Hoofdstuk 14
Cornelis Droebel
Harry, Ron en Hermelien hadden altijd al geweten dat Hagrid een onfortuinlijke voorkeur had voor grote, monsterlijke wezens. Tijdens hun eerste jaar op Zweinstein had hij geprobeerd een draak te fokken in zijn houten huisje en ze zouden niet snel de reusachtige, driekoppige hond vergeten die hij ‘Pluisje’ had genoemd. Harry wist dat als Hagrid, toen hij jong was, had gehoord dat ergens in het kasteel een monster verborgen was, hij alles in het werk gesteld zou hebben om er een glimp van op te kunnen vangen.
Waarschijnlijk had hij het zielig gevonden dat het monster al zo lang opgesloten zat en vond hij het tijd worden dat het zijn vele poten eens kon strekken. Harry kon zich gemakkelijk voorstellen dat een dertienjarige Hagrid het beest een halsband en een riem probeerde om te doen. Maar hij wist ook zeker dat Hagrid nooit gewild zou hebben dat het monster iemand zou doden.
Harry wenste half en half dat hij er niet achter was gekomen hoe Vilijns dagboek werkte. Keer op keer moest hij van Ron en Hermelien opnieuw vertellen wat hij gezien had, tot hij het haast net zo zat was als de lange, tot niets leidende gesprekken die dan volgden.
‘Het zou kunnen dat Vilijn de verkeerde betrapt heeft,’ zei Hermelien. ‘Misschien werden de leerlingen aangevallen door een ander monster...’
‘Hoeveel monsters denk je dat er op Zweinstein rondlopen?’ vroeg Ron dof.
‘We wisten natuurlijk dat Hagrid van school was gestuurd,’ zei Harry mistroostig. ‘En nadat Hagrid eraf was getrapt, moeten die aanvallen zijn opgehouden, anders zou Vilijn geen onderscheiding hebben gekregen.’
Ron gooide het over een andere boeg.
‘Vilijn lijkt inderdaad op Percy - wie heeft hem gevraagd om Hagrid erbij te lappen?’
‘Maar dat monster had iemand vermoord, Ron,’ zei Hermelien.
‘En Vilijn moest terug naar een of ander Dreuzelweeshuis als ze Zweinstein zouden sluiten,’ zei Harry. ‘Ik kan het hem niet kwalijk nemen dat hij liever hier wilde blijven...’
Ron beet op zijn onderlip en zei toen aarzelend: ‘Jij liep Hagrid toch tegen het lijf in de Verdonkeremaansteeg, Harry?’
‘Hij wilde een doosje Vleesetend Slakkenkruit kopen,’ zei Harry snel.
Ze deden er het zwijgen toe. Na een lange stilte stelde Hermelien ten slotte weifelend de lastigste vraag van allemaal: ‘Vind je dat we het aan Hagrid moeten vragen?’
‘Hè ja, dat wordt een leuk bezoekje,’ zei Ron. ‘Hallo, Hagrid. Zeg, heb je de laatste tijd nog bloeddorstige, harige monsters losgelaten in het kasteel?’
Uiteindelijk besloten ze dat ze pas iets tegen Hagrid zouden zeggen als er nog een aanval plaatsvond en naarmate de dagen verstreken en Harry de mysterieuze stem niet meer hoorde, groeide de hoop dat ze hem nooit zouden hoeven vragen waarom hij precies van school was gestuurd. Het was al bijna vier maanden geleden dat Joost en Haast Onthoofde Henk waren Versteend en vrijwel iedereen scheen te denken dat de dader, wie het dan ook was, het bijltje er definitief bij had neergegooid. Foppe was zijn, ‘O Potter, ’t wordt steeds zotter’-liedje eindelijk beu geworden, Ernst Marsman vroeg Harry op een dag tijdens Kruidenkunde heel beleefd of hij de emmer met kwakende paddenstoelen wilde doorgeven en in maart hielden een paar Mandragora’s een luidruchtig en woest feestje in Kas Drie, wat professor Stronk heel gelukkig maakte.
‘Zodra ze proberen bij elkaar in de pot te kruipen, weten we dat ze volgroeid zijn,’ zei ze tegen Harry. ‘En dan kunnen we die arme mensen op de ziekenzaal weer tot leven wekken.’
Tijdens de paasvakantie hadden de tweedejaars wel andere dingen aan hun hoofd. Het was tijd om hun vakkenpakket te kiezen voor het derde jaar, iets wat Hermelien uiterst serieus nam.
‘Dat kan onze hele toekomst beïnvloeden,’ zei ze tegen Harry en Ron, terwijl ze lijsten met nieuwe vakken bestudeerden en hier en daar streepjes zetten.
‘Als ik Toverdranken maar kan laten vallen, vind ik alles best,’ zei Harry.
‘Vergeet het maar,’ zei Ron somber. ‘We moeten al onze oude vakken houden, anders had ik Verweer tegen de Zwarte Kunsten meteen geschrapt.’
‘Maar dat is heel belangrijk!’ zei Hermelien gechoqueerd.
‘Niet als Smalhart het geeft,’ zei Ron. ‘Het enige wat ik van hem geleerd heb, is dat je geen aardmannetjes moet loslaten.’
Marcel Lubbermans kreeg brieven van alle heksen en tovenaars in zijn familie, die hem allemaal verschillende adviezen gaven over de vakken die hij moest kiezen. Verward en nerveus las hij de lijstjes door, met zijn tong uit zijn mond en vroeg aan andere leerlingen of ze Voorspellend Rekenen moeilijker vonden klinken dan Leer der Oude Runen.
Daan Tomas, die net als Harry bij Dreuzels was opgegroeid, deed uiteindelijk zijn ogen maar dicht, prikte met zijn toverstok naar de lijst en koos de vakken die hij toevallig raakte. Hermelien vroeg niemand om raad, maar koos gewoon alles.
Harry glimlachte grimmig bij de gedachte aan de reactie van oom Herman en tante Petunia als hij zijn carrière als tovenaar met hen probeerde te bespreken. Niet dat hij het zonder goede raad hoefde te stellen: Percy Wemel wilde zijn ervaringen maar al te graag delen.
‘Het hangt er maar net van af wat je wilt, Harry,’ zei hij. ‘Het is nooit te vroeg om over je toekomst na te denken en daarom zou ik Waarzeggerij aanbevelen. Veel mensen vinden Dreuzelkunde een pretpakket, maar persoonlijk ben ik van mening dat tovenaars een gedegen kennis moeten hebben van de niet-magische gemeenschap, vooral als ze tijdens hun loopbaan veel met Dreuzels in aanraking zullen komen. Kijk maar naar mijn vader, die houdt zich constant met Dreuzelzaken bezig. Mijn broer Charlie is altijd meer een buitentype geweest en daarom heeft hij Verzorging van Fabeldieren gekozen. Kies waar je het beste in bent, Harry.’
Maar het enige waar hij echt goed in was, was Zwerkbal, vond Harry. Uiteindelijk koos hij dezelfde nieuwe vakken als Ron. Als hij er niets van bakte, had hij dan in elk geval een vriend die hem kon helpen.
De eerstvolgende Zwerkbalwedstrijd van Griffoendor was tegen Huffelpuf. Plank wilde per se dat de ploeg iedere avond na het eten trainde, zodat Harry eigenlijk alleen nog tijd had voor Zwerkbal en huiswerk. De trainingen werden echter wel steeds leuker, of in elk geval droger en toen hij op de zaterdagavond voor de wedstrijd naar zijn slaapzaal ging om zijn bezem weg te brengen, was hij ervan overtuigd dat Griffoendor nog nooit zo veel kans had gemaakt om de Zwerkbalcup te winnen.
Die opgewekte stemming duurde niet lang. Boven aan de trap naar de slaapzaal werd hij opgewacht door een paniekerige Marcel Lubbermans.
‘Harry - ik weet niet wie het gedaan heeft. Ik kwam binnen en ik zag -’
Met een angstige blik op Harry deed Marcel de deur open.
De inhoud van Harry’s hutkoffer was door de hele kamer gestrooid. Zijn gescheurde mantel lag op de grond, het beddengoed was van zijn hemelbed getrokken en de la was uit zijn nachtkastje gehaald en omgekeerd op de matras.
Harry liep met open mond naar zijn bed en stapte op een paar uitgescheurde pagina’s van Tripjes met Trollen.
Terwijl hij en Marcel de dekens weer op het bed deden, kwamen Ron, Daan en Simon binnen. Daan vloekte hard.
‘Wat is er gebeurd, Harry?’
‘Geen idee,’ zei Harry, maar Ron bekeek Harry’s gewaden. Alle zakken waren binnenstebuiten gekeerd.
‘Iemand zocht ergens naar,’ zei Ron. ‘Mis je iets?’
Harry begon zijn spullen op te rapen en weer in zijn hutkoffer te gooien. Pas toen hij het laatste boek van Smalhart in de koffer had gemikt, besefte hij wat er ontbrak.
‘Vilijns dagboek is verdwenen,’ zei hij zacht tegen Ron.
‘Wat?’
Harry gebaarde met zijn hoofd naar de deur van de slaapzaal en Ron volgde hem naar buiten. Haastig liepen ze de trap af naar de halflege leerlingenkamer van Griffoendor en gingen bij Hermelien zitten, die een boek las met de titel Oude Runen Eenvoudig Verklaard.
Hermelien was diep geschokt toen ze het hoorde.
‘Maar - alleen een Griffoendor kan dat boek gestolen hebben -verder kent niemand ons wachtwoord...’
‘Precies,’ zei Harry.
Toen ze de volgende ochtend wakker werden, scheen de zon en stond er een licht, verfrissend briesje.
‘Perfect Zwerkbalweertje!’ zei Plank enthousiast aan de tafel van Griffoendor, terwijl hij de borden van zijn spelers vollaadde met roerei. ‘Vooruit, Harry, niet zo sip! Je moet goed eten.’
Harry had naar de volgepakte tafel zitten staren en zich afgevraagd of de nieuwe eigenaar van Vilijns dagboek ertussen zat.
Hermelien had hem aangeraden om de diefstal aan te geven, maar daar voelde Harry weinig voor. Dan zou hij een leraar over het dagboek moeten vertellen en hoeveel mensen wisten nu nog waarom Hagrid vijftig jaar geleden van school was gestuurd? Hij had geen zin om dat allemaal weer op te rakelen.
Toen hij samen met Ron en Hermelien de Grote Zaal verliet om zijn Zwerkbalspullen te halen, kwam er voor Harry nog een zorg bij. Net toen hij zijn voet op de onderste trede van de marmeren trap had gezet, hoorde hij het weer: ‘Deze keer doden... laat me openrijten... verscheuren...’
Harry slaakte een kreet en Ron en Hermelien sprongen verschrikt opzij.
‘Die stem!’ zei Harry, die over zijn schouder keek. ‘Ik hoorde die stem weer - jullie niet?’
Ron schudde met grote ogen zijn hoofd, maar Hermelien sloeg met haar hand op haar voorhoofd.
‘Harry - ik geloof dat ik net iets begrepen heb! Ik moet even naar de bibliotheek!’
En ze holde vlug de trap op.
‘Wat begrijpt ze?’ zei Harry verstrooid. Hij keek nog steeds om zich heen, in een poging te bepalen waar de stem vandaan was gekomen.
‘Heel wat meer dan ik,’ zei Ron hoofdschuddend.
‘Maar waarom moet ze opeens naar de bibliotheek?’
‘Zo is Hermelien nou eenmaal,’ zei Ron schouderophalend. ‘Als je iets niet zeker weet, ga je naar de bieb.’
Harry bleef onzeker staan en probeerde de stem opnieuw te horen, maar er kwamen meer mensen de Grote Zaal uit, die luid pratend door de voordeuren naar buiten gingen, op weg naar het Zwerkbalstadion.
‘Ik zou maar opschieten als ik jou was,’ zei Ron. ‘Het is bijna elf uur - de wedstrijd begint zo.’
Harry holde naar de toren van Griffoendor, greep zijn Nimbus en voegde zich bij de menigte die op weg was naar het stadion, maar in gedachten was hij nog steeds in het kasteel, samen met die mysterieuze stem. Terwijl hij in de kleedkamer zijn vuurrode gewaad aantrok, was zijn enige troost dat iedereen nu in het stadion zat om de wedstrijd te zien.
De ploegen kwamen onder donderend applaus het veld op Olivier Plank steeg op voor een opwarmrondje om de doelpalen en madame Hooch liet de ballen los. De Huffelpufs, die in kanariegeel speelden, stonden met de koppen bij elkaar en namen nog gauw even hun tactiek door.
Net toen Harry op zijn bezem stapte, kwam professor Anderling half rennend, half lopend aanmarcheren over het veld, met een enorme paarse megafoon in haar hand.
Harry’s hart leek plotseling wel van ijs.
‘De wedstrijd is afgelast,’ riep professor Anderling door de megafoon tegen de volgepakte tribunes. Er klonk rumoerig gejoel en boegeroep. Een ontstelde Olivier Plank landde en rende naar professor Anderling, zonder van zijn bezem te stappen.
‘Maar professor!’ riep hij. ‘We moeten spelen... de cup... Griffoendor...’
Professor Anderling negeerde hem en riep door haar megafoon: ‘Alle leerlingen wordt verzocht zo snel mogelijk naar hun leerlingenkamers te gaan, waar de Hoofden van hun afdelingen meer informatie zullen verschaffen.’
Ze liet de megafoon zakken en wenkte Harry.
‘Jij kunt beter met mij meegaan, Potter...’
Harry, die zich afvroeg hoe ze hem in vredesnaam nu kon verdenken, zag hoe Ron zich losmaakte uit de protesterende menigte en naar hen toe rende toen ze op weg gingen naar het kasteel. Tot zijn verbazing protesteerde professor Anderling niet.
‘Ja, misschien kun jij ook beter meegaan, Wemel.’
Sommige van de leerlingen die om hen heen zwermden klaagden omdat de wedstrijd was afgelast, maar anderen keken ongerust. Harry en Ron volgden professor Anderling naar het kasteel. Ze liepen de marmeren trap op, maar deze keer niet naar het kantoor van een leraar.
‘Dit zal een schok voor jullie zijn, ben ik bang,’ zei professor Anderling verrassend vriendelijk terwijl ze in de richting van de ziekenzaal liepen. ‘Er is opnieuw iemand aangevallen... twee mensen, zelfs.’
Harry’s maag maakte een afschuwelijke salto. Professor Anderling deed de deur open en hij en Ron gingen naar binnen.
Madame Plijster boog zich over een vijfdejaars met lang, krullend haar. Harry zag dat het het meisje van Ravenklauw was dat ze per abuis hadden gevraagd hoe ze bij de leerlingenkamer van Zwadderich moesten komen. En in het bed daarnaast lag -
‘Hermelien!’ kreunde Ron.
Hermelien lag er volkomen roerloos bij, met glazige, starende ogen.
‘Ze zijn gevonden bij de bibliotheek,’ zei professor Anderling. ‘Jullie weten zeker niet wat dit te betekenen heeft? Dat lag naast hen...’
Ze liet een klein, rond spiegeltje zien.
Harry en Ron schudden hun hoofd en staarden naar Hermelien. ‘Ik breng jullie terug naar de toren van Griffoendor,’ zei professor Anderling somber. ‘Ik moet de leerlingen sowieso toespreken.’
‘Iedereen zorgt dat hij of zij om zes uur ’s avonds in de leerlingenkamer is. Na die tijd mag geen enkele leerling de toren nog verlaten. Jullie worden door leraren naar de lessen gebracht. Alle Zwerkbaltrainingen en wedstrijden zijn tot nader order afgelast. Er vinden ’s avonds geen activiteiten meer plaats.’
De Griffoendors in de leerlingenkamer luisterden zwijgend naar professor Anderling. Ze rolde het perkament waarvan ze had voorgelezen op en zei met enigszins gesmoorde stem: ‘Ik hoef er nauwelijks aan toe te voegen dat ik zelden zo van streek ben geweest. Er is grote kans dat de school gesloten wordt, tenzij de dader wordt gegrepen. Ik zou iedereen die denkt dat hij of zij meer weet over die aanvallen willen vragen om dat toch vooral aan mij te melden.’
Ze klom nogal moeizaam door het portretgat en de Griffoendors begonnen onmiddellijk te praten.
‘Er zijn nu twee Griffoendors aangevallen - en dan tel ik de geest van Griffoendor nog niet eens mee - een Ravenklauw en een Huffelpuf,’ zei Leo Jordaan, de vriend van Fred en George Wemel, tellend op zijn vingers.
‘Heeft dan niet één leraar gemerkt dat de Zwadderaars allemaal nog veilig zijn? Het is toch zo klaar als een klontje dat Zwadderich erachter zit, of niet soms? De Erfgenaam van Zwadderich, het monster van Zwadderich - waarom schoppen ze niet gewoon alle Zwadderaars van school?’ riep hij. Hier en daar knikten en klapten mensen.
Percy Wemel zat achter Leo, maar voor deze ene keer trappelde hij niet om ook een duit in het zakje te doen. Hij was bleek en ontredderd.
‘Percy verkeert in shocktoestand,’ zei George zacht tegen Harry. ‘Dat meisje van Ravenklauw - Patricia Hazelaar - is ook klassenoudste. Percy dacht dat dat monster nooit een klassenoudste zou durven aanvallen.’
Harry luisterde maar met een half oor. Hij kon het beeld van Hermelien die verstijfd in dat ziekenhuisbed lag, alsof ze van steen was, niet van zich af zetten. En als de dader niet snel gegrepen werd, stond hem een heel leven bij de Duffelingen te wachten. Marten Vilijn had Hagrid aangegeven omdat hij naar een Dreuzelweeshuis moest als de school gesloten werd en Harry begreep nu precies hoe hij zich gevoeld had.
‘Wat moeten we doen?’ fluisterde Ron in Harry’s oor. ‘Denk je dat ze Hagrid verdenken?’
‘We moeten met hem praten,’ zei Harry, terwijl hij een beslissing nam. ‘Ik kan niet geloven dat hij er deze keer achter zit, maar als hij het monster de vorige keer heeft vrijgelaten, weet hij in elk geval hoe we in de Geheime Kamer moeten komen en dat is een begin.’
‘Maar Anderling zei dat we in onze toren moeten blijven als we geen les hebben -’
‘Ik denk,’ zei Harry nog zachter, ‘dat het tijd wordt om de oude mantel van mijn vader weer te voorschijn te halen.’
Harry had maar één ding van zijn vader geërfd: een lange, zilverachtige Onzichtbaarheidsmantel. Het was hun enige kans om stiekem naar buiten te glippen en met Hagrid te praten zonder dat iemand er achterkwam. Ze gingen op de gebruikelijke tijd naar bed, wachtten tot Marcel, Daan en Simon uitgepraat waren over de Geheime Kamer en eindelijk in slaap waren gevallen, stonden toen weer op, kleedden zich aan en gooiden de mantel over zich heen.
De tocht door de donkere gangen was niet erg aangenaam. Harry, die wel vaker ’s nachts door het kasteel had gezworven, had het nog nooit zo druk meegemaakt na zonsondergang. Leraren, klassenoudsten en spoken patrouilleerden in paren door de gangen, naarstig speurend naar ongewone activiteiten. Ze droegen dan wel de Onzichtbaarheidsmantel, maar dat wilde niet zeggen dat ze geen geluid konden maken en er was een heel hachelijk moment toen Ron zijn teen stootte op een paar meter van de plaats waar Sneep de wacht hield. Gelukkig nieste Sneep op vrijwel hetzelfde moment dat Ron vloekte. Ze waren opgelucht toen ze eindelijk bij de eiken voordeuren waren, die ze heel voorzichtig opendeden.
Het was een heldere nacht, met een hemel vol sterren. Haastig liepen ze naar de verlichte ramen van Hagrids huisje en toen ze bij de voordeur waren, deden ze de mantel af.
Een paar tellen nadat ze geklopt hadden, gooide Hagrid de deur open en keken ze naar een gerichte kruisboog, terwijl Muil de wolfshond blafte op de achtergrond.
‘O,’ zei Hagrid, die de boog liet zakken en hen aanstaarde. ‘Wat motten jullie hier?’
‘Waar is die boog voor?’ zei Harry, terwijl ze naar binnen gingen.
‘Niks... niks,’ mompelde Hagrid. ‘Ik verwachtte eigenlijk... doet d’r niet toe... ga zitten... effe thee zetten...’
Hij scheen nauwelijks te weten waar hij mee bezig was. Hij doofde het vuur bijna toen hij water morste uit de ketel en zijn massieve hand gaf plotseling zo’n nerveuze ruk dat hij de theepot kapotsloeg.
‘Voel je je wel goed, Hagrid?’ zei Harry. ‘Heb je het gehoord van Hermelien?’
‘Ja, heb ik gehoord,’ zei Hagrid, met enigszins stokkende stem.
Hij keek steeds nerveus naar buiten. Hij gaf Harry en Ron grote bekers kokend water (hij was vergeten theezakjes in de pot te doen) en legde net een plak vruchtencake op een bord toen er hard op de deur werd geklopt.
Hagrid liet de vruchtencake vallen. Harry en Ron keken elkaar paniekerig aan, gooiden vlug de Onzichtbaarheidsmantel over zich heen en trokken zich terug in de hoek. Hagrid keek even of ze echt onzichtbaar waren, greep toen zijn kruisboog en gooide de voordeur weer open.
‘Goedenavond, Hagrid.’
Het was Perkamentus, die heel serieus keek. Hij kwam binnen en werd gevolgd door een tweede, vreemd uitziende man.
De vreemdeling was kort en dik, met verfomfaaid grijs haar en een bezorgd gezicht. Hij droeg een merkwaardige combinatie van kleren: een pak met krijtstreep, een vuurrode das, een lange zwarte mantel en paarse puntlaarzen. Hij had een lindegroene bolhoed onder zijn arm.
‘Dat is de baas van pa!’ fluisterde Ron. ‘Cornelis Droebel, de Minister van Toverkunst!’
Harry gaf Ron een por, om hem de mond te snoeren.
Hagrid was bleek en zweterig geworden. Hij plofte in een stoel neer en keek van Perkamentus naar Cornelis Droebel.
‘Vervelende toestand, Hagrid,’ zei Droebel nogal afgemeten. ‘Heel vervelende toestand. Moest wel komen.
Vier aanvallen op Dreuzelkinderen! Er zijn grenzen. Het Ministerie moet ingrijpen.’
‘Ik heb niks...’ zei Hagrid en hij keek Perkamentus smekend aan. ‘Professor Perkamentus, u weet dat ik echt niks...’
‘Ik wil nogmaals benadrukken dat Hagrid mijn volle vertrouwen geniet, Cornelis,’ zei Perkamentus, die Droebel fronsend aankeek.
‘Hoor eens, Albus,’ zei Droebel onbehaaglijk, ‘Hagrids verleden pleit tegen hem. Het Ministerie moet iets doen - het schoolbestuur heeft contact opgenomen.’
‘Ik herhaal dat Hagrid meenemen niets helpt, Cornelis,’ zei Perkamentus, met een gloed in zijn blauwe ogen die Harry nog nooit eerder had gezien.
‘Je moet het vanuit mijn standpunt bekijken,’ zei Droebel, die zenuwachtig met zijn bolhoed speelde. ‘Ik sta onder zware druk. Moet de buitenwacht laten zien dat er iets gebeurt. Als blijkt dat Hagrid er niets mee te maken had, komt hij gewoon weer terug en zand erover. Maar ik moet hem meenemen. Dat moet. Zou m’n plicht verzaken als ik niet -’
‘Meenemen?’ zei Hagrid trillend. ‘Waarheen?’
‘Echt niet voor lang,’ zei Droebel, Hagrids blik ontwijkend. ‘Geen straf, Hagrid. Gewoon een voorzorgsmaatregel. Als iemand anders wordt gepakt, word jij weer vrijgelaten, met onze verontschuldigingen...’
‘Toch niet naar Azkaban?’ zei Hagrid schor.
Voor Droebel antwoord kon geven, werd er opnieuw hard op de deur geklopt.
Perkamentus deed open. Het was nu Harry’s beurt om een por in zijn ribben te krijgen: hij had hoorbaar naar adem gesnakt.
Lucius Malfidus kwam Hagrids huisje binnen. Hij droeg een lange zwarte reismantel en had een kille, zelfvoldane glimlach op zijn gezicht. Muil begon te grommen.
‘Dus je bent er al, Droebel?’ zei hij goedkeurend. ‘Mooi zo, mooi zo.’
‘Wat mot dat hier?’ zei Hagrid woedend. ‘Vooruit, m’n huis uit!’
‘M’n beste kerel, geloof me als ik zeg dat ik echt niet voor m’n plezier in dit - eh, noemde je dit een huis? - ben,’ zei Lucius Malfidus schamper en hij liet zijn blik door het hutje gaan. ‘Toen ik arriveerde, zeiden ze dat ik het schoolhoofd hier kon vinden, meer niet.’
‘Wat wilde je met me bespreken, Lucius?’ zei Perkamentus, weliswaar beleefd maar nog steeds met die gloed in zijn blauwe ogen.
‘Ik vind het echt heel vervelend om je dit te moeten zeggen, Perkamentus,’ zei Malfidus loom en hij haalde een lange rol perkament uit zijn zak, ‘maar het schoolbestuur heeft besloten dat het tijd wordt dat je plaatsmaakt voor een ander. Hier heb ik een Schorsingsbevel - je zult zien dat het door alle twaalf bestuurders is ondertekend. We zijn helaas van mening dat je de zaak niet meer in de hand hebt. Hoeveel aanvallen zijn er inmiddels geweest? En vanmiddag weer twee, nietwaar? Als dat zo doorgaat, zijn er binnenkort geen Dreuzelkinderen meer over op Zweinstein en we weten allemaal wat een vreselijk verlies dat zou zijn voor de school.’
‘Nee, wacht eens even, Lucius,’ zei Droebel geschrokken. ‘Perkamentus schorsen... nee, nee... het laatste waar we op dit moment behoefte aan hebben...’
‘De aanstelling - of schorsing - van een schoolhoofd is een zaak van het schoolbestuur, Droebel,’ zei Malfidus gladjes. ‘En aangezien Perkamentus er niet in is geslaagd een einde te maken aan die aanvallen...’
‘Luister nou eens, Lucius!’ zei Droebel. Het zweet stond op zijn bovenlip. ‘Als Perkamentus geen einde kan maken aan die aanvallen - ik bedoel, wie dan wel?’
‘Dat staat nog te bezien,’ zei Malfidus met een nare grijns. ‘Maar aangezien alle twaalf bestuurders vóór hebben gestemd...’
Hagrid sprong overeind en zijn warrige zwarte haar streek tegen het plafond.
‘En hoeveel van die twaalf hebbie moeten bedreigen en chanteren voor ze tekenden, hè Malfidus?’ bulderde hij. ‘O jee, o jee. Die opvliegendheid van je brengt je nog eens in de problemen, Hagrid,’ zei Malfidus. ‘Als ik jou was, zou ik niet zo schreeuwen tegen de cipiers in Azkaban. Ik denk niet dat ze dat zullen waarderen.’
‘Jullie kennen Perkamentus niet ontslaan!’ schreeuwde Hagrid zo hard dat Muil de wolfshond piepend in zijn mand wegdook. ‘Als hij d’r niet meer is, maken die Dreuzelkinders helemaal geen schijn van kans meer! Nog effe en dan vallen de eerste dooien!’
‘Kalm, Hagrid!’ zei Perkamentus scherp. Hij keek Malfidus aan.
‘Als het bestuur wil dat ik opstap, ben ik daar uiteraard toe bereid, Lucius.’
‘Maar -’ stotterde Droebel.
‘Nee!’ gromde Hagrid.
De fonkelende blauwe ogen van Perkamentus bleven in de kille grijze ogen van Malfidus staren.
‘Jullie zullen echter merken,’ zei Perkamentus heel langzaam en duidelijk, zodat iedereen hem goed kon verstaan, ‘dat ik deze school pas werkelijk verlaten zal hebben als niemand me hier meer trouw is. Jullie zullen ook merken dat er op Zweinstein altijd hulp geboden zal worden aan degenen die daarom vragen.’
Harry was er eventjes bijna van overtuigd dat de blik van Perkamentus naar de hoek flitste waar hij en Ron zich schuilhielden.
‘Bewonderenswaardige gevoelens,’ zei Malfidus buigend. ‘We zullen allemaal je -eh -hoogst persoonlijke manier van leidinggeven missen, Albus. We kunnen alleen maar hopen dat je opvolger er desondanks in zal slagen om te voorkomen dat er - eh - dooien vallen.’
Hij liep naar de deur, deed die open en liet Perkamentus buigend uit. Droebel speelde met zijn bolhoed en wachtte op Hagrid, maar die bleef staan, haalde diep adem en zei bedachtzaam: ‘Als iemand meer te weten wil kommen, hoeven hun alleen maar de spinnen te volgen. Dan komen ze d’r wel! Da’s alles wat ik te zeggen heb.’
Droebel staarde hem verbijsterd aan.
‘Oké, ik ga al,’ zei Hagrid en hij trok zijn jas aan. Maar net toen hij naar buiten wilde gaan, bleef hij opnieuw staan en riep: ‘En iemand mot Muil te eten geven als ik weg ben.’
De deur sloeg met een klap dicht en Ron deed de Onzichtbaarheidsmantel af. ‘Nou zijn de rapen gaar!’ zei hij schor. ‘Geen Perkamentus meer! Dan kunnen ze de school net zo goed vanavond al sluiten. Als hij er niet meer is, wordt er elke dag iemand aangevallen.’
Muil huilde en begon aan de deur te krabbelen.