25

Carte blanche om twee uur ’s nachts betekende dat er een opsporingsbevel uitging voor de Corvette van Fidella terwijl we over de 101 reden.

Milo zei: ‘Als ik vingerafdrukken krijg die niet uit de AFIS komen en die niet van Fidella zijn, is het des te belangrijker om echt op zoek te gaan naar Martin Mendoza. Als in: praten met alle leerlingen en docenten op Prep die hem kennen, misschien wel persoonlijk naar San Antonio vliegen om te genieten van tamales en carne asada en regelmatig zelf langs het appartement van zijn zuster te rijden.’

‘Ik ben rechercheur. Hoor mij brullen.’

‘Pakezels maken ook lawaai.’

 

Negen uur later belde hij me. ‘Een hele fantastische goeiemorgen.’ Een lichte toon in zijn stem.

‘Heb je de auto gevonden?’

‘Nee, maar ik heb er een vriend bij.’

Rond het middaguur troffen we elkaar bij de Culver City Jail aan Duquesne, waar een cipier met de naam Shirronne Bostic ons naar een afgesloten arrestantencel bracht.

Terwijl ze met een voet op de vloer tikte, zocht ze een sleutel aan haar ring.

Milo zei: ‘Wanneer is hij binnengekomen?’

‘Gisteravond rond een uur of tien. Opgepakt bij een razzia naar prostituees, beweerde no hablo inglés, veranderde van gedachten toen ze hem meenamen in plaats van hem een boete te geven zoals de vorige keer. Hij had je kaartje in zijn zak, samen met een valse ID-kaart. Toen hij mocht bellen, heeft hij jou gebeld.’

‘Vereerd.’

‘Is die kerel echt, inspecteur?’

‘Hangt ervan af wat hij te melden heeft.’

‘Waarschijnlijk ook wel,’ zei Bostic. ‘Want u bent gekomen.’

In de arrestantencel zat een kalende man van middelbare leeftijd met een hangsnor op een stalen bankje, de donkere huid gelig onder het genadeloze lamplicht. Witte stoppels op zijn wangen, verslagen ogen.

Rusteloze blik en handen die hij niet stil kon houden, net als toen hij deel uitmaakte van de groep dagloners die in de buurt van de ijstent stonden te wachten op werk. Het was die ene die een vals adres had opgegeven in Beverly Hills.

Agente Bostic zei: ‘Hij beweert dat hij Hector Ruiz heet, maar hij beweert ook dat zijn buren filmsterren zijn.’

‘Zo heet ik,’ zei de man.

Milo zei: ‘Ik neem het wel over nu, bedankt,’ en Bostic vertrok. ‘Meneer Ruiz, hoe staan de zaken in Beverly Hills?’

Hector Ruiz zei: ‘Man met miereneterhemd,’ in vrijwel accentloos Engels.

‘Wat is ermee?’

‘Ik ken hem.’ Ruiz draaide zijn polsen, vertrok een mondhoek in een groteske karikatuur van een glimlach.

Milo zei: ‘Ik wacht.’

‘Ik moet hieruit.’

‘Als je weer eens wordt gearresteerd, moet je zorgen dat het in L.A. gebeurt, dan is het een fluitje van een cent.’

‘Alstublieft,’ zei Ruiz.

‘Vertel eens over Miereneter.’

‘Alstublieft,’ herhaalde Ruiz. ‘Mijn vrouw is in Juarez. Zij mag het niet weten.’

‘Twee weken geleden ben je voor precies hetzelfde gearresteerd, Hector.’

‘Toen een boete,’ zei Ruiz. ‘Nu opgesloten.’

‘Dat noemen ze recidive.’

Alstublieft. Ik heb geen geld voor borg. Ik ben hier en zij komt over twee dagen.’

‘Pittige tante?’

Ruiz drukte een handpalm tegen zijn slaap. ‘Oh, man.’

‘Ik ben van de LAPD, Hector. Het enige wat ik kan doen is praten met Zeden hier in Culver City.’

‘Waarom praten? Iets doen,’ zei Ruiz. ‘U zei u gran patrón.’

‘In L.A.’

‘Zij liegen, zij was politie.’ Ruiz bootste met zijn handen vrouwelijke rondingen na. ‘Zij geven haar hotpants en laarzen en zij zegt pijpen voor dertig ballen.’

‘De laarzen doen het altijd goed,’ zei Milo.

‘Ze zegt zij mij pijpen voordat ik niets had gezegd.’

‘Duidelijk geval van uitlokking, Hector.’

‘Ik moet morgen vrij.’

‘Mevrouw Ruiz komt pas over twee dagen.’

‘Ik moet huis schoonmaken.’

‘Bewijs verbergen, hè?’

‘Ik moet vrij.’

‘Hoe heet Miereneter en waar kan ik hem vinden?’

‘Ik vrij, dan ik vertel het.’

Milo boog voorover. ‘Zo werkt dat niet, Hector. En mij een beetje informatie geven helpt pas als ik heb gecontroleerd of het meer waard is dan jouw ID-kaart.’

Ruiz keek de andere kant op. ‘Wat wilt u van hem?’

‘Dat is jouw zaak niet, Hector, maar als je je vrouw een plezier wilt doen, moet ik hem in een cel hebben.’

Geen antwoord.

Comprende, Hector?’

‘Ik spreek Engels.’

‘En niet zo’n klein beetje ook.’ Milo schoof een manchet omhoog en keek op zijn Timex.

Hector Ruiz zei: ‘U belooft u mij helpen?’

‘Zodra ik meneer Hemd in een cel heb.’

‘Oké, oké, oké, hij woont in mijn flat.’

‘Jullie delen een flat?’

‘Nee, nee, zelfde gebouw. Hij nummer vijf, beneden, ik nummer zeven, boven.’

Milo onderdrukte een glimlach. ‘Beverly Hills?’

‘Nee, nee, hier,’ zei Ruiz. ‘Culver City. Venice Boulevard, bij rondweg.’

Het aantekenboekje kwam tevoorschijn. ‘Adres.’

Ruiz trok aan zijn lip. Gaf toe.

‘Nu heb ik nog een naam nodig, Hector.’

‘Gilberto,’ zei Ruiz. ‘Gilberto Chavez, hij zegt hij schilder, in Juarez hij nooit schilder. Alleen muurtjes maken, niet zo goed.’

‘Zo eentje die zo graag schilder zou willen zijn,’ zei Milo.

‘Niet zeggen ik heb verteld.’

‘Wat weet je nog meer over meneer Chavez?’

‘Hij rookt veel.’ Hij bootste met twee vingers na dat hij een sigaret vasthield, bracht zijn hand naar zijn mond, kneep zijn ogen samen, zoog zijn wangen hol en keek scheel.

Marihuana que fumar,’ zei Milo.

‘Altijd,’ zei Ruiz. ‘Dat was betaling.’

‘Van wie?’

‘Jongens.’

‘Welke jongens?’

‘Betaling voor kopen droogijs. Hij zegt geluksdag.’

‘Vertel eens wat meer over die jongens, Hector?’

‘Dat is alles. Hij zegt jongens.’

‘Hoeveel?’

Ruiz schudde zijn hoofd. ‘Dat is alles. Jongens.’

Milo wachtte.

Ruiz zei: ‘U moet mij vrij maken voordat Lupe komt.’

‘Als jij je best hebt gedaan, Hector, doe ik dat ook. Vertel eens wat meer over die jongens.’

‘Hij zegt jongens.’ Hij sloeg een kruis. ‘Jongens, meer niet.’

Milo liep naar de deur.

Hector Ruiz zei: ‘Alstublieft.’

 

Een telefoontje naar een rechercheur bij Zeden die Gerald Santostefano heette, maakte duidelijk dat Ruiz op de lijst stond om over drie uur weer vrijgelaten te worden wegens een tekort aan cellen.

‘Waarom hebben jullie hem eigenlijk opgepakt?’

‘Hij is chronisch, inspecteur.’

‘Houdt wel van de vrouwtjes, hè?’

‘Vooral met laarzen, een lastpost,’ zei Santostefano. ‘Je weet hoe dat gaat, we kunnen ze alleen pakken als we ze op heterdaad betrappen. We stoppen een jonge agente die er lekker uitziet kniehoog in wit plastic met hoge hakken en hij hapt.’

‘Dat is nog eens een idee voor Project Runaway.’

Santostefano barstte in lachen uit.

Milo zei: ‘Hoe dan ook, kun je hem nog een tijdje vasthouden?’

‘Wat is een tijdje?’

‘Tot ik je bel dat zijn info deugt.’

‘Hangt ervan af,’ zei Santostefano. ‘Ik vind het prima, maar het is een zaak van het huis van bewaring. Wie heeft daar dienst?’

‘Agente Bostic.’

‘Shirronne is wel oké, misschien kan ik haar wel zover krijgen dat er papier zoekraakt de komende paar uur. Maar meer kan ik niet doen.’

Milo bedankte hem.

‘Hé,’ zei Santostefano. ‘Wie weet heb ik jou nog wel eens een keer nodig.’

‘Dat wordt dan niet voor kledingadvies in ieder geval.’

 

Het gebouw bevuilde een stuk grond aan de zuidkant van ­Venice, even westelijk van Sepulveda. Begane grond en verdieping, somber, grijs stucwerk met scheuren en roestsporen als een cyperse kat. Op heuphoogte een ketting rond een deel van het terrein, dat was bedekt met poederig bruin stof. Blikjes en lege flessen en vuilniszakken waren bij elkaar geschopt in een hoek. De stoep naar de voordeur was geplaveid met zwerfvuil.

In het kwartier dat we het gebouw in de gaten hielden, kwamen twee latino’s naar buiten en gingen drie anderen naar binnen. De laatste paradeerde arm in arm met een mollige, zwaar opgemaakte vrouw die een gebloemd microjurkje droeg.

Gilberto Chavez, die zich zo graag huisschilder liet noemen, was niet te vinden in de databases van de dienst voor wegverkeer, AutoTrack, of wie dan ook, zodat het herkennen van de man neerkwam op gokwerk.

Milo keek toe hoe nog weer een man het gebouw binnenging. ‘Ze kunnen het allemaal wel zijn.’ Er gingen nog een paar minuten voorbij. ‘Waarom ook niet.’

 

Appartement nummer vijf bevond zich op de begane grond aan de achterkant. Een bumpersticker van een Spaanstalig middengolfstation was schuin op de deur geplakt.

Milo hield een hand bij zijn Glock en klopte drie keer.

De deur ging open en het zoete, weeë aroma van marihuana dreef ons tegemoet.

De man die verbaasd naar ons stond te knipperen, was klein, hooguit iets meer dan één meter zestig, met een dikke, zwarte bos haar die afhing over zijn voorhoofd en tot op zijn borstelige wenkbrauwen viel. De ogen daaronder waren twee bruine knikkers die in een rozerode soep dreven. Zijn mond hing open, zodat de helft van de tanden die hij op zijn zesde had gehad, zichtbaar werd.

Hij ging gekleed in de vrijetijdskleding van de wietroker, een losse, groezelige badstoffen trainingsbroek met afgeknipte pijpen en een T-shirt. Het T-shirt was wit, drie maten te groot en versierd met het logo van UC Irvine in goudkleurige letters en een miereneter in een bijpassende tint. Het dier was en profil gestileerd weergegeven, met een uitvergrote snuit en sloffend op een manier die deed denken aan Robert Crumb.

Milo zei: ‘Gilberto Chavez?’

De man knipperde met de ogen. ‘Eh... nee.’

‘Integendeel, eh... ja.’

Chavez probeerde de deur dicht te doen. Milo had hem omgekeerd, in de boeien geslagen, gefouilleerd en strompelend richting het trottoir voordat Chavez genoeg adem had kunnen halen om opnieuw te protesteren. Uit een van de zakken van de trainingsbroek kwam een Mexicaanse ID-kaart, een blikje biologisch gefabriceerde vloei en een zakje met marihuana die er schoon uitzag.

‘No Gilberto,’ hield hij vol.

‘Dat rijbewijs uit Juarez lijkt wel verdomd veel op jou.’

‘No Gilberto.’

‘Doe me een lol,’ zei Milo.

‘Oké.’

Milo staarde zijn miniatuurprooi aan. ‘Oké, wat?’

‘Ik Gilberto.’

‘Blij dat we het ergens over eens zijn.’

‘No mijn wiet.’

 

We wachtten tot het iets minder druk was en staken toen ­Venice over, zetten Chavez in de auto. De geur van de dope die zijn kleren had doordrenkt verspreidde zich door de auto en Milo zwengelde een raam open. ‘Vertel eens iets over droogijs, Gilberto.’

‘Uh?’

‘Jongens die jou betalen om droogijs te kopen.’

‘Uh?’

‘Vorige week, in de Valley, heb je wiet gekregen van een paar jongens toen je droogijs voor ze had gekocht.’

Een lege, starende blik in de ogen van Chavez.

Hielo seco,’ zei Milo. ‘Muy frio. Een paar jongens hebben je gevraagd...’

‘Oh,’ zei Chavez breed grijnzend.

‘Wat valt er te lachen, Gilberto?’

Chavez werd serieus. ‘Dit is niet voor wiet?’

‘Het gaat om droogijs.’

‘Probleem?’

‘Geen probleem. Vertel eens iets over die jongens.’

‘Meisjes.’

‘Die jongens waren meisjes?’

‘Oh ja, knap,’ zei Chavez. ‘Heel knap.’

‘Hoeveel?’

‘Twee.’

‘Hoe oud?’

‘Weet ik niet.’

‘Raad eens.’

‘Uh?’

‘Hoe oud?’

‘Achttien?’

‘Waar hadden ze droogijs voor nodig.’

‘Weet ik niet.’

‘Hoeveel wiet hebben ze je gegeven?’

Stilte.

Milo haalde een visitekaartje tevoorschijn en wapperde er even mee voor Chavez’ bloeddoorlopen ogen. ‘Zie je wat daar staat? Moordzaken. Drugs interesseren me niet.’

De lege, starende blik van Chavez maakte duidelijk dat hij dat niet meekreeg. Analfabeet of te veel THC.

‘Moord, Gilberto. Weet je wat dat is?’

‘Iemand dood?’

‘Ja, Gilberto.’

‘En?’

‘Dat ijs dat jij hebt gekocht heeft te maken met een moord.’

Chavez’ mond viel open. Angst baande zich een weg omhoog in zijn bedwelmde brein, zijn ogen knepen samen tot spleetjes. ‘Oh no. No, no, no, no!’

‘Ja, ja, ja. Vertel eens over die beide meisjes.’

‘Ik heb nooit niets gedaan.’

‘Dan hoef je nergens bang voor te zijn.’

‘Ik heb nooit niets gedaan.’

‘Oké, en vertel nu eens over die meisjes.’

‘Ik heb nooit niets gedaan.’

 

We brachten Chavez naar bureau West L.A. waar een claustrofobische isoleercel beschikbaar was, omdat er geen psychoten werden vastgehouden op dat moment. Alle pogingen die Milo ondernam om Chavez aan het praten te krijgen, mislukten. De man zwierf rond in een niemandsland tussen de realiteit en een door wiet opgeroepen fantasiewereld.

We lieten hem opgerold op de vloer achter, snurkend, en klommen naar Milo’s kantoor op de eerste verdieping. Hij bladerde door berichten en mikte alles in de prullenmand.

‘Er zit genoeg spul in die zak om hem vast te houden voor dealen. Misschien dat gevangenisvoer hem zover krijgt dat hij naar foto’s van meisjes wil kijken.’

‘Denk je dat ze in het fotoboek zitten?’

‘Ik denk dat ze in een ander boek zitten. Kom op, wegwezen hier.’

 

Dit keer reden we zonder omhaal door tot aan het poorthuis. Herb Walkowicz kwam naar buiten, kakibroek keurig in de plooi, een ouderwetse zonneklep speels op zijn hoofd. ‘Hé jongens, komen jullie weer rotzooi trappen?’

‘We doen ons best,’ zei Milo. ‘Is mevrouw Rollins er?’

‘Sinds acht uur vanmorgen.’ Hij liet zijn ogen rollen. ‘Tenzij ze over de muur aan de achterkant klimt of zoiets zonder dat ze blijft steken met haar maatkostuum. Heeft ze een probleem?’

‘Ik moet even met haar praten.’

Walkowicz keek teleurgesteld. ‘Ik zou haar graag een keer in een verhoorkamer zien zonder die stomme BlackBerry.’

‘Geen aardige dame, Herb?’

‘Zo zou je het wel kunnen zeggen.’ Knipoog. ‘Je zou ook kunnen zeggen dat het een arrogante trut is. Maar dat heb je mij niet horen zeggen.’

‘En haar baas?’

‘Dr. Helfgott? Gaat wel, maar hij is er niet zo vaak. Rollins runt de zaak.’

‘Ken je docenten?’

‘Van gezicht, maar verder niet,’ zei Walkowicz. ‘Ze komen hier allemaal langs en ik zit in mijn hokje te kijken. De onzichtbare man. Moet ik je wat zeggen: ga nooit met pensioen, sterf in het harnas.’

‘Daar ben ik mee bezig, Herb.’

Walkowicz lachte. ‘Dus jullie willen naar binnen? Ik heb een sleutel van dat grote hek. Het enige probleem is dat ik de administratie op de hoogte moet stellen en als Rollins erachter komt dat jij het bent, komt er absoluut stront van. De vorige keer heeft ze me opdracht gegeven je op meer dan vijf meter afstand te houden.’

‘Bel haar maar en zeg maar dat we heel vervelend doen en geef de telefoon dan maar aan mij.’

‘Jaah,’ zei Walkowicz. ‘Dat lijkt me wel wat.’

 

Tien minuten later kwam Mary Jane Rollins naar buiten, een koningsblauwe boekentas met het wapen van de school erop zwaaiend aan haar arm. Ze droeg een antracietkleurig broekpak met streepjes, platte rode schoenen en een verlepte frons.

‘Hier.’ Ze gooide de tas min of meer naar Milo. ‘Ik ben ervan overtuigd dat u er ook zo een via eBay had kunnen krijgen.’

‘Rechtstreeks van de bron is veel beter,’ zei Milo. ‘Hoeveel gaat me dat kosten?’

‘Oh, alstublieft. Wat ik niet begrijp, is waarom u dat boek nodig hebt om Martin te identificeren. U weet al hoe hij eruitziet.’

‘Dat noemen ze punctueel documenteren, mevrouw.’

‘Van wat?’

‘Alles wat met de zaak te maken heeft.’

‘Dus Martin is... We hebben hem nog niet weer gezien. Al dagen niet.’

Neutraal, niet in het minst bezorgd.

Ik zei: ‘Wat is het voor jongen, mevrouw Rollins?’

‘Hoe bedoelt u?’

‘Wat voor soort jongen is het, qua karakter?’

‘Ik heb geen idee.’

‘Sinds hij hier op school zit, hebt u niet veel contact met hem gehad?’

‘Niet meer dan normaal.’

‘Geen speciale aandacht,’ zei ik. ‘Ondanks de omstandigheden.’

‘We waren ons zeer wel bewust van zijn omstandigheden. Daarom hebben we bijlessen voor hem betaald. Het mag duidelijk zijn dat dat geen succes heeft gehad.’

Irritatie, geen spoor van afschuw.

‘Dus behalve bijles heeft hij geen andere hulp gehad?’

‘Bijvoorbeeld?’

‘Counseling bijvoorbeeld, misschien door een van de docenten die hem goed kende.’

‘Meneer,’ zei ze. ‘Wij hebben tweehonderddrieënnegentig leerlingen, die zijn geselecteerd op grond van intelligentie, karakter en het vermogen zelfstandig te denken. Dat betekent dat er een minimale behoefte is aan babysitters.’

‘Anders dan bijles.’

‘Dat is een zaak van leerlingen, hun ouders en de bijlesdocenten. Dat wij hebben betaald, was niet meer dan een extra gebaar richting Martin. Het mag duidelijk zijn dat het niet is gegaan zoals wij hadden gehoopt. Goed, als u in de toekomst meent dat u iets onmiddellijk nodig hebt, dan kunt u bellen.’ Een gemeen glimlachje. ‘In deze dagen van financiële schaarste zullen de stadsbestuurders maar al te graag bezuinigen op benzinekosten, dunkt me.’

Milo zei: ‘Wij zijn voorstanders van een persoonlijke benadering.’

‘Goedendag, heren.’

‘Dank u voor uw medewerking, mevrouw.’

‘Ik werk niet mee,’ zei Rollins. ‘Ik berust.’

 

Toen ze weer achter het hek was verdwenen, floot Herb Walkowicz zachtjes tussen zijn tanden. ‘Welkom in mijn wereld.’

‘Werken met Stan Creighton beviel je beter, Herb?’

‘Ik zal je eens iets vertellen over Stan. Het was best een goede kerel voordat hij besmet raakte.’

‘Besmet waarmee?’

‘Mannen in pakken en idioten en allerlei andere poppenkastspelers,’ zei Walkowicz. Zijn mond verstrakte. ‘Het soort mensen dat zijn kinderen naar een school als deze hier stuurt.’

 

Toen we naar de auto liepen, stak Milo zijn hand in de blauwe tas en haalde er het jaarboek van Prep van vorig jaar uit.

Meer dan driehonderd pagina’s goud op snee, gebonden in koningsblauw kalfsleer. Een foto van elke leerling in volkleurendruk.

Ik zei: ‘Aardige kostprijs.’

‘Alleen het beste van het beste voor onze lievelingetjes.’ Hij bekeek een paar foto’s. ‘Sommige zien er zelfs gelukkig uit.’

 

Gilberto Chavez bleef opgerold op de vloer van zijn cel liggen.

‘Heeft hij hier de hele tijd zo gelegen?’ vroeg Milo aan het dienstdoende uniform.

‘Vrijwel. Hij heeft een keer gepiest. We hebben hem de boel weer laten schoonmaken. Hé, dokter Delaware, hoe komt het dat het tuig altijd slaapt als lammetjes?’

Ik zei: ‘Minuscuul of helemaal geen geweten.’

Milo zei: ‘Laat de grendel eens knarsen voor Doornroosje hier.’

Het uniform ontgrendelde de celdeur en deed zijn best daarbij zo veel mogelijk lawaai te maken. Chavez bewoog maar werd niet wakker. Toen Milo zijn naam riep, deed hij zijn ogen even open en kneep ze meteen weer dicht.

Milo gaf hem een schopje tegen zijn schouder. ‘Zitten. Nu.’

Chavez kreunde, worstelde zich op zijn ellebogen en voldeed uiteindelijk met theatrale sloomheid aan het verzoek. Milo pakte hem bij zijn schouder, schudde hem door elkaar, schoof hem naar het uiteinde van de bank. Hij opende het jaarboek op de eerste pagina en legde het bij Chavez op schoot.

‘Kijken.’

‘Uh-uh.’

‘Wat uh-uh?’

‘Ik heb nooit niets gedaan.’

‘Dat weet ik. Maar die twee meisjes die je de wiet hebben gegeven, waren betrokken bij iets wat niet deugt, dus als jij niet in je eentje voor moord wilt opdraaien, kun je ze maar beter aanwijzen.’

‘Ik heb...’

‘Aanwijzen, Gilberto, dan zijn we klaar. Niet meewerken en je komt hier nooit meer uit.’

‘Ik heb...’

‘Houd verdomme je bek,’ zei Milo, zacht. ‘En nu zoeken.’

 

Een uur en tien minuten later had Chavez alle foto’s drie keer bekeken.

Elke keer hetzelfde vermoeide hoofdschudden.

Hij probeerde het boek aan Milo terug te geven.

‘Nog een keer, Gilberto.’

‘Ik lieg niet,’ jammerde Chavez. ‘Meisjes zijn niet in het boek.’

‘Heb je ooit een bril gedragen, Gilberto?’

‘Nee, niet.’

‘Probeer het nog eens. Doe maar kalm aan.’

Vierde keer, zelfde resultaat.

Chavez keek of hij op het punt stond in huilen uit te barsten. ‘Ik wil naar huis, maar meisjes zijn niet in het boek.’

‘Laten we eens even over ze praten, Gilberto. Waarom denk je dat ze achttien waren?’

‘Weet ik niet. Niet vijftien.’

‘Hoe weet je dat?’

‘In auto.’

‘Wat voor auto?’

‘Zwarte Honda.’ Er kwamen herinneringen boven die hem eerst waren ontglipt.

‘Was er ook iets wat opviel aan die Honda?’

‘Nee.’

Milo bladerde naar de eerste pagina met eindexamenkandidaten. ‘Deze zijn achttien jaar oud. Kijk nog eens goed.’

‘Meneer, meisjes zijn niet in het boek, in het boek zijn blanke meisjes.’

‘En die meisjes die droogijs wilden, waren niet blank.’

‘Eén blank, ja, één Mexicana.’

‘Sprak ze Engels tegen je?’

‘Engels, ja. Maar Mexicana.’

‘Een blank meisje en een latina,’ zei Milo.

‘Ja.’

‘De eerste keer dat ik vroeg hoe ze eruitzagen, kon je je niets herinneren.’

‘Kon niet, nee.’

‘En nu herinner je je dat de één blank was en de andere een latina.’

Chavez tikte tegen zijn slaap en glimlachte dromerig. ‘Ik ben nu wakker, weet je?’

Milo pakte het jaarboek en hield het naast zich vast als een ploertendoder, gereed om mee te slaan. ‘Word nog eens wat meer wakker, Gilberto, en vertel me eens heel precies hoe ze eruitzagen.’

‘Mooi.’

‘Mooi?’

‘Ja.’

‘Wie reed?’

‘Mexicana.’

‘Jij liep en ze stopten naast je?’

‘Ja.’

‘En toen?’

‘Blanke meisje zegt: “Hé, jij helpen?”’

‘Knappe meid.’

Chavez grinnikte en gaf met zijn handen de contouren van enorme borsten aan.

‘Forse meid.’

‘Grote tieten,’ zei Chavez. ‘Ik zeg: “Wat?” Zij uit de auto.’ Handen langs de contouren van heupen als heuvelruggen. ‘Lekker.’

‘En de Mexicana?’

Flaca, maar lief gezicht.’

‘Mager,’ zei Milo. ‘Dus zij stapte ook uit de auto?’

‘Ja. Lachen.’

‘Er gebeurde iets grappigs.’

‘Ik dacht grapje.’

‘Hoe heetten ze?’

‘Geen namen zeggen.’

‘Ze praatten niet met elkaar en noemden geen namen?’

‘Nooit,’ zei Chavez, verrassend helder. ‘Eerst willen zij geld geven voor helpen, toen Mexicana uit auto met je weet wel.’

‘Wat weet ik wel?’

‘Jij weet... oké, oké, een zakje. Mexicana zegt dit is beter dan geld. Ik zeg voor wat? Zij zegt iets kopen. Veel lachen.’

‘Ze hadden er lol in.’

‘Ik denk feestje, ijs bij feestje, ja? Ik heb nooit niets gedaan.’

‘Wat voor kleren hadden ze aan?’

‘Blanke, zwart hemd, spijkerbroek strak.’ Opnieuw geweldige heupen vormend met zijn handen liet hij zijn lucht ontsnappen. ‘Lang haar.’ Hij reikte met zijn hand achter zich en raakte een plek onder zijn middel aan.

‘Welke kleur?’

‘Zwart.’

‘En de Mexicana?’

‘Ook zwart, maar wit hier.’ Hij frummelde aan de randen van zijn eigen dichte haardos.

‘Coupe soleil,’ zei Milo.

‘Jaah.’

‘Had de Mexicana ook lang haar?’

‘Ja. Rood hemd, zonder de mouw. Spijkerbroek strak.’ Hij floot waarderend. ‘Sandalen, hakken ook. Wit, jaah, wit.’

‘Het gaat prima, Gilberto, wat nog meer?’

‘Ik breng ijs naar Honda, zij geeft zakje.’

‘Hetzelfde zakje dat ik in jouw zak vond?’

‘Ja.’

‘Wie zat er nog meer in die Honda?’

‘Niemand.’

‘Zeker weten?’

‘Ik zet ijs op achterbank, niemand.’

‘Waar wachtten ze op je, toen je het ijs ging halen?’

‘Volgende straat, ik loop.’

‘Dat maakte je niet nieuwsgierig?’

‘Huh?’

‘Dat ze je betaalden om iets te kopen wat ze zelf ook hadden kunnen kopen. Dat ze een straat verderop gingen staan wachten?’

‘Nee,’ zei Chavez.

‘Wat nee?’

‘Twee weken geen werk, ik. Niet nieuwsgierig naar nooit niets.’

 

We verlieten het bureau en liepen door Butler Avenue.

Milo zei: ‘Meisjes die niet op Prep zitten. Here, waar is mijn Prozac?’

Ik zei: ‘Meisjes van die leeftijd doen graag jongens van die leeftijd een plezier.’

‘IJs halen voor een jonge dekhengst. Dat de ene latina is, kan betekenen dat ze Martin kent van zijn vorige leven op El Monte.’ Hij glimlachte. ‘Straks moeten we nog een profiel maken op raskenmerken.’

Hij belde het laboratorium om naar Fidella te vragen. Luisterde en begon serieus te kijken. Verbrak de verbinding. ‘Er is een afdruk van een hand op een regenpijp op een hoek van de garage. De sportschoenen zijn waarschijnlijk Nikes, een doorsneemodel, maar de afdrukken zijn te vaag voor bewijsmateriaal. Al het bloed is van Sal afkomstig en waar geen bloed lag, was het huis schoon, absoluut schoongepoetst, net als bij Elise. Dat en de diefstal van de computer geeft mij het gevoel dat we met een en dezelfde kerel te maken hebben. Die afdruk van die handpalm op die regenpijp is vlak bij de plek waar het lijk is gedumpt, dus misschien dat er een handschoen uitschoot bij het verslepen van het lijk. Niets te vinden op AFIS, maar daar werken ze nog niet zo lang met afdrukken van handpalmen, dus dat zegt niets. Als ik ergens een verdachte vandaan haal, is die afdruk goed genoeg voor een vergelijking.’

Hij belde naar het huisadres van Martin Mendoza, kreeg diens moeder aan de lijn en luisterde lange tijd met zo te horen veel sympathie.

Maar toen hij ophing, zei hij: ‘Ze zei alles wat ze moest zeggen, maar de toon deugde niet, Alex. Te... bestudeerd. Alsof ze een script voorlas. En dat terwijl haar man zegt dat ze aan één stuk door overgeeft.’

Ik zei: ‘Niet echt bezorgd, want ze weet dat hij veilig is.’

‘Veilig,’ zei Milo, ‘is een relatief begrip.’

Hij hees zijn broek op en gromde: ‘We gaan op jacht.’