijn weg naar mijn auto. Ik steek een sigaret op om het gevoel van verslagenheid te verdrijven. Ik vraag me af of Matt en Rhona kinderen hebben. Eenmaal terug in het vertrouwde interieur van de Corvette, worden deze gedachten door de lucht van motorolie, oude rook en leer verdreven. Ik rijd naar het hotel. De Crowhurst Lodge is vrijwel gedurende zijn hele bestaan een hotel en pension geweest. Het stamt uit de jaren twintig van de vorige eeuw en is gebouwd in neogotische stijl, met hoge ramen en decoratief gemetselde richels en kroonlijsten. De deklaag van witte kalksteen lijkt op te gloeien in de schemering. Wanneer ik de auto parkeer, kijken vanuit de schaduw een paar schimmige waterspuwers op me neer. Als kind vertelden we elkaar altijd allerlei enge verhalen over het gebouw. Over het pasgetrouwde stel dat in de jaren vijftig tijdens hun huwelijksreis in hun slaap werd afgeslacht door een naar het noorden vluchtende krankzinnige die uit een gesticht bij Bangor was ontsnapt. Over de geesten van de doden die daarna werden gezien op de bovenste overloop en in de kamer waar ze waren vermoord. Hoe soms de stilte van de nacht plotseling werd verscheurd door hun gegil, wat honden deed blaffen en katten janken. Hoe de moordenaar zich had verscholen op de parkeerplaats en tussen de bomen vlakbij, waar hij door twee hulpsheriffs was doodgeschoten. Kinderpraat. Om te zien wie dapper genoeg was om bij donker rond het hotel te lopen. De openstaande dubbele deur met matglas geeft toegang tot een ondiep, breed portaal, met aan de muren affiches, waarvan sommige bijna antiek, en advertenties van de plaatselijke middenstand.

Aan het eind van het portaal is een tweede deur van massief hout, donker van ouderdom, met daarop een gietijzeren klopper die de kop van een demon moet voorstellen... of zoiets. De ring ontbreekt. Waarschijnlijk is het alleen maar een overblijfsel uit de vroegste tijd van het gebouw. Wanneer ik de deur openduw kom ik in een sfeervol verlichte hal, uitgevoerd in dezelfde neogotische stijl als het exterieur. De groene vloerbedekking is een beetje verschoten. De deurstijlen zijn gebogen, het plafond is hoog. Het licht komt van kroonluchters met kaarslampjes. De lucht ruikt enigszins verschaald. 'U wenst?' vraagt een in de deuropening achter de balie verschijnende oudere man in een verschoten gebreid vest. Levenloos grijs haar klampt zich aan zijn gerimpelde hoofd vast als een angstig kind. 'Mijn naam is Alex Rourke. Sheriff Townsend heeft een kamer voor me gereserveerd. ' Ik hoor dat mijn stem enigszins nagalmt en die van de oude man niet, wat misschien komt door een ander timbre. 'Hm. ' De man slaat een groot boek open dat minstens zo oud lijkt als hijzelf en begint te bladeren. Pagina's vol met kriebelig handschrift. Hij vindt de meest recente pagina en laat zijn vinger langs de notities glijden. 'Meneer Rourke, klopt. Kamer veertien, helemaal boven aan de trap. Tekent u hier even, alstublieft. Heeft u nog meer bagage?' Tijdens het zetten van mijn handtekening zie ik in gedachten de oude man zware koffers de trap op zeulen. 'Nee,' antwoord ik. 'De kamer bovenaan de trap?'
'Eerste deur rechts, zegt hij, me een sleutelhanger overhandigend met twee sleutels, waarvan één kennelijk van de voordeur. 'Het ontbijt is van zeven tot negen, en op verzoek diner van acht tot halfnegen. ' Ik bedank hem en ga op weg naar mijn kamer. De oude, solide trap, gemaakt van een donkere houtsoort, spiraalt in een centraal trappenhuis naar boven. Na elke halve draai is er een korte overloop. Het is doodstil in het gebouw. Iedere etage lijkt identiek: crémekleurige verf en de indruk van verwaarlozing. Ik maak mijn deur open en kom in een kleine maar nette kamer met een eenpersoonsbed, een televisie, een ladekast en een hangkast. Op de ladekast staat een telefoon. Een smalle deur geeft toegang tot een badkamer. Ik gebruik de telefoon om een pizza te bestellen - het nummer van de enige pizzeria van de stad hangt in het portaal - neem dan een snelle douche en trek andere kleren aan. Ik heb net de televisie aangezet wanneer er een zoemer gaat, wat naar ik aanneem betekent dat de pizzabezorger is gearriveerd. Ik kijk uit het raam en zie zijn fiets tegen de gevel staan. Net wanneer ik me weer wil omdraaien, zie ik iets dat lijkt op een gestalte die zich schuilhoudt in de schaduw onder de bomen die de kleine parkeerplaats van het hotel omringen. Ik zie geen details, alleen maar een vaag silhouet en een glimp van wat een gezicht zou kunnen zijn, net zo wit oplichtend als de muren van het gebouw. Zolang ik blijf staren, verroert de gestalte zich niet. Wanneer ik met mijn ogen knipper is het weg. Ik ga naar beneden om mijn diner in ontvangst te nemen. Vanuit de warme doos in mijn hand stijgen de geuren van gesmolten kaas, tomaten en basilicum naar me op. Afgezien van de fiets van de pizzabezorger en mijn Corvette is de parkeerplaats uitgestorven. Ook in het hotel is geen geluid te horen. Het lijkt alsof ik hier alleen ben. Zelfs de man achter de balie is verdwenen.

Wanneer ik mijn pizza op heb - die, in aanmerking genomen dat Winter's End nu niet bepaald Little Italy is, heel behoorlijk was - trek ik mijn jack aan en ga op weg naar de Sawmill. De avond drukt zwaar op de stad, als een zwarte deken, met alleen een zweem van indigo als herinnering aan een voorbije dag. Hoewel het niet stil is in Winter's End, hangt er een gespannen sfeer die wordt versterkt door het geruis van de bomen rond de parkeerplaats en het zachte gemurmel van oplichtende tv's achter verlichte ramen in de straten die naar Main Street leiden. Het leven speelt zich vanavond achter gesloten deuren af, en ik ben buiten, alleen in de duisternis. Ik heb het gevoel dat ik me net zo goed op een andere planeet zou kunnen bevinden. Maar wanneer ik de deur van de Sawmill openduw, komt het geroezemoes van een rustige zaterdagavond me tegemoet en alles is anders. Ergens achterin hoor ik het vage geklik van biljartballen en de jukebox speelt zachte muziek. Mensen zitten gezellig met elkaar te praten. Alles is weer gewoon. Matt zit aan een tafeltje bij de muur, in gezelschap van een vrouw. Ze zit met haar rug naar me toegekeerd. Schouderlang zwart haar en een paarsblauwe sweater zijn de enige details die ik kan onderscheiden. Hij wuift naar me en ik loop naar hem toe. 'Alex!' zegt hij wanneer ik het tafeltje heb bereikt. 'Jij en Rhona kennen elkaar al natuurlijk. Zie je nou wel, ' zegt hij tegen haar, 'hij is geen spat veranderd, dat zei ik je toch al. '
'Hoe gaat het met je, Alex?' vraagt ze. 'Dat is lang geleden. '
'Veel te lang. '
'De drankjes zijn voor mijn rekening, ' zegt Matt. 'Wat zal het zijn?'
'Een biertje, graag. '
'Rum-cola, ' zegt Rhona. 'En maak van die cola maar een cola light. ' Matt loopt naar de bar, wat mij de gelegenheid geeft om mijn voormalige vriendin eens goed te bekijken. De tijd heeft weinig greep op haar gehad. Alleen beginnende lachrimpeltjes rond haar ogen verraden de invloed van de jaren, en hoewel ze er nog goed uitziet, doet de cola light me vermoeden dat ze vijf of zes pond probeert af te vallen. Haar donkere wenkbrauwen vormen nog steeds een sierlijke boog boven haar diepbruine ogen. Ogen met een enigszins lusteloze, doffe, misschien berustende blik. De ogen van iemand wiens dromen van een sprankelend leven langzaam zijn verbleekt door de kleine stad waarvan ze zich nooit heeft kunnen losmaken. Ik kende haar als een uitbundige cheerleader, enigszins te zeker van zichzelf, altijd klaar met een scherpe opmerking als je dat verdiende. Prachtig figuur, gladde huid, zacht, warm. Verrassend teder achter haar publieke facade, en net zo zenuwachtig als ik toen we die avond onze eerste serieuze stappen naar volwassenheid zetten. In veel opzichten verkies ik de herinnering boven de realiteit. 'En, hoe is het met jou gegaan?' vraag ik. 'Matt schijnt het nogal goed te doen. ' Ze knikt. 'Dat doet hij zeker. Ik geef Engels op de basisschool. Waar ben jij na de high school naartoe gegaan?'
'Naar college, daarna naar de FBI. Nu werk ik in Boston bij een oude vriend van het Bureau.'
'Hoe gaat het met je ouders? Sinds ons afscheidsfeest heb ik ze niet meer gezien. '
'Ze zijn dood. Drieënhalf jaar geleden omgekomen bij een auto-ongeluk. '
'Oh, Alex, wat erg voor je.'
'Zit er maar niet over in, het is lang geleden.'

Ik pak een sigaret en steek hem op, maar aarzel dan bij mijn eerste trek. 'Sorry. Ik had eerst moeten vragen of je er bezwaar tegen hebt dat ik rook. Ik heb in de loop der jaren wat slechte gewoontes aangeleerd. ' 'Ik heb er geen last van.' Op dat moment komt Matt terug met de drankjes. Zo te zien drinkt hij whisky sour. 'Zo,' zegt hij. 'Zijn jullie een beetje bijgepraat?'
'Rhona vertelt net dat ze lerares is geworden, ' zeg ik grijnzend. Ik probeer oprecht te klinken. 'Wie had dat nu kunnen denken?' We lachen. Ik vraag me alleen afhoe ze dat gaat doen als Seth oud genoeg is om naar school te gaan, ' zegt Matt. 'Seth?'
'Onze zoon. ' Rhona kijkt Matt schuchter aan, bijna alsof het een soort geheim is dat ze met hem deelt. 'Hij is bijna vijf. En jij, Alex, ben jij getrouwd? Heb je kinderen, een gezin?' Ik heb ooit een kat gehad. ' We grinniken wat. Ik bespeur bij allebei een zekere aarzeling, onzekerheid of dit een gevoelig onderwerp voor me is. Ik neem een slok bier en besluit wat mededeelzamer te zijn. 'Hij heette Rusty. Ongeveer anderhalf jaar geleden is hij door een vrachtwagen overreden.' Wat kan ik ze verder nog vertellen? Dat het me nooit is gelukt om in de tijd dat ik bij het Bureau werkte een langdurige relatie met iemand op te bouwen? Dat ik, zelfs als het anders was, nooit kinderen zou willen hebben? Zeker, veel agenten kennen een volmaakt gelukkig gezinsleven. Maar een aantal, met name degenen die op de echte monsters jagen, draaien na het krijgen van hun eerste kind volledig door. Door hun ervaringen met de duisterste krochten van de maatschappij - waarmee hun kinderen waarschijnlijk alleen maar door het tv-journaal kennis zullen maken - worden ze zo paranoïde dat ze tussen hun kinderen en de buitenwereld een barriëre opwerpen. En op die stress zat ik niet te wachten. Ik had al genoeg problemen. In mijn tijd bij het Bureau wilde ik geen gezin waarmee ik maar een half leven kon delen, mijn leven buiten mijn werk. En na mijn vertrek heb ik geen serieuze pogingen meer ondernomen, want welke vrouw wil nu een op zijn tweeëndertigste afgebrande mislukte FBI-agent als de vader van haar kinderen? Misschien heeft het met trots te maken, maar ik ben nooit verdergekomen dan vluchtige relaties. 'Waar wonen jullie tegenwoordig?' vraag ik, van onderwerp veranderend. 'In Spruce Street, niet ver van de bibliotheek. Het huis moest wat worden opgeknapt, maar nu is het helemaal klaar, en we hebben zoveel ruimte dat we niet weten wat we ermee moeten doen. Rhona vindt dat er nog wel wat kinderen bij kunnen, al was het maar om de ruimte op te vullen.'
'O, Matt, gekkerd, ' zegt ze, hem een speels tikje op de arm gevend. 'Klinkt goed, ' zeg ik tegen hem, wat ik ook meen. Ik neem een grote slok uit mijn flesje en neem een laatste trek aan mijn sigaret. 'Ik woon in een schoenendoos met een bed erin. Maar ik heb wel een eigen parkeerplaats, dus dat valt weer mee. '
'Waar rijd je tegenwoordig in?' Ik denk even na. Misschien dat ik hiermee het spelletje van tegen elkaar opbieden in mijn voordeel kan beslissen. 'In een Corvette Stingray uit 1969. Als ik rijd, want dat gebeurt niet vaak.'

'Je hield altijd al van blitse auto's, Alex, ' zegt Rhona lachend. 'Maine's antwoord op Don Johnson. ' Nou ja, als er dan toch iets moet zijn wat mijn nagedachtenis oproept, dan is dat een beeld waarmee ik kan leven. Ik grijns en drink mijn flesje leeg. 'Mijn beurt. Weer hetzelfde?' Ik haal mijn rondje bij de bar. De jukebox begint 'Ramblin' Man' van Hank Williams te spelen. 'Matt vertelde me dat je momenteel werkt bij het Sheriffs Department, ' zegt Rhona wanneer ik terugkom. 'In verband met de moord op Angela, veronderstel ik. '
'Dat klopt. Dale Townsend heeft gevraagd of ik hem wilde helpen. '
'Wordt het een ingewikkelde zaak? Het enige politiewerk dat ik ooit heb gezien was op de televisie.'
'Niet ingewikkeld, ' zeg ik schouderophalend. 'Maar het kan wel een poosje gaan duren. Het punt is om de knaap aan het praten te krijgen. '
'De man die ze hebben gearresteerd?' vraagt Matt. 'Die bedoel ik. ' Rhona neemt een slokje van haar rum-cola. 'Wat afschuwelijk moet dat zijn geweest voor die arme Angela. Heeft de man je enig idee gegeven waarom hij het heeft gedaan?'
'Dat mag ik niet zeggen. Je weet hoe dat is met politiewerk.' Ik steek een nieuwe sigaret op. 'Hoeveel van onze oude klasgenoten wonen nog hier in de stad?'
'Niet zoveel, ' zegt Matt. 'Jimbo is monteur, Brooke is getrouwd met Tristan Maitland - ze hebben nu twee kinderen - en Grant is eigenaar van de pizzeria. Er zijn er nog meer, maar daar kan ik even niet opkomen. ' Net wanneer Rhona met een paar namen wil komen, geeft een hand me een forse klap op mijn schouder en een stem zegt achter me: 'Zo, dus jij bent Alex Rourke. Dale heeft me verteld dat je zou komen. ' Ik draai me om en kijk op naar een gezette man van halverwege tot achter in de veertig. Bruin haar met grijze strepen, strak achterovergekamd. Een pak, maar geen das. De stevige handdruk van iemand die graag overkomt als een doortastend man die geen genoegen neemt met geouwehoer. Zijn fletse ogen schieten constant heen en weer, oordelend, inschattend. 'Byron Saville,' zegt hij. 'Ik ben de burgemeester. Ik zie dat je al wat oude vrienden hebt ontmoet.'
'Dat klopt. Kent u Matt en Rhona Cochrane?' Saville knikt. 'Natuurlijk. Hoe loopt de zaak?'
'Wel, dit is pas de eerste dag dat ik me ermee bezig hou, maar volgens mij moet ik hem toch in een paar dagen hebben afgerond.'
'Dat is mooi, Alex, heel mooi. Die moord heeft de hele stad in beroering gebracht. Hoe eerder we dit allemaal achter ons kunnen laten, hoe beter. Dale heeft alle vertrouwen in je.' Daar kun je geen antwoord op geven, wat ik dan ook niet doe. 'Hoe dan ook, ' vervolgt Saville, 'mocht je tijdens je aanwezigheid hier iets nodig hebben, bel me dan gewoon op, dan zal ik zien wat ik kan doen.' Hij geeft me zijn kaartje. 'Goed, dan zal ik jullie verder niet storen. Goeienavond. '
'Goeienavond, burgemeester. ' Saville schrijdt weg alsof hij moeite heeft zijn opgeblazen ego op de grond te houden. Een belangrijk man in een kleine stad. Ik ken de signalen. 'Het nieuws gaat hier snel, ' zeg ik tegen mijn twee voormalige klasgenoten. 'Angela's dood is een ingrijpende gebeurtenis, ' zegt Matt.

'Niemand kan geloven dat iemand als zij zoiets kon overkomen. Ze was altijd zo rustig. Niet zoals de andere laatstejaars. Heb je wel eens gehoord van die keer dat Scott Robson haar en een paar van haar vriendinnen had uitgedaagd om met hem na zonsondergang naar Mason Woods te gaan? Ze werd zo doodsbang van zijn griezelverhalen dat hij het stelletje thuis heeft moeten brengen. Zestien jaar oud, en nog steeds bang in het donker.' 'Nee, dat herinner ik me niet. Maar Scott kan ik me wel herinneren.' Volgens mij was het een hufter, maar mijn mening over hem kan zijn gekleurd door de natuurlijke angst en argwaan die kinderen voor hun oudere soortgenoten hebben. Ook herinner ik me Mason Woods, een nauwelijks in kaart gebracht bosgebied ten oosten van de stad. Elk opgroeiend kind in Winter's End kende de spookverhalen die zich onder de in elkaar verstrengelde takken hadden afgespeeld. Het uitroeien van een van de plaatselijke indianenstammen door Franse troepen in de achttiende eeuw; een gelynchte pelsjager en zijn vrouw die zelfmoord pleegde toen ze zijn lichaam vond; de geest van een priester uit de stad die in een ravijn was gestort. Toen we in de vijfde klas zaten hadden Dale's jongere broer Chris en ik samen een nacht in Mason Woods gekampeerd. Ik had mijn ouders verteld dat ik bij hem zou slapen, en hij had zijn ouders het tegenovergestelde gezegd. We logeerden zoveel bij elkaar dat we aannamen dat ze het nooit zouden controleren. We trokken het bos in, af en toe een boom in vliegend wanneer we een auto hoorden aankomen, voor het geval de bestuurder ons kende en onze ouders zou waarschuwen. Een week of wat daarvoor had Dale aan Chris een paar spookverhalen verteld over de 'Blauwe man met de bijl', waarbij hij had opgemerkt dat Chris te schijterig zou zijn om een nacht in het bos door te brengen. Het was het soort uitdaging dat jongens als Chris en ik wel moesten aanvaarden. De Blauwe Houthakker werd geacht de geest te zijn van een dorpsbewoner die in de koloniale tijd door een Franse officier was gedwongen om als verkenner dienst te nemen. Maar hij wilde zijn gezin niet in de steek laten, zodat hij al gauw deserteerde om naar ze terug te keren. De officier die hem had geronseld reed met een handvol soldaten terug naar zijn dorp om daar orde op zaken te stellen. Om de man voor zijn misdaad te laten boeten, liet hij de vrouw en de dochter van de Blauwe Houthakker aan een boom ophangen. Toen de Blauwe Houthakker hen los wilde snijden, werd hij door de mannen vanuit een hinderlaag gedood, waarna ze hem begroeven. Volgens de verhalen van Dale had sindsdien de geest van de Houthakker op zoek naar de Franse officier door de bossen gedoold om zijn gezin te kunnen wreken. Zijn geest zou verschijnen op nachten dat de maan de nachtelijke hemel een blauwe gloed gaf - vandaar de naam - en alles dat op zijn pad kwam doden. De verhalen kenden nog veel meer gruwelijke details, waarvan de meeste nogal bloederig, maar die ben ik in de loop der jaren vergeten. Waar het volgens Dale allemaal om draaide was de Hanging Tree, want vandaar zou de Houthakker zijn nachtelijke moordtochten beginnen, een enorme den die stond op een open plek, vlak bij de ingang van Thachel Burrow, een onder Golson Ridge doorlopende grot. Het was een kleine open plek, met de bittere geur van dennenhars, waar we de nacht zouden doorbrengen.

Nadat we een paar uur voordat het donker werd de plek hadden bereikt, rolden we onze slaapzakken uit en maakten, vol bange voorgevoelens en bang voor ontdekking door onze ouders, een klein kampvuur. Dicht tegen elkaar gekropen bij de karige vlammen, aten we chocola, dronken cola en kletsten jongenspraat. Toen werd het donker. Een dieppaarse fluwelen hemel, met het flauwe schijnsel van de in het oosten opkomende maan. De wind ging liggen tot een briesje dat je niet meer voelt, maar wel krachtig genoeg om bladeren te laten ritselen en takken over elkaar te doen schrapen. We probeerden te slapen, maar de nachtelijke kou, de geluiden van het bos en de verhalen over de Houthakker maakten dat onmogelijk. Het enige dat nog ontbrak om het verhaal compleet te maken was het gehuil van wolven. Toen, rond middernacht, klonk er een geluid uit de grot achter ons. Een soort snuivend gegrom, vervormd door de rots, luid en duidelijk hoorbaar in de stilte. In de duisternis bewoog iets. Volgens mij zijn we blijven rennen tot we thuis waren. Daar kregen we van woedende ouders een week of twee huisarrest en konden we beschaamd bij daglicht in het bos onze slaapzakken gaan terughalen. Zoals alle oudere broers, had Dale er goed om kunnen lachen, onze ouders vergaten hun kwaadheid en het incident werd een herinnering. Ik weet niet wat het geluid veroorzaakte; waarschijnlijk gewoon een of ander dier dat op zoek was naar voedsel. Maar Chris en ik vergaten nooit de Houthakker. Als ik in plaats van weg te gaan in de stad was gebleven, dan zou ik nu waarschijnlijk mijn eigen kinderen verhalen vertellen over wraakzuchtige geesten en inwendig lachen wanneer ze dicht tegen elkaar aankruipen en angstig naar de schaduwen kijken. Iedereen kent de verhalen, omdat iedereen uit de stad ze tijdens hun kindertijd heeft horen vertellen. Sommige verhalen zijn in de loop der jaren aangedikt, maar lang niet allemaal. Niettemin blijven ze voortleven in de herinnering. Kinderen bewaren ze tot ze op de high school zitten, want Mason Woods is een favoriete plek om te vrijen. Je parkeert je auto op de oude picknickplek aan de rand van het bos, waar je in je auto je vriendinnetje probeert bang te maken met spookverhalen om zo de sfeer te scheppen voor een wat romantischer benadering. Maar je blijft wel in de auto. Het mogen dan alleen maar verhalen zijn, nog steeds gaat niemand het bos in, waaghalzen als Chris en ik uitgezonderd. Je weet maar nooit, nietwaar? Mijn gedachten gaan weer terug naar de Sawmill en ik besef dat het gesprek op dood spoor is geraakt, wat me niet verbaast. Zowel Matt als Rhona zitten er een beetje ongemakkelijk bij. Ze staren naar de bar, kijken naar een nieuwe gast, nemen slokjes van hun drankje, bestuderen het bierviltje; alles om de indruk te wekken dat ze zwijgen uit eigen keuze en niet uit noodzaak. Uiteindelijk slaagt Rhona erin de impasse te verbreken. 'Hoe lang denk je hier nog te zijn?' vraagt ze. 'Minstens nog een dag, waarschijnlijk langer. Dale heeft me uitgenodigd om morgenavond bij hem te komen eten. '
'Wist je dat Chris bij de Kustwacht zit?' Ik knik. 'Dat vertelde Dale me de laatste keer dat ik voor hem werkte, een jaar of twee geleden. ' Ik wist niet dat je toen in de stad was. '
'Dat was ik ook niet. We hebben alles per telefoon gedaan. ' Het gesprek stokt weer.

Dan kijkt Matt demonstratief op zijn horloge. 'Het wordt al laat,' zegt hij. 'We moesten maar eens opstappen. Het was leuk om je weer eens te zien, Alex. We moeten contact houden.'
'Doen we, ' zeg ik. We weten dat het loze woorden zijn. Desondanks geef ik hem mijn kaartje. 'Het was leuk om jullie weer eens te zien. ' Rhona buigt zich naar me toe en kust me op mijn wang. Haar parfum is van een warenhuisketen. Goedkoop, maar niet onaangenaam. 'Wees voorzichtig, Alex, ' zegt ze. Dan vertrekt ze met haar man. Terwijl ik mijn bier opdrink overpeins ik hoe weinig sommige mensen in de loop derjaren veranderen. Er was niet meer dan een uur voor nodig om zeventien jaar bij te praten. Om de een of andere reden vind ik dat deprimerend. Ik steek een Marlboro tussen mijn lippen wanneer ik uit de bar de avond instap. De vlam van de aansteker laat blauwe dansende vlekjes achter op mijn netvlies. Het is een kille avond, de maan is nog niet op en de sterren worden gedeeltelijk verborgen door wolkenflarden. Er is vrijwel geen verkeer en de stad is nog stiller dan eerst, alsof de mensen, veilig weggescholen in hun huizen, alleen nog maar fluisterend met elkaar praten bij hun zacht-gezette televisies. Zo nu en dan valt een goudgele streep licht door een spleet tussen de gordijnen of de zijkant van een raam op straat. Het overige licht komt van straatlantaarns, mijn sigaret en een gele neonreclame van Coors in de etalage van een gesloten drankzaak aan de overkant van de straat. Een wind die ik niet kan voelen, doet de over de straat gespannen telefoondraden spookachtig zingen. Ik hoor - of verbeeld me dat ik het hoor -dezelfde wind suizen door de bomen aan de rand van de stad. Ik kijk op mijn horloge. 21.40 uur. Dezelfde tijd dat Dale het lichaam van Angela Lamond vond. Ik loop naar huis met alleen denkbeeldige nachtelijke demonen als gezelschap. Een beweging in de schaduw: alleen een kat op strooptocht. Een gedempte stem: een televisie die net hard genoeg staat om hoorbaar te zijn. Echo's die volgen na mijn voetstappen, maar holler, verder weg: iemand die dezelfde route loopt als ik, maar te ver achter me zit om te kunnen zien. Het is het soort avond waarop het bijgelovige onderbewustzijn strijd voert met het rationele deel van het brein om te bepalen wat de overhand krijgt en uiteindelijk wint. Wanneer ik bijna een eenzame, dode stem als een in de verte huilende wolf om wraak hoor roepen. Wanneer ik bijna de slachtoffers kan horen van vroegere misdaden waarvan ik nooit heb geweten of die ik nooit heb opgelost. Wanneer ik bijna hun angst kan voelen. Ik zeg tegen mezelf dat ik niet zo belachelijk moet doen en steek weer een sigaret op. Maar ik doe wel mijn kraag omhoog en versnel mijn pas. Ik wil niet langer dan nodig buiten in de kou zijn. Wanneer ik bij de Crowhurst Lodge kom zijn alle lichten uit. Zelfs boven de voordeur brandt geen buitenlamp. In plaats van de warme gloed van eerst, heeft de kalkstenen voorgevel van het hotel nu een bleke, ziekelijke kleur, van botten of verzuurde melk, die het licht van de sterren verdringt. Het geeft de in mozaïek uitgebeelde gezichten een uitgemergelde grijns en ik vraag me af of dit de bedoeling kan zijn geweest van de architect van het hotel. Bij de tweede poging slaag ik erin om mijn sleutel in het slot te krijgen, waarna ik in een vrijwel pikdonker portaal kom. Vertrouwend op mijn geheugen zoek ik zonder te struikelen mijn weg tot mijn tastende vingers zacht de donkere houten panelen van de binnendeur raken.

Mijn hand glijdt over de gietijzeren demonenkop van de klopper, die ik als handvat gebruik om de deur open te duwen. Een kaarslampje in een kandelaar boven de balie verlicht vaag de receptie. Het zwakke licht, gecombineerd met mijn nachtzicht dat zich inmiddels heeft ontwikkeld, is voldoende om de trap te vinden en boven te komen. Op de tast vind ik mijn deur, weet mijn sleutel in het slot te krijgen, en ben thuis. Het heldere licht dat ik aanknip komt als een welkome opluchting. Ik gooi mijn jack op het bed, zet de televisie aan en gooi wat water over mijn gezicht. Meer dan een uur blijf ik nog op en zap van het ene kanaal naar het andere. Dan doe ik de lichten uit en laat me op bed vallen. Ik kan niet slapen. Het is een combinatie van factoren, maar samen zorgen ze voor enkele uren slapeloosheid. Ik ben in een vreemde omgeving; oerinstincten reageren op de onbekende geur van het gebouw en verhogen mijn waakzaamheid. Ook lijkt het ergens te tochten, maar ik kan niet ontdekken waar. De bomen buiten blijven fluisteren, luid genoeg om te horen, maar niet monotoon genoeg om me te doen inslapen. Ik lig niet lekker op mijn linkerkant, maar ook niet op mijn rechterkant. Op mijn rug. Op mijn buik. Armen gestrekt. Armen ingetrokken. Met kussen. Zonder kussen. In mijn hoofd voer ik gesprekken - het gesprek van vanmiddag met Nicholas, de vragen die ik hem morgen ga stellen. Het gesprek met Matt en Rhona. Al sinds college lijd ik af en toe aan slapeloosheid. Als ik in een vertrouwde omgeving ben, zoals thuis of in mijn auto (in feite een observatiepost), heb ik geen problemen. Maar nu komt het wel heel ongelegen. Ik meen dat het kwart over vier is als ik voor het laatst op de wekker kijk. Ten slotte val ik in slaap.