Hoofdstuk 8
Het Sterfdagfeestje
Het werd oktober en een vochtige kou verspreidde zich door het kasteel en over het terrein. Madame Plijster, de verpleegster, werd met een plotselinge epidemie van verkoudheden onder de leerlingen en docenten geconfronteerd. Haar Peperpeppil werkte onmiddellijk, hoewel er daarna nog verscheidene uren rook uit de oren van de patiënt kwam. Ginny Wemel, die er al een tijdje pips uitzag, werd net zo lang door Percy gekoeioneerd tot ze ook een pil nam en door de stoom die onder haar vuurrode haar uitkolkte, was het alsof haar hele hoofd in brand stond.
Regendruppels zo groot als kogels roffelden dagenlang op de ramen van het kasteel; het water in het meer steeg, de bloembedden veranderden in modderpoelen en Hagrids pompoenen zwollen op tot het formaat van tuinhuisjes. De trainingsdrift van Olivier Plank was echter tegen weer en wind bestand, vandaar dat Harry, op een stormachtige zaterdagmiddag een paar dagen voor Halloween, kletsnat en onder de modder terugsjokte naar de toren van Griffoendor.
Het was geen leuke training geweest, nog afgezien van de regen en de wind. Fred en George hadden het team van Zwadderich bespioneerd en zelf de snelheid van de nieuwe Nimbus gezien. Volgens hen leken de Zwadderaars nog het meest op zeven groene strepen, die als straaljagers door de lucht suisden.
Toen Harry soppend door de verlaten gang liep, zag hij iemand die net zo in gedachten verzonken leek als hijzelf. Haast Onthoofde Henk, de geest van Griffoendor, staarde mistroostig uit het raam en mompelde zacht: niet aan de eisen voldoen! Op z’n allerhoogst een centimeter...’
‘Hallo, Henk,’ zei Harry.
‘Hallo, hallo,’ zei Haast Onthoofde Henk, die geschrokken omkeek. Hij had een zwierige hoed met veer op zijn lange, krullende haar en droeg een jasje met een grote kanten kraag, die het feit dat hij op een haar na onthoofd was verborg. Hij was zo bleek als rook en Harry kon door hem heen kijken en buiten de donkere hemel en neergutsende regen zien.
‘Je kijkt een beetje sip, Pottertje,’ zei Henk, terwijl hij een transparante brief opvouwde en in zijn jasje stopte.
‘Dat zou ik ook van jou kunnen zeggen,’ zei Harry.
‘Ach...’ Haast Onthoofde Henk maakte een elegant, achteloos gebaar. ‘Iets onbelangrijks ... ik hoefde niet zo nodig lid te worden... ik dacht, laat ik een aanvraag indienen, maar blijkbaar “voldoe ik niet aan de eisen”.’ Zijn toon was luchtig, maar zijn uitdrukking verbitterd. ‘Maar je zou toch denken dat vijfenveertig klappen met een botte bijl in je nek voldoende zijn om in aanmerking te komen voor het lidmaatschap van Jachtgezelschap de Koplopers, nietwaar?’ flapte hij er plotseling uit en hij haalde de brief weer uit zijn zak.
‘O - jazeker,’ zei Harry, die zag dat Henk graag wilde dat hij ja zou zeggen.
‘Ik bedoel, ik had ook liever gewild dat het snel en netjes was gegaan en dat mijn hoofd er in één keer was afgehakt. Dan zou me een hoop pijn en spot bespaard zijn gebleven. Maar nee hoor...’ Haast Onthoofde Henk schudde de brief open en las woedend:
Helaas kunnen we alleen jagers accepteren wier hoofden geheel van de romp gescheiden zijn. U zult begrijpen dat het anders voor leden onmogelijk zou zijn om deel te nemen aan activiteiten zoals Koprollen te Paard of Hoofdpolo. Tot mijn grote spijt moet ik u derhalve mededelen dat u niet aan onze eisen voldoet. Hoogachtend, heer Parcifal Zonderling-Zonderland.
Briesend borg Haast Onthoofde Henk de brief weer op.
‘M’n hoofd hangt aan een flintertje huid en pezen van nog geen centimeter dik, Harry! De meeste mensen zouden denken dat je dan echt wel onthoofd bent, maar nee, dat is niet goed genoeg voor meneer Dubbel en Dwars Onthoofde - Zonderling!’
Haast Onthoofde Henk haalde een paar keer diep adem en zei toen een stuk kalmer. ‘Maar goed - wat zit jou dwars? Kan ik iets voor je doen?’
‘Nee,’ zei Harry. ‘Alleen als je weet hoe we aan zeven gratis Nimbus 2001-bezems kunnen komen voor de wedstrijd tegen Zwadder -’
Harry’s woorden werden overstemd door een schril gemauw, dat bij zijn enkels vandaan leek te komen. Toen hij omlaag keek, staarde hij in de gele koplamp-ogen van mevrouw Norks, de uitgemergelde grijze kat die de conciërge, Argus Vilder, gebruikte als medestrijdster in zijn niet aflatende gevecht met de leerlingen.
‘Ik zou maar maken dat je wegkomt, Harry,’ zei Henk vlug. ‘Vilder is in een pesthumeur. Hij heeft de griep en een stelletje derdejaars hebben het plafond van kerker vijf per ongeluk met kikkerhersens bespetterd; hij is de hele ochtend aan het schrobben geweest en als hij merkt dat jij modder rondstrooit...’
‘Bedankt,’ zei Harry, die haastig terugdeinsde bij het zien van de beschuldigende blik van mevrouw Norks, maar niet snel genoeg. Gewaarschuwd door de mysterieuze kracht die hem met zijn valse kat scheen te verbinden, dook Argus Vilder plotseling onder een wandtapijt door, hijgend en piepend en wild om zich heen kijkend, op zoek naar de overtreder. Hij had een dikke, Schots geruite sjaal om zijn hoofd geknoopt en zijn neus was nog paarser dan gewoonlijk.
‘Smeerboel!’ schreeuwde hij, met trillende kaken en angstaanjagend ver uitpuilende ogen, terwijl hij op het modderwater wees dat uit Harry’s Zwerkbalgewaad was gelekt. ‘Overal zooi en vuiligheid! Ik ben het spuugzat, zeg ik! Kom mee, Potter!’
Harry zwaaide somber naar Haast Onthoofde Henk en volgde Vilder naar beneden, waarbij hij het aantal modderige voetstappen op de vloer verdubbelde.
Harry was nog nooit in het kantoortje van Vilder geweest; de meeste leerlingen meden dat als de pest. Het was een troosteloos hok, zonder ramen, dat verlicht werd door één enkele olielamp die aan het lage plafond bengelde. Tegen de muren stonden houten archiefkasten; Harry zag aan de etiketten dat ze de gegevens bevatten van elke leerling die Vilder ooit gestraft had. Fred en George Wemel hadden een hele la voor zichzelf. Aan de wand achter Vilders bureau hingen glanzend gepoetste kettingen en boeien. Het was algemeen bekend dat Vilder Perkamentus vaak smeekte om leerlingen voor straf aan hun enkels aan het plafond te mogen hangen.
Vilder griste een ganzenveer uit een pot op zijn bureau en zocht naar perkament.
‘Drek,’ mompelde hij woedend, ‘grote, knetterende klonters drakensnot... kikkerhersens... rattendarmen... ik ben het zat... een voorbeeld stellen... waar is dat formulier... aha...’
Hij haalde een rol perkament uit een la, rolde die uit en doopte zijn lange zwarte veer in de inkt.
‘Naam... Harry Potter. Misdaad...’
‘Het was maar een beetje modder!’ zei Harry.
‘Voor jou is het misschien een beetje modder, maar voor mij is het een extra uur schrobben en boenen!’ schreeuwde Vilder. Een onsmakelijke druppel trilde aan het puntje van zijn gezwollen paarse neus. ‘Misdaad... bezoedeling van het kasteel... voorgestelde straf...’
Vilder veegde zijn loopneus af en keek onaangenaam loensend naar Harry, die met ingehouden adem wachtte tot het vonnis zou worden uitgesproken.
Maar net op het moment dat Vilder zijn veer weer op het perkament zette, viel er iets met een oorverdovende DREUN! op de vloer boven zijn kantoortje, zodat de olielamp rammelde.
‘FOPPE!’ bulderde Vilder en hij smeet woedend zijn ganzenveer neer. ‘Nu ben je de sigaar! De sigaar!’
En zonder Harry nog een blik waardig te keuren holde hij met grote platvoeten het kantoortje uit, gevolgd door mevrouw Norks.
Foppe was de klopgeest van de school, een grijnzend, vliegend gevaar dat niets liever deed dan angst en schade aanrichten. Harry mocht Foppe niet erg, maar was hem nu dankbaar om zijn timing. Hopelijk leidde wat Foppe had gedaan (en zo te horen had hij iets heel groots en duurs vernield) Vilders aandacht af van Harry.
Harry besloot dat hij beter kon wachten tot Vilder terugkwam en ging in de mottige stoel naast het bureau zitten. Op het bureau zelf lag maar één ding, afgezien van het half ingevulde formulier: een grote, glanzende paarse envelop met een zilverkleurige opdruk. Harry keek snel even naar de deur, om te zien of Vilder niet terugkwam, pakte de envelop en las:
SNELSPREUK
Een Schriftelijke Cursus
Toveren voor Beginners
Geïntrigeerd maakte Harry de envelop open en haalde er een dikke stapel perkament uit. Op de eerste pagina stonden nog meer krullerige zilveren letters:
Kunt u niet meekomen in de wereld van de moderne toverkunst? Verzint u smoesjes om de eenvoudigste spreuken te vermijden? Wordt u gepest met uw treurige toverstokwerk? Er is een oplossing! Snelspreuk is een brandnieuwe, ultra-efficiënte, gemakkelijk te leren methode die gegarandeerd succes heeft.
Honderden heksen en tovenaars hebben al baat gehad bij een Snelspreuk-cursus!
Madame Z. Netel schrijft:
‘Ik kon nooit bezweringen onthouden en mijn toverdrankjes waren het lachertje van de straat! Maar nu, dankzij de cursus van Snelspreuk, ben ik het middelpunt van de aandacht op feestjes en smeken vriendinnen me om het recept van mijn Schoonheidscrème!’
Heksenmeester D. J. Spork schrijft ons:
‘Mijn vrouw lachte mij vaak uit om mijn slappe toverformules, maar reeds na één maand van uw fabelachtige Snelspreuk-cursus, slaagde ik erin om haar in een gnoe te veranderen! Dank u, Snelspreuk!’
Gefascineerd bladerde Harry de inhoud van de envelop door. Wat moest Vilder in vredesnaam met een Snelspreuk-cursus? Betekende dat dat hij geen echte tovenaar was? Harry las net ‘Les Een: Uw Toverstok Vasthouden (Enkele Nuttige Wenken)’ toen hij schuifelende voetstappen hoorde en besefte dat Vilder terugkwam. Snel propte hij het perkament weer in de envelop en gooide die op het bureau, net op het moment dat de deur openging.
Een triomfantelijke Vilder kwam binnen.
‘Die verdwijnkast was peperduur!’ zei hij vergenoegd tegen mevrouw Norks. ‘Deze keer is Foppe erbij, liefje!’
Zijn blik viel op Harry en schoot toen snel naar de envelop van Snelspreuk die, besefte Harry te laat, meer dan een halve meter van zijn oorspronkelijke plaats lag.
Het bleke gezicht van Vilder verschoot van kleur en Harry bereidde zich voor op een vloedgolf van woede. Vilder hobbelde naar zijn bureau, greep de envelop en smeet die in een la.
‘Heb je - heb je gelezen -?’ sputterde hij.
‘Nee,’ loog Harry snel.
Vilder wrong zijn knobbelige handen.
‘Als ik dacht dat je m’n post had... niet dat die brief van mij is... voor een vriend... maar goed... hoe dan ook...’
Harry staarde hem geschrokken aan. Vilder had er nog nooit zó gestoord uitgezien. Zijn ogen puilden uit zijn hoofd, hij had een zenuwtrek in zijn kwabbige wangen en die geruite sjaal maakte het er niet beter op.
‘Nou, goed... ga maar... en geen woord... niet dat... maar goed, als je hem niet gelezen hebt... vooruit, maak dat je wegkomt, ik moet een rapport schrijven over Foppe... wegwezen...’
Stomverbaasd omdat hij zo geboft had rende Harry het kantoortje en de gang uit en holde naar boven. Zonder straf ontsnappen uit de klauwen van Vilder moest een soort record zijn.
‘Harry! Harry! Heeft het geholpen?’
Haast Onthoofde Henk kwam een lokaal uitzweven. Achter hem zag Harry de restanten van een grote, zwart met gouden kast, die iemand blijkbaar van grote hoogte had laten vallen.
‘Ik heb Foppe overgehaald om die kast precies boven Vilders kantoortje te laten vallen,’ zei Henk gretig. ‘Ik dacht dat dat hem misschien zou afleiden -’
‘Was jij dat?’ vroeg Harry dankbaar. ‘Ja, het heeft geholpen. Ik heb niet eens straf gekregen. Bedankt, Henk!’
Ze liepen samen de gang uit. Harry zag dat Haast Onthoofde Henk de afwijzingsbrief van heer Parcifal nog steeds in zijn hand had.
‘Ik wou dat ik je kon helpen met die Koplopers,’ zei Harry.
Haast Onthoofde Henk bleef plotseling roerloos hangen en Harry liep dwars door hem heen. Hij wou dat hij dat niet gedaan had; het was alsof hij onder een ijskoude douche stapte.
‘Je zou inderdaad iets voor me kunnen doen,’ zei Henk opgewonden. ‘Harry - is het te veel gevraagd - maar nee, je wilt vast niet -’
‘Wat?’ vroeg Harry.
‘Nou, deze Halloween is het mijn vijfhonderdste sterfdag,’ zei Haast Onthoofde Henk waardig en hij richtte zich in zijn volle lengte op.
‘O,’ zei Harry, die niet wist of hij blij of verdrietig moest kijken. ‘Aha.’
‘Ik geef een feestje in een van de ruimere kerkers. Ik verwacht vrienden uit het hele land en het zou een grote eer zijn als jij ook zou willen komen. Meneer Wemel en mejuffrouw Griffel zijn uiteraard ook van harte welkom -maar waarschijnlijk ga je liever naar het feest in de Grote Zaal?’ Hij keek Harry verwachtingsvol aan. ‘Nee,’ zei Harry vlug. ‘Ik kom wel -’
‘M’n beste jongen! Harry Potter, op mijn Sterfdagfeest! En,’ hij aarzelde opgewonden, ‘zou je misschien terloops tegen heer Parcifal kunnen zeggen hoe angstaanjagend en indrukwekkend je me vindt?’
‘Na - natuurlijk,’ stamelde Harry.
Haast Onthoofde Henk glunderde.
‘Een Sterfdagfeestje?’ zei Hermelien gretig toen Harry zich eindelijk verkleed had en bij haar en Ron was gaan zitten in de leerlingenkamer. ‘Ik wed dat maar weinig levende mensen kunnen zeggen dat ze ooit op zo’n feestje zijn geweest - het lijkt me fascinerend!’
‘Waarom wil iemand de dag vieren waarop hij is gestorven?’ zei Ron, die pas halverwege was met zijn Toverdrankhuiswerk en slechtgehumeurd was. ‘Het lijkt me een dooie boel...’
De regen kletterde nog steeds tegen de ramen, die nu inktzwart waren, maar binnen was het gezellig. Het licht van het haardvuur scheen op de vele gemakkelijke stoelen waarin leerlingen zaten te lezen, te praten, hun huiswerk maakten of, in het geval van George en Fred, probeerden uit te vissen wat er gebeurde als je Vleermans Vuurwerk aan een Salamander voerde. Fred had de feloranje, in het vuur levende hagedis ‘gered’ na een les Zorg voor Fabeldieren en hij zat nu zachtjes smeulend op tafel, omringd door nieuwsgierige toeschouwers.
Harry wilde Ron en Hermelien net vertellen over Vilder en zijn Snelspreuk-cursus toen de Salamander de lucht in schoot en onder het uitstoten van harde knallen en een regen van vonken door de kamer zoefde. Door de aanblik van Percy, die zich schor schreeuwde tegen Fred en George en de spectaculaire fontein van oranje sterren die uit de bek van de Salamander spoot terwijl hij met de nodige explosies naar het haardvuur vluchtte, vergat Harry zowel Vilder als de envelop van Snelspreuk totaal.
Toen het eenmaal Halloween was, had Harry spijt van zijn overhaaste belofte om naar het Sterfdagfeestje te gaan. De rest van de leerlingen verheugde zich op het feestmaal; de Grote Zaal was versierd met de gebruikelijke levende vleermuizen, van Hagrids gigantische pompoenen waren lantaarns gesneden die zo groot waren dat er met gemak drie mensen in pasten en het gerucht ging dat Perkamentus een troep dansende skeletten had gehuurd om het feest luister bij te zetten.
‘Beloofd is beloofd,’ zei Hermelien bazig tegen Harry. ‘Je hebt gezegd dat je naar zijn Sterfdagfeestje zou gaan.’
Vandaar dat Ron, Hermelien en Harry om zeven uur de deur van de Grote Zaal, waar gouden borden en kaarsen uitnodigend schitterden, links lieten liggen en richting kerkers liepen.
De gang die naar de kerker leidde waar Henk zijn feestje hield werd ook verlicht door kaarsen, maar het effect was niet bepaald vrolijk: het waren lange, dunne, gitzwarte kaarsen, met een felblauwe vlam die een ijl, spookachtig licht verspreidde, zelfs over hun levende gezichten. Met elke stap werd het kouder. Harry huiverde, sloeg zijn gewaad om zich heen en hoorde een geluid alsof er duizend nagels over een reusachtig schoolbord krasten.
‘Moet dat muziek voorstellen?’ fluisterde Ron. Ze gingen een hoek om en zagen Haast Onthoofde Henk bij een deuropening staan die versierd was met slingers van zwart fluweel.
‘M’n beste vrienden,’ zei hij treurig. ‘Welkom, welkom... heel fijn dat jullie konden komen...’
Hij deed zijn hoed af en loodste hen buigend naar binnen.
Ze zagen een ongelooflijk tafereel. De kerker was tjokvol parelwitte, doorschijnende geesten, van wie een groot deel rondzweefde boven de overvolle dansvloer en een walsje maakte op het door merg en been gaande, trillende geluid van dertig zingende zagen, die bespeeld werden door een orkestje op een zwart bekleed podium. In een enorme kroonluchter brandden nog duizend zwarte kaarsen met een nachtblauwe gloed. Hun adem vormde witte wolkjes; het was alsof ze in een koelcel terechtgekomen waren.
‘Zullen we even rondkijken?’ opperde Harry, die zijn voeten wilde warmen.
‘Pas op dat je niet door iemand heen loopt,’ zei Ron zenuwachtig en ze schuifelden langs de rand van de dansvloer. Ze passeerden een groepje sombere nonnen, een in lompen gehulde man met ketenen en de Dikke Monnik, de vrolijke geest van Huffelpuf, die een geanimeerd gesprek voerde met een ridder met een pijl in zijn voorhoofd. Het verbaasde Harry niets dat de Bloederige Baron, de uitgemergelde, starende geest van Zwadderich, die overdekt was met zilveren bloedvlekken, angstvallig gemeden werd door de andere spoken.
‘O nee!’ zei Hermelien, die plotseling bleef staan. ‘Terug, terug! Ik heb geen zin om met Jammerende Jenny te praten -’
‘Wie?’ zei Harry, terwijl ze vlug op hun schreden terugkeerden.
‘Ze spookt in de meisjes-wc op de eerste verdieping,’ zei Hermelien.
‘Spookt ze in een wc?’
‘Ja. Hij is al het hele jaar defect, omdat ze steeds woedeaanvallen heeft en de boel dan laat overlopen. Ik ging er trouwens toch al nooit heen als ik niet echt moest; het is vreselijk om op de wc te zitten terwijl zij tegen je kermt -’
‘Kijk, eten!’ zei Ron. Aan de andere kant van de kerker stond een lange tafel, die ook gedekt was met zwart fluweel. Ze liepen er gretig naartoe, maar bleven een paar tellen later stokstijf en vol ontzetting staan. Het eten stonk een uur in de wind. Rotte vissen lagen op fraaie zilveren schotels, grote schalen waren gevuld met bergen zwartverbrande taartjes; er was een enorme penspastei vol maden, een kaas die met donzige groene schimmel was overdekt en, op een ereplaatsje, een reusachtige grijze taart in de vorm van een grafsteen, met in teerachtig glazuur de woorden:
Heer Hendrik van Malkontent tot Maling
gestorven 31 oktober 1492.
Harry keek verbijsterd hoe een dikke geest naar de tafel liep, zich bukte en door het eten heen wandelde, met zijn mond zo wijd open dat hij dwars door een stinkende zalm gleed. ‘Kun je het proeven als je erdoorheen loopt?’ vroeg Harry. ‘Bijna,’ zei de geest triest en hij zweefde weg. ‘Ik denk dat ze het hebben laten rotten om het een sterkere smaak te geven,’ zei Hermelien wijs. Ze kneep haar neus dicht en boog zich voorover om de ontbindende penspastei beter te kunnen bestuderen.
‘Zullen we doorlopen? Ik word niet goed,’ zei Ron.
Ze hadden zich nauwelijks omgedraaid toen er plotseling een klein mannetje onder de tafel vandaan zoefde, dat vlak voor hen bleef zweven. ‘Hallo, Foppe,’ zei Harry behoedzaam. In tegenstelling tot de andere spoken, was Foppe de klopgeest absoluut niet bleek en doorzichtig. Hij droeg een knaloranje feestmuts en een ronddraaiende vlinderdas en had een grote grijns op zijn brede, boosaardige gezicht.
‘Knabbeltjes?’ zei hij poeslief en hield ze een bakje beschimmelde pinda’s voor.
‘Nee, dank je,’ zei Hermelien.
‘Ik hoorde je over die arme Jenny praten,’ zei Foppe, met een boosaardige schittering in zijn ogen. ‘Je deed heel lelijk.’ Hij haalde diep adem en brulde: HÉ JENNY!’
‘Nee, Foppe, nee! Zeg alsjeblieft niet wat ik gezegd heb. Dan raakt ze helemaal over haar toeren,’ fluisterde Hermelien paniekerig. ‘Ik meende het niet, ik vind haar best aardig -eh, hallo, Jenny.’
De geest van een dik, gedrongen meisje zweefde naar hen toe. Ze had het sipste gezicht dat Harry ooit gezien had en dat ging ook nog eens half schuil achter sluik, vettig haar en een bril met parelkleurige jampotglazen.
‘Wat?’ zei ze nors.
‘Hoe is het met je, Jenny?’ zei Hermelien met geforceerde vrolijkheid. ‘Leuk om je eindelijk eens niet op het toilet te zien.’ Jenny snoof.
‘Onze Hermelien had het net over je -’ fluisterde Foppe vals in Jenny’s oor.
‘Ik zei -ik zei - dat je er zo leuk uitziet vanavond,’ zei Hermelien, met een woedende blik op Foppe.
Jenny staarde Hermelien achterdochtig aan.
‘Je houdt me voor de gek,’ zei ze en direct welden er zilveren tranen op in haar kleine, doorzichtige oogjes.
‘Nee - echt niet - zei ik niet hoe leuk Jenny er vanavond uitziet?’ zei Hermelien, en gaf Harry en Ron een harde por in hun ribben.
‘O... ja...’
‘Ja, klopt...’
‘Lieg niet!’ snikte Jenny, terwijl de tranen over haar wangen stroomden en Foppe vrolijk grinnikte. ‘Denk je dat ik niet weet hoe de mensen me noemen achter m’n rug? Dikke Jenny! Lelijke Jenny! Jankende, jammerende, jeremiërende Jenny!’
‘Je bent “puisterige” vergeten,’ siste Foppe in haar oor.
Jammerende Jenny begon gierend te snikken en vluchtte de kerker uit. Foppe zoefde achter haar aan, bekogelde haar met schimmelige pinda’s en schreeuwde: ‘Puistenkop! Puistenkop!’
‘O jee,’ zei Hermelien triest.
Haast Onthoofde Henk zweefde door de menigte naar hen toe. ‘En, amuseren jullie je?’
‘Jazeker,’ logen ze.
‘Geen slechte opkomst,’ zei Haast Onthoofde Henk trots. ‘De Weeklagende Weduwe is helemaal uit Kent gekomen... het is bijna tijd voor mijn toespraak, laat ik het orkest even waarschuwen...’
Op dat moment stopte het orkest echter al met spelen. De orkestleden en andere aanwezigen deden er het zwijgen toe en keken opgewonden om zich heen toen er een jachthoorn klonk.
‘Daar gaan we weer!’ zei Haast Onthoofde Henk verbitterd.
Een stuk of tien spookachtige paarden, bereden door ruiters zonder hoofd, kwamen door de muur van de kerker gestormd. De feestgangers applaudisseerden luid; Harry begon ook te klappen, maar hield snel op toen hij Henks gezicht zag.
De paarden galoppeerden naar het midden van de dansvloer en bleven daar steigerend en bokkend staan; een grote geest die voorop reed, met een bebaard hoofd onder zijn arm dat op een jachthoorn blies, sprong van zijn paard, hief zijn hoofd hoog op zodat hij over de menigte heen kon kijken (iedereen lachte) en liep met grote passen naar Haast Onthoofde Henk, terwijl hij zijn hoofd weer op zijn nek drukte.
‘Henk!’ bulderde hij. ‘Hoe is het met je? Je laat het hoofd niet hangen, hoop ik?’
Schaterend gaf hij Henk een klap op zijn schouder. ‘Welkom, Parcifal,’ zei Henk stijfjes.
‘Levenden!’ zei heer Parcifal, die Harry, Ron en Hermelien zag en deed alsof hij een enorme sprong van verbazing maakte, zodat zijn hoofd weer afviel (iedereen gierde van het lachen).
‘Heel grappig,’ zei Haast Onthoofde Henk duister.
‘Let niet op Henk!’ riep het hoofd van heer Parcifal vanaf de vloer. ‘Hij heeft nog steeds de pest in omdat hij niet bij de Koplopers mag! Maar ik bedoel - moet je hem nou ‘ns zien -’
‘Ik vind,’ zei Harry haastig, na een veelbetekenende blik van Henk, ‘dat Henk heel - angstaanjagend is en - eh’
‘Ha!’ schreeuwde het hoofd van heer Parcifal. ‘Hij heeft vast gevraagd of je dat wilde zeggen!’
‘Mag ik even de aandacht? Het is tijd voor mijn toespraak!’ riep Haast Onthoofde Henk. Hij marcheerde naar het podium en ging in het licht van een ijzig blauw spotje staan.
‘Geachte, wijlen dames en heren, het is met grote droefenis...’
Verder hoorde niemand iets. Heer Parcifal en de rest van de Koplopers waren met een potje Hoofdhockey begonnen en iedereen keek. Haast Onthoofde Henk deed een vergeefse poging om de aandacht te trekken, maar staakte die toen het hoofd van heer Parcifal onder luid gejuich langszeilde.
Harry was tot op het bot verkleumd en verging van de honger.
‘Ik heb het nu wel gezien,’ zei Ron met klapperende tanden, toen het orkestje weer begon te spelen en de geesten opnieuw de dansvloer op gingen.
‘Laten we gaan,’ zei Harry.
Ze schuifelden naar de deur, knikkend en glimlachend tegen iedereen die in hun richting keek en even later liepen ze haastig terug door de gang met de zwarte kaarsen.
‘Misschien zijn ze nog aan het toetje bezig,’ zei Ron hoopvol en hij ging de anderen voor naar de trap.
En toen hoorde Harry het.
‘Verscheuren... openrijten... doden...’
Het was dezelfde stem, kil en moordlustig, die hij ook in de kamer van Smalhart had gehoord.
Harry bleef staan, drukte zich tegen de stenen muur, luisterde ingespannen en tuurde door de schemerige gang.
‘Harry, wat doe je -’
‘Ik hoor die stem weer - stil -’
‘... zooo’n honger... al zo lang...’
‘Luister!’ zei Harry dringend. Ron en Hermelien verstijfden en keken hem aan.
‘... dood... tijd om te doden’
De stem werd zwakker. Harry wist zeker dat hij zich verwijderde -zich naar boven verplaatste. Vol angst en opwinding staarde hij naar het donkere plafond. Hoe was dat mogelijk? Was het ook een soort geest, die zich niet liet tegenhouden door stenen gewelven?
‘Hierheen!’ riep hij en hij holde de trap op naar de hal. Hij hoefde niet te hopen dat hij daar iets zou horen: het geroezemoes uit de Grote Zaal was veel te hard. Harry holde de marmeren trap op naar de eerste verdieping, met Ron en Hermelien op zijn hielen.
‘Harry, wat zijn we -’
‘SSST!’
Harry spitste zijn oren. In de verte, een verdieping hoger en een stuk zwakker, hoorde hij de stem: ‘...ik ruik bloed... IK RUIK BLOED!’
Zijn maag keerde om. ‘Hij gaat iemand vermoorden!’ schreeuwde hij. Hij negeerde de verbouwereerde gezichten van Ron en Hermelien, rende met drie treden tegelijk de trap op en probeerde ondanks zijn eigen dreunende voetstappen toch te luisteren.
Harry sprintte van hot naar her, gevolgd door een hijgende Ron en Hermelien. Hij bleef pas staan toen ze de hoek van de laatste, verlaten gang omrenden.
‘Harry, wat moet dat allemaal?’ zei Ron, die het zweet van zijn gezicht veegde, ik hoorde niks...’
Maar Hermelien snakte plotseling naar adem en wees.
‘Kijk!’
Iets verderop glom er wat op de muur. Langzaam slopen ze naderbij en staarden door het schemerduister. Tussen twee ramen waren letters van minstens dertig centimeter groot geschilderd, die glinsterden in het licht van de flakkerende toortsen.
DE GEHEIME KAMER IS GEOPEND.
HOEDT U, VIJANDEN VAN DE ERFGENAAM.
‘Wat is dat ding - dat eronder hangt?’ vroeg Ron met trillende stem.
Toen ze dichter naar de tekst schuifelden, gleed Harry bijna uit; er lag een grote plas water op de grond. Ron en Hermelien vingen hem op en ze slopen langzaam naar de boodschap, met hun blik op de donkere schaduw daaronder gericht. Ze beseften alle drie tegelijk wat het was en sprongen spetterend achteruit.
Mevrouw Norks, de kat van de conciërge, hing aan haar staart aan de toortshouder. Ze was zo stijf als een plank en haar ogen waren groot en starend.
Een paar seconden lang konden ze geen vin verroeren, maar toen zei Ron: ‘Laten we maken dat we wegkomen.’
‘Moeten we niet iets doen -’ hakkelde Harry.
‘We mogen hier niet gevonden worden,’ zei Ron. ‘Geloof mij nou maar.’
Maar het was al te laat. Aan een zacht gerommel, een soort ver verwijderd gedonder, hoorden ze dat het feestmaal afgelopen was. Op de trappen klonk het rumoer van honderden voeten en de luide, opgewekte stemmen van mensen die lekker gegeten hadden; een tel later stroomden leerlingen de gang op.
Het geroezemoes stierf weg toen de mensen die vooropliepen niet alleen de hangende kat zagen, maar ook Harry, Ron en Hermelien, die midden in de gang stonden. Er viel een stilte terwijl de leerlingen zich verdrongen om het gruwelijke tafereel beter te kunnen zien.
De stilte werd verbroken door een stem die riep:
‘Hoedt u, vijanden van de Erfgenaam! Hierna zijn jullie aan de beurt, Modderbloedjes!’
Draco Malfidus had zich naar voren gewrongen. Met een schittering in zijn kille ogen en een blos op zijn meestal zo bloedeloze gezicht staarde hij grijnzend naar de hangende, roerloze kat.