Hoofdstuk 2
Dobby’s Waarschuwing
Harry schreeuwde het nog net niet uit, maar het scheelde weinig. Het wezentje dat op bed zat had enorme vleermuisoren en uitpuilende groene ogen, zo groot als tennisballen. Harry besefte meteen dat hij die ogen ’s ochtends in de heg had gezien.
Terwijl ze elkaar aanstaarden hoorde Harry Dirk beneden in de hal zeggen: ‘Mag ik uw jas aannemen, meneer en mevrouw Bouwmeester?’ Het wezentje liet zich van het bed glijden en boog zo diep dat de punt van zijn lange, smalle neus bijna op de grond kwam. Harry zag dat hij een oud kussensloop droeg, met scheuren waar zijn armen en benen door staken.
‘Eh - hallo,’ zei Harry nerveus.
‘Harry Potter!’ zei het wezentje met een hoge, schelle stem die, dacht Harry benauwd, beneden duidelijk te horen moest zijn. ‘Al zó lang heeft Dobby u willen ontmoeten... wat een eer...’
‘D-dank je,’ zei Harry, terwijl hij langs de muur schuifelde en neerplofte in zijn bureaustoel, naast Hedwig die in haar grote kooi zat te slapen. Eigenlijk wilde hij vragen: ‘Wat ben jij?’ maar hij dacht dat dat onbeleefd zou zijn en vroeg daarom: ‘Wie ben jij?’
‘Dobby, meneer. Gewoon Dobby. Dobby de huis-elf,’ zei het wezentje. ‘Aha - juist ja,’ zei Harry. ‘Eh - ik wil niet onbeleefd zijn of zo -maar eigenlijk is dit niet het moment om een huis-elf op m’n kamer te hebben.’ Vanuit de woonkamer klonk de mekkerende, gemaakte lach van tante Petunia. De elf liet verdrietig zijn hoofd hangen.
‘Niet dat ik het niet leuk vind om je te ontmoeten,’ zei Harry vlug, ‘maar - eh - kwam je voor iets speciaals?’
‘Jazeker, meneer, jazeker,’ zei Dobby ernstig. ‘Dobby komt zeggen... het is moeilijk, meneer... Dobby weet niet waar hij moet beginnen...’
‘Ga zitten,’ zei Harry beleefd en hij wees op het bed. Tot zijn afschuw barstte de elf in snikken uit - uiterst luidruchtige snikken.
‘G-ga zitten! snotterde hij. ‘Nooit... nog nooit...’
Harry dacht dat de stemmen beneden even stokten.
‘Sorry, sorry!’ fluisterde hij. ‘Ik wilde je niet beledigen.’
‘Dobby beledigen!’ snikte de elf. ‘Nog nooit heeft een tovenaar Dobby gevraagd om te gaan zitten -als een gelijke -’
Harry, die ‘Ssst!’ zei terwijl hij Dobby tegelijkertijd probeerde te troosten, loodste de elf naar het bed, waar hij zachtjes nasnikte. Hij had veel weg van een grote, oerlelijke pop. Uiteindelijk kalmeerde hij en staarde hij Harry opnieuw gefascineerd aan, met een blik van waterige aanbidding in zijn uitpuilende ogen.
‘Dan kun je niet veel fatsoenlijke tovenaars ontmoet hebben,’ zei Harry, in een poging hem op te vrolijken.
Dobby schudde zijn hoofd, sprong plotseling overeind en begon keihard met zijn hoofd tegen het raamkozijn te bonken. ‘Stoute Dobby! Stoute Dobby!’ riep hij.
‘Hou op - wat doe je?’ siste Harry, die opsprong en Dobby neerduwde op het bed. Hedwig was met luid gekrijs wakker geschrokken en flapte wild met haar vleugels tegen de spijlen van haar kooi.
‘Dobby moest zichzelf straffen, meneer,’ zei de elf, die een beetje scheel keek van de pijn. ‘Dobby had bijna kwaad gesproken van zijn familie...’
‘Je familie?’
‘De tovenaarsfamilie die Dobby dient, meneer... Dobby is een huis-elf- verplicht om eeuwig één huis en één familie te dienen...’
‘Weet je familie dat je hier bent?’ vroeg Harry nieuwsgierig. Dobby huiverde.
‘Nee, meneer, nee, nee... Dobby zal zich na dit bezoek heel zwaar moeten straffen. Dobby zal de ovendeur moeten dichtslaan met zijn oren ertussen. Als ze dit ooit te weten zouden komen -’
‘Maar valt het niet erg op als jij de ovendeur dichtslaat met je oren ertussen?’
‘Dobby denkt van niet, meneer. Dobby moet zich altijd wel ergens voor straffen. Ze laten Dobby gewoon z’n gang gaan. Soms herinneren ze hem eraan dat hij nog straf te goed heeft...’
‘Waarom ga je dan niet gewoon weg? Waarom ontsnap je niet?’
‘Een huis-elf moet vrijgelaten worden, meneer. En de familie laat Dobby nooit vrij... Dobby moet de familie dienen tot zijn dood...’
Harry staarde hem aan. ‘En ik maar denken dat het erg was om hier nog vier weken te moeten blijven,’ zei hij. ‘Als ik dit hoor, lijken de Duffelingen haast menselijk. Kan niemand je helpen? Kan ik je niet helpen?’
Harry kreeg meteen spijt dat hij dat gezegd had, want Dobby barstte opnieuw in luid, dankbaar gejammer los.
‘Alsjeblieft!’ fluisterde Harry paniekerig. ‘Niet zo hard! Als de Duffelingen je horen, als ze merken dat je hier bent...’
‘Harry Potter vraagt of hij Dobby kan helpen... Dobby heeft al vaak gehoord dat u groot was, maar Dobby wist niet dat u ook zo goed was...’
Harry voelde dat hij een vuurrood hoofd kreeg en zei: ‘Ik weet niet wat je allemaal gehoord hebt, maar dat ik zo goed zou zijn is onzin. Ik was op Zweinstein niet eens de beste van de klas. Dat was Hermelien -’
Hij deed er abrupt het zwijgen toe, omdat de gedachte aan Hermelien te pijnlijk was.
‘Harry Potter is nederig en bescheiden,’ zei Dobby eerbiedig. Zijn bolle ogen gloeiden. ‘Harry Potter spreekt niet over zijn triomf over Hij Die Niet Genoemd Mag Worden.’
‘Voldemort?’ zei Harry.
Dobby drukte zijn handen tegen zijn vleermuisoren en kreunde: ‘O, zeg die naam niet, meneer. Zeg die naam niet!’
‘Sorry,’ zei Harry vlug. ‘Ik weet dat veel mensen daar een hekel aan hebben - m’n vriend Ron...’
Hij zweeg opnieuw. De gedachte aan Ron was ook pijnlijk.
Dobby boog zich naar Harry, met ogen als koplampen.
‘Dobby heeft gehoord,’ fluisterde hij schor, ‘dat Harry Potter de Heer van het Duister nóg een keer ontmoet heeft, een paar weken geleden... en dat Harry Potter opnieuw is ontkomen.’
Harry knikte en plotseling blonken er tranen in Dobby’s ogen.
‘Ach, meneer,’ bracht hij moeizaam uit en hij bette zijn ogen met een hoekje van het groezelige kussensloop dat hij droeg. ‘Harry Potter is stoutmoedig en onverschrokken! Hij heeft al zo veel gevaren doorstaan! Maar Dobby komt Harry Potter beschermen, hem waarschuwen, ook al moet hij later de ovendeur dichtslaan met zijn oren ertussen... Harry Potter moet niet teruggaan naar Zweinstein.’
Er viel een stilte, die alleen werd verstoord door het zachte gerinkel van bestek en het gerommel van oom Hermans stem.
‘W-wat?’ stamelde Harry. ‘Maar ik moet terug - het nieuwe schooljaar begint op 1 september. Dat is het enige wat me nog een beetje moed geeft. Je weet niet hoe het hier is! Ik hoor hier niet. Ik hoor in jouw wereld thuis - op Zweinstein.’
‘Nee, nee, nee!’ piepte Dobby, die zo heftig zijn hoofd schudde dat zijn oren heen en weer flapten. ‘Harry Potter moet hier blijven, waar hij veilig is. Hij is té groot en goed! We mogen hem niet kwijtraken. Als Harry Potter teruggaat naar Zweinstein, verkeert hij in levensgevaar.’
‘Hoezo?’ vroeg Harry stomverbaasd.
‘Er is een complot, Harry Potter. Een complot om dit jaar vreselijke dingen te laten gebeuren op Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij en Hocus-Pocus,’ fluisterde Dobby, die begon te trillen. ‘Daar is Dobby al maanden van op de hoogte. Harry Potter mag zichzelf niet in gevaar brengen. Hij is té belangrijk!’
‘Wat voor vreselijke dingen?’ vroeg Harry meteen. ‘En wie zit er in dat complot?’
Dobby maakte een vreemd, gesmoord geluidje en begon verwoed met zijn hoofd tegen de muur te bonken.
‘Oké, oké!’ riep Harry, en trok de elf aan zijn arm terug. ‘Dat mag je niet zeggen, dat begrijp ik. Maar waarom waarschuw je mij?’ Plotseling schoot hem een onaangename gedachte te binnen. ‘Wacht eens even -het heeft toch niet iets te maken met Vol - sorry - met Jeweetwel? Je kunt gewoon knikken of je hoofd schudden,’ voegde hij er haastig aan toe, toen Dobby verontrustend gretig naar de muur keek.
Langzaam schudde Dobby zijn hoofd.
‘Het is niet - niet Hij Die Niet Genoemd Mag Worden, meneer.’
Dobby’s ogen waren groot en het was alsof hij Harry een hint probeerde te geven, maar die snapte er niets van. ‘Hij heeft toch geen broer of zo?’
Dobby schudde opnieuw zijn hoofd, met grotere ogen dan ooit.
‘Nou, ik zou niet weten wie er verder nog vreselijke dingen zou willen laten gebeuren op Zweinstein,’ zei Harry. ‘Ik bedoel, zolang Perkamentus er is - je weet toch wie Perkamentus is?’
Dobby boog zijn hoofd. ‘Albus Perkamentus is het grootste schoolhoofd dat Zweinstein ooit heeft gehad. Dat weet Dobby, meneer. Dobby heeft gehoord dat de vermogens van Perkamentus kunnen wedijveren met die van Hij Die Niet Genoemd Mag Worden op het hoogtepunt van zijn macht.
Maar-’ Dobby’s stem werd een zacht, indringend gefluister - ‘er zijn krachten die Perkamentus niet... krachten die geen enkele fatsoenlijke tovenaar...’
En voor Harry hem kon tegenhouden sprong Dobby van het bed en begon, onder het slaken van oorverdovende kreten, zichzelf met Harry’s bureaulamp op het hoofd te slaan.
Beneden viel een stilte. Twee tellen later hoorde Harry, boven het gebonk van zijn hart uit, oom Herman de gang opstormen. ‘Dirk heeft zeker de televisie laten aanstaan, de kleine rakker!’ riep hij.
‘Vlug! In de kleerkast!’ siste Harry, die Dobby in de kast smeet, de deur dichtdeed en gauw op bed neerplofte, op het moment dat zijn kamerdeur openging.
‘Waar - denk - je - in - godsnaam - dat - je - mee -bezig - bent?’ zei oom Herman, met op elkaar geklemde tanden en zijn gezicht angstaanjagend dicht bij dat van Harry. ‘Je hebt net de clou van m’n mop over die Japanse golfer verpest! Nog één geluidje en je krijgt er spijt van dat je ooit geboren bent, jongen!’ Met grote platvoeten kloste hij weer naar buiten.
Trillend bevrijdde Harry Dobby uit de kleerkast.
‘Zie je hoe het hier is?’ zei hij. ‘Snap je nu waarom ik terug moet naar Zweinstein? Alleen daar heb ik - denk ik dat ik vrienden heb.’
‘Vrienden die Harry Potter niet eens schrijven?’ zei Dobby slinks.
‘Ze zullen het wel te - wacht eens even,’ zei Harry fronsend. ‘Hoe weet jij dat m’n vrienden me niet geschreven hebben?’
Dobby schuifelde met zijn voeten.
‘Harry Potter moet niet boos zijn - Dobby deed het voor zijn eigen bestwil...’
‘Heb jij m’n brieven onderschept?’
‘Dobby heeft ze bij zich, meneer,’ zei de elf. Hij stapte behendig achteruit, zodat Harry hem niet kon grijpen en haalde een dikke bundel enveloppen uit zijn kussensloop. Harry herkende het nette handschrift van Hermelien, de slordige krabbel van Ron en zelfs wat grote hanenpoten die van Hagrid zouden kunnen zijn, de terreinknecht van Zweinstein.
Dobby keek Harry met nerveus knipperende ogen aan. ‘Harry Potter moet niet boos worden... Dobby hoopte... dat als Harry Potter dacht dat zijn vrienden hem vergeten waren... Harry Potter misschien niet terug zou willen gaan naar school...’
Harry luisterde niet. Hij probeerde de brieven te grijpen, maar Dobby sprong achteruit. ‘Harry Potter krijgt ze als hij Dobby belooft dat hij niet teruggaat naar Zweinstein. Aan dit gevaar mag u zich niet blootstellen, meneer! Zeg dat u niet teruggaat!’
‘Nee!’ zei Harry boos. ‘Geef hier die brieven!’
‘Dan heeft Dobby helaas geen keus,’ zei de elf triest. Voor Harry zich kon verroeren was Dobby naar de slaapkamerdeur gehold, had hem opengetrokken - en was de trap afgesprint.
Met een kurkdroge mond en een hol gevoel in zijn maag rende Harry zo geruisloos mogelijk achter hem aan. Hij sprong de laatste zes treden en landde zo zacht als een kat op het tapijt in de hal, terwijl hij probeerde te zien waar Dobby was gebleven. Uit de eetkamer klonk de stem van oom Herman: ‘Vertelt u Petunia die grap over die Amerikaanse loodgieters eens, meneer Bouwmeester. Om je dood te lachen. Ze heeft al zo vaak gevraagd of ze die...’
Harry rende naar de keuken en voelde zijn maag driemaal omkeren.
Het meesterstuk van tante Petunia, haar pudding, die berg slagroom en gesuikerde viooltjes, zweefde vlak onder het plafond. Boven op een keukenkastje hurkte Dobby.
‘Nee!’ kraste Harry. ‘Alsjeblieft! Ze vermoorden me...’
‘Harry Potter moet beloven dat hij niet teruggaat naar school -’
‘Dobby... alsjeblieft...’
‘Beloof het, meneer...’
‘Dat kan ik niet!’
Dobby keek hem verdrietig aan.
‘Dan moet Dobby het spijtig genoeg doen, voor Harry Potters eigen bestwil.’
De pudding plofte met een angstaanjagende dreun op de grond. De schotel vloog in duizend scherven en slagroom spatte tegen de muren en ramen. Met een geluid als een zweepslag verdween Dobby in het niets.
In de eetkamer klonk enorm gegil. Oom Herman kwam de keuken binnenstormen en zag Harry staan, verstijfd van schrik en van top tot teen overdekt met pudding.
Eerst zag het er nog naar uit dat oom Herman de boel misschien zou kunnen sussen (‘Gewoon ons neefje... geestelijk gestoord... raakt altijd over zijn toeren als hij vreemden ziet en mag daarom niet beneden komen...’). Hij loodste een geschokte meneer en mevrouw Bouwmeester terug naar de eetkamer, beloofde Harry dat hij hem op een haar na dood zou slaan als het bezoek weg was en gaf hem een zwabber. Tante Petunia wist nog wat ijs te vinden in de vriezer en een natrillende Harry begon de keuken te schrobben.
Misschien had oom Herman ondanks alles toch die order binnen kunnen halen - als die uil er niet was geweest.
Net op het moment dat tante Petunia de after-dinnermints liet rondgaan, scheerde er een grote kerkuil door het eetkamerraam, die een brief op het hoofd van mevrouw Bouwmeester liet vallen en weer naar buiten vloog. Mevrouw Bouwmeester krijste als een stoomfluit en holde wild en hysterisch brabbelend de deur uit. Meneer Bouwmeester bleef nog net lang genoeg om tegen de Duffelingen te schreeuwen dat zijn vrouw als de dood was voor vogels in alle soorten en maten en of dat soms hun idee van een grap was.
Harry hield zich in de keuken aan zijn zwabber overeind toen oom Herman langzaam op hem afkwam, met een boosaardige flonkering in zijn kleine oogjes. ‘Lees!’ siste hij venijnig en hij zwaaide met de brief die de uil had bezorgd. ‘Vooruit - lees!’
Harry pakte de brief. Het was geen felicitatie met zijn verjaardag.
Geachte heer Potter,
Ons bereikte het bericht dat op uw adres, om twaalf over negen hedenavond, een Zweefspreuk is gebruikt.
Zoals u weet is het minderjarige tovenaars niet toegestaan om buiten school te toveren en herhaald spreukgebruik kan ertoe leiden dat u van voornoemde school wordt verwijderd (Wet op de Restrictie van Toverkunst door Minderjarigen, , Paragraaf C).
Ook willen we u er graag nogmaals op wijzen dat elke magische activiteit die opgemerkt kan worden door de niet-magische gemeenschap (Dreuzels) een ernstig vergrijp is onder sectie van het Statuut van Geheimhouding van het Internationaal Overlegorgaan van Heksenmeesters.
Een fijne vakantie nog!
Met vriendelijke groeten,
Mafalda Russula,
Taakeenheid Ongepast Spreukgebruik
Ministerie van Toverkunst
Harry keek op toen hij de brief uit had en slikte moeizaam.
‘Je hebt niet gezegd dat je buiten school niet mocht toveren,’ zei oom Herman, met een krankzinnige schittering in zijn ogen. ‘Even niet aan gedacht... helemaal door je hoofd geschoten, neem ik aan...’
Hij stapte langzaam op Harry af, als een reusachtige buldog, met ontblote tanden. ‘Nou, ik heb een nieuwtje voor je, jongen... ik sluit je op... je gaat nooit meer terug naar die school... nooit... en als je ontsnapt met behulp van toverkunst - dan word je van school geschopt!’ En maniakaal lachend sleurde hij Harry mee naar boven.
Oom Herman kwam zijn belofte helaas maar al te goed na. De volgende ochtend kwam er iemand die tralies voor Harry’s raam monteerde en oom Herman maakte zelf een kattenluikje in de deur van de slaapkamer, zodat driemaal daags een karige hoeveelheid voedsel naar binnen kon worden geschoven. Harry mocht ’s ochtends en ’s avonds even naar de wc, maar zat verder de hele dag opgesloten in zijn kamer.
Drie dagen later lieten de Duffelingen nog steeds nergens uit blijken dat ze misschien met hun hand over hun hart zouden strijken en zag Harry geen enkele uitweg uit de situatie. Hij lag op bed, keek hoe de zon onderging achter de tralies voor het raam en vroeg zich vol ellende af wat er van hem worden moest.
Wat had het voor zin om met behulp van een toverspreuk uit zijn kamer te ontsnappen als hij dan van Zweinstein gestuurd zou worden? Daar stond tegenover dat het leven in de Ligusterlaan nog nooit zo vreselijk was geweest als nu. Zodra de Duffelingen erachter waren gekomen dat ze niet bang hoefden te zijn om plotseling in vleermuizen veranderd te worden, was Harry zijn enige wapen kwijtgeraakt. Misschien bleven Harry, door Dobby’s toedoen, die afschuwelijke gebeurtenissen op Zweinstein bespaard, maar zoals de zaken er nu voorstonden, zou hij in plaats daarvan waarschijnlijk doodgaan van de honger.
Het kattenluikje klepperde en de hand van tante Petunia schoof een kom soep uit blik de kamer in. Harry’s maag deed pijn van de honger en hij sprong direct van bed en greep de kom. De soep was ijskoud, maar hij goot meer dan de helft in één keer naar binnen, liep naar Hedwigs kooi en schudde de kleffe stukjes groente die onder in de kom lagen in haar lege voederbakje. Ze zette haar veren op en staarde hem vol walging aan.
‘Het heeft geen zin om je snavel op te trekken. We krijgen toch niets anders,’ zei Harry grimmig.
Hij zette de lege kom naast het kattenluikje en ging weer op bed liggen. Om de een of andere reden had hij nu nog meer honger dan voor die soep.
Wat zou er gebeuren als hij over vier weken nog leefde en niet op Zweinstein verscheen? Zouden ze iemand sturen om te kijken waarom hij niet was komen opdagen? Zouden ze de Duffelingen kunnen overhalen om hem toch te laten gaan?
Het werd donker. Uitgeput, met een rommelende maag en terwijl steeds dezelfde, niet te beantwoorden vragen door zijn hoofd maalden, viel Harry in een onrustige slaap.
Hij droomde dat hij in een kooi in de dierentuin zat. Aan de tralies hing een bordje met Minderjarige Tovenaar en mensen staarden hem nieuwsgierig aan terwijl hij uitgehongerd en zwak op een laag stro lag. Hij zag Dobby’s gezicht in de menigte en slaakte een kreet, een kreet om hulp, maar Dobby riep: ‘Harry Potter is hier veilig, meneer!’ en verdween. Toen kwamen de Duffelingen en Dirk rammelde aan de tralies en lachte hem uit.
‘Hou op,’ mompelde Harry terwijl het gerammel door zijn zere hoofd galmde. ‘Laat me met rust... Ga weg... Ik probeer te slapen...’
Hij deed zijn ogen open. Het maanlicht scheen door de tralies voor het raam. En er staarde inderdaad iemand met grote ogen door de tralies: iemand met sproeten, rood haar en een lange neus.
Ron Wemel zweefde voor Harry’s slaapkamerraam.