5

Zeven uur. Het doordringende gezoem van de wekker sleurt me uit een surrealistisch droomlandschap dat ik me nauwelijks kan herinneren. Iets met sneeuwbedekte bomen, maar de details vervagen snel. Misschien was het iets uit mijn jeugd; toen ik jong was, had ik vaak dezelfde nachtmerrie over de winter. Misschien waren het de eerste voortekenen van de problemen die ik altijd heb gehad met slapen, maar misschien ook niet. Hoe vaak ik hem ook kreeg, het was altijd erg genoeg om me in het midden van de nacht te doen wakker schrikken. Dan zat ik rechtop in bed, met mijn armen om mijn benen geslagen, proberend de beelden uit mijn hoofd te verdrijven om weer te kunnen gaan slapen. Wat bijna nooit lukte. Mijn moeder beweerde altijd dat proberen je je dromen te herinneren heel slecht was voor je geheugen. Maar wat ik ook probeerde, de nachtmerrie zit nog steeds in mijn hoofd. Met mijn geheugen lijkt niets mis, dus ik vermoed dat mijn moeder niet wilde dat ik me druk maakte over de dingen die ik zag in mijn slaap, of dat het voor haarzelf gemakkelijker was. Zo vertelde ze ook dat je van het laten knakken van je knokkels - een geluid dat wordt veroorzaakt door verspringend kraakbeen - later artritis zou krijgen. Dat heb ik jaren geloofd, tot ze eindelijk toegaf dat ze dat alleen maar had gezegd omdat ze het een vreselijk geluid vond. De nachtmerrie begon altijd anders. Ik droomde dat ik een astronaut was in de toekomst, of soldaat in een of ander ver land. Pas daarna gingen de details veranderen. Wanneer ik bijvoorbeeld soldaat was, dan zag ik sneeuw verschijnen op de bladeren van de jungle waar ik door trok. En al gauw was het bladerdak bedekt met dikke lagen sneeuw en ijs en ploeterde ik voort door de bittere kou. Naarmate de temperatuur verder zakte vervaagden de mensen die bij me waren. Een ijzige wind stak op en ranselde mijn gezicht met stuifsneeuw die als zand aan mijn gezicht bleef plakken. Dan hoorde ik een stem achter me.'Je zei dat we nu wel veilig zouden zijn,' klonk dan een raspende, boze mannenstem. 'Waar zijn we eigenlijk? Waar gaan we heen?' Als ik me dan omdraaide, zag ik een man met een verwilderde baard, gekleed in leer en gescheurde pelzen. Nooit moderne kleren. Zijn gezicht was altijd bleek en zijn huid zag er rauw en ongezond uit. Maar het waren zijn ogen die me de meeste angst aanjoegen. Fletse, koude ogen, de ogen van een dode man, maar waar tegelijkertijd iets van wanhoop uit sprak, een wanhoop die ik niet kon wegnemen. Achter hem stond een rij wrakkige ouderwetse houten huifkarren en magere grimmige mensen met dezelfde kleding als de bebaarde man. Sommigen hadden zwartgeblakerde brandplekken op hun huid. Anderen misten vingers of liepen met krukken om hun voeten te sparen die omwikkeld waren met flarden zwachtels, doordrenkt met vuil en bloed. En allemaal keken ze me met diezelfde starende ogen aan. 'Waar gaan we heen?' vroeg dan de man opnieuw, een vraag waarop ik altijd het antwoord schuldig moest blijven. 'En wat moeten we eten? We zijn door onze laatste voorraden heen. ' En terwijl ik dan wanhopig naar woorden zocht, werd de uitdrukking op zijn gezicht harder en de blik in zijn ogen zo mogelijk nog kouder en vijandiger. 'We hadden nooit deze kant op moeten gaan, ' zei hij dan, dichterbij komend. 'Ga je ons weer terugbrengen? Weet je eigenlijk wel waar we zijn?' Nooit durfde ik zijn uitgesproken vijandigheid te trotseren en altijd deinsde ik achteruit. 'Ik weet het niet,' was dan gewoonlijk alles wat ik kon uitbrengen. 'Ik weet het niet?' schreeuwde hij dan kwaad, achter me aan komend. 'Hoe bedoel je "ik weet het niet"? Dit was anders wel jouw idee. Dit is allemaal jouw schuld! We gaan dood door jou!' Omdat ik die dode, starende blik van de in lompen gehulde mensen niet kon verdragen en de woede van de bebaarde man me doodsangst aanjoeg, draaide ik me dan om en rende het bos in, me in paniek een weg zoekend door ijs en sneeuw, mijn handen en gezicht openhalend aan striemende takken. Ik hoorde de bebaarde man achter me aan komen, zijn voeten stampend op de grond. Hij leek altijd sneller te gaan, maar niet snel genoeg om me in te kunnen halen; droomlogica, veronderstel ik. Gewoonlijk duurde het niet lang voordat ik tijdens mijn panische vlucht ergens over kwam te struikelen en voorover in de sneeuw sloeg. Kou, pure angst of het plotselinge besef dat er iets ergs moest zijn gebeurd, deed me snakkend naar adem, doodsbang en met een bonkend hart wakker schrikken.

Als ik afgelopen nacht dezelfde droom heb gehad, dan ben ik daar tenminste niet wakker van geworden. Maar ik voel me nu al alsof ik maar een paar uur heb geslapen. Als een zombie loop ik naar de badkamer, waar ik als in trance de drie belangrijkste zaken afwerk: douchen, scheren, poepen. Daarna rook ik mijn eerste sigaret van de dag. Na twee keer controleren of ik niets ben vergeten, begeef ik me naar beneden voor een ontbijt met veel koffie. Zonder de schaduwen en de duisternis van de vorige avond is het gebouw veel lichter, minder benauwend. De trap slingert zich vanaf de groene vloerbedekking beneden rond een centrale open ruimte omhoog naar een gewelfd plafond. Hoewel me uit de deuropening naast de receptie allerlei etensgeuren tegemoet komen, zie ik geen teken van leven van andere mensen. Van de oude man die ik gisteren zag is geen spoor te bekennen. De eetzaal is groot genoeg om twaalf mensen aan zes ronde tafeltjes plaats te laten nemen. Een langs een muur opgesteld buffet biedt een verrassende verscheidenheid aan ont-bijtgerechten op warme borden, hoewel de hoeveelheden mijn geloof versterken dat ik de enige gast ben. Ik neem wat cornflakes en een glas sinaasappelsap, een bord vol bacon en worstjes, en een hele pot koffie. De hele tijd blijft het merkwaardig stil in het gebouw. Het gerammel van mijn bestek klinkt zo luid dat ik behoedzamer ga eten. Wanneer ik klaar ben, loop ik door de hal naar de receptie om te kijken of ik de bedrijfsleider ergens kan ontdekken. Nergens te bekennen. Buiten is het licht, maar de hemel is bedekt met schapenwolkjes. Boven de rotsachtige heuvels in het westen hangen grijze wolken. De toppen en dalen die het grootste gedeelte van de horizon beslaan, lijken op aanstormende groene oceaangolven, roerloos bevroren voor ze op het strand te pletter kunnen slaan. Door de flarden laaghangende wolken erboven lijkt het net alsof ze me dreigend aankijken, alsof ze misnoegd zijn door wandaden waarvan ik me niet eens bewust ben. Wanneer mijn auto met een vertrouwd grommende motor het grind van de afrit verlaat en de weg op draait, zie ik een meisje met donker haar. Heel even komt ze me bekend voor. Dan kom ik dichterbij en verdwijnt dat gevoel. Ze is jong - zeventien of achttien - met kort haar en verzorgde, kleurige kleren. Het meisje staart naar de Corvette als ik voorbijrijd en blijft kijken tot ze in mijn achteruitkijkspiegel te klein wordt om haar nog te kunnen onderscheiden. Misschien gewoon een meisje uit een provinciestadje, gapend naar een auto uit de grote stad. Misschien hierdoor, of misschien vanwege mijn vermoeidheid, rijd ik tamelijk rustig tussen de oude velden door, langs de plek van de moord de bossen aan de andere kant in. Na een paar honderd meter zie ik links een overgroeid pad dat verdwijnt achter dorre, bruine boomstammen en dicht struikgewas dat nog met de groene lentebloei lijkt te moeten beginnen. Boven de boomtoppen uit is ongeveer op een kilometer afstand het silhouet van een gebouw te zien. Een hoge gevelspits en een dak dat in het midden lijkt in te zakken. Bij de ingang van het pad staat niets aangegeven, maar ik ken het gebouw. Het oude Wade House, later kindertehuis St. Valentine's. Ik vraag me af of Dale en het forensisch team van de State Police hier enige aandacht aan hebben besteed. Ik neem me voor om het hem te vragen.

De oerbossen, donkergroen, met uitlopend lentegroen, strekken zich vrijwel ononderbroken kilometers ver uit over golvende heuvels, om daarna opeens in gras en akkerland over te gaan wanneer ik Route 212 in oostelijke richting blijf volgen. De verandering is abrupt, een plotselinge terugkeer in de moderne wereld, weg van de eindeloze wouden. Vanaf hier naar Houlton is het nog zo'n halfuur rijden, door een leeg landschap, enorme stroken vlak bouwland, bedekt met een groen waas van opkomende gewassen, afgewisseld door kleine dorpen. Ik parkeer mijn auto op het parkeerterrein van de rechtbank en loop vandaar naar het streekziekenhuis van Houlton, waar ik een afspraak heb met dokter Gemma Larson, de patholoog die de autopsie heeft verricht op het lichaam van Angela Lamond. Het is een mooie dag en ik kan wel wat lichaamsbeweging gebruiken. De morgue is gesitueerd in het binnenste van het ziekenhuis, ver verwijderd van de ruimtes waar patiënten komen; tenminste, de levende patiënten. Een wit met lichtblauw geschilderde gang voert door dubbele aluminium deuren naar een kantoor met een paar bureaus, computers, lockers en een koffieautomaat. Een tweede stel deuren voert naar een ruim, goed verlicht vertrek, met aan de ene kant de gebruikelijke koelcellen met de laden, gelabeld met naam en serienummer, en aan de andere kant drie snijtafels en rijen keurig gerangschikte chirurgisch gereedschap en wetenschappelijke instrumenten. Wanneer ik door een van de ramen de autopsieruimte inkijk, zie ik een blonde vrouw in laboratoriumjas en voorschoot het inwendige van een nieuwe aanwinst voor haar verzameling inspecteren. Ik klop een paar keer op het glas, waarna ze zich omdraait en me naar binnen wenkt. In mijn ervaring zijn er drie soorten pathologen. De eerste soort gedraagt zich gedurende het werk niet anders dan bij een drankje tijdens een etentje. Ze keuvelen, maken grapjes en bespreken de resultaten van de laatste football-wedstrijden terwijl ze in hersenweefsel staan te snijden. Tot de tweede soort behoren degenen die geobsedeerd lijken door hun werk, omdat ze enkele van de noodzakelijke sociale vaardigheden missen om goed met hun levende tegenpolen te kunnen opschieten. De derde soort wordt meestal gevormd door de oudsten, die, moe van het werk, verlangend uitkijken naar hun pensioen. Ik heb geen enkel probleem met lijkschouwers of hun werk. Soms kan het afschuwelijk zijn, maar in sommige opzichten verkies ik het boven het werk in een abattoir. Wat hier onder het mes gaat is tenminste al dood wanneer het binnenkomt. Ik doe een paar stappen achteruit wanneer een paar assistenten het lichaam van een oudere man op een van de laden leggen. Wanneer de twee met hun lege brancard zijn verdwenen, krabbelt dokter Larson zijn gegevens op een identificatielabel en richt zich daarna tot mij. Ze heeft hoge jukbeenderen, ogen als gepolijste jade en blond haar, samengebonden in een paardenstaart. Ze is een paar centimeter kleiner dan ik, slank en knap. Ze is te fragiel om zo van een fotosessie voor badkleding te kunnen zijn weggelopen, maar ze is absoluut aantrekkelijk. Ik schat haar drie of vier jaar jonger dan ik. 'U moet meneer Rourke zijn, ' zegt ze, me snel met haar ogen taxerend, zoals ik net bij haar heb gedaan. Ik ben Gemma Larson, ' zegt ze. 'Alex alstublieft, dokter Larson.'
'Gemma, ' zegt ze, met een guitig lachje. 'Wat kan ik voor je doen?'
'Het betreft Angela Lamond, een moordslachtoffer van een paar dagen geleden. Toen je haar onderzocht, zijn er toen zowel vanonder haar vingernagels als teennagels schraapsels genomen? Ik weet dat zoiets niet vaak voorkomt.' Na even voor zich uit te hebben gestaard, zegt ze: 'Dat weet ik niet zeker. Kom maar mee naar mijn kantoor, dan kijk ik daar even in mijn aantekeningen. ' Ik loop met haar naar het kantoor en naar een van de computers. 'Op de plaats delict hebben we haar handen en haar hoofd met plastic zakken afgedekt om ze te beschermen,' zegt ze na een korte blik op het beeldscherm. 'Dat hebben we niet gedaan met haar voeten, maar bij de autopsie heb ik wel haar teennagels bekeken. Twee fragmenten van met teer overdekte gravel, vrijwel zeker van het wegdek, maar verder niets. Het kan zijn dat andere sporen zijn weggespoeld. ' Ik knik. 'Heb je misschien ook indrukken op haar voetzolen aangetroffen, alsof ze blootsvoets op de weg heeft gelopen of op een ander ruw oppervlak?'
'Daar staat niets van in mijn notities, ' zegt Gemma, een wenkbrauw in een lichte frons optrekkend. 'De voeten hadden niet mijn eerste aandacht. Maar al die regen kan haar huid week hebben gemaakt, net als in bad, of onder de douche, waardoor heel goed afdrukken kunnen zijn ontstaan. Ik kan het nog een keer controleren. Beschadigde huid zou me direct zijn opgevallen, maar misschien zijn er nog kleine speldenprikjes van scherpe steentjes te vinden. ' 'En toxische stoffen in het bloed?' vraag ik, meteen gevolgd door een beschaamd lachje. 'Neem me niet kwalijk, ik ben nogal bemoeiziek. Ik heb vannacht niet goed geslapen. Gewoonlijk ben ik een stuk gemakkelijker in de omgang.' Gemma werpt me een glimlach toe en richt vervolgens haar aandacht weer op haar computer. 'Geen probleem,' zegt ze. 'Ik ken dat soort morgens. Het laboratorium in Augusta heeft haar bloed onderzocht, maar voorlopige testresultaten lijken niets ongewoons aan te tonen.'
'Verdorie, weer een aannemelijke theorie in de prullenmand. '
'Als je me je telefoonnummer geeft, dan bel ik je wanneer ik de voeten nog een keer heb bekeken, ' zegt ze, opkijkend van het beeldscherm. 'Het kost niet veel tijd, maar ik heb vanmorgen nog een paar andere dingen te doen.'
'Werk je altijd op zondag?' Ze haalt haar schouders op en schuift met haar vingertoppen een verdwaalde haar achter haar oor. Ik draai wisseldiensten, maar het komt wel eens voor wanneer het druk is in het ziekenhuis. '
'Nogal vervelend, vind je niet?'
'Ach, ik weet niet, soms heeft het zijn voordelen.' Even houden haar ogen mijn blik vast, om dan weer snel een andere kant op te kijken. 'Je zou me je telefoonnummer geven,' zegt ze. 'Met alle plezier. Misschien is het nog beter als ik ook jouw nummer heb, dan kan ik je bellen wanneer me nog andere dingen te binnen schieten.' Haastig gekrabbelde briefjes worden uitgewisseld. 'Mocht je me bellen en de telefoon blijkt uitgeschakeld, dan zit ik in een ondervraging, ' zeg ik als haar telefoonnummer eenmaal veilig in mijn zak zit. 'Dan kun je een boodschap achterlaten of me terugbellen.'
'Oke, je hoort nog van me.' Onwillekeurig grijns ik. 'Nou, tot gauw dan maar.' Ze glimlacht weer en wuift me gedag. 'Tot gauw.' Onderweg naar de gevangenis zegt een stemmetje in mijn hoofd dat er op haar bureau geen foto's stonden en dat de hand die langs haar haar streek geen trouwring droeg. Ik herinner mezelf eraan dat die in haar locker kunnen liggen, of op haar werk niet zijn toegestaan. Maar voorlopig heb ik belangrijker dingen aan mijn hoofd. Wanneer ik de ondervragingsruimte binnenkom zit Nicholas al te wachten. 'Meneer Rourke, ' zegt hij zonder zich om te draaien. 'Goedemorgen, Nicholas. ' Ik ga in de stoel tegenover hem zitten en zet de bandrecorder aan. Dan werk ik de gebruikelijke identificatieprocedure af en wijs hem op zijn rechten. 'Goed geslapen?' Ik staar hem aan. Zoals gewoonlijk zit Nicholas volkomen roerloos en rustig. Zijn stem klinkt vlak en zonder intonatie, als die van een psychiater die zijn patiënt vragen probeert te stellen zonder hem te beïnvloeden. Ik steek een Marlboro op. 'Nee, niet echt, ' zeg ik. 'U ziet er nogal vermoeid uit. Hoe was uw terugkeer in Winter's End?'
'Wie zegt dat ik ben terug geweest?' Er verschijnt een vaag lachje op zijn onbewogen gezicht. 'U bent hier helemaal naartoe gekomen en u brengt geen bezoek aan uw geboortestad? Dat geloof ik niet. Het zou me niet verbazen als u daar logeerde.' 'Inderdaad ben ik er toevallig geweest. Ik ben wezen kijken naar de plek waar je bent gearresteerd. Ik vroeg me af hoe je daar bent gekomen. Uit noordelijke richting, of vanuit het zuiden?'
'Hoe weet u of ik niet uit het oosten of westen ben gekomen?'
'De politie heeft in de velden geen sporen gevonden. Hoe zou je een spoor hebben kunnen vermijden?'
'Dat vraagt u omdat u niet weet hoe ik en het lichaam van de vrouw ongezien op de weg zijn gekomen. Zoek dat maar uit. De aanwijzingen zijn er.'
'Heb je liever dat ik dat doe? Waarom vertel je het niet gewoon?'
'Ik reken erop dat u dat doet, meneer Rourke. Geloof me wanneer ik u zeg dat er weinig valt te winnen door het allemaal te onthullen.' Ik neem een lange haal van mijn sigaret en staar de man tegenover me een ogenblik aan. Alleen intonatie benadrukt zijn woorden. Zijn gelaatsuitdrukking en lichaamstaal blijven onveranderd. Zijn vermogen om als een amper levend standbeeld te blijven zitten maakt het onuitstaanbaar moeilijk om hem te doorgronden. Ik heb geen idee wat hij bedoelt met 'ik reken op u. Ik besluit om het even te laten rusten. 'Ik heb wat onderzoek gedaan, en het is me nog steeds niet duidelijk waarom Angela als slachtoffer werd uitgekozen. Aangenomen dat ze werd uitgekozen,' voeg ik eraan toe. 'Heeft u ooit gevist, meneer Rourke?'
'Een of twee keer, ' antwoord ik schouderophalend. 'Samen met uw vader? Waar ging u heen?'
'Claye Lake. Hoezo?' Nicholas lijkt mijn vraag te negeren. Hij kijkt me aan en zegt zacht: 'Claye Lake. Een vakantiehuisje, zo'n dertig meter van het meer. Bomen tot aan de oever. Een kleine jongen met zijn liefhebbende pappa. Aandoenlijk plaatje.' Even is op zijn gezicht iets van emotie te zien, een lichte trilling bij zijn mondhoek. Maar niet lang genoeg om te kunnen vaststellen of het triestheid is of trots. 'Heeft uw vader u ook verteld waarom je op meerdere manieren kunt vissen, met diverse soorten aas en verschillende technieken?'

Ik zwijg even. Zijn beschrijving van het vakantiehuisje waar mijn vader altijd viste is verrassend nauwkeurig. Maar dan besef ik dat er in die streken talloze plekken zijn met bomen tot het water en een vakantiehuisje op dertig meter van het water. Het bevalt me trouwens niet erg om iemand als Nicholas over mijn vader te horen praten, maar ik laat het niet merken. 'Niet echt, nee, ' zeg ik. 'Dan zal ik een ander voorbeeld gebruiken. Gelooft u in God, meneer Rourke?' Ik schud mijn hoofd. 'Niet echt, Nicholas.'
'Nee?'
'Ik heb er nooit de zin van ingezien. Een prettig hiernamaals mag dan misschien iets zijn om naar uit te kijken, maar ik geef de voorkeur aan een goed leven hier.'
'Ik kan me maar moeilijk een politieman voorstellen die geen troost put uit zoiets als een hemelse rechtvaardigheid wanneer een slechterik als vrij man de rechtbank mag verlaten.'
'Aardig bedacht, maar ik heb altijd gerechtigheid op aarde geprefereerd. ' Nicholas lacht en laat opnieuw de punten van zijn tanden zien. 'Toch kunt u zo'n gunstig resultaat maar zelden verwachten, zelfs al heeft u een goede zaak. Ik bewonder u, meneer Rourke, voor uw vertrouwen in menselijke rechtvaardigheid.'
'Geef je de voorkeur aan goddelijke vergelding?' vraag ik. 'Goddelijk?' Hij grinnikt sarcastisch. 'Ik heb het niet over goddelijke vergelding gehad. Dat is helemaal de verkeerde manier om het te bekijken. De daden van sommige mensen stellen hen in dienst van de duivel. Als God ze niet vergeeft, dan komt hij hen uiteindelijk opeisen.'
'Wat bedoel je?'
'Stel dat ik een moord heb gepleegd waar ik ongestraft mee wegkom. Dan, op een dag, word ik door een auto overreden en ga dood. Mijn geleende tijd is op.'
'Kwam Angela Lamond weg met een of andere misdaad waar niemand iets van wist? Leefde zij op geleende tijd?' Nicholas glimlacht en schudt zacht zijn hoofd. Een beweging die zo uitzonderlijk is dat ik er veel meer aandacht aan schenk dan ik bij een normaal menselijk wezen zou doen. 'Totdat u daar zelf het antwoord op weet, ben ik bang dat ik u niet kan helpen, ' zegt hij. 'Nou, ik heb haar voorgeschiedenis bekeken, maar niets kunnen vinden. Misschien was er wel helemaal niets. Misschien heeft ze nooit iets gedaan om op geleende tijd te worden gezet. ' Het is mijn beurt om te lachen. 'En mocht ze toch iets hebben gedaan, dan betwijfel ik of dat voor iemand van belang was.' Even valt er een stilte. Wanneer Nicholas antwoordt, blijft zijn gezicht onbewogen, maar zijn stem klinkt anders, meer gecontroleerd. Ik kan niet zeggen of hij boos is of zich amuseert. 'Dat kan zijn; belangrijkheid is relatief. Maar geloof me, u bent niet in een positie om dat te kunnen weten. ' Daarna ontspant hij zich weer. Ik blijf hem met vragen onder druk zetten. 'Ik zou je graag willen geloven, Nicholas, maar op het ogenblik begrijp ik niet wat er is gebeurd. Voor mij lijkt het gewoon een moord die gepleegd is door een gek die iemand zocht om zijn woede op te koelen. Andere mogelijkheden zie ik niet. Misschien dat jij me verder kunt helpen.' 'Ik heb u al gezegd dat ik dat niet zal doen. Maar geloof me, meneer Rourke, wanneer ik zeg dat u tegen de tijd dat u teruggaat naar Boston de reden zult weten waarom de verpleegster stierf.'

'Wil je daarmee zeggen dat je haar hebt vermoord?' Ik zeg dat ik weet waarom ze is gedood. En dat zult u ook weten. ' De belofte is zo emotieloos uitgesproken, dat het wel lijkt alsof hij het volgende rondje bestelt of me de tien dollar terugbetaalt die ik nog van hem krijg. Ondanks zijn woordkeus lijkt hij niet prat te gaan op zijn eigen slimheid. Gewoonlijk druk ik nu door om bij mijn verdachte een bekentenis of tenminste een samenhangende verklaring af te dwingen. Maar bij Nicholas zijn er twee dingen die me ervan weerhouden. De eerste is dat, hoewel hij niet langer ontwijkend is, ik niet het gevoel heb dat hij op het punt staat om te breken. De verandering in zijn houding lijkt te opzettelijk en berekend - het geleidelijk loslaten van informatie in plaats van een emotionele bekentenis. De tweede reden is moeilijker te omschrijven. Een gevoel zegt me het spel voorlopig met hem mee te spelen. Ik steek nog een sigaret op en verander mijn strategie. 'Je zei dat je in God geloofde, Nicholas. Ben je aanhanger van een geloof of een bepaalde kerk?' 'Waarom vraagt u dat?'
'We zouden misschien voor persoonlijke geestelijke bijstand in de gevangenis kunnen zorgen. Ben je christen?'
'Een amusante vraag voor iemand uit dit gedeelte van het land, meneer Rourke, bijzonder amusant. ' Verbaasd trek ik mijn wenkbrauwen op. 'Wat bedoel je?'
'U kent vast wel uw eigen locale geschiedenis. Heeft u toen u op school zat niet gehoord van Charles Ryland?' Ik heb nooit goed opgelet in de klas.'
'Hij was een rijke zakenman die een jaar heeft besteed om een kerk te bouwen voor uw geboortestad toen de bewoners amper klaar waren met het weghakken van het stuk bos. Tijdens het hoogtepunt van de eerste eredienst in de kapel, werd het gebouw door de bliksem getroffen en Ryland, de priester en achttien anderen stierven bij de brand die daarna uitbrak. ' Bijna vergenoegd glimlacht Nicholas me toe. 'Ik ben geen christen. En evenmin moslim, jood, of boeddhist, maar ik ben wel een groot bewonderaar van Gods gevoel voor humor. En hoewel zijn grapjes soms een beetje wreed zijn, is zijn timing gewoonlijk perfect.' 'Dus je gelooft in God en de duivel. En volgens jou brandt Angela Lamond nu in het vuur van de hel?'
'Het "vuur" van de hel lijkt me hier niet van toepassing, meneer Rourke. Weet u waar de bijbel werd geschreven? In het Nabije Oosten. Een heet klimaat. Woestijnen, zandstormen, droogte, zonnesteek, goddelijke plagen, rampzalige hitte. Ik vermoed dat daar de associatie vandaan komt. In dit gedeelte van de wereld lijkt me "ijzige woestenijen" een betere samenvatting.' 'En daar is Angela Lamond?' Ja- 'En wat heeft ze gedaan om zo te worden gestraft?' Nicholas zucht. 'U valt in herhaling, meneer Rourke.'
'Dat is omdat ik mijn tijd lijk te verknoeien,' zeg ik. Misschien komt het door de manier waarop hij zucht, door het gevoel dat hij me neerbuigend behandelt, of gewoon omdat ik schoon genoeg krijg van zijn gezwets. Ik hoop dat je uiteindelijk slim genoeg bent om in te zien dat je enige kans om aan de gevangenis te ontkomen is mij jouw kant van het verhaal te vertellen. '
 'Dat betwijfel ik.'
 'We zullen het nooit weten als je niet ophoudt je als 100 101 een klootzak te gedragen en me eindelijk iets bruikbaars vertelt.'
'Wat een taal, meneer Rourke. Ik weet zeker dat uw ouders u nooit hebben geleerd om tegen mensen te schelden. '
'Dan heb je mijn ouders niet gekend, Nicholas. Als ze de pest in hadden dan scholden ze, net als iedereen. ' Hij glimlacht alsof ik iets grappigs heb gezegd. 'En u heeft de pest in?'
'Zelfingenomen klojo's die denken dat ze slim zijn proberen me altijd zover te krijgen. Dus waarom help je me niet?'
'Dat heb ik al gedaan, meneer Rourke. U weet het alleen nog niet. Komt u morgen terug, of anders later vandaag. Wanneer u zich wat meer bewust bent van uw bestemming, zal ik u verder op weg helpen.' Ik denk even na. Dan knik ik en druk mijn sigaret uit. 'Oké, Nicholas. Dan zie ik je later weer. Ik hoop dat je dan tegen me gaat praten. ' Ik laat de verdachte door de hulpsheriffs die buiten wachten terug naar zijn cel brengen en ga dan op zoek naar Dale. Wanneer ik op zijn deur klop, is hij in zijn kantoor in gesprek met een man in uniform. 'Alex Rourke,' zegt hij. 'Dit is Owen Marsh, mijn plaatsvervanger. Zolang ik op de zaak-Lamond zit, neemt hij mijn plichten jegens de gemeenschap van me over. '
'Hallo, Owen, ' zeg ik, mijn hand uitstekend. Dale's vervanger lijkt ongeveer even oud.

Hij is wat slanker en zijn neus is rood door gesprongen adertjes vlak onder de huid. 'Aangenaam, meneer Rourke, ' zegt hij, om zich daarna weer tot Dale te richten. 'Morris zei dat hij je, als je kunt, graag daar zou willen hebben. Het leek hem goed voor het prestige van de stad, en aangezien het in de buurt is, heb ik hem beloofd dat ik het je zou vragen.'
'Wanneer is het?' vraagt Dale. 'Dinsdag, rond de middag.'
'Oké, zeg hem maar dat ik er zal zijn, tenzij er iets onverwachts gebeurt.' Owen knikt en loopt naar buiten. 'De jaarmarkt van Monticello,' legt Dale uit terwijl ik tegenover hem ga zitten. 'Burgemeester Morris heeft daar graag zo veel mogelijk hoogwaardigheidsbekleders van de county bij elkaar. Een politieman is nooit klaar. Hoe vorderen de zaken met onze man?' Ik begin het gevoel te krijgen dat er beweging in de zaak komt, maar snel zal het niet gaan. Toen ik vanmorgen hierheen reed, kwam ik langs St. Valentine's,' zeg ik, overschakelend op het onderwerp waarover ik kwam praten. 'Is dat bij het onderzoek van de plaats van het misdrijf nog meegenomen?' Dale denkt even na en schudt dan zijn hoofd. 'Er was geen reden om aan te nemen dat het relevant was, dus zijn we er niet geweest. Hoezo?'
'Het viel me op dat de afslag naar het oude gebouw maar een paar honderd meter verwijderd is van de plaats van het misdrijf, en de oprijlaan zelf is niet meer dan een halve kilometer lang. We zijn ervan uitgegaan dat de man Angela vanuit de stad naar de plaats delict heeft gebracht, maar stel dat hij van de andere kant is gekomen, uit het zuiden? In dat geval zou hij op het tijdstip dat de vrachtwagen langskwam niet eens op de weg zijn geweest.'
 'Wil je er gaan kijken?'
'Ja, je weet maar nooit.' Dale knikt, en even zie ik iets in zijn ogen, een vluchtige gedachte, of emotie. 'Wil je dat ik meega?'
'Lijkt me niet nodig. Als iemand vraagt wat ik aan het doen ben, dan kan ik met mijn politiepenning zwaaien. Ik bel je wel als ik iets vind. En anders zie ik je vanavond bij je thuis. Waar woon je tegenwoordig?' In Francis Street, nummer veertien. Kom rond een uur of zes, halfzeven,' zegt hij. 'Kom je na je bezoek aan St. Valentine's hier nog terug?' Ik schud mijn hoofd. 'Tenzij ik iets bijzonders vind niet, nee. Misschien vraag ik nog wat rond in de stad, en probeer daarna voor het eten nog een paar uur te slapen. Dat is vannacht niet zo goed gelukt.'
'Nee? Nu je het zegt, je ziet er nogal moe uit. Toch niets mis met het hotel, hoop ik?'
'Nee hoor, ik heb alleen af en toe last van slapeloosheid. Tot straks. ' Ik ben net buiten het gebouw wanneer mijn zaktelefoon gaat. 'Alex,' zegt een vrouwenstem, 'met Gemma Larson van het ziekenhuis. Ik heb net Angela Lamonds voeten opnieuw bekeken. '
'Hoi, Gemma. En wat heb je gevonden?'
'Een paar kleine beschadigingen van de huid. Spelden-prikjes. Zo te zien heeft ze blootsvoets op de weg gelopen. Maar bij zulke minuscule wondjes is het natuurlijk onmogelijk het tijdstip vast te stellen.'
'Dat geeft niet, ' zeg ik. 'Het lijkt waarschijnlijk dat ze naar de plaats van het misdrijf is gelopen, en niet gereden, meer hoef ik niet te weten. Je hebt naar ik aanneem in de wondjes geen sporen van gravel gevonden?'
'Nee, sorry.'
'Je kunt nu eenmaal niet alles hebben.'
'Ik veronderstel van niet.'
'Nou, nogmaals bedankt, Gemma. Het was erg geschikt van je om me zo snel terug te bellen. Ik bel je als me nog iets anders te binnen schiet.'
'Uitstekend, ' zegt ze. 'Met alle plezier. Tot ziens dan maar. '
'Ja, tot ziens. ' Ik laat langzaam mijn adem ontsnappen, stap dan in mijn auto en rijd terug naar Winter's End. Grind en ondergrond van de oprijlaan van het St. Valentine's kindertehuis knerpen onder mijn banden wanneer ik met mijn Corvette langs de helling omhoog kruip naar het massieve gebouw. Gras en onkruid nemen langzaam bezit van de voegen tussen de stenen en het bos begint de grond te heroveren die het jaren geleden met de bijl is ontnomen. De bomen rondom staan in volle lentebloei en de oprijlaan wordt overkoepeld door een groen gewelf van essen- en berkenbladeren. Op zo'n honderd meter voor de vervallen kolos kom ik bij een dubbel smeedijzeren hek, hangend in de restanten van een bouwvallige muur die rond het gebouw lijkt te lopen. De hekken staan wijdopen, vastgeroest op hun plaats, en ik parkeer de auto er net binnen. Het gebouw staat in het midden van een grote open ruimte die ooit het park moet zijn geweest. Groene uitlopers overdekken wat zo te zien ooit de met grind bedekte parkeerplaats moet zijn geweest en het gazon is nu een veld van kniehoge grashalmen waarover enkele kersenbomen bij een briesje hun bloemblaadjes laten dwarrelen. Het geheel wekt de indruk dat het ooit een aangename plek moet zijn geweest om te wonen. Wanneer ik uit de auto stap, heeft de lucht de vochtige, kruidige geur van jong gras en vergane bladeren. Hoewel het er stil is, lijkt er een sfeer van afwachting te hangen.

Een vergeten plaats, waakzaam voor een indringer, lijkt zich gespannen af te vragen hoeveel geheimen zullen worden ontdekt, hoeveel van zijn geesten zullen worden opgeschrikt... Iets trek onmiddellijk mijn aandacht. Over de voormalige parkeerplaats zie ik iets lopen dat lijkt op twee sporen van voetstappen, lijnen van geplet en verbogen gras. Ik overweeg Dale te bellen en te vragen het forensisch team te sturen, maar aangezien het spoor op zichzelf nog niets hoeft te betekenen, besluit ik te wachten tot ik het gebouw heb geïnspecteerd. Het is geen vers spoor, dus het forensisch team kan nog wel even wachten. Ik controleer mijn Colt, hang mijn draadkniptang aan mijn riem, pak dan mijn camera en flitser, en ga dan op weg naar het gebouw, waarbij ik zorgvuldig vermijd over de voetsporen te lopen. St. Valentine's torent dreigend boven me uit, een vier verdiepingen tellend bakstenen gebouw met aluminium gevelbeplating waaronder de contouren van het oude gebouw nog steeds zichtbaar zijn. De oude koperen plaquette bij de hoofdingang is nu overdekt met een slijmerige laag van groene algen. Verschillende ruiten zijn gebroken en de rest is donker. Een hangslot met ketting dat ooit de voordeuren afsloot is samen met de deurklinken losgewrikt, maar in de laag bladeren op de bovenste stoeptree zie ik geen voetsporen. Ik laat de deur zoals hij is, knip mijn zaklantaarn aan en klim door het eerstvolgende raam naar binnen. Sinds mijn laatste bezoek is hier het een en ander veranderd. Van wat ik me nog herinner, was het op St. Valentine's altijd onberispelijk, hoewel kil en Spartaans. Ik zou er niet graag hebben gezeten; het personeel leek nogal streng en om de een of andere reden ademde het gebouw zelf een ongastvrije atmosfeer. Nu ruikt het naar vermolmd zaagsel en jaren van onbruik. De muren zijn doortrokken met vocht, verf bladdert af en op het behang hebben zich blauwzwarte bobbels gevormd. Voor de kapotte ramen liggen op schimmelende tapijttegels afgewaaide bladeren tussen afval, achtergelaten toen het kindertehuis dichtging -wat plastic zakken, een afgedankte teddybeer. Ergens tussen de schemerige contouren hoor ik iets over de vloer trippelen. Op zoek naar een aanwijzing van een recent bezoek, loop ik verder de kamer in. Bij elk briesje door de gebroken ramen, lijkt het alsof het gebouw lang en diep ademhaalt, alsof het slaapt. Overal waar het licht van mijn zaklantaarn valt, zie ik tekenen van jaren van verwaarlozing. Kevers hebben de vervallen ontvangstbalie in bezit genomen, de vloerbedekking valt uit elkaar, en hout begint krom te trekken door het vocht. Het is hier koud, aanmerkelijk kouder dan buiten. Het woonhuis zelf lijkt hoofdzakelijk voor faciliteiten te hebben gediend voor de daar verblijvende kinderen. Ik loop door een paar slaapzalen waar de meeste stapelbedden, hoewel doortrokken met vocht en beschimmeld, nog intact zijn. Ik zie een eetkamer en een keuken, douches, iets wat een klein klaslokaal lijkt te zijn geweest dat, naar ik me herinner van de paar keer dat ik hier tijdens mijn jeugd ben geweest, als speelruimte werd gebruikt. Maar afgezien van een kapotte speelgoedrobot tussen kalk en gruis op de vloer, is het nu leeg. Opberg-kasten. Een vergaderkamer. Een paar houten deuren met geoxideerde koperen sloten die nog steeds werken. Op de vierde verdieping een klein administratiekantoor met lege dossierkasten met gegalvaniseerde laden. Beneden voert een gang met grillige roetstrepen op de muren naar wat de personeelsverblijven waren.

Het tapijt zit onder de zwarte schroeiplekken en is er zo mogelijk nog slechter aan toe dan de vloerbedekking in de rest van het gebouw. De deur aan het eind van de gang is dicht, maar als ik hem opendoe kom ik in de ruïnes van de oude personeelsvleugel. Hoewel geblakerd en ontzet, staan de muren nog overeind. Door een netwerk van verkoolde balken boven mijn hoofd zie ik stukjes lucht. Ik loop een paar meter de overblijfselen in van wat de aanbouw van het gebouw is geweest. Alleen omvang en hoogte van de bergen brokstukken metselwerk, verkoold hout en puin, geven me enige indruk van de afmetingen. Alles bij elkaar is de personeelsvleugel zo'n twintig tot vijfentwintig meter lang en alles erin is volledig verwoest. Sinds lange tijd is de laag as op de vloer door niets verstoord, en mijn voetstappen vormen een eenzaam pad tussen het geblakerde puin. Als laatste plek controleer ik de kelder. Hij is smal en wordt hoofdzakelijk in beslag genomen door lange rijen in onbruik geraakte wasserijapparatuur. Bodems van gootstenen en wasmachines zijn bedekt met een roestige neerslag die de kleur heeft van opgedroogde koffie. Elektriciteit en water zijn afgesloten. Afgezien van een met spinnenwebben overdekte stapel handdoeken is het er verder leeg. Weggestopt in een hoek, groter en ouder dan zijn huishoudelijke soortgenoten, staat een kapotte, stoffige gasboiler. Daar achter staat een stalen deur uitnodigend op een kier. Ik duw hem open en schijn met mijn zaklantaarn in een van baksteen gemetselde gang met aan weerskanten stevige stalen deuren, die net als de gang duidelijk later zijn toegevoegd aan het oorspronkelijke huis. De stalen sloten zijn al even zwaar; als bij gevangeniscellen. De lucht is oud, muf en koud. Ik ga naar buiten om te zien waarheen de sporen lopen. Aan de achterkant van het gebouw zie ik de dubbele donkere strepen door het gras van de muur in noordelijke richting naar de rand van het bos lopen. Op het punt waar ze zich onder de dichte wirwar van bruine takken aan mijn waarneming onttrekken, zie ik opeens iets tussen de bladeren schitteren. Een hartvormig medaillon, op schouderhoogte aan een tak hangend. Het is verleidelijk om het te pakken, maar in plaats daarvan werp ik nog een laatste blik op de bomen en loop dan terug naar mijn auto waar ik met mijn zaktelefoon het bureau bel. Wanneer drie uur later het busje met het forensisch team dat we van de State Police hebben geleend over de oprij-laan wegrijdt, bevindt het medaillon zich in een plastic zakje voor bewijsmateriaal in mijn zak. Ik wil het aan Angela's vrienden en collega's tonen, om te zien of een van hen het herkent. In het medaillon ontbreekt één foto; op de andere zie ik een slanke jonge vrouw van in de twintig met donker haar. Ze lacht onzeker naar de camera. Hoewel ik haar niet herken, heb ik het vage gevoel dat ik haar eerder heb gezien. Ik werp nog een laatste blik naar St. Valentine's en start dan de Corvette om terug te rijden naar de stad. Mijn oude vermoeidheid begint terug te komen. Winter's End lijkt al behoorlijk uitgestorven. Zondagen zijn hier veel rustiger dan ik gewend ben. De straten zijn vrijwel verlaten en de mensen die er nog zijn lijken zo snel mogelijk thuis te willen zijn en niet van plan om voor morgen terug te komen. Wanneer ik bij het kruispunt voor een stoplicht sta te wachten, niet ver van het kantoor van de dokter, word ik opgeschrikt door geklop op mijn raam. Met dezelfde kruiperige glimlach op zijn gezicht als gisteren, buigt burgemeester Saville zich voorover om te praten.

Ik hoorde dat er politie was bij het oude kindertehuis,' zegt hij als ik het raampje omlaag heb gedraaid. 'Heeft u iets ontdekt?' 'Kan zijn,' zeg ik. 'Misschien. Maar u begrijpt dat ik daar verder niets over kan zeggen.' 'Maar natuurlijk. Ik wilde u alleen maar even laten weten dat ik u bij eventuele vragen over het gebouw of de omgeving misschien zou kunnen helpen.' 'Zo direct valt me even niet niets in, burgemeester, maar mocht zich iets voordoen, dan bel ik u op. ' 'Dat stel ik op prijs, meneer Rourke. En niet alleen vragen, u kunt me overal over bellen. Ik zie deze zaak net zo graag opgelost als iedereen.' Het licht wordt groen en ik zet de auto in zijn versnelling. Net wanneer ik het kruispunt wil oversteken, krijg ik een idee en ik sla snel rechtsaf Verger Street in. Na ongeveer vijftig meter kom ik bij een klein rechthoekig openbaar gebouw dat onderdak biedt aan het museum van Winter's End, dat ten behoeve van de plaatselijke schooljeugd en een toevallige toerist een net zo kleine expositie herbergt over de geschiedenis van de stad. Ik herinner me dat ik er een keer met de klas ben geweest, maar dat is lang geleden. Ik heb geen idee of het open is. Ik parkeer mijn auto en loop over het door het weer geteisterde wegdek naar het uit zware donkerbruine houten planken opgetrokken gebouw; een soort kruising tussen een blokhut en een ouderwetse boerenschuur. De oude vrouw achter een met brochures bedekte balie kijkt op als de deur achter me dicht rinkelt. 'Volwassenen een dollar,' zegt ze kortaf maar niet onvriendelijk, waarna ze me onderzoekend aankijkt. 'Ik krijg hier niet veel toeristen zo vroeg in het jaar.'
'Ik had niet verwacht dat u open zou zijn, niet vandaag. Ik probeerde het op goed geluk.'
'Het is lente. Het seizoen is net begonnen. Bent u van buiten de stad?'
'Ik ben hier voor mijn werk. Ik ben even terug in mijn geboortestad. Als kind ben ik hier een keer eerder geweest.' 'Van hier, hé? En wat doe je tegenwoordig voor de kost?' Ze deponeert de dollar in de kassa. 'Ik werk bij het Sheriffs Department.' De vrouw tilt een wenkbrauw op en kijkt me met hernieuwde belangstelling aan. 'Alex Rourke, nietwaar? Het nieuws gaat snel, zelfs naar mij,' voegt ze eraan toe wanneer ze mijn verbazing ziet. 'Als kind kan ik je me niet herinneren, maar je ouders heb ik gekend. Prima mensen. Zo, dus je komt je kennis een beetje opfrissen. Ik wist niet dat agenten veel met geschiedenis op hadden.'
'In feite ben ik hier min of meer voor mijn werk,' zeg ik. 'Iemand zei iets over de geschiedenis van de stad en ik dacht, dat zoek ik meteen uit. Vertelt u eens, u kunt zich toevallig niet herinneren bezoek te hebben gehad van een slanke, blanke man van halverwege de twintig, ongeveer zo lang, donker haar, en blauwe ogen? Verzorgd uiterlijk en beleefd. Waarschijnlijk was hij alleen.' De vrouw denkt even na en schudt dan haar hoofd. 'We krijgen hier niet veel individuele bezoekers, en dan zijn het nog hoofdzakelijk oudere mannen die hier "de sfeer" komen proeven. Eerlijk gezegd krijgen we bijna helemaal geen bezoekers. Als de gemeenteraad dit niet subsidieerde en ik tijdens mijn pensioen iets beters had te doen, dan zou het museum nu al gesloten zijn. '
'Nou ja, het was te proberen.'

'Mocht je iets anders willen weten, dan roep je maar. En ondertussen veel plezier.' Ik bedank haar en ga in de drie kamers van het museum de kleine collectie glazen vitrines en ingelijste foto's bekijken. Elke kamer bestrijkt een bepaalde periode van de geschiedenis. Het meest opvallende in de eerste kamer is een maquette van een konvooi door het bos trekkende huifkarren. Onze gemeenschap ontstond toen honderd mensen naar Acadia en de uitgestrekte bossen bij de St. James-rivier trokken om daar vreedzaam de houtkap en pels-jacht te beoefenen. Ze werden aangevoerd door Samuel Parnell en Nathan Laroche van de L&P Milling and Mining Co., vermeldt het kaartje op de vitrine. Volgens een toelichting bij een gehavend dagboek uit die periode, werden ze door een reeks van kleine tegenslagen opgehouden, waardoor ze zich nog een stuk ten zuiden van de rivier bevonden toen de winter inviel. Onze voorouders sloegen hun kamp op en probeerden de maanden van koude door te komen. Maar al gauw slonken de voorraden en uitputting en bevriezing dreven de pioniers terug naar het zuiden, staat er op het kaartje naast een paar halfvergane handschoenen. Toen ze het jaar daarna, in 1806, de eerste lentedauw zagen en halt hielden op de plek die Winter's End zou gaan heten, hadden Parnell en Laroche nog maar zestig overlevenden bij zich. In een andere vitrine in een hoek van het vertrek zijn enkele kledingstukken te zien uit die tijd, een oude kaart, vervaagde kopieën van landconcessies en een maquette van de stad uit de beginjaren. De zestig leken het druk te hebben gehad en waren direct begonnen met het kappen van bos en het bouwen van een houtzagerij ten westen van de stad. Ze bouwden huizen en een kleine kapel gewijd aan St. Francis. Een tweede vitrine toont meer kledingstukken en een musket, met de uitleg dat de vondst van een aantal skeletten in vergane inheemse kleding geruchten deed ontstaan over een bloedbad dat Franse of Britse troepen onder de lokale stammen hadden aangericht. Het doet me genoegen om vast te stellen dat de griezelverhalen uit mijn jeugd niet helemaal uit de lucht zijn gegrepen. De oorzaak van de nachtmerries uit mijn kinderjaren lijkt nu vrij duidelijk. Volgens mij moet ik al jonger dan ik dacht verhalen hebben gehoord over de oorspronkelijke pioniers, of misschien heb ik me vergist in het tijdstip dat ik het museum heb bezocht en was het voordat ik naar school ging. Maar mocht dat zo zijn, dan moet iets een snaar bij me hebben geraakt. Misschien waren er toen botten te zien, of misschien had de vrouw die hier werkte indruk willen maken op jonge geesten en het verhaal aangedikt met haar eigen morbide verzinsels. Charles Ryland, lees ik verder, kennelijk een van de meer welvarende eerste pioniers, wakkerde de geruchten verder aan toen hij tijdens het ontginnen van zijn land in een jaren eerder afgebrand en opnieuw begroeid stuk bos talloze beenderen aantrof. In de vitrine worden meerdere van deze botten getoond. Ryland moet de man zijn waar Nicholas het over had. In een hoek hangt een klein en nogal stoffig portret van hem. Een mollige man met borstelige bakkebaarden en kleine ogen. In 1815 besloot hij kennelijk, in een stad die bij de oorlog van 1812 onaangetast was gebleven, dat Ryland Hill, de plek waar de beenderen werden gevonden, een prima plek zou zijn om voor de stad een kerk te bouwen.

Niet iedereen was het met hem eens. Desondanks werd de Chapel of St. Valentine in de lente van het volgende jaar voltooid. De eerste dienst in de pas ingewijde kapel vond plaats op een avond in april tijdens een onweer. Op het hoogtepunt van de ceremonie werd de kerk door de bliksem getroffen en brandde tot de grond toe af. Twintig mensen verloren het leven, waaronder Charles Ryland en de priester. Plannen voor een nieuwe kerk buiten Winter's End werden verworpen, zodat de St. Francis tot op de dag van vandaag de enige kerk van de stad is. Gods perfecte timing, had Nicholas het genoemd. Hoewel de museumvitrine slechts een vergeeld krantenartikel uit die tijd bevat, enkele parochieblaadjes en wat andere krantenknipsels, kan ik buiten Winter's End geen andere plaats bedenken waar hij zo gedetailleerd de historie van de stad had kunnen vinden. Ook de connectie met St. Valentine's intrigeert me - aangenomen dat het om dezelfde plek gaat. Ik loop verder door de kamer. Pech, of Gods gevoel voor humor, hield met de dood van Ryland niet op. Er volgden twee meedogenloze winters en in december 1818 werd de houtzagerij van L&P volledig door brand verwoest, waarbij Samuel en zes arbeiders in de vlammen omkwamen. Door sommigen werd beweerd dat Laroche erachter zat, om zo het hele bedrijf in handen te krijgen, dat toen goed floreerde. Anderen zeiden dat er op de stad een vloek rustte. Laroche zelf stierf in 1821, als een verbitterd, vrekkig man. Winter's End hield zijn adem in toen Gabriel Wade, een zakenman uit Boston, in 1827 Rylands land kocht. Na Rylands vervallen huis te hebben gesloopt, bouwde hij op de heuvel waar de kapel had gestaan een nieuw en veel imposanter huis.
Er deden geruchten de ronde dat hij de plek eerst door een priester had laten exorciseren. Daarna deden zich geen vreemde gebeurtenissen meer voor en de stad floreerde, voornamelijk als bevoorradingsplaats voor de grotere houthakkerskampen in het noorden. Op zoek naar meer informatie over het huis dat St. Valentine's zal worden, bekijk ik vluchtig de tweede kamer, waar de geschiedenis van de stad tot aan de Tweede Wereldoorlog wordt behandeld. In het laatste vertrek vind ik het; tussen foto's van stadsfestivals en onbelangrijk nieuws. Klaarblijkelijk was de familie Wade al in de jaren zestig verhuisd, maar het huis werd pas een paar jaar voor mijn geboorte verkocht om als kindertehuis te gaan dienen. Er is een foto van enkele stafleden. Henry Garner, de directeur. Sarah Decker, nachtmanager. Dora Blythe, dagmanager. Deborah Pierce, verpleegster. Garner herinner ik me nog vaag van de paar keer dat ik het tehuis met mijn vader heb bezocht. Ze schenen elkaar te kennen, wat niet zo vreemd is, aangezien pa daar van tijd tot tijd heen ging met speelgoed voor de kinderen.
Er zijn veel krantenartikelen, foto's en interviews over de brand die leidde tot de sluiting van het tehuis. De brand was midden in de nacht uitgebroken en had al snel bezit genomen van de personeelsverblijven. De evacuatie van het gebouw was chaotisch verlopen, maar afgezien van Garner en enkele andere stafleden was verder iedereen veilig buiten gekomen.
Tegen de tijd dat de vrijwillige brandweer arriveerde, konden die weinig meer doen dan het vuur laten uitwoeden en voorkomen dat de brand zich verder zou uitbreiden naar de rest van het gebouw. Mijn vader was een van degenen die was opgeroepen; hij staat op een paar foto's uit die tijd. Een echte steunpilaar van de gemeenschap.

De stoffelijke resten van hen die omkwamen zijn nooit volledig teruggevonden. De hulpverleners hadden geen complete lichamen aangetroffen en wat werd gevonden kon niet met zekerheid worden geïdentificeerd. De kranten vermelden niet waarom, maar ik vermoed dat als er een geblakerde schedel werd gevonden, verbrijzeld door een vallend brok metselwerk, zelfs gebitsgegevens niet veel zouden helpen. En ik heb met eigen ogen gezien dat de vleugel volkomen verwoest was. Brandstichting, luidde de conclusie na het officiële onderzoek, maar er werd nooit iemand voor die misdaad in staat van beschuldiging gesteld. De verzekering ontdekte een hiaat in de verzekeringspolis van het tehuis en weigerde uit te betalen, zodat St. Valentine's voorgoed werd gesloten. Tets wijzer geworden?' De stem van de oude vrouw doet me opschrikken uit mijn gepeins. 'Ja, dank u,' zeg ik, me omdraaiend om haar aan te kijken. 'Meer dan ik verwachtte.'
'Er wordt beweerd dat er een vloek op die plek rustte,' zegt ze nuchter, tikkend met haar vinger op de vitrine voor me. 'Van niets wat op die grond is gebouwd is ooit iets goeds gekomen.' Zo te horen wordt dit een voor de toeristen bestemd verhaal, maar desondanks veins ik interesse. 'Werkelijk?'
'Vanwege al die mensen die daar zijn verbrand voor de stad werd gebouwd.'
'Twee branden in bijna tweehonderd jaar betekent volgens mij nog geen vloek.' Ze haalt haar schouders op. 'Het zijn maar verhalen. Ik weet niet of er iets van waar is. En dat kan me niet veel schelen ook. Zolang er maar mensen zijn die ze willen horen. Meestal kinderen.' Ze lacht, schel en kakelend. 'Waarschijnlijk heb ik ze ook aan jou en je klasgenootjes verteld toen jullie hier kwamen. Weet je daar niets meer van?' 'Het is lang geleden.' 'Kan zijn. Het gebeurt niet vaak dat ik iemand voor een tweede keer bang kan maken.'
'Die eerste keer heeft u me nachtmerries bezorgd. Ik hoop niet dat het u een tweede keer lukt.' Ik loop naar de buitendeur, waarbij ik probeer niet onbeleefd te lijken. 'Nou, bedankt voor uw hulp. Het was bijzonder leerzaam.'
'Vertel je vrienden over deze plek, ' roept ze me na, en lacht dan weer. Het geluid achtervolgt me tot de deur achter me dichtslaat. De rit in de langzaam vallende avond naar Crowhurst Lodge duurt maar vijf minuten. De al vlak boven de horizon staande zon kleurt de lucht diep oranje en geeft de verspreide wolken een gouden glans. De beboste heuvels rond de stad liggen al in de schaduw. Als ik bij de afslag kom, zie ik opnieuw het meisje dat me vanmorgen bij mijn vertrek heeft gadegeslagen. Ze staat een beetje bij de weg vandaan en staart me voortdurend aan terwijl ik haar passeer en de hoek om rijd. Het hotel zelf begint alweer op te gloeien in het zwakker wordende licht, hoewel het nog lang niet die melaatse aanblik heeft van gisteravond. De lachende gezichten boven de ingang zijn nog niet door schaduwen verwrongen tot boosaardig grijnzende koppen, en daarvoor ben ik dankbaar. Binnen ruikt het muf en levenloos, als in een langvergeten tombe. Ik vraag me af hoe vaak de oudere bedrijfsleider de moeite neemt om zijn gezicht te laten zien. Misschien bel ik hem zelf morgen wel om hem te pakken te kunnen krijgen. Ik beklim de rondlopende trap, te groot en bombastisch voor dit gebouw, een uitvloeisel van het pretentieuze ontwerp.

Eenmaal op mijn kamer laat ik mij op bed vallen met het voornemen een paar uur te slapen voor ik bij Dale op bezoek ga. In plaats daarvan staar ik zestig slapeloze minuten piekerend naar het medaillon. Kwellend buiten bereik zweeft het gezicht van de vrouw in het medaillon voor mijn ogen. Ik vraag me af wie ze is, of was. Mijn vermoeide geest, misschien terugkerend naar de droom van afgelopen nacht, combineert haar beeld met gedachten aan bijtende kou en het gevoel voorover in de sneeuw te vallen, met uitgestrekte handen in een zinloze poging om mezelftegen te houden, aan snijdend ijs in mijn gezicht. Het gezicht van de vrouw spookt nog steeds door mijn hoofd wanneer Laura Townsend de voordeur opendoet van het vier slaapkamers tellende huis dat ze deelt met haar echtgenoot. 'Jij moet Alex zijn,' zegt ze, opzij stappend om me binnen te laten. 'Ik weet niet of je me herkent van de high school. Ik zat een klas hoger.' Beleefd glimlachend graaf ik in mijn geheugen terwijl ik de hal betreed. Dan begin ik me vaag iets te herinneren. 'Laura Redfern?'
'Helemaal goed. Dale!' roept ze in de richting van de zitkamer. 'Alex is er!'
'Hoe lang zijn jullie tweeën nu getrouwd?'
'Twaalf jaar, ' antwoordt Laura, 'en ik probeer hem nog steeds een beetje fatsoen bij te brengen. Dale!' Ik grijns een beetje opgelaten, zoals altijd wanneer ik met het huiselijk geluk van anderen word geconfronteerd. 'Die klus zou ik niet graag van je overnemen.'
'Hallo, Alex, ' zegt Dale, eindelijk vanuit de dieptes van zijn huis opduikend. 'Biertje?' Met de flesjes in onze hand lopen we naar de eetkamer om Laura zo goed als we kunnen een beetje te helpen met alles klaar te zetten. Tijdens het dekken van de tafel vertel ik hem over mijn bevindingen in het ziekenhuis en de resultaten van het forensisch team. 'Geen bruikbare afdrukken?' vraagt Dale wanneer ik ben uitgesproken. 'Ze hebben voldoende om te kunnen zeggen dat het om twee verschillende voetafdrukken gaat, komend vanuit het noorden, rond het gebouw, waarschijnlijk langs de goot aan de voet van de muur, en vandaar naar het westen. Een stel voetafdrukken op de bovenste stoeptrede bij de voordeur kunnen mogelijk afkomstig zijn van Nicholas toen hij daar stond om het hangslot open te breken, maar dat weten we niet zeker. Maar ze konden geen bruikbare voetafdruk vinden die met een schoen kon worden vergeleken.'
'En het medaillon?'
'Geen vingerafdrukken, geen haar, geen vezels. En het meisje erin herken ik niet.' 'Misschien is het alleen maar toeval.' Ik schud mijn hoofd. 'Vlak bij de weg waarover het slachtoffer liep naar de plek waar ze werd vermoord? Dat geloof je zelf niet.' Op dit ogenblik verschijnt Laura met een paar dampende stoofschotels van vis en aardappelen en het gesprek valt vrijwel stil om te kunnen kauwen en slikken. Aangezien ik niet weet of ik Dale's vrouw er dodelijk mee verveel, vermijd ik verder over het werk te praten, waarmee ik haar de gelegenheid geef om de gebruikelijke vragen te stellen - of ik een gezin heb, hoe Boston is, of ik sinds ik terug ben nog bekenden van school heb ontmoet - waarop ik de gebruikelijke antwoorden geef. Als de stoofschotel, die uitstekend was en uiterst voedzaam, is verorberd en de chocoladetaart op dezelfde wijze is weggewerkt, haal ik het medaillon uit mijn zak en laat het aan Dale en Laura zien. Met het zakje eromheen, knip ik de sluiting met mijn duimnagel open om de foto te tonen. 'Nee,' zegt Laura na even te hebben nagedacht. Ik herken haar niet. Ik geloof niet dat ik haar ooit hier heb gezien. 'Ook Dale schudt zijn hoofd. 'Doet bij mij ook geen belletje rinkelen, Alex. Ga je Nicholas erover vragen?'
'Ja, misschien is het familie van hem, of misschien heeft hij dit van een slachtoffer waar we niets van weten. Maar eerst zal ik de mensen die Angela hebben gekend vragen of ze zo'n medaillon heeft gehad.' Ik onderdruk een geeuw. 'Je ziet er moe uit, ' zegt Laura. 'Ik heb niet goed geslapen. Hopelijk lukt het vannacht beter. Zeg, kent een van jullie toevallig een meisje van een jaar of zeventien, achttien, kort, donker haar, ongeveer zo groot. Slank, bleek, donkere make-up.' Dale knikt. 'Dat zou Sophie Donehan kunnen zijn. Hoezo?'
'Ik heb haar een paar keer in de buurt van het hotel gezien. Ze staart altijd naar me.'
'Ze is een beetje eigenaardig,' zegt Laura. 'Sophies moeder pleegde zo'n zes jaar geleden zelfmoord met een overdosis slaappillen. Ze zijn nooit achter de reden gekomen, maar Sophies vader is sindsdien niet meer de oude.' 'Zes jaar geleden, zeg je? Dat is zo ongeveer dezelfde tijd als de brand bij St. Valentine's.' Ik heb een paar keer gehoord dat ze toeristen van buiten de staat lastigviel met het verzoek of ze met hen mee mocht, ' valt Dale in. 'Misschien beschouwt ze jou als weer een kans om hier weg te komen.'
'Geweldig. Een halfgare puber is net het souvenir waarnaar ik op zoek ben. Rob zou zich op z'n minst doodlachen wanneer ik terug op kantoor kom.' We grinniken wat en het gesprek herneemt zijn loop. Zo rond halftien, wanneer de vermoeidheid toeslaat, neem ik afscheid. Ik verlaat Dale's warme, gezellige huis en wandel door verlaten straten, langs strak dichtgetrokken gordijnen en veilig gesloten deuren terug naar het ziekelijk bleke hotel en het zuchten van de wind in de bomen.