Hoofdstuk 17

De Erfgenaam Van Zwadderich

Hij stond aan het begin van een lange, slecht verlichte ruimte. Dikke stenen pilaren, die ook omwonden werden door gebeeldhouwde slangen, rezen hoog op en ondersteunden een gewelf dat in het duister oploste. De zuilen wierpen lange zwarte schaduwen door het vreemde groene schemerlicht dat de kamer vulde.

Harry bleef doodstil staan en luisterde met bonzend hart naar de kille stilte. Hield de Basilisk zich schuil in een donker hoekje, achter een pilaar? En waar was Ginny?

Met zijn toverstok in de aanslag sloop hij tussen de met slangen versierde zuilen door. Elke behoedzame voetstap weergalmde tussen de schimmige muren. Hij hield zijn ogen half dichtgeknepen, klaar om ze helemaal te sluiten zodra hij ergens iets zag bewegen. De holle oogkassen van de stenen slangen schenen hem te volgen. Meer dan eens dacht hij, met een hol gevoel in zijn maag, dat hij er eentje zag kronkelen.

Toen hij ter hoogte van de laatste twee zuilen was, doemde er een beeld op uit het duister, een standbeeld dat even hoog was als de Kamer zelf en dat tegen de achtermuur stond.

Harry moest zijn nek uitrekken om het reusachtige gelaat hoog boven hem te kunnen zien: stokoud en aapachtig, met een lange, dunne baard die bijna tot op de zoom van het golvende stenen tovenaarsgewaad kwam. Twee gigantische grijze voeten stonden op de gladde vloer van de kamer en tussen die voeten lag een kleine gedaante op haar buik, met een zwart gewaad en vuurrood haar.

Ginny!’ mompelde Harry. Hij holde naar haar toe en viel op zijn knieën neer. ‘Ginny! Wees alsjeblieft niet dood! Toe, wees niet dood!’ Hij gooide zijn stok op de grond, greep Ginny’s schouders en draaide haar om. Haar gezicht was lijkbleek en ijskoud, maar haar ogen waren gesloten, dus kon ze niet Versteend zijn. Maar dan moest ze...

‘Ginny, word wakker, alsjeblieft!’ mompelde Harry wanhopig en hij schudde haar door elkaar. Ginny’s hoofd rolde slap heen en weer. ‘Ze wordt niet wakker,’ zei een zachte stem.

Harry schrok zich een ongeluk en draaide zich snel op zijn knieën om.

Een lange jongen met zwart haar leunde tegen de dichtstbijzijnde pilaar en keek hem aan. Zijn contouren waren wonderlijk wazig, alsof Harry hem door een beslagen raam zag, maar toch herkende hij hem meteen.

‘Marten - Marten Vilijn?’

Vilijn knikte, zonder zijn blik van Harry’s gezicht af te wenden.

‘Hoe bedoel je, ze wordt niet meer wakker?’ zei Harry wanhopig.

‘Ze is toch niet - toch niet -?’

‘Ze leeft nog,’ zei Vilijn. ‘Maar ook maar net.’

Harry staarde hem aan. Marten Vilijn had vijftig jaar geleden op Zweinstein gezeten maar toch stond hij daar, omgeven door een merkwaardig, mistig licht. Hij leek geen dag ouder dan zestien.

‘Ben je een geest?’ vroeg Harry onzeker.

‘Een herinnering,’ zei Vilijn zacht. ‘Een herinnering die vijftig jaar lang is bewaard in een dagboek.’

Hij wees op de grond, naast de reusachtige tenen van het standbeeld. Daar lag het zwarte dagboekje dat Harry op het toilet van Jammerende Jenny had gevonden. Even vroeg Harry zich af hoe het daar kwam - maar hij had belangrijkere zaken aan zijn hoofd.

‘Je moet me helpen, Marten,’ zei hij en hij hief Ginny’s hoofd weer op. ‘We moeten haar hier zo snel mogelijk weg zien te krijgen. Er is een Basilisk... ik weet niet waar hij precies is, maar hij kan elk moment verschijnen. Help me alsjeblieft...’

Vilijn verroerde zich niet. Zwetend slaagde Harry erin om Ginny half op te tillen. Hij bukte zich om zijn toverstok op te rapen, maar die was verdwenen.

‘Weet jij waar -’

Hij keek op. Vilijn staarde hem nog steeds aan - en liet Harry’s toverstok ronddraaien tussen zijn lange vingers.

‘Bedankt,’ zei Harry en hij stak zijn hand uit.

Vilijns mondhoeken krulden om in een glimlach. Hij bleef Harry aanstaren en nonchalant met zijn toverstok spelen.

‘Hoor eens,’ zei Harry dringend, want zijn knieën bezweken bijna onder Ginny’s dode gewicht, ‘we moeten hier zo snel mogelijk weg! Als de Basilisk komt...’

‘Hij komt pas als hij wordt geroepen,’ zei Vilijn kalm. Harry kon Ginny niet langer houden en legde haar weer op de grond.

‘Hoe bedoel je?’ zei hij. ‘En geef m’n toverstok terug. Wie weet heb ik hem dadelijk nodig.’ Vilijns glimlach werd breder. ‘Je zult hem niet meer nodig hebben,’ zei hij. Harry staarde hem aan. ‘Hoe bedoel je, ik zal hem niet -’

‘Ik heb hier lang op gewacht, Harry Potter,’ zei Vilijn. ‘Op de kans om je eindelijk te ontmoeten. Met je te praten.’

‘Hoor eens,’ zei Harry, wiens geduld opraakte, ‘ik geloof dat je het niet helemaal begrijpt. We zijn in de Geheime Kamer. We kunnen later wel praten.’

‘Nee, nu,’ zei Vilijn, nog steeds met een brede grijns. Hij stak Harry’s toverstaf in zijn zak.

Harry keek hem vol ongeloof aan. Er was iets heel raars aan de hand.

‘Hoe komt het dat Ginny er zo aan toe is?’ vroeg hij langzaam.

‘Dat is een interessante vraag,’ zei Vilijn vriendelijk. ‘En een lang verhaal. De ware reden dat Ginny Wemel er zo aan toe is, is waarschijnlijk omdat ze haar hart heeft gelucht en al haar geheimen heeft verklapt aan een onzichtbare vreemdeling.’

‘Waar heb je het over?’ zei Harry.

‘Het dagboek,’ zei Vilijn. ‘Mijn dagboek. Onze Ginny heeft er maandenlang in geschreven en me al haar miezerige kleine zorgjes en probleempjes toevertrouwd: dat haar broers haar zo vaak plagen en dat ze het met tweedehands gewaden en boeken moest stellen en dat -’ Vilijns ogen fonkelden ‘- dat ze bang was dat die goede, beroemde, grote Harry Potter haar nooit leuk zou vinden...’

Terwijl hij praatte bleef Vilijn Harry aanstaren, met een soort honger in zijn blik.

‘Het is ongelooflijk saai om naar de onbenullige probleempjes van een meisje van elf te moeten luisteren,’ vervolgde hij. ‘Maar ik was geduldig. Ik schreef terug, ik was meelevend, ik was aardig. Ginny was dol op me. Niemand heeft me ooit zo goed begrepen als jij, Marten... ik ben zó blij dat ik een dagboek heb dat ik in vertrouwen kan nemen... Het is alsof ik een goede vriend heb die ik altijd bij me draag...’

Vilijn lachte, een hoge, kille lach die niet bij hem paste. Harry’s, nekharen gingen overeind staan.

‘Ik ben altijd goed geweest in het charmeren van mensen die ik kan gebruiken, Harry, ook al zeg ik het zelf. En dus legde Ginny haar hele ziel aan me bloot en haar ziel was precies wat ik nodig had. Ik werd sterker en sterker door dat dieet van haar grootste angsten, haar duisterste geheimen. Ik kreeg weer macht, veel meer macht dan onze kleine juffrouw Wemel. Voldoende macht om juffrouw Wemel een paar van mijn geheimpjes toe te stoppen, om iets van mijn ziel op haar over te brengen.’

‘Hoe bedoel je?’ vroeg Harry, met een kurkdroge mond.

‘Heb je het nog steeds niet door, Harry Potter?’ zei Vilijn zacht. ‘Ginny Wemel heeft de Geheime Kamer geopend. Zij heeft die hanen de nek omgedraaid en die onheilspellende boodschappen op de muur gekalkt. Zij heeft de Slang van Zwadderich vrijgelaten, zodat hij vier Modderbloedjes en de kat van die Snul kon aanvallen.’

‘Nee,’ fluisterde Harry.

‘Ja,’ zei Vilijn kalm. ‘In het begin wist ze natuurlijk niet wat ze deed. Het was heel amusant. Ik wou dat je haar nieuwe dagboeknotities had kunnen lezen... ze werden een stuk interessanter... Lieve Marten,’ dreunde hij op, terwijl hij naar Harry’s ontzette gezicht keek, ‘ik geloof dat ik aan geheugenverlies lijd. Mijn gewaad zit onder de hanenveren en ik weet niet hoe die daar gekomen zijn. Lieve Marten, ik kan me niet herinneren wat er op de avond van Halloween gebeurd is, maar er is een kat aangevallen en ik heb verf op mijn kleren. Lieve Marten, Percy zegt steeds maar dat ik bleek zie en niet mezelf ben. Volgens mij verdenkt hij me... Vandaag is er weer iemand aangevallen en ik weet niet waar ik toen was. Wat moet ik doen, Marten? Ik geloof dat ik gek word... ik geloof dat ik degene ben die die mensen aanvalt, Marten!’

Harry’s vuisten waren gebald en zijn nagels boorden zich in zijn handpalmen.

‘Het duurde heel lang voor die domme kleine Ginny haar dagboek begon te wantrouwen,’ zei Vilijn. ‘Uiteindelijk werd ze achterdochtig en probeerde ze het weg te gooien en toen kwam jij ten tonele, Harry. Jij vond het en dat had niet beter kunnen uitkomen. Van alle mensen hier op school vond juist jij het, degene die ik het allerliefst wilde ontmoeten...’

‘Waarom wilde je mij zo graag ontmoeten?’ zei Harry. Hij zag bleek van woede en hij moest moeite doen om zijn stem niet te laten trillen.

‘Nou, Ginny heeft me alles over je verteld, Harry,’ zei Vilijn. ‘Je hele fascinerende geschiedenis.’ Zijn blik dwaalde af naar het bliksemvormige litteken op Harry’s voorhoofd en zijn uitdrukking werd nog gretiger, ‘ik besefte direct dat ik meer over je te weten moest komen, dat ik met je moest praten, je moest ontmoeten, als dat zou kunnen. Daarom besloot ik je mijn beroemde ontmaskering van die dikke halvegare van een Hagrid te laten zien, om je vertrouwen te winnen.’

‘Hagrid is m’n vriend!’ zei Harry en nu trilde zijn stem wel. ‘En jij hebt hem er ingeluisd, hè? Ik dacht dat je je vergist had, maar -’

Vilijn stootte die hoge lach weer uit.

‘Het was mijn woord tegen dat van Hagrid, Harry. Je kunt je wel voorstellen hoe dat overkwam op die ouwe Armando Wafelaar. Aan de ene kant Marten Vilijn, arm maar briljant, ouderloos maar o zo dapper, klassenoudste en modelleerling en aan de andere kant die logge, blunderende Hagrid, die om de week wel in de problemen zat omdat hij jonge weerwolfjes probeerde groot te brengen onder z’n bed of stiekem naar het verboden bos ging om met trollen te worstelen. Maar ik moet toegeven dat zelfs ik verbaasd was dat m’n plannetje zo goed werkte. Ik had gedacht dat iemand toch wel zou beseffen dat Hagrid onmogelijk de Erfgenaam van Zwadderich kon zijn. Zelfs ik had er vijf jaar over gedaan om alles te weten te komen over de Geheime Kamer en om de verborgen ingang te ontdekken... alsof Hagrid daar het verstand of de macht voor had! Alleen Perkamentus, de leraar Transfiguratie, was blijkbaar overtuigd van Hagrids onschuld. Hij haalde Wafelaar over om Hagrid aan te houden als jachtopziener. Ja, misschien vermoedde Perkamentus wel iets. Hij vond me ook nooit zo aardig als de andere leraren...’

‘Ik wil wedden dat Perkamentus je helemaal doorhad,’ zei Harry tandenknarsend.

‘Nou, nadat Hagrid van school was gestuurd hield hij me wel irritant goed in de gaten,’ zei Vilijn achteloos, ‘ik wist dat het niet veilig zou zijn om de Kamer opnieuw te openen zolang ik op school zat, maar ik was ook niet van plan om al die jaren dat ik ernaar gezocht had verloren te laten gaan. Vandaar dat ik besloot om een dagboek achter te laten, waarin mijn zestienjarige ik bewaard bleef, zodat op een goede dag, met een beetje geluk, iemand anders in mijn voetsporen zou kunnen treden en het nobele streven van Zalazar Zwadderich zou kunnen voltooien.’

‘Nou, dat is niet voltooid,’ zei Harry triomfantelijk. ‘Deze keer is er niemand gedood, zelfs de kat niet. Over een paar uur is de Alruindrank gereed en komen de mensen die Versteend waren weer bij.’

‘Heb ik niet gezegd dat het doden van Modderbloedjes me niet meer interesseert?’ zei Vilijn kalm. ‘Al maandenlang is mijn nieuwe doelwit - Harry Potter.’

Harry staarde hem aan.

‘Je kunt je wel voorstellen hoe razend ik was toen mijn dagboek de laatste keer geopend werd en het Ginny was die erin schreef en niet jij. Ze had jou met het dagboek gezien en was in paniek geraakt, snap je? Stel dat je erachter kwam hoe het boek werkte en ik al haar geheimpjes verklapte? Of nog erger, stel dat ik verklapte wie die hanen de nek had omgedraaid? ;Daarom wachtte dat stomme grietje tot er niemand op je slaapzaal was en jatte het toen gauw terug. Maar ik wist wat me te doen stond. Het was duidelijk dat je op het spoor was van de Erfgenaam van Zwadderich. Uit alles wat Ginny me over je verteld had, bleek dat je hemel en aarde zou bewegen om het geheim op te lossen - en zeker als een van je beste vrienden was aangevallen. En Ginny had geschreven dat de hele school in rep en roer was omdat je een Sisseltong was... Daarom dwong ik Ginny om haar eigen vaarwel op de muur te kladderen en hierheen af te dalen. Ze huilde en stribbelde tegen en werd echt heel vervelend, maar ze had niet veel kracht meer: ze had al te veel leven in het dagboek en in mij gepompt. Zoveel dat ik de bladzijden van het boek kon verlaten. Ik had je al verwacht, Harry Potter. Ik wist dat je zou komen, nu wij hier ook waren. Ik wil je van alles vragen.’

‘Zoals?’ beet Harry hem toe. Hij had zijn vuisten nog steeds gebald.

‘Nou,’ zei Vilijn met een minzame glimlach, ‘hoe komt het bij voorbeeld dat een baby zonder uitzonderlijk tovenaarstalent de grootste magiër aller tijden heeft weten te verslaan? Waarom ben jij ontsnapt met alleen een litteken, terwijl de macht van Heer Voldemort vernietigd werd?’

Er smeulde een vreemde rode gloed in zijn hongerige ogen.

‘Wat kan het jou schelen hoe ik ontsnapt ben?’ zei Harry langzaam. ‘Voldemort was na jouw tijd.’

‘Voldemort,’ zei Vilijn zacht, ‘is mijn verleden, mijn heden en mijn toekomst, Harry Potter...’

Hij haalde Harry’s toverstaf uit zijn zak, bewoog die door de lucht en schreef drie glinsterende woorden:

MARTEN ASMODOM VILIJN

Hij zwaaide één keer met de toverstok en de letters van zijn naam vormden een nieuwe combinatie:

MIJN NAAM IS VOLDEMORT

‘Zie je?’ fluisterde hij. ‘Die naam gebruikte ik op Zweinstein al, uiteraard alleen tegenover mijn allerbeste vrienden. Je denkt toch niet dat ik altijd met die smerige Dreuzelnaam van mijn vader opgescheept wilde blijven? Ik, in wiens aderen het bloed van Zalazar Zwadderich stroomt, via mijn moederskant? Ik, de naam houden van zo’n vuile, ordinaire Dreuzel, die me al vóór mijn geboorte in de steek liet omdat hij erachter kwam dat zijn vrouw een heks was? Nee, Harry. Ik koos een nieuwe naam voor mezelf, een naam waarvan ik wist dat andere tovenaars hem op een goede dag nauwelijks zouden durven uitspreken, als ik de grootste magiër ter wereld was geworden!’

Het was alsof Harry niet meer kon denken. Hij staarde versuft naar Vilijn, naar de weesjongen die later, toen hij volwassen was, Harry’s eigen ouders had vermoord en ook zo veel anderen... Uiteindelijk dwong hij zichzelf om iets te zeggen.

‘Dat ben je niet,’ zei hij, zacht maar vol haat.

‘Wat niet?’ snauwde Vilijn.

‘De grootste magiër ter wereld,’ zei Harry, snel ademend. ‘Sorry dat ik je teleur moet stellen, maar Albus Perkamentus is de grootste tovenaar ter wereld. Dat zegt iedereen. Zelfs in je hoogtijdagen durfde je Zweinstein niet over te nemen. Perkamentus doorzag je al toen je op school zat en nu ben je nog steeds bang voor hem, waar je je tegenwoordig dan ook schuilhoudt.’

Vilijns glimlach had plaatsgemaakt voor een onaangename grimas.

‘Alleen al de herinnering aan mij heeft Perkamentus uit het kasteel verdreven!’ siste hij.

‘Hij is heus niet zo definitief verdwenen als je denkt,’ antwoordde Harry. Hij zei eigenlijk maar wat, in de hoop dat hij Vilijn bang zou kunnen maken. Het was meer een wens dan iets wat hij werkelijk geloofde.

Vilijn deed zijn mond open, maar verstijfde.

Er klonk muziek. Vilijn draaide zich om en staarde door de verlaten kamer. De muziek werd harder. Ze was mysterieus, spookachtig, onaards; Harry’s haren gingen overeind staan en het was alsof zijn hart tot twee keer de normale grootte opzwol. En net toen de muziek zo hard werd dat Harry haar in zijn ribbenkast voelde trillen, flakkerden er vlammen boven aan de dichtstbijzijnde zuil.

Er was een vuurrode vogel verschenen, zo groot als een zwaan, die zijn bizarre lied zong onder het gewelfde plafond. Hij had een glinsterende gouden staart, zo lang als een pauwenstaart en glanzende gouden klauwen die een rafelig bundeltje vasthielden.

De vogel vloog recht op Harry af. Hij liet het rafelige ding aan Harry’s voeten vallen, landde zwaar op zijn schouder en vouwde zijn enorme vleugels. Harry zag dat hij een lange, scherpe gouden snavel en zwarte kraaloogjes had.

De vogel hield op met zingen. Hij bleef warm en roerloos naast Harry’s wang zitten en staarde Vilijn aan.

‘Dat is een feniks...’ zei Vilijn, die op zijn beurt achterdochtig naar de vogel staarde.

Felix?’ fluisterde Harry en hij voelde de gouden klauwen van de vogel zacht in zijn schouder knijpen.

‘En dat -’ zei Vilijn, die naar het rafelige ding keek dat Felix op de grond had laten vallen, ‘dat is de oude Sorteerhoed van de school.’

Dat klopte. De hoed lag roerloos aan Harry’s voeten, versteld, gerafeld en vuil.

Vilijn begon weer te lachen. Hij lachte zo hard dat het door de hele ruimte schalde en het leek alsof er tien Vilijns tegelijk schaterden.

‘Dus dat stuurt Perkamentus zijn verdediger! Een zangvogel en een oude hoed! Voel je je nu dapper, Harry Potter? Voel je je nu veilig?’

Harry gaf geen antwoord. Hij wist niet wat voor nut Felix en de Sorteerhoed hadden, maar hij was tenminste niet meer alleen en hij wachtte met toenemende moed tot Vilijn was uitgelachen.

‘Ter zake, Harry,’ zei Vilijn, nog steeds met een brede grijns. ‘Al twee keer eerder - in jouw verleden, maar mijn toekomst -hebben we tegenover elkaar gestaan. En twee keer ben ik er niet in geslaagd om je te doden. Hoe heb je dat overleefd? Vertel me alles. Hoe langer je praat, hoe langer je blijft leven,’ voegde hij er zacht aan toe.

Harry dacht razendsnel na en woog zijn kansen af. Vilijn had zijn toverstok en zelf had hij Felix en de Sorteerhoed, die geen van beide echt van pas zouden komen bij een duel. Het zag er niet best uit, maar hoe langer Vilijn daar stond, hoe meer er van Ginny’s leven wegsijpelde... en ondertussen, zag Harry, werden Vilijns omtrekken steeds duidelijker en steviger. Als het toch op een duel moest aankomen, kon dat maar beter zo snel mogelijk gebeuren.

‘Niemand weet waarom je je macht bent kwijtgeraakt toen je mij aanviel,’ zei Harry abrupt. ‘Dat weet ik zelf niet eens. Maar ik weet wel waarom je me niet kon doden. Omdat mijn moeder is gestorven om mij te redden. Mijn moeder van ordinaire Dreuzelouders,’ voegde hij eraan toe, trillend van onderdrukte woede. ‘Zij heeft mijn leven gered. En ik heb je gezien zoals je werkelijk bent. Vorig jaar. Je bent een wrak. Je leeft nog maar nauwelijks. Dat heeft al je macht je nou opgeleverd! Je moet je schuilhouden, je bent lelijk, je bent afzichtelijk!’

Vilijns gezicht vertrok, maar met moeite toverde hij een gruwelijke glimlach te voorschijn.

‘Aha. Dus je moeder heeft haar leven voor je gegeven. Ja, dat is een krachtige tegenbezwering. Het is me duidelijk dat er niets bijzonders aan je is. Dat vroeg ik me af, snap je? Omdat er merkwaardige overeenkomsten tussen ons zijn, Harry Potter. Dat moet zelfs jou zijn opgevallen. Allebei halfbloedjes, weeskinderen, opgevoed door Dreuzels. Waarschijnlijk de enige twee Sisseltongen die Zweinstein heeft gekend sinds de grote Zwadderich. Zelfs qua uiterlijk lijken we wel wat op elkaar... Maar nu begrijp ik dat je alleen door stom toeval ontkomen bent. Dat wilde ik alleen maar weten.’

Harry wachtte gespannen tot Vilijn zijn toverstaf zou opheffen, maar diens verwrongen glimlach werd breder.

‘En nu ga ik je een lesje leren, Harry. Laten we de krachten van Heer Voldemort, de Erfgenaam van Zwadderich, meten met die van de beroemde Harry Potter en de beste wapens die Perkamentus hem schenken kan.’

Hij keek geamuseerd naar Felix en de Sorteerhoed en liep weg. Kille angst kroop door Harry’s verstijfde benen omhoog toen hij zag dat Vilijn tussen de hoge zuilen bleef staan en omhoog staarde naar het schemerige, stenen gezicht van Zwadderich. Vilijn deed zijn mond wijd open en siste iets - maar Harry kon hem verstaan.

‘Spreek tot mij, o Zwadderich, grootste van Zweinsteins Viertal!

Harry staarde naar het standbeeld, terwijl Felix heen en weer wiegde op zijn schouder.

Zwadderichs reusachtige stenen gezicht bewoog. Vol ontzetting zag Harry dat de mond openging, verder en wijder, tot er een enorm zwart gat gaapte.

En in de mond van het standbeeld bewoog iets. Er glibberde iets omhoog uit de diepte.

Harry deinsde achteruit, tot hij tegen de donkere muur van de Kamer botste. Hij kneep zijn ogen dicht en voelde Felix’ vleugel langs zijn wang strijken toen de vogel opvloog. ‘Laat me niet alleen!’ wilde Harry schreeuwen, maar wat kon een feniks uitrichten tegen de Koning der Slangen?

Er plofte iets reusachtigs op de grond. Harry voelde de stenen vloer trillen. Hij wist wat er gebeurde, hij kon het voelen, kon haast zien hoe de gigantische slang uit Zwadderichs stenen mond kronkelde. En toen hoorde hij Vilijns sissende stem: ‘Dood hem!’

De Basilisk gleed op Harry af. Hij hoorde het zware lichaam log over de stoffige vloer glibberen. Met zijn ogen nog steeds stijf dichtgeknepen rende Harry blindelings weg, op de tast, met uitgestrekte handen. Hij hoorde Vilijn lachen...

Harry struikelde. Hij viel met een smak op de grond en proefde bloed. De slang was nog maar een paar meter van hem vandaan; hij hoorde hem aankomen...

Boven zijn hoofd klonk een luid, razend gesis en iets zwaars sloeg zo hard tegen hem aan dat Harry tegen de muur werd gesmeten. Hij wachtte tot giftanden zijn lichaam zouden doorboren, maar hoorde opnieuw een woedend gesis. Er zwiepte iets wild tegen de pilaren.

Harry kon het niet helpen. Hij deed zijn ogen ver genoeg open om te kunnen zien wat er gebeurde.

De gigantische slang, gifgroen en zo dik als een eik, had zich hoog opgeheven en zijn enorme, stompe kop zwaaide dronken heen en weer tussen de zuilen. Terwijl Harry trillend toekeek, klaar om zijn ogen dicht te knijpen zodra de slang zich omdraaide, zag hij waardoor hij was afgeleid.

Felix cirkelde om de kop van de slang en de Basilisk hapte woedend naar hem met zijn giftanden, lang en dun als sabels.

Felix maakte een duikvlucht. Zijn lange gouden snavel zonk weg en plotseling spatte er een regen van donker bloed op de grond. De slang zwiepte met zijn staart en miste Harry op een haar na en voor hij zijn ogen dicht kon doen, had de Basilisk zich omgedraaid. Harry keek recht in zijn gezicht en zag dat zijn ogen, zijn enorme, gele, bolle ogen, waren uitgestoken door de feniks; het bloed stroomde op de grond en de slang siste woedend, vol pijn en razernij.

Nee!’ hoorde Harry Vilijn gillen. ‘Laat de vogel! Laat de vogel! De jongen staat achter je! Je kunt hem nog ruiken! Dood hem!’

De verblinde slang zwaaide heen en weer, verward maar nog altijd dodelijk. Felix cirkelde om zijn kop, zong zijn spookachtige lied en pikte naar de geschubde neus van de Basilisk, terwijl het bloed uit de verminkte ogen stroomde.

‘Help me, help me,’ mompelde Harry in het wilde weg. ‘Wie dan ook, het geeft niet wie.’

De staart van de slang zwaaide over de grond. Harry dook weg en iets zachts raakte zijn gezicht.

De Basilisk had de Sorteerhoed in Harry’s armen geveegd. Harry greep hem. Het was het enige wat hij had, zijn enige kans. Hij zette de hoed haastig op en liet zich plat op de grond vallen toen de staart van de Basilisk opnieuw rakelings over hem heen scheerde.

Help me... help me...’ dacht Harry, terwijl hij zijn ogen stijf dichtkneep. ‘Help me alsjeblieft!’

Er was geen stem die antwoord gaf. In plaats daarvan trok de hoed samen om zijn hoofd, alsof een onzichtbare hand er hard in kneep.

Iets zwaars en hards viel met zo’n klap op Harry’s hoofd dat hij bijna bewusteloos raakte. Er dansten sterretjes voor zijn ogen en toen hij de punt van de hoed greep, om hem af te doen, voelde hij dat er iets langs en hards onder zat.

Er was een glanzend zilveren zwaard in de hoed verschenen. Het gevest was bezet met fonkelende robijnen, zo groot als eieren.

‘Dood de jongen! Laat de vogel! De jongen staat achter je! Snuif dan - ruik hem!’

Harry was overeind gesprongen en stond klaar. De Basilisk liet zijn kop zakken. Zijn lichaam kronkelde en sloeg tegen de zuilen terwijl hij zich naar Harry toekeerde. Die zag de grote, bloederige oogkassen, de bek die zich wijd opensperde, wijd genoeg om hem in één hap op te slokken en vol tanden die even lang waren als zijn zwaard, dun, blinkend, giftig...

Blindelings deed de slang een uitval. Harry sprong weg en de Basilisk sloeg met zijn kop tegen de muur van de Kamer. Hij haalde opnieuw uit en zijn gevorkte tong zwiepte tegen Harry’s zij. Die hief het zwaard met beide handen op.

De Basilisk viel weer aan en deze keer mikte hij beter. Harry gooide zijn volle gewicht achter het zwaard en dreef dat tot aan het gevest in het verhemelte van de slang.

Maar terwijl warm bloed over Harry’s armen gutste, voelde hij een stekende pijn vlak boven zijn elleboog. Eén lange giftand zonk dieper en dieper in zijn arm en brak af toen de Basilisk omviel en stuiptrekkend op de grond stortte.

Harry gleed langs de muur omlaag. Hij greep de tand die het gif door zijn lijf joeg en rukte hem uit zijn arm, maar hij wist dat het te laat was. Langzaam maar gestaag verspreidde zich een withete pijn door zijn lichaam. Hij liet de giftand vallen en keek hoe zijn eigen bloed zijn gewaad doorweekte. Zijn blik werd wazig. De Kamer loste op in een draaikolk van doffe kleuren.

Er dreef een vuurrode vlek langs en Harry hoorde klauwen zacht op de grond tikken.

‘Felix,’ zei Harry moeizaam. ‘Je was geweldig, Felix...’ Hij voelde dat de vogel zijn fraaie kop op de plek legde waar de slang hem gebeten had.

Hij hoorde galmende voetstappen en zag een donkere schaduw bewegen.

‘Je bent dood, Harry Potter,’ klonk de stem van Vilijn boven hem. ‘Morsdood. Zelfs de vogel van Perkamentus weet het. Kun je zien wat hij doet, Potter? Hij huilt.’

Harry knipperde met zijn ogen. De kop van Felix werd even scherp en toen weer wazig. Grote, parelachtige tranen biggelden over de glanzende veren.

‘Ik ga lekker zitten kijken hoe je doodgaat, Harry Potter. Neem de tijd. Ik heb helemaal geen haast.’

Harry voelde zich doezelig. Alles om hem heen leek te draaien.

‘Dus zo eindigt de beroemde Harry Potter,’ zei de stem van Vilijn, van heel ver. ‘Moederziel alleen in de Geheime Kamer, in de steek gelaten door zijn vrienden en uiteindelijk toch verslagen door de Heer der Duisternis, tegen wie hij het in zijn overmoed had opgenomen. Dadelijk word je herenigd met dat lieve Modderbloedje van een moeder van je, Harry... Ze heeft je twaalf jaar extra tijd bezorgd, maar uiteindelijk heeft Heer Voldemort gezegevierd. Je moet geweten hebben dat dat onvermijdelijk was.’

Als dit doodgaan was, dacht Harry, was het helemaal niet zo erg. Zelfs de pijn trok weg...

Maar ging hij wel dood? In plaats van dat alles zwart werd, begon hij de Kamer juist duidelijker te zien. Harry schudde met zijn hoofd en zag Felix, die nog steeds zijn kop op Harry’s arm liet rusten. Rondom de wond blonk een parelachtig plasje tranen - alleen was er geen wond meer.

‘Maak dat je wegkomt, beest,’ zei de stem van Vilijn plotseling. ‘Vooruit, schiet op. Ik zei, maak dat je wegkomt!’

Harry hief zijn hoofd op. Vilijn richtte Harry’s toverstaf op Felix; er klonk een knal alsof er een geweer afging en Felix vloog haastig op, in een wolk van rood en goud.

‘De tranen van een feniks...’ zei Vilijn, terwijl hij naar Harry’s arm staarde. ‘Ja, natuurlijk... genezende krachten... dat was ik vergeten...’

Hij keek Harry aan. ‘Maar dat maakt geen verschil. Eerlijk gezegd heb ik het liever zo. Alleen jij en ik, Harry Potter... jij en ik...’ Hij hief de toverstok op.

Plotseling, met ruisende vleugels, vloog Felix weer over Harry heen en liet iets op zijn schoot vallen - het dagboek!

Een fractie van een seconde staarden Harry en Vilijn, die de toverstok nog steeds opgeheven had, allebei naar het dagboek. Toen, zonder erbij na te denken of de gevolgen af te wegen, alsof hij het altijd al had willen doen, greep Harry de afgebroken giftand van de Basilisk die naast hem lag en stootte hem in het hart van het boek.

Er klonk een lange, ijselijke, oorverdovende gil. Uit het boek spoot een fontein van inkt, die over Harry’s handen stroomde en plassen maakte op de grond. Vilijn kronkelde en spartelde, krijste en maaide met zijn armen en toen...

Toen was hij verdwenen. Harry’s toverstok kletterde op de grond en er heerste stilte. Doodse stilte, afgezien van het gestage drup drup drup van de inkt die nog steeds uit het dagboek opwelde. Het gif van de Basilisk had een zwart omrand gat door het boek gebrand.

Trillend van top tot teen krabbelde Harry overeind. Het duizelde hem, alsof hij mijlenver had gereisd met behulp van Brandstof. Langzaam raapte hij zijn toverstok en de Sorteerhoed bij elkaar en trok met een geweldige krachtsinspanning het fonkelende zwaard uit het verhemelte van de Basilisk.

Aan de andere kant van de Kamer klonk een zacht gekreun. Ginny kwam bij. Terwijl Harry haastig naar haar toe liep ging ze rechtop zitten. Haar versufte blik gleed over het reusachtige lichaam van de Basilisk, over Harry met zijn bloeddoorweekte gewaad en over het dagboek dat hij in zijn hand had. Huiverend hapte ze naar adem en de tranen begonnen over haar wangen te stromen.

‘Harry - o Harry -ik probeerde het tijdens het ontbijt tegen je te zeggen, maar ik k-kon gewoon niet, met Percy erbij. Ik heb het gedaan, Harry - maar ik - ik zweer dat het niet m’n bedoeling was -V-Vilijn heeft me gedwongen, hij h-heeft me in b-bezit genomen en - hoe heb je in vredesnaam dat - dat monster gedood? En w-waar is Vilijn? Het laatste w-wat ik me herinner is dat hij uit het - het dagboek oprees en -’

‘Maak je geen zorgen,’ zei Harry en hij liet Ginny het gat zien dat de giftand in het dagboek had gebrand. ‘Vilijn is er geweest. Kijk maar! Net als de Basilisk. Kom, Ginny, we moeten hier weg.’

‘Ik word van school gestuurd!’ huilde Ginny, terwijl Harry haar onhandig overeind hielp. ‘Sinds Bill op Zweinstein zat heb ik me er altijd op v-verheugd hier ook te mogen studeren en n-nu moet ik weg en - w-wat zullen pa en ma zeggen?’

Felix wachtte hen bij de ingang van de Kamer op. Harry loodste Ginny met zachte dwang mee; ze stapten over de roerloze kronkels van de dode Basilisk en liepen door de galmende duisternis terug naar de tunnel. Harry hoorde de stenen deuren zacht sissend achter zich dicht glijden.

Na een paar minuten door de stikdonkere tunnel te hebben gelopen, hoorde Harry in de verte het geluid van gesteente dat langzaam werd verschoven.

‘Ron!’ schreeuwde Harry, die sneller ging lopen. ‘Alles is goed met Ginny! Ik heb haar bij me!’

Hij hoorde Ron gedempt juichen en toen ze om de volgende bocht kwamen, staarde zijn gretige gezicht door de flinke opening die hij in de berg puin had gemaakt.

Ginny!’ Ron stak zijn arm door de stenen en trok haar als eerste door het gat. ‘Je leeft nog! Ik kan het haast niet geloven! Wat is er gebeurd?’

Hij probeerde haar te omhelzen, maar Ginny duwde hem snikkend weg.

‘Maar alles is goed met je, Ginny,’ glunderde Ron. ‘Alles is voorbij, alles - waar komt die vogel vandaan?’

Felix was na Ginny door het gat gedoken.

‘Die is van Perkamentus,’ zei Harry en hij wrong zich ook door de opening.

‘En hoe kom je aan dat zwaard?’ zei Ron, die met open mond naar het glinsterende wapen in Harry’s hand staarde.

‘Dat leg ik later wel uit, als we hier weg zijn,’ zei Harry, met een blik op Ginny.

‘Maar -’

‘Later,’ zei Harry snel. Het leek hem niet verstandig om Ron nu al te vertellen wie de Kamer had geopend en zeker niet waar Ginny bij was. ‘Waar is Smalhart?’

‘Daar ergens,’ zei Ron grijnzend en hij gebaarde met zijn hoofd in de richting van de pijp. ‘Hij is er niet zo best aan toe. Kijk maar.’ Voorgegaan door Felix, wiens brede vurige vleugels een zachte gouden gloed verspreidden, liepen ze terug naar de uitmonding van de pijp. Gladianus Smalhart zat zachtjes neuriënd bij de opening.

‘Hij is z’n geheugen kwijt,’ zei Ron. ‘Die Vergetelheidsspreuk heeft hem zelf getroffen in plaats van ons. Hij heeft geen flauw idee wie hij is of waar hij is of wie wij zijn. Ik heb gezegd dat hij hier moest wachten. Hij is een gevaar voor zichzelf.’

Smalhart staarde gemoedelijk naar de anderen.

‘Hallo,’ zei hij. ‘Rare tent is dit. Wonen jullie hier?’

‘Nee,’ zei Ron, die Harry met opgetrokken wenkbrauwen aankeek.

Harry bukte zich en staarde door de lange, donkere buis.

‘Enig idee hoe we terug moeten komen door die pijp?’ vroeg hij aan Ron.

Ron schudde zijn hoofd, maar Felix de feniks was langs Harry heen gevlogen en fladderde nu voor hem uit. Zijn kraaloogjes glommen in het donker en hij zwaaide met zijn lange gouden staartveren. Harry keek hem onzeker aan. ‘Zo te zien wil hij dat je z’n staart beetpakt...’ zei Ron verbouwereerd. ‘Maar je bent veel te zwaar voor zo’n vogel. Die kan je echt niet optillen.’

‘Felix is niet zomaar een vogel,’ zei Harry. Hij wendde zich snel tot de anderen. ‘We moeten elkaar vasthouden. Ginny, hou jij Rons hand vast. Professor Smalhart -’

‘Hij bedoelt jou,’ zei Ron.

‘Pak Ginny’s andere hand.’

Harry stopte het zwaard en de Sorteerhoed tussen zijn riem. Ron greep de achterkant van Harry’s gewaad en Harry stak zijn hand uit en pakte de wonderlijk warme staartveren van Felix.

Een vreemde lichtheid leek zich door zijn hele lichaam te verspreiden en een tel later vlogen ze ruisend door de pijp omhoog. Harry hoorde Smalhart, die onder hem bungelde: ‘Verbluffend! Verbluffend gewoon! Het lijkt wel toverkunst!’ roepen. Harry’s haar wapperde in de kille wind, maar net toen hij van het ritje begon te genieten, was het alweer voorbij en ploften ze op de natte vloer van Jammerende Jenny’s wc. Terwijl Smalhart zijn hoed rechtzette, gleed de wasbak waar de pijp achter verborgen had gezeten terug op zijn plaats.

Jenny staarde hen met grote ogen aan.

‘Je leeft nog,’ zei ze wezenloos tegen Harry.

‘Je hoeft niet zo teleurgesteld te klinken,’ zei hij grimmig en hij veegde spetters bloed en slijm van zijn bril.

‘Nou ja... ik had gedacht... als je dood was gegaan, had je best ook op mijn wc mogen komen spoken,’ zei Jenny, die een zilveren blos kreeg.

‘Getver!’ zei Ron toen ze het toilet verlieten en de donkere, verlaten gang opstapten. ‘Harry! Ik geloof dat Jenny een oogje op je heeft! Je hebt concurrentie, Ginny!’

Maar de tranen stroomden nog steeds geluidloos over Ginny’s gezicht.

‘Waar nu heen?’ zei Ron, die bezorgd naar Ginny keek. Harry wees.

Felix ging hen voor en fladderde in een gouden gloed door de gang. Ze volgden hem en stonden een paar tellen later voor het kantoortje van professor Anderling.

Harry klopte en deed de deur open.