Hoofdstuk 10

De Dolle Beuker

Na het desastreuze incident met de aardmannetjes had professor Smalhart geen levende wezens meer meegenomen naar de les. In plaats daarvan las hij stukken voor uit zijn eigen boeken en speelde hij soms de dramatischere passages na. Meestal koos hij Harry om hem bij die ensceneringen te helpen; Harry was al gedwongen geweest om een simpele Transsylvanische boer te spelen die Smalhart had verlost van een Brabbelvloek, een yeti met een neusverkoudheid en een vampier die alleen nog sla had kunnen eten toen Smalhart met hem klaar was.

Tijdens de eerstvolgende les Verweer tegen de Zwarte Kunsten werd Harry weer voor de klas gesleept, nu om een weerwolf te spelen. Als hij geen reden had gehad om Smalhart in een goed humeur te houden, zou hij botweg geweigerd hebben.

‘Lekker hard huilen, graag, Harry - ja, precies - en toen, geloof het of niet, dook ik op hem af - zo - smeet hem op de grond - wist hem met één hand vast te houden - drukte met de andere mijn toverstaf tegen zijn keel schraapte mijn laatste krachten bij elkaar en sprak de ongelooflijk gecompliceerde Homorfusbezwering uit - ik hoorde een klaaglijk gejammer - vooruit, Harry - ietsje klaaglijker, graag - ja, prima - zijn vacht verdween - zijn slagtanden verschrompelden - en hij veranderde weer in een mens. Eenvoudig, maar effectief - en weer was er een gehucht waar ik altijd in de herinnering zal blijven voortleven als de held die de dorpelingen verloste van de maandelijkse, gruwelijke strooptochten van de weerwolf!’

De bel ging en Smalhart stond op.

‘Huiswerk: maak een gedicht over hoe ik de weerwolf van Wagga Wagga versloeg! De auteur van het mooiste epos ontvangt een gesigneerd exemplaar van Mijn Betoverende Ik!’

De leerlingen schuifelden naar buiten en Harry liep naar de achterste rij tafeltjes, waar Ron en Hermelien zaten.

‘Klaar?’ mompelde Harry.

‘Even wachten tot iedereen weg is,’ zei Hermelien nerveus. ‘Oké...’

Ze liep naar Smalharts bureau, met een papiertje in haar hand geklemd. Harry en Ron volgden haar.

‘Eh - professor Smalhart?’ stamelde Hermelien. ‘Ik wilde een boek lenen uit de bibliotheek. Gewoon als achtergrondinformatie.’ Met trillende hand stak ze het papiertje uit. ‘Alleen staat het op de Verboden Afdeling en dan moet dit getekend worden door een leraar - ik weet zeker dat ik dan beter zou begrijpen wat u in Zwerven met Zombies over langzaam werkende vergiffen schrijft...’

‘Ah, Zwerven met Zombies!’ zei Smalhart met een brede glimlach en hij pakte het briefje aan. ‘Misschien wel m’n lievelingsboek. Vond je het mooi?’

‘Prachtig,’ zei Hermelien gretig. ‘Ontzettend slim, zoals u die laatste ving met dat theezeefje...’

‘Nou, er heeft vast niemand bezwaar tegen als ik de beste leerlinge van de school wat extra hulp geef,’ zei Smalhart hartelijk en hij haalde een reusachtige pauwenveer te voorschijn. ‘Ja, mooi, hè?’ zei hij, Rons uitdrukking van walging verkeerd uitleggend. ‘Meestal gebruik ik die als ik boeken moet signeren.’

Hij zette een reusachtige, krullerige handtekening en gaf het briefje weer aan Hermelien.

‘Zo, Harry,’ zei Smalhart, terwijl Hermelien het briefje met trillende vingers opvouwde en in haar tas deed, ‘dus morgen is de eerste Zwerkbalwedstrijd van het seizoen? Griffoendor tegen Zwadderich, nietwaar? Ik heb gehoord dat je geen onverdienstelijke speler bent. Zelf was ik vroeger ook Zoeker. Ze hebben me gevraagd voor de nationale ploeg, maar ik besloot mijn leven te wijden aan het uitroeien van de Duistere Machten. Maar als je ooit behoefte mocht hebben aan privétraining, kun je gerust bij me aankloppen. Het is voor mij altijd een genoegen om mijn vaardigheden over te dragen op minder getalenteerde spelers...’

Harry maakte een onverstaanbaar keelgeluidje en liep haastig achter Ron en Hermelien aan.

‘Niet te geloven,’ zei hij, toen ze de handtekening op het briefje bestudeerden. ‘Hij keek niet eens welk boek we wilden.’

‘Dat komt omdat hij een verwaande flapdrol is,’ zei Ron. ‘Maar wat geeft dat, we hebben het!’

‘Hij is geen verwaande flapdrol!’ zei Hermelien schril terwijl ze op een drafje naar de bibliotheek liepen.

‘Alleen omdat hij zei dat jij de beste leerlinge van de school was...’ Ze deden er het zwijgen toe toen ze de doodstille bibliotheek betraden.

Madame Rommella, de bibliothecaresse, was mager en kortaangebonden en had veel weg van een ondervoede gier.

De Vreeschwekkendste Tooverdranken?’ herhaalde ze achterdochtig en ze probeerde het briefje af te pakken, maar Hermelien wilde het niet loslaten.

‘Ik zou het graag willen houden,’ zei ze ademloos.

‘Kom op,’ zei Ron, terwijl hij het uit haar vingers trok en in de hand van madame Rommella drukte. ‘Je krijgt wel een andere. Smalhart zet overal een handtekening op, als het maar lang genoeg stilstaat.’

Madame Rommella hield het briefje tegen het licht, alsof ze vastbesloten was om te bewijzen dat het een vervalsing was, maar het doorstond de test. Ze liep met nijdige passen weg, tussen de hoge boekenkasten door en kwam een paar minuten later terug met een groot, schimmelig boek. Hermelien deed het voorzichtig in haar tas en ze vertrokken haastig, terwijl ze hun best deden om niet te snel te lopen of te schuldig te kijken.

Vijf minuten later hadden ze zich weer in de kapotte wc van Jammerende Jenny opgesloten. Hermelien had Rons bezwaren weggewuifd door erop te wijzen dat dat wel de laatste plek was waar een normaal iemand zou zoeken, zodat ze daar tenminste de nodige privacy zouden hebben. Jammerende Jenny zat luidruchtig te huilen op haar wc, maar ze negeerden haar en zij hen.

Hermelien deed De Vreeschwekkendste Tooverdranken voorzichtig open en ze bogen zich over de vlekkerige pagina’s. Het werd direct duidelijk waarom het boek op de Verboden Afdeling stond; de uitwerking van sommige drankjes was haast te gruwelijk om aan te denken en er stonden hele enge illustraties bij, onder andere van een man die binnenstebuiten gekeerd scheen te zijn en van een heks bij wie extra armen uit haar hoofd groeiden.

Daar heb je het,’ zei Hermelien opgewonden toen ze de pagina met de titel De Wisseldrank opsloeg. De bladzijde was versierd met tekeningen van mensen die bezig waren in andere mensen te veranderen. Harry hoopte van harte dat de tekenaar hun uitdrukkingen van intense pijn had verzonnen.

‘Dit is het ingewikkeldste recept dat ik ooit heb gezien,’ zei Hermelien toen ze de instructies doorlas. ‘Gaasvliegjes, bloedzuigers, wolfsmelk en varkensgras,’ mompelde ze terwijl ze met haar vinger langs de lijst met ingrediënten ging. ‘Nou, dat is makkelijk zat, die zitten in de voorraadkast van de leerlingen, die kunnen we zo pakken. Ooo, kijk, gemalen hoorn van een Tweehoorn - ik zou niet weten hoe we daar aan moeten komen... en geraspte huid van een boomslang - dat wordt ook lastig - en natuurlijk een stukje van de persoon in wie we willen veranderen.’

‘Pardon?’ zei Ron scherp. ‘Hoe bedoel je, een stukje van de persoon in wie we willen veranderen? Ik drink niks waar teennagels van Kwast in zitten!’

Hermelien deed alsof ze hem niet gehoord had en vervolgde:

‘Daar hoeven we ons nog geen zorgen over te maken, want dat gaat er pas op het allerlaatst bij...’

Ron wendde zich sprakeloos tot Harry, die zich ergens anders zorgen over maakte.

‘Besef je wat we allemaal moeten stelen, Hermelien? Geraspte huid van een boomslang - dat ligt heus niet in de leerlingenkast. Hoe moeten we dat te pakken krijgen? Jatten uit de privévoorraad van Sneep? Ik weet niet of dit wel zo’n goed idee is...’

Hermelien sloeg het boek met een klap dicht.

‘Nou, als jullie allebei te laf zijn, mij best,’ zei ze. Ze had een hoogrode blos op haar wangen en haar ogen schitterden feller dan normaal. ‘Ik doe niet graag dingen die tegen de regels zijn, hoor. Ik vind toevallig het bedreigen van Dreuzelkinderen heel wat erger dan een moeilijk toverdrankje brouwen, maar als jullie niet uit willen vissen of Malfidus erachter zit, ga ik regelrecht terug naar madame Rommella en lever ik dat boek weer in...’

‘Ik had nooit gedacht dat jij ons nog eens zou overhalen om dingen te doen die tegen de regels zijn,’ zei Ron. ‘Nou, vooruit, we doen het. Maar geen teennagels, oké?’

‘Hoe lang duurt het trouwens om te maken?’ vroeg Harry toen Hermelien, die een stuk vrolijker keek, het boek weer opendeed.

‘Nou, die wolfsmelk moet geplukt worden met volle maan en de gaasvliegjes moeten eenentwintig dagen sudderen... over een maand, denk ik, als we alle ingrediënten kunnen bemachtigen.’

‘Een maand?’ zei Ron. ‘Over een maand kan Malfidus wel de helft van alle Dreuzelkinderen op school hebben aangevallen!’ Hermeliens ogen versmalden zich dreigend en hij voegde er haastig aan toe:

‘Maar goed, een beter plan hebben we niet, dus vooruit met de geit!’

Toen Hermelien echter even keek of de kust veilig was, zodat ze het toilet ongezien konden verlaten, mompelde Ron tegen Harry: ‘Het zou wel een heel stuk eenvoudiger zijn als je Malfidus morgen gewoon even van z’n bezem kon wippen.’

Harry werd zaterdagochtend vroeg wakker en dacht een tijdje aan de Zwerkbalwedstrijd van die dag. Hij was nerveus, vooral bij de gedachte aan wat Plank zou zeggen als Griffoendor verloor, maar ook bij het idee om het te moeten opnemen tegen een ploeg op de snelste racebezems die er met goud te koop waren. Hij had nog nooit zó graag van Zwadderich willen winnen. Na een halfuurtje zo gelegen te hebben, met een onrustig gevoel van binnen, stond hij op, kleedde zich aan en ging vroeg ontbijten. De rest van het team van Griffoendor zat al aan de lange, lege tafel, Iedereen was gespannen en er werd weinig gezegd.

Tegen elven ging de hele school richting Zwerkbalstadion. Het was klam, drukkend, onweersachtig weer. Ron en Hermelien kwamen Harry nog gauw even succes wensen bij de kleedkamer. Het team trok het vuurrode gewaad van Griffoendor aan en luisterde naar Planks gebruikelijke peptalk.

‘Zwadderich heeft betere bezems dan wij,’ begon hij. ‘Dat valt niet te ontkennen. Maar wij hebben betere mensen op onze bezems. We hebben veel harder getraind, in weer en wind -’ (‘Zeg dat wel,’ mompelde George Wemel. ik ben sinds augustus niet meer echt droog geweest’) ‘- en we zullen zorgen dat ze er spijt van krijgen dat die kleine slijmbal van een Malfidus zich heeft ingekocht in hun team.’

Zwaar ademend wendde Plank zich tot Harry.

‘Alles komt op jou neer, Harry. Laat die lui zien dat een Zoeker meer nodig heeft dan alleen een rijke vader. Zorg dat je die Snaai eerder te pakken krijgt dan Malfidus, al wordt het je dood! We moeten vandaag winnen, het moet!’

‘Dus er rust geen enkele druk op je schouders, Harry,’ zei Fred met een knipoog.

Toen ze het veld op kwamen klonk er een orkaan van geluid; voornamelijk gejuich, omdat Ravenklauw en Huffelpuf ook graag wilden dat Griffoendor won, maar het gejoel en boegeroep van de Zwadderaars was ook duidelijk hoorbaar. Madame Hooch, de Zwerkballerares, vroeg Hork en Plank om elkaar een hand te geven. Dat deden ze onder het uitwisselen van dreigende blikken en heel wat harder knijpend dan noodzakelijk was.

‘Wacht op m’n fluitje,’ zei madame Hooch. ‘Drie... twee... een...’

Het gebrul van het publiek tilde hen omhoog en veertien spelers schoten naar de loodgrijze hemel. Harry vloog het hoogst van iedereen en keek om zich heen, op zoek naar de Snaai.

‘Zit je lekker, brillenkop?’ schreeuwde Malfidus, die onder hem door zoefde alsof hij de snelheid van zijn bezem wilde demonstreren.

Harry had geen tijd om te antwoorden, want er schoot een zware, zwarte Beuker op hem af, die hem zo rakelings miste dat hij hem in het voorbijgaan door zijn haar voelde strijken.

‘Dat scheelde niks, Harry!’ zei George, die langsscheurde met zijn knuppel in zijn hand, klaar om de Beuker terug te slaan naar een speler van Zwadderich. Harry zag hoe George de Beuker met een harde mep in de richting van Adriaan Punnik sloeg, maar halverwege veranderde de Beuker van richting en schoot hij weer op Harry af.

Harry maakte extra snelheid en racete naar de andere kant van het veld. Hij hoorde de Beuker fluitend achter zich aan komen. Wat gebeurde er? Beukers concentreerden zich nooit op één speler, het was hun taak om zo veel mogelijk mensen van hun bezems te slaan...

Fred Wemel wachtte de Beuker aan de overkant op. Harry dook weg toen Fred met volle kracht uithaalde en de Beuker uit de koers sloeg.

‘Die zijn we kwijt!’ schreeuwde Fred, maar hij vergiste zich; de Beuker schoot meteen weer op Harry af, alsof hij aan een touwtje zat en Harry was gedwongen om op volle snelheid te vluchten.

Het was gaan regenen; Harry voelde dikke druppels op zijn gezicht vallen en op zijn brillenglazen spatten. Hij had geen idee hoe de wedstrijd verliep, tot hij Leo Jordaan, die commentaar gaf: ‘- voor Zwadderich!’ hoorde roepen.

Het was duidelijk dat de Zwadderaars door hun superieure bezems in het voordeel waren en ondertussen deed de op hol geslagen Beuker zijn uiterste best om Harry van zijn bezem te slaan. Fred en George vlogen zo dicht naast hem dat Harry alleen hun maaiende armen zag en geen enkele kans had om uit te kijken naar de Snaai, laat staan hem te grijpen.

‘Iemand - heeft - met - die - Beuker - geknoeid -’ gromde Fred, terwijl hij de bal uit alle macht wegsloeg toen die een nieuwe aanval op Harry inzette.

‘Vraag om een time-out!’ zei George, die de aandacht van Plank probeerde te trekken en tegelijkertijd trachtte te voorkomen dat de Beuker Harry’s neus brak.

Plank had het blijkbaar begrepen; het fluitje van madame Hooch ging en Harry, Fred en George doken naar de grond, nog steeds druk bezig om de dolle Beuker te ontwijken.

Wat moet dat?’ zei Plank, toen het team van Griffoendor bij elkaar kwam voor overleg en de Zwadderaars op de tribunes floten. ‘We worden afgemaakt. Fred en George, waar waren jullie toen die Beuker verhinderde dat Angelique scoorde?’

‘Zes meter hoger, bezig om te voorkomen dat die andere Beuker Harry zou vermoorden,’ zei George nijdig, iemand heeft met die bal geknoeid - hij laat Harry niet met rust. Hij heeft de hele wedstrijd nog niemand anders aangevallen. De Zwadderaars hebben er vast iets mee uitgehaald.’

‘Maar de Beukers hebben sinds onze laatste training achter slot en grendel op het kantoortje van madame Hooch gelegen en de laatste keer was er niks mis mee...’ zei Plank ongerust.

Madame Hooch liep naar hen toe. Over haar schouder zag Harry het team van Zwadderich joelen en in zijn richting wijzen.

‘Hoor eens,’ zei Harry, toen ze naderbij kwam, ‘als Fred en George steeds om me heen cirkelen, vang ik de Snaai alleen als hij toevallig in m’n mouw vliegt. Houden jullie je nou maar met de rest van het team bezig, dan bekommer ik me wel om die Beuker.’

‘Doe niet zo stom,’ zei Fred. ‘Hij slaat je kop eraf.’

‘Olivier, dat is waanzin,’ zei Alicia Spinet nijdig. ‘Harry kan dat ding niet alleen aan. Laten we om een onderzoek vragen -’

‘Als we nu stoppen, verliezen we de wedstrijd!’ zei Harry. ‘En ik verdom het om vanwege een op hol geslagen Beuker van Zwadderich te verliezen! Vooruit, Olivier, zeg dat ze me met rust moeten laten!’

‘Het is allemaal jouw schuld,’ zei George kwaad tegen Plank. “Zorg dat je die Snaai te pakken krijgt, al wordt het je dood”. Echt verstandig om dat te zeggen!’

Madame Hooch was gearriveerd.

‘Kunnen we doorspelen?’ vroeg ze aan Plank.

Plank keek naar Harry’s vastberaden gezicht.

‘Oké,’ zei hij. ‘Fred en George, jullie hebben Harry gehoord - laat hem met rust en laat het hem zelf uitvechten met die Beuker.’

Het was harder gaan regenen. Toen madame Hooch floot, zette Harry zich krachtig af en hoorde direct het gesis van de Beuker die achter hem aan kwam. Harry steeg hoger en hoger. Hij maakte bochten, lussen en spiralen, zigzagde en rolde om. Hij werd een beetje duizelig, maar hield zijn ogen goed open. De regen spatte op zijn bril en liep in zijn neusgaten toen hij ondersteboven aan zijn bezem hing, in een poging de zoveelste duikvlucht van de Beuker te ontwijken.

Hij hoorde de mensen op de tribunes lachen; hij wist dat hij een idiote indruk maakte, maar de dolle Beuker was zwaar en kon niet zo snel van richting veranderen als hij. Zwenkend en duikend vloog hij door het stadion en hij tuurde door de grauwe regenvlagen naar de doelpalen van Griffoendor, waar Adriaan Punnik een verwoede poging deed om Plank te passeren...

Aan een fluitend geluid hoorde Harry dat de Beuker hem opnieuw op een haar na gemist had; hij maakte een salto en racete in de tegenovergestelde richting.

‘Doe je tegenwoordig aan ballet, Potter?’ schreeuwde Malfidus toen Harry gedwongen was om midden in de lucht een soort koprol te maken zodat de Beuker hem zou missen. Harry vluchtte weer, met de Beuker op een metertje afstand, maar toen hij vol haat achterom keek naar Malfidus, zag hij hem: de Gouden Snaai. Hij zweefde een paar centimeter boven Malfidus’ linkeroor -maar die had het zo druk met Harry uitlachen dat hij hem niet gezien had.

Eén vreselijk moment bleef Harry zweven. Hij durfde niet naar Malfidus toe te spurten, uit angst dat hij zou opkijken en de Snaai zou zien.

BENG!

Hij was net een seconde te lang stil blijven hangen. De Beuker had hem eindelijk te pakken gekregen en was tegen zijn elleboog gesmakt. Harry voelde zijn arm breken. Duizelig en versuft door de pijn gleed hij half van zijn kletsnatte bezem. Zijn ene knie was nog om de steel gehaakt, maar zijn rechterarm bengelde nutteloos langs zijn zij. De Beuker kwam aanscheren voor een tweede aanval en mikte nu op zijn gezicht. Harry wist hem nog net te ontwijken, met maar één gedachte in zijn versufte brein: Zorg dat je bij Malfidus komt.

Door een waas van regen en pijn dook hij op het schimmige, spottende gezicht af. Hij zag hoe Malfidus zijn ogen angstig opensperde: hij dacht dat Harry hem te lijf wilde gaan.

‘Wat krijgen we -’ wist hij nog net uit te brengen terwijl hij er haastig vandoor ging.

Harry liet de bezem met zijn goede hand los en deed een wilde graai; hij voelde hoe zijn vingers zich om de koude Snaai sloten, maar hij had de bezem alleen nog met zijn benen vast. Op de tribunes klonk angstig gegil toen hij op de grond afschoot en ondertussen zijn best deed om niet flauw te vallen.

Met een spetterende, vochtige smak knalde hij tegen het modderige veld en rolde van zijn bezem. Zijn arm lag er onder een heel rare hoek bij. Door de stekende pijn heen hoorde hij gefluit en geschreeuw, maar dat leek van heel ver te komen. Hij keek naar de Snaai, die hij nog stevig in zijn goede hand had.

‘Aha,’ zei hij vaag. ‘We hebben gewonnen.’

En hij viel flauw.

Toen hij bijkwam spatte de regen in zijn gezicht. Hij lag nog steeds op het veld en iemand boog zich over hem heen. Hij zag witte tanden blikkeren.

‘Nee, nee, niet u!’ kreunde hij.

‘Hij weet niet wat hij zegt,’ riep Smalhart tegen de ongeruste Griffoendors die zich rond Harry verdrongen. ‘Maak je geen zorgen, Harry. Ik genees dat armpje van je wel even.’

Nee!’ zei Harry. ‘Nee, ik hou hem liever zo...’

Hij probeerde overeind te komen, maar verging van de pijn. Vlakbij hoorde hij een vertrouwd, klikkend geluid.

‘Hier wil ik geen foto van, Kasper,’ riep hij.

‘Ga nou maar rustig liggen, Harry,’ zei Smalhart sussend. ‘Het is een heel eenvoudige bezwering. Ik heb hem zo vaak gebruikt.’

‘Waarom kan ik niet gewoon naar de ziekenzaal gaan?’ zei Harry, met op elkaar geklemde tanden.

‘Dat lijkt me ook beter, professor,’ zei een modderige Plank, die onwillekeurig toch moest grijnzen, ook al was zijn Zoeker zwaar geblesseerd. ‘Een fantastische vang, Harry, echt spectaculair. Je beste tot nu toe, denk ik.’

Door een woud van benen zag Harry hoe Fred en George de dolle Beuker moeizaam in een kist propten. Hij verzette zich nog steeds uit alle macht.

‘Achteruit, iedereen,’ zei Smalhart en hij rolde de mouwen van zijn jadegroene gewaad op.

‘Nee - alstublieft -’ zei Harry zwakjes, maar Smalhart zwaaide al met zijn toverstaf en richtte hem op Harry’s arm.

Harry kreeg een vreemd, onaangenaam gevoel in zijn schouder, dat zich snel door zijn hele arm verspreidde, tot aan zijn vingertoppen. Het was alsof zijn arm was lekgeprikt. Harry durfde niet te kijken. Hij had zijn ogen dichtgeknepen en zijn gezicht afgewend, maar aan de kreten van ontzetting van de omstanders en het feit dat Kasper er als een dolle op los klikte met zijn camera, merkte hij dat zijn ergste vrees bewaarheid was geworden. Zijn arm deed geen pijn meer - maar voelde ook absoluut niet meer aan als een arm.

‘Aha,’ zei Smalhart. ‘Tja. Nou, dat kan gebeuren. Maar het belangrijkste is dat de botten niet meer gebroken zijn. Daar zou ik me op concentreren. Dus ga nou maar gauw naar de ziekenzaal, Harry - eh, zouden jullie met hem mee willen gaan, meneer Wemel en juffrouw Griffel? - en dan kan madame Plijster je vast wel een beetje - eh -oplappen.’

Harry kwam overeind, maar voelde zich merkwaardig uit balans. Hij haalde diep adem en keek naar rechts. Bijna viel hij opnieuw flauw.

Uit de mouw van zijn gewaad stak een soort dikke, vleeskleurige rubberhandschoen. Hij probeerde zijn vingers te bewegen, maar er gebeurde niets.

Smalhart had Harry’s botten niet genezen, maar verwijderd.

Madame Plijster was helemaal niet blij.

‘Je had direct hierheen moeten komen!’ zei ze woedend en ze hield het trieste, slappe restant omhoog van wat een halfuur eerder nog een prima functionerende arm was geweest. ‘Botbreuken genezen is een fluitje van een cent - maar botten laten teruggroeien -’

‘Dat kunt u toch wel?’ zei Harry wanhopig.

‘O, dat kan ik zeker, maar het wordt een pijnlijke zaak,’ zei Madame Plijster grimmig en ze gooide Harry een pyjama toe. ‘Je zult vannacht hier moeten blijven...’

Hermelien wachtte achter het gordijn om Harry’s bed en Ron hielp hem om zijn pyjama aan te trekken. Het duurde een tijdje voor hij de rubberachtige, botloze arm in een mouw had gepropt.

‘Hoe kun je het nu nog voor Smalhart opnemen, Hermelien?’ riep Ron door het gordijn heen terwijl hij Harry’s slappe vingers door de manchet trok. ‘Als Harry geen botten meer had gewild, had hij dat wel gevraagd.’

‘Vergissen is menselijk,’ zei Hermelien. ‘En het doet toch geen pijn meer, Harry?’

‘Dat niet,’ zei Harry. ‘Maar verder doet het ook helemaal niets meer.’

Zijn arm flapte nutteloos heen en weer toen hij zich in bed hees.

Hermelien en madame Plijster kwamen om het gordijn heen. Madame Plijster had een grote fles bij zich met het opschrift Skelettine.

‘Bereid je maar voor op een slapeloze nacht,’ zei ze terwijl ze een dampende beker inschonk en die aan Harry gaf. ‘Botten laten teruggroeien is geen pretje.’

Dat was het innemen van Skelettine ook niet. Het goedje verbrandde Harry’s tong en verhemelte en hij hoestte en proestte. Misprijzend mompelend over gevaarlijke sporten en incapabele docenten vertrok madame Plijster. Ron en Hermelien bleven nog even en hielpen Harry om wat water te drinken.

‘Maar goed, we hebben gewonnen,’ zei Ron met een brede grijns. ‘Wat een vang! Je had die smoel van Malfidus moeten zien... hij kon je bloed wel drinken!’

‘Ik zou wel eens willen weten wat hij met die Beuker heeft gedaan,’ zei Hermelien dreigend.

‘Zet dat ook maar op het lijstje met vragen die we gaan stellen als we de Wisseldrank hebben ingenomen,’ zei Harry, die zich tegen de kussens liet zakken, ik hoop dat het beter smaakt dan dit spul...’

‘Als er stukjes Zwadderaar in zitten? Kom nou toch!’ zei Ron.

Op dat moment vloog de deur van de ziekenzaal open. De rest van het team van Griffoendor, doornat en modderig, kwam ook even op bezoek.

‘Wat een ongelooflijk staaltje vliegkunst, Harry,’ zei George. ‘Ik zag net dat Malfidus de wind van voren kreeg van Hork. Hij riep iets over blinden die de Snaai nog niet konden zien als hij vlak voor hun ogen hing. Malfidus keek niet bepaald blij.’

Ze hadden snoep, taartjes en flessen pompoensap meegenomen. De hele groep ging rond Harry’s bed zitten en wilde net een gezellig feestje bouwen toen madame Plijster binnenkwam en schreeuwde: ‘Die jongen heeft rust nodig! Hij moet drieëndertig botten terug laten groeien! Eruit! ERUIT!’

En even later was Harry weer alleen, met niets om hem af te leiden van de stekende pijn in zijn slappe arm.

Uren en uren later werd Harry plotseling wakker op een aardedonkere zaal en slaakte hij een kreetje van pijn: het was alsof zijn arm vol grote splinters zat. Even dacht hij dat hij daardoor wakker was geworden, maar toen besefte hij vol afschuw dat iemand zijn voorhoofd afsponste.

‘Rot op!’ riep hij en toen: ‘Dobby!’

De uitpuilende, tennisbalachtige ogen van de huis-elf staarden Harry aan in het donker. Eén enkele traan liep langs zijn lange puntneus omlaag.

‘Harry Potter is toch naar school gegaan,’ fluisterde hij mistroostig. ‘Dobby heeft Harry Potter gewaarschuwd en gewaarschuwd. Ach, waarom hebt u niet naar Dobby geluisterd? Waarom is Harry Potter niet gewoon naar huis gegaan toen hij de trein had gemist?’

Harry hees zich half overeind en duwde Dobby’s spons weg.

‘Wat doe jij hier?’ zei hij. ‘En hoe weet je dat ik de trein gemist heb?’

Dobby’s onderlip trilde en Harry werd plotseling achterdochtig.

‘Het was jouw schuld!’ zei hij langzaam. ‘Jij hebt ervoor gezorgd dat dat hek ons niet doorliet!’

‘Dat klopt,’ zei Dobby heftig knikkend, zodat zijn oren heen en weer flapten. ‘Dobby heeft zich verstopt en Harry Potter opgewacht en de doorgang afgesloten en daarna moest Dobby zijn handen strijken met het stoomstrijkijzer -’ hij liet Harry tien lange vingers vol pleisters zien - ‘maar dat kon Dobby niet schelen, want hij dacht dat Harry Potter veilig was. Dobby had nooit gedacht dat Harry Potter op een andere manier op school zou weten te komen!’

Hij wiegde heen en weer en schudde zijn lelijke hoofd.

‘Dobby was zo geschokt toen hij hoorde dat Harry Potter toch op Zweinstein was dat hij het eten van zijn meester liet aanbranden! Dobby heeft nog nooit zó’n pak ransel gehad, meneer...’

Harry zakte weer achterover in de kussens.

‘Door jou zijn Ron en ik bijna van school gestuurd!’ zei hij woedend. ‘Ik zou maar maken dat je wegkomt voor m’n botten zijn teruggegroeid, Dobby, want anders breek ik je nek!’

Dobby glimlachte zwakjes.

‘Dobby is gewend aan doodsbedreigingen, meneer. Die hoort Dobby thuis wel vijf keer op een dag.’

Hij snoot zijn neus met een hoekje van zijn groezelige kussensloop en maakte zo’n meelijwekkende indruk dat Harry, ondanks alles, zijn woede toch voelde wegebben.

‘Waarom draag je dat ding eigenlijk, Dobby?’ vroeg hij nieuwsgierig.

‘Dit, meneer?’ zei Dobby, die aan het kussensloop plukte. ‘Dit is een symbool van de slavernij van de huis-elf. Dobby kan alleen worden vrijgemaakt als zijn meester hem een kledingstuk geeft. Daarom geeft niemand van het gezin Dobby ook maar een oude sok in handen, want dan zou hij hun huis voorgoed kunnen verlaten.’

Dobby bette zijn uitpuilende ogen en zei plotseling: ‘Harry Potter moet naar huis gaan! Dobby dacht dat zijn Beuker voldoende zou zijn om -’

Jouw Beuker?’ zei Harry, die weer kwaad begon te worden. ‘Hoe bedoel je, jouw Beuker? Was het jouw schuld dat die Beuker me probeerde te vermoorden?’

‘Niet vermoorden, meneer! Natuurlijk niet vermoorden!’ zei Dobby geschokt. ‘Dobby wil juist Harry Potters leven redden! Beter ernstig gewond thuis liggen dan nog langer hier blijven! Dobby wilde gewoon dat Harry Potter zo zwaar gehavend zou worden dat hij naar huis zou worden gestuurd!’

‘O, meer niet?’ zei Harry nijdig. ‘En je wilt zeker niet zeggen waarom ik zo nodig in kleine stukjes naar huis moest worden gestuurd?’

‘O, als Harry Potter dat eens wist!’ kreunde Dobby en er vielen opnieuw tranen op zijn gerafelde kussensloop. ‘Als hij eens wist wat hij betekent voor ons, het gepeupel, de slaven, het uitvaagsel van de toverwereld! Dobby weet nog goed hoe het was toen Hij Die Niet Genoemd Mag Worden op het toppunt van zijn macht was! Huiselfen werden behandeld als ongedierte!

Natuurlijk wordt Dobby nog steeds zo behandeld,’ gaf hij toe, terwijl hij zijn ogen droogde met zijn kussensloop, ‘maar het leven van mijn meeste lotgenoten is verbeterd na uw triomf over Hij Die Niet Genoemd Mag Worden. Harry Potter bleef leven en de macht van de Heer van het Duister werd gebroken en dat was een nieuw begin. Harry Potter was een baken van hoop voor iedereen die dacht dat er geen einde zou komen aan de Donkere Tijden... En nu gaan er vreselijke dingen gebeuren op Zweinstein - misschien gebeuren die al - en Dobby kan niet toestaan dat Harry Potter hier blijft nu de geschiedenis zich herhaalt en de Geheime Kamer weer open is -’

Dobby verstijfde, greep de waterkan die op Harry’s nachtkastje stond, sloeg zichzelf er keihard mee op zijn hoofd en tuimelde van het bed. Een paar tellen later kroop hij enigszins scheel weer omhoog en mompelde: ‘Stoute Dobby, stoute Dobby...’

‘Dus de Geheime Kamer bestaat echt?’ fluisterde Harry. ‘En - zei je dat hij al eerder geopend was? Vertel op, Dobby!’

Hij greep de knokige pols van de elf toen Dobby’s hand weer naar de kan gleed. ‘Maar ik ben geen Dreuzelkind - hoe kan ik dan bedreigd worden door wat er in de Kamer zit?’

‘Vraagt u niets meer, vraagt u alstublieft niets meer aan die arme Dobby,’ stamelde de elf. Zijn ogen leken reusachtig in het donker.

‘Er worden duistere plannen gesmeed, maar Harry Potter mag niet hier zijn als die ten uitvoer worden gebracht. Ga naar huis, Harry Potter. Ga naar huis! Harry Potter mag zich hier niet mee bemoeien, dat is té gevaarlijk -’

‘Wie heeft dat gedaan, Dobby?’ zei Harry, die Dobby’s pols stevig beethield zodat hij zich niet opnieuw met de waterkan op zijn hoofd kon slaan. ‘Wie heeft de Kamer geopend? Wie heeft de Kamer de vorige keer geopend?’

‘Dat kan Dobby niet, dat kan Dobby niet, dat mag Dobby niet zeggen!’ piepte de elf. ‘Ga naar huis, Harry Potter, ga naar huis!’

‘Ik ga nergens heen!’ zei Harry fel. ‘Een goede vriendin van me is ook een kind van Dreuzelouders - die loopt als een van de eersten gevaar als de Kamer werkelijk geopend is -’

‘Harry Potter zet zijn leven op het spel om zijn vrienden te redden!’ kreunde Dobby in een soort mistroostige extase. ‘Zo edel! Zo dapper! Maar hij moet zijn eigen leven redden, dat moet! Harry Potter mag niet -’

Plotseling verstijfde Dobby en zijn vleermuisoren trilden. Harry had het ook gehoord. Buiten op de gang klonken voetstappen.

‘Dobby moet gaan!’ fluisterde de elf doodsbenauwd; er klonk een harde knal en plotseling had Harry alleen nog lucht in zijn gebalde vuist. Hij ging weer liggen en staarde naar de duistere ingang van de ziekenzaal, terwijl de voetstappen dichterbij kwamen.

Perkamentus kwam achteruit de ziekenzaal binnenschuifelen. Hij had een lange wollen kamerjas aan en een nachtmuts op en had zo te zien een standbeeld bij het hoofd vast. Een paar tellen later verscheen professor Anderling, die de voeten droeg. Samen hesen ze het beeld op bed.

‘Haal madame Plijster,’ fluisterde Perkamentus en professor Anderling liep haastig langs het voeteneinde van Harry’s bed en verdween uit het zicht. Harry bleef doodstil liggen en deed alsof hij sliep. Hij hoorde ongeruste stemmen en toen verscheen professor Anderling weer, op de voet gevolgd door madame Plijster, die gauw een gebreid vest aantrok over haar nachtpon. Hij hoorde haar naar adem snakken.

‘Wat is er gebeurd?’ fluisterde madame Plijster tegen Perkamentus terwijl ze zich over het standbeeld op bed bogen.

‘Een nieuw slachtoffer,’ zei Perkamentus. ‘Minerva vond hem op de trap.’

‘Er lag een tros druiven naast hem,’ zei professor Anderling. ‘We denken dat hij stiekem bij Potter op bezoek wilde gaan.’

Harry’s maag keerde om. Langzaam en voorzichtig kwam hij een paar centimeter overeind, zodat hij het standbeeld beter kon zien. Een streep maanlicht viel over het starende gezicht.

Het was Kasper Krauwel. Zijn ogen waren opengesperd en zijn verstijfde handen hielden zijn camera voor zijn gezicht.

‘Versteend?’ fluisterde madame Plijster.

‘Ja,’ zei professor Anderling. ‘Maar als ik eraan denk... als Albus niet naar beneden was gegaan voor een kop warme chocola, wie weet wat er dan...’

Ze staarden naar Kasper. Plotseling boog Perkamentus zich voorover en wrikte de camera uit Kaspers stijve vingers.

‘Denk je dat hij een foto heeft kunnen maken van zijn aanvaller?’ zei professor Anderling gretig.

Perkamentus gaf geen antwoord, maar maakte de camera open.

‘Hemeltjelief!’ zei madame Plijster.

Er spoot een wolk van stoom uit de camera en zelfs drie bedden verderop rook Harry nog de bijtende geur van verbrand plastic.

‘Gesmolten,’ zei madame Plijster verbijsterd, ‘helemaal gesmolten...’

‘Wat heeft dat te betekenen, Albus?’ vroeg professor Anderling dringend.

‘Het betekent,’ zei Perkamentus, ‘dat de Geheime Kamer inderdaad weer open is.’

Madame Plijster sloeg haar hand voor haar mond en professor Anderling staarde Perkamentus aan.

‘Maar Albus... zonder twijfel... maar wie?’

‘De vraag is niet wie,’ zei Perkamentus, met een blik op Kasper, ‘de vraag is hoe...’

En te oordelen naar het weinige dat Harry van professor Anderlings beschaduwde gezicht kon zien, begreep ze dat net zomin als hij.