36

De Chief luisterde.

Milo rondde zijn verslag af.

De Chief zei niets.

‘Meneer?’

‘Hoe staat het met je conditie, Sturgis? Je bent niet echt een sportschooltijger.’

‘Conditie om...’

‘Twee jonge idioten een schop onder hun kont geven als dat nodig is?’

‘Hangt ervan af...’

‘Wat ik bedoel, Sturgis, is: acht jij jezelf in staat om eropaf te gaan zonder een compleet kloteleger? Ik houd niet van B-films met SWAT-teams.’

‘Als de school meewerkt en de jongens niet van tevoren waarschuwt, denk ik dat het me wel lukt.’

‘De school gaat helemaal niemand waarschuwen, want de school gaat helemaal niets weten.’

‘U wilt dat ik er ijskoud naar binnen wandel zonder aankondiging?’

‘Boeiende woordkeus.’

‘Inderdaad, meneer.’

‘Dit is geen makkie geweest, Sturgis. Het is bij iedereen blijven hangen.’

‘Zeker, meneer.’

‘Fuck,’ zei de Chief. ‘Doe maar wat je moet doen, Sturgis, maar als je op de een of andere manier kans ziet om ophef te voorkomen, zou ik daar wel de voorkeur aan geven.’

‘Dank u, meneer.’

‘Zorg maar dat het snel voorbij is.’

 

De eerste halve hectare van de acht hectare grondgebied van Windsor Prep was een onberispelijk met beton en klinkers geplaveid parkeerterrein, afgeladen met glanzende voertuigen. Milo en ik zochten naar de Jaguar van Tristram Wydette en de Hummer van Quinn Glover, maar zagen ze geen van beide.

‘Dat zegt niks,’ zei Milo. ‘Dat soort jongens kan kiezen welke auto ze pakken.’ Maar hij belde toch Reed en Binchy om hen op het hart te drukken goed op te blijven letten bij het landgoed van de Wydettes aan Bellagio Drive en het nog grotere landgoed van de Glovers, een paar straten verderop aan Nimes Road.

Reed zei: ‘Er staat een wachthuisje. Eerst dacht ik dat er een etalagepop in stond, want de man stond doodstil. En toen bewoog hij zijn hoofd. Ieder anderhalf uur één keer. Als je nog een boeiend beroep zoekt...’

‘Ik houd ook niet zo van surveilleren, Moses.’

‘Sorry. Nee, ik vind het niet erg.’

‘Goed, blijf er nog maar even van genieten dan.’

 

Voorbij het parkeerterrein stond een groepje grijsbruine gebouwen met rode daken gegroepeerd als de stukken op een schaakbord van gemillimeterd gras. Monumentale gebeeldhouwde pijnbomen, kapokbomen, amberbomen en sequoia’s stonden in symmetrische patronen. Een vrouw liep van een gebouw naar een ander gebouw. Even later gevolgd door een docent met een kakibroek en een tweed jasje aan. Hier en daar studeerden wat scholieren op de gazons. Het enige geluid was dat van het briesje dat de bladeren streelde.

Verder naar links stonden vlaggetjes in zo mogelijk nog nauwkeuriger getrimd gras, het geheel omheind met een laag wit hekje. De negen-holesgolfbaan.

‘Arme schatjes,’ zei Milo. ‘Ze moeten gaan studeren. Wat een opoffering.’

 

Op alle gevels was een bronzen naamplaat aangebracht. Langs de voorgevel van het grootste gebouw liep een koele, schemerige galerij. De bronzen plaat was twee keer zo groot: Directie.

Het kantoor van dr. Mary Jane Rollins was een juweel, gelegen achter een in stilte gedompeld secretariaat met groen tapijt en eikenhouten lambrisering, waar een zwarte vrouw in een zijden gewaad presideerde. Ze had een eigen bronzen naamplaat op haar bureau waarin SHEILA MCBOUGH stond gegraveerd. Bij de bronsgieterij waren ze dol op de school.

Milo’s visitekaartje maakte geen indruk op haar. ‘U hebt geen afspraak.’

Hij zei: ‘We hebben iets beters,’ en hield haar het huiszoekingsbevel voor.

Voordat ze uitgelezen was, liep hij langs haar bureau.

‘Dat kunt u niet doen.’

‘Dat, mevrouw, is een misvatting van jewelste.’

 

De ruimte waarin Mary Jane Rollins hof hield, verhield zich tot die van haar secretaresse als een balzaal tot een garderobekast. Hetzelfde honingkleurige eikenhout, groene tapijt, en meer dan genoeg houtsnijwerk en lijstwerk om duidelijk te maken dat Mary Jane Rollins iemand van statuur was.

Ze voerde een telefoongesprek en zei: ‘Ik moet helaas afbreken. Ik bel je terug.’ Ze knalde de hoorn op de haak. ‘Wat nu weer?’

Milo vertelde het haar.

Haar eerste reactie was de paniek die je kon verwachten. Toen toverde ze een meewarig lachje op haar gezicht. ‘Ach, helaas voor u zijn ze er niet.’

‘Mevrouw...’

‘Het is vandaag een verlofdag voor eindexamenkandidaten, inspecteur. We lassen er tijdens het semester een aantal in. We geven er de voorkeur aan de spanning regelmatig af te voeren, in plaats van...’

‘Waar zijn hun kluisjes, mevrouw?’

‘In het repositorium.’

‘Ik wil ze zien, en neem uw loper mee.’

‘Hoe komt u op het idee dat ik een loper zou hebben?’

‘Hebt u die niet?’

‘Staat er in uw huiszoekingsbevel ook dat ik antwoord moet geven op persoonlijke vragen?’

Hij liet haar zijn penning zien. ‘De boodschap is dat u meewerkt of door mij in de boeien wordt geslagen, waarna ik u, zo hoogopgeleid als u bent, met uw gewetenloze, uitgestreken tronie achter tralies stop.’

Ze verbleekte. ‘Ik heb nooit...’

‘Ik ook niet. Ik wil die kluisjes zien. Nu.’

‘Dit zal worden gerapporteerd.’

‘Ai, heb medelijden, geef de defibrillator even door.’

 

Toen we langs het bureau van de secretaresse liepen, zei Rollins tegen McBough: ‘Sheila, bel onmiddellijk dr. Helfgott. Er is een probleem.’

Milo zei: ‘Sheila, bel niemand. Er is een probleem.’

 

De kluisjes vormden een massief geheel langs twee wanden van een hol en donker gebouw met een eikenhouten naamplaat, in brons gevat, waarop stond: repositorium.

Milo zei: ‘Maak de kluisjes van Wydette en Glover open.’

Rollins snoof terwijl ze een lijst bestudeerde. ‘Dat u mij een gewetenloze, uitgestreken tronie toedichtte, was niet nodig.’

‘Ik ben op zoek naar twee smerige moordenaars en het enige wat u interesseert zijn woordspelletjes.’

‘Geen woordspelletjes,’ zei Rollins. ‘Ik ben een goed mens. Op zekere dag ontstaan er omstandigheden waarin men reageert op een manier die verbazing kan wekken.’

‘Jeetje,’ zei Milo. ‘Daar zou ik nou nooit last van hebben.’

 

Beide kluisjes waren leeg.

Rollins zei: ‘Daar gaat uw bewijsmateriaal.’

‘Hebt u enig idee waar ik Tristram Wydette en Quinn Glover kan vinden?’

Stilte.

‘Mevrouw, als u weet waar ze zijn en u houdt die informatie achter, zet ik u nu onmiddellijk achter slot en grendel op basis van obstructie van de rechtsgang.’

‘Misschien, maar dat zal niet lang duren.’

‘Gelooft u mij, mevrouw Rollins, u zult er geen seconde van genieten daar.’

Ze tuitte haar lippen.

Milo zei: ‘Betekent uw baan zoveel voor u?’

‘Het is geen baan, het is een roeping.’

‘Dat zeiden ze bij de SS ook.’

‘Dit gaat alle perken te buiten... Nou ja, omdat de verlofdag aansluit op het weekend, zijn ze daar waar u hen mag verwachten: bezig een familie-uitje voor te bereiden.’

Haar stem kroop omhoog toen het woord ‘familie-uitje’ over haar lippen kwam. Een eng soort uitbundigheid.

‘Beide families?’

‘Ik meen van wel.’

‘En waar gaat het naartoe?’

‘Dat weet ik niet.’

‘Hoe weet u dat beide families samen reizen?’

‘Ik heb gisteren een praatje met de jongens gemaakt. Ze waren in een uitstekend humeur en ik kan maar moeilijk geloven...’

‘Wat hebben ze u precies verteld?’

‘Tristram vertelde het. Dat ze met het vliegtuig gingen. Dat het... prachtig zou zijn. Vet cool waren zijn woorden, meen ik.’

Het vliegtuig.’

‘De Gulfstream Five van meneer Wydette,’ zei ze. ‘Een schitterend toestel.’