Hoofdstuk 9

De Tekens Aan De Wand

‘Wat gebeurt hier? Wat is er aan de hand?’

Waarschijnlijk aangetrokken door het geschreeuw van Malfidus, wrong Argus Vilder zich door de menigte. Plotseling zag hij mevrouw Norks hangen. Vol ontzetting sloeg hij zijn handen voor zijn gezicht en wankelde hij achteruit. ‘M’n kat! M’n kat! Wat is er met mevrouw Norks gebeurd?’ Zijn uitpuilende ogen zagen Harry.

Jij!’ krijste hij. ‘Jij!’ Jij hebt m’n kat vermoord! Je hebt haar vermoord! Maar nu ga je er zelf aan! Ik -’

Argus!’

Perkamentus kwam aanlopen, gevolgd door een paar andere leraren. Hij stapte om Harry, Ron en Hermelien heen en had mevrouw Norks binnen een paar tellen losgemaakt van de fakkelhouder.

‘Kom mee, Argus,’ zei hij tegen Vilder. ‘En jullie ook, meneer Potter, meneer Wemel, juffrouw Griffel.’

Smalhart deed gretig een stap naar voren.

‘Mijn kantoortje is vlakbij, professor -boven aan de trap - als u er gebruik van wilt maken -’

‘Dank je, Gladianus,’ zei Perkamentus.

De zwijgende leerlingen gingen opzij om hen door te laten. Smalhart liep opgewonden en gewichtig achter Perkamentus aan, gevolgd door professor Anderling en Sneep.

Toen ze het donkere kantoortje van Smalhart binnengingen, bewoog er van alles aan de muren; Harry zag verscheidene fotografische Smalharten gauw wegduiken, met krulspelden in hun haar. De echte Smalhart stak de kaarsen op zijn bureau aan en deed een stapje achteruit. Perkamentus legde mevrouw Norks op het glimmend geboende blad en begon haar te onderzoeken. Harry, Ron en Hermelien keken elkaar nerveus aan, schuifelden naar stoelen die buiten de kring van kaarslicht stonden en wachtten af.

Het puntje van Perkamentus’ lange, kromme neus zweefde een paar centimeter boven de vacht van mevrouw Norks. Hij bestudeerde haar aandachtig door zijn halve-maans-brilletje en zijn lange vingers voelden en porden zacht. Professor Anderling stond bijna even dicht over de kat gebogen, met half toegeknepen ogen. Sneep stond achter hen, in de schaduw, met een merkwaardige uitdrukking op zijn gezicht; het was alsof hij moeite moest doen om niet te glimlachen. Smalhart drentelde om het bureau heen en deed suggesties.

‘Het is duidelijk dat ze gedood is door een vloek - waarschijnlijk de Metamorfotiaanse Marteling. Die heb ik zo vaak zien gebruiken. Doodzonde dat ik niet in de buurt was, ik ken de tegenvloek die haar gered zou kunnen hebben...’

Smalharts opmerkingen werden onderbroken door het droge, gierende gesnik van Vilder. Hij zat slap en verslagen naast het bureau en kon niet naar mevrouw Norks kijken. Ondanks het feit dat Harry hem niet mocht, had hij toch een beetje medelijden met hem, maar lang niet zo veel medelijden als met zichzelf. Als Perkamentus de beschuldigingen van Vilder geloofde, werd hij vrijwel zeker van school gestuurd.

Perkamentus fluisterde nu vreemde woorden en tikte met zijn toverstaf op mevrouw Norks, maar er gebeurde niets; ze bleef eruitzien alsof ze was opgezet.

‘...ik herinner me iets soortgelijks in Ouagadougou,’ zei Smalhart. ‘Een hele reeks incidenten. Het volledige verhaal staat in mijn autobiografie; gelukkig kon ik de inwoners voorzien van amuletten die direct verlichting boden...’

De foto’s van Smalhart knikten instemmend. Eentje was vergeten zijn haarnetje af te doen.

Uiteindelijk kwam Perkamentus overeind.

‘Ze is niet dood, Argus,’ zei hij zacht.

Smalhart, die net het aantal moorden dat hij verijdeld had opsomde, deed er abrupt het zwijgen toe.

‘Niet dood?’ kraste Vilder, en hij keek door zijn vingers naar mevrouw Norks. ‘Maar waarom is ze dan zo - zo stijf en star?’

‘Ze is Versteend,’ zei Perkamentus (‘Aha! Dacht ik het niet!’ zei Smalhart). ‘Maar ik heb geen idee hoe...’

‘Vraag dat maar aan hem!’ krijste Vilder, die zijn vlekkerige, betraande gelaat naar Harry wendde.

‘Dit kan onmogelijk het werk zijn van een tweedejaars,’ zei Perkamentus. ‘Alleen geavanceerde Duistere Magie -’

‘Hij heeft het gedaan! Hij heeft het gedaan!’ siste Vilder en zijn kwabbige gezicht liep paars aan. ‘U heeft toch zelf gezien wat hij op de muur heeft geschreven? Hij heeft - in m’n kantoortje - hij weet dat ik - dat ik -’ Het gezicht van Vilder trok krampachtig. ‘Hij weet dat ik een Snul ben!’ besloot hij.

‘Ik heb mevrouw Norks met geen vinger aangeraakt!’ riep Harry. Hij besefte onbehaaglijk dat iedereen hem aanstaarde, inclusief de Smalharten op de foto’s. ‘En ik weet niet eens wat een Snul is.’

‘Smoesjes!’ snauwde Vilder. ‘Hij heeft die brief van Snelspreuk gezien!’

‘Mag ik iets zeggen, professor?’ zei Sneep vanuit de schaduwen en Harry’s bange voorgevoelens werden nog sterker; hij wist zeker dat, wat Sneep ook zou zeggen, het niet in zijn voordeel zou zijn.

‘Misschien waren Potter en zijn kameraadjes gewoon op het verkeerde moment op de verkeerde plaats,’ zei hij met een schamper trekje om zijn mond, alsof hij dat betwijfelde. ‘Maar we zitten wel met een aantal verdachte omstandigheden. Wat deden ze überhaupt op die gang? Waarom waren ze niet op het feestmaal?’

Harry, Ron en Hermelien begonnen alle drie tegelijk te vertellen over het Sterfdagfeestje, ‘...wel honderden geesten kunnen bevestigen dat wij er waren -’

‘Maar waarom zijn jullie na afloop niet naar de Grote Zaal gegaan?’ zei Sneep en zijn zwarte ogen glitterden in het kaarslicht. ‘Waarom gingen jullie naar die gang?’

‘Omdat - omdat -’ zei Harry met bonzend hart; hij besefte dat het heel vreemd zou klinken als hij zei dat hij naar die gang was geleid door een ongrijpbare stem die alleen hij kon horen. ‘Omdat we moe waren en naar bed wilden,’ besloot hij.

‘Zonder eten?’ zei Sneep, met een triomfantelijke glimlach op zijn hologige gezicht. ‘Volgens mij serveren geesten op hun feestjes geen hapjes die geschikt zijn voor levenden.’

‘We hadden geen honger,’ zei Ron, wiens maag keihard rommelde.

Sneeps onaangename glimlach werd breder.

‘Ik krijg sterk de indruk dat Potter niet de volledige waarheid vertelt, professor Perkamentus,’ zei hij. ‘Misschien is het een goed idee om hem bepaalde voorrechten af te nemen tot hij bereid is wel het hele verhaal te vertellen. Persoonlijk vind ik dat hij uit de Zwerkbalploeg van Griffoendor moet worden gezet tot hij inziet dat het beter is om eerlijk te zijn.’

‘Kom nou toch, Severus,’ zei professor Anderling scherp, ik zie geen enkele reden om die jongen te verbieden Zwerkbal te spelen. Tenslotte is die kat niet op haar kop geslagen met een bezemsteel. We hebben absoluut geen bewijs dat Potter iets verkeerds heeft gedaan.’

Perkamentus keek Harry doordringend aan met zijn fonkelende, lichtblauwe ogen en Harry had het gevoel dat hij werd doorgelicht.

‘Onschuldig tot het tegendeel is bewezen, Severus,’ zei hij gedecideerd.

Sneep keek woedend, net als Vilder.

‘M’n kat is Versteend!’ krijste hij, met uitpuilende ogen. ‘Ik wil dat er iemand wordt gestraft!’

‘We kunnen haar genezen, Argus,’ zei Perkamentus geduldig. ‘Madame Stronk heeft een aantal Mandragora’s weten te bemachtigen. Zodra die volgroeid zijn, laat ik een toverdrank bereiden die mevrouw Norks weer tot leven zal wekken.’

‘Doe ik wel even,’ viel Smalhart hem in de rede. ‘Dat heb ik al zó vaak gedaan, ik zou in m’n slaap nog een Vitaliserende Alruindrank kunnen brouwen -’

‘Neem me niet kwalijk,’ zei Sneep ijzig, ‘maar volgens mij ben ik hier de leraar Toverdranken.’

Er viel een pijnlijke stilte.

‘Jullie kunnen gaan,’ zei Perkamentus tegen Harry, Ron en Hermelien.

Ze gingen, zo snel als ze maar konden zonder te rennen. Toen ze op de verdieping boven die van Smalharts kantoortje waren, gingen ze een leeg, donker klaslokaal binnen en deden de deur zachtjes dicht. Harry tuurde naar de schimmige gezichten van zijn vrienden.

‘Had ik het moeten zeggen van die stem?’

‘Nee,’ zei Ron meteen. ‘Stemmen horen die niemand anders kan horen is geen goed teken, zelfs niet in de toverwereld.’

Toen hij de toon hoorde waarop Ron dat zei vroeg Harry: ‘Maar jullie geloven me wel?’

‘Ja, natuurlijk,’ zei Ron vlug. ‘Maar - je moet toegeven dat het vreemd is...’

‘Ik weet dat het vreemd is,’ zei Harry. ‘Die hele toestand is vreemd. En wat betekende die boodschap eigenlijk? De Kamer is Geopend... wat moet dat voorstellen?’

‘Het komt me vaag bekend voor,’ zei Ron langzaam. ‘Volgens mij heeft iemand me ooit eens verteld over een geheime kamer op Zweinstein... Bill, misschien...’

‘En wat is een Snul in vredesnaam?’ zei Harry. Tot zijn verbazing grinnikte Ron zacht.

‘Nou - eigenlijk is het niet grappig - maar omdat het Vilder is... een Snul is iemand die geboren is in een tovenaarsfamilie, maar die zelf geen toverkracht heeft. Min of meer het tegenovergestelde van tovenaars uit Dreuzelgezinnen, alleen zijn Snullen zeldzaam. Als Vilder wil leren toveren met behulp van zo’n cursus van Snelspreuk, heb je grote kans dat hij inderdaad een Snul is. Dat zou een hoop dingen verklaren. Bij voorbeeld waarom hij zo’n hekel aan de leerlingen heeft.’ Ron grijnsde tevreden. ‘Hij is verbitterd.’

Ergens sloeg een klok.

‘Middernacht,’ zei Harry. ‘Laten we naar bed gaan, voor Sneep langskomt en ons voor iets anders te grazen neemt.’

Een paar dagen lang kon de school nergens anders over praten dan de aanval op mevrouw Norks. Vilder zorgde ervoor dat de leerlingen dat niet vergaten door constant te patrouilleren op de plek waar ze Versteend was, alsof de dader misschien terug zou komen. Harry had gezien dat hij de tekst op de muur probeerde weg te poetsen met ‘Madame Reina’s Magische Multivlekkenverwijderaar’, maar zonder resultaat; de woorden glommen nog net zo helder als eerst. Als Vilder niet bezig was de plaats van de misdaad te bewaken, sloop hij met rode ogen door de gangen of greep hij nietsvermoedende leerlingen bij hun kladden, die hij straf probeerde te geven voor dingen zoals ‘te hard ademen’ en ‘blij kijken’.

Ginny Wemel was diep geschokt door wat mevrouw Norks was overkomen. Volgens Ron was ze dol op katten.

‘Maar je had mevrouw Norks nog niet echt leren kennen,’ probeerde Ron haar op te beuren. ‘Zonder haar zijn we beter af, echt.’ Ginny’s onderlip trilde. ‘Dit soort dingen gebeurt gelukkig niet vaak op Zweinstein,’ verzekerde Ron haar. ‘Ze krijgen de halvegare die het gedaan heeft zo te pakken en dan trappen ze hem eruit. Ik hoop alleen dat hij nog even tijd heeft om Vilder te Verstenen voor hij van school wordt gestuurd. Geintje!’ voegde hij er haastig aan toe toen Ginny verbleekte.

De aanval had ook Hermelien niet onberoerd gelaten. Ze zat sowieso al vaak met haar neus in de boeken, maar nu deed ze vrijwel niets anders meer. Harry en Ron kregen nauwelijks antwoord als ze vroegen waar ze mee bezig was en pas de volgende woensdag kwamen ze daarachter.

Harry moest na Toverdrankles nablijven van Sneep om kokerwormen van de tafeltjes te schrapen. Na vlug iets gegeten te hebben ging hij naar boven, want hij had met Ron afgesproken in de bibliotheek. Hij zag Joost Flets-Frimel, de jongen van Huffelpuf die hij met Kruidenkunde had ontmoet, aankomen door de gang en had net zijn mond opengedaan om hallo te zeggen toen Joost hem ook zag en rechtsomkeert maakte.

Ron zat achter in de bibliotheek en was bezig zijn huiswerk voor Geschiedenis van de Toverkunst na te meten. Professor Kist had om een één meter lang opstel over ‘De Middeleeuwse Europese Tovenaarsraad’ gevraagd.

‘Niet te geloven! Ik kom nog twintig centimeter te kort...’ zei Ron woedend. Hij liet het perkament los, dat direct weer oprolde. ‘Hermelien heeft een meter vijftig en die heeft een piepklein handschrift!’

‘Waar is ze?’ zei Harry, die het meetlint pakte en zijn eigen huiswerk uitrolde.

‘Daar ergens,’ zei Ron en hij wees op de boekenkasten. ‘Ze zoekt een of ander boek. Volgens mij probeert ze de hele bieb nog voor Kerstmis uit te lezen.’

Harry vertelde hoe Joost Flets-Frimel de benen had genomen toen hij hem zag.

‘Waar maak je je druk om? Ik vond hem een idioot,’ zei Ron, terwijl hij er druk op los krabbelde en zijn handschrift zo groot mogelijk maakte. ‘Al dat geleuter over hoe fantastisch Smalhart wel niet is -’

Op dat moment kwam Hermelien tussen de boekenkasten vandaan. Ze leek nogal kribbig, maar was eindelijk bereid om te praten.

Alle exemplaren van Een Beknopte Beschrijving van Zweinstein zijn uitgeleend,’ zei ze en ze ging naast Harry en Ron zitten. ‘En er is een wachtlijst van twee weken. Ik wou dat ik m’n eigen exemplaar niet thuis had gelaten, maar dat kreeg ik niet meer in m’n hutkoffer, met al die boeken van Smalhart.’

‘Waarom wil je het zo graag hebben?’ vroeg Harry.

‘Om dezelfde reden waarom al die andere mensen het willen hebben,’ zei Hermelien. ‘Om de legende van de Geheime Kamer te kunnen lezen.’

‘Wat is die legende dan?’ zei Harry vlug. ‘Dat is het nou juist. Dat weet ik niet meer,’ zei Hermelien, die op haar onderlip beet. ‘En ik kan het verhaal nergens anders vinden -’

‘Hermelien, mag ik jouw huiswerk even doorlezen?’ zei Ron wanhopig en hij keek op zijn horloge.

‘Nee,’ zei Hermelien, plotseling streng. ‘Je hebt tien dagen de tijd gehad om zelf iets te schrijven.’

‘Ik hoef nog maar vijf centimeter. Toe nou...’

De bel ging en Ron en Hermelien liepen kibbelend voor Harry uit naar het geschiedenislokaal.

Geschiedenis van de Toverkunst was hun saaiste vak en het enige dat werd gegeven door een geest, professor Kist. Het meest opwindende wat er ooit in zijn lokaal gebeurde, was als hij binnen kwam zweven door het schoolbord. Hij was stokoud en verschrompeld en veel mensen zeiden dat hij niet eens gemerkt had dat hij dood was. Hij was op een dag gewoon opgestaan om les te geven en had zijn lichaam achtergelaten in een stoel bij de haard in de leraarskamer; sindsdien waren zijn lessen nooit meer een steek veranderd.

Vandaag was even slaapverwekkend als altijd. Professor Kist sloeg zijn aantekeningen open en begon die voor te lezen, monotoon en neuzelend, als een oude stofzuiger, tot vrijwel iedereen in een soort diepe bewusteloosheid verkeerde en af en toe net lang genoeg ontwaakte om een naam of een jaartal op te schrijven voor ze weer in slaap sukkelden. Hij had al een halfuur gepraat toen er plotseling iets unieks gebeurde: Hermelien stak haar hand op.

Professor Kist, die een dodelijk saaie verhandeling over het Internationale Tovenaarscongres van afstak, keek verbijsterd op.

‘Ja, juffrouw - eh -?’

‘Griffel, professor. Ik vroeg me af of u ons misschien iets kon vertellen over de Geheime Kamer,’ zei Hermelien met heldere stem. Daan Tomas, die met openhangende mond uit het raam had zitten staren, schrok wakker uit zijn trance; Belinda Broom hief haar hoofd op uit haar armen en Marcels elleboog gleed van zijn tafeltje.

Professor Kist knipperde met zijn ogen.

‘Mijn vak is Geschiedenis van de Toverkunst,’ zei hij met zijn gortdroge, pieperige stem. ‘Ik hou me bezig met feiten, juffrouw Griffel, niet met mythen of legenden.’ Hij schraapte zijn keel, met een geluid alsof er een krijtje doormidden brak en vervolgde: ‘In september van dat jaar besloot een subcomité van Sardijnse tovenaars -’

Hakkelend deed hij er het zwijgen toe. Hermeliens hand priemde opnieuw in de lucht.

‘Juffrouw Greppel?’

‘Maar zijn legenden niet altijd gebaseerd op feiten, professor?’

Professor Kist staarde haar zo verbaasd aan dat Harry ervan overtuigd was dat hij nog nooit eerder in de rede was gevallen door een leerling, levend of dood.

‘Tja,’ zei professor Kist langzaam, ‘misschien zou je dat inderdaad kunnen stellen, ja.’ Hij keek Hermelien aan alsof hij nog nooit een leerling had gezien. ‘Maar de legende waar u op doelt is zo’n sensationeel en zelfs potsierlijk verhaal...’

De hele klas hing nu echter aan de lippen van professor Kist. Hij staarde vaag naar de gretige gezichten en Harry zag dat hij volkomen uit het veld was geslagen door die ongewone belangstelling.

‘Nou, vooruit dan,’ zei hij langzaam. ‘Eens kijken... de Geheime Kamer... Jullie weten uiteraard dat Zweinstein meer dan duizend jaar geleden werd gesticht - de precieze datum is onzeker - door de vier grootste heksen en tovenaars van die tijd. De vier afdelingen van onze school zijn naar hen vernoemd: Goderic Griffoendor, Helga Huffelpuf, Rowena Ravenklauw en Zalazar Zwadderich. Samen bouwden ze dit kasteel, ver van nieuwsgierige Dreuzelogen, want in die tijd werd magie gevreesd door het gepeupel en stonden heksen en tovenaars overal aan vervolging bloot.’

Hij zweeg even, staarde dof door het lokaal en vervolgde: ‘Een paar jaar werkten de stichters harmonieus samen. Ze zochten kinderen die tekenen van tovertalent vertoonden en brachten die naar het kasteel om onderwezen te worden. Maar toen ontstond er onenigheid. Er groeide een kloof tussen Zwadderich en de anderen. Zwadderich stond een restrictiever toelatingsbeleid voor. Hij vond dat onderwijs in de toverkunst beperkt moest blijven tot de oude, zuiver magische families en was tegen het toelaten van leerlingen van Dreuzelouders, die hij onbetrouwbaar vond. Na een tijdje volgde een ernstig conflict tussen Zwadderich en Griffoendor en verliet Zwadderich de school.’

Professor Kist zweeg weer even en tuitte zijn lippen. Hij leek net een rimpelige oude schildpad.

‘Voor dat deel van het verhaal bestaan betrouwbare historische bronnen,’ zei hij, ‘maar die eerlijke feiten zijn helaas naar de achtergrond verdrongen door de belachelijke legende van de Geheime Kamer. Volgens de mythe bouwde Zwadderich een verborgen kamer in het kasteel en wist alleen hij van het bestaan van die ruimte. Zwadderich zou die Geheime Kamer verzegeld hebben, zodat hij pas geopend kon worden als zijn eigen, ware erfgenaam op school arriveerde. Alleen die erfgenaam kan het zegel verbreken, de Kamer openen, de gruwel die hij bevat ontketenen en die gebruiken om de school te zuiveren van hen die het niet waardig zijn om magie te mogen leren.’

Er viel een stilte toen professor Kist was uitgesproken, maar niet de slaperige stilte die gewoonlijk in zijn lokaal heerste. De leerlingen staarden hem onbehaaglijk aan en hoopten op meer. Professor Kist leek geïrriteerd.

‘Flauwekul, natuurlijk,’ zei hij. ‘De school is talloze malen onderzocht, door de meest geleerde heksen en tovenaars, om te zien of er inderdaad zo’n kamer bestaat, maar er is nooit iets gevonden. Het is maar een verhaal, een fabeltje om goedgelovige mensen bang te maken.’

Hermelien had haar hand weer opgestoken.

‘Professor -wat bedoelt u precies met “de gruwel die hij bevat”?’

‘Dat zou een of ander monster zijn, dat alleen de erfgenaam van Zwadderich kan beheersen,’ zei professor Kist met zijn droge, dunne stemmetje. De leerlingen keken elkaar nerveus aan. ‘Ik zeg toch, dat bestaat niet!’ zei professor Kist, die zijn aantekeningen doorbladerde. ‘Er is geen Kamer en geen monster.’

‘Maar professor,’ zei Simon Filister, ‘als de Kamer alleen geopend kan worden door de erfgenaam van Zwadderich, is het toch logisch dat niemand anders hem kan vinden?’

‘Onzin, Fluister,’ zei professor Kist geërgerd. ‘Als een lange reeks schoolhoofden die ruimte niet heeft kunnen vinden -’

‘Misschien moet je wel Duistere Magie gebruiken om hem te kunnen openen,’ piepte Parvati Patil.

‘Alleen omdat een tovenaar geen Duistere Magie gebruikt, wil dat nog niet zeggen dat hij die niet kan gebruiken, juffrouw Paskwil,’ beet professor Kist haar toe. ‘Ik herhaal, tovenaars zoals Perkamentus -’

‘Misschien moet je wel afstammen van Zwadderich en kon Perkamentus daarom niet -’ begon Daan Tomas, maar het geduld van professor Kist was op.

‘Genoeg!’ zei hij scherp. ‘Het is een mythe! Die Kamer bestaat niet! Er is niet het minste of geringste bewijs dat Zwadderich zelfs maar een geheime bezemkast heeft gebouwd! Ik betreur het dat ik jullie zo’n dwaas verhaal heb verteld. En laten we ons nu weer bezighouden met geschiedenis, met onweerlegbare, geloofwaardige, controleerbare feiten!’

En nog geen vijf minuten later staarde de hele klas weer glazig voor zich uit.

‘Ik heb altijd al geweten dat Zalazar Zwadderich een perverse oude gek was,’ zei Ron tegen Harry en Hermelien, toen ze zich na de les door de overvolle gangen wrongen om hun tassen weg te zetten voor ze gingen eten. ‘Maar ik wist niet dat hij met dat geleuter over zuiver bloed begonnen was. Al kreeg ik geld toe, dan zou ik nog niet op zijn afdeling willen zitten. Echt, als de Sorteerhoed mij bij Zwadderich had ingedeeld, had ik de eerste de beste trein naar huis genomen...’

Hermelien knikte vurig, maar Harry deed er het zwijgen toe. Hij had een onaangenaam, hol gevoel in zijn maag.

Harry had nooit aan Ron en Hermelien verteld dat de Sorteerhoed ernstig had overwogen om hem bij Zwadderich in te delen. Glashelder hoorde hij het kleine stemmetje dat in zijn oor had gefluisterd toen hij een jaar geleden de hoed had opgezet.

‘Je zou grootse dingen kunnen doen, weet je. Het zit allemaal in je hoofd en Zwadderich zou je helpen om groot te worden, dat staat vast...’

Maar Harry, die toen al wist dat Zwadderich veel duistere heksen en tovenaars afleverde, had wanhopig gedacht: ‘Niet in Zwadderich!’ en uiteindelijk had de hoed gezegd: ‘Nou, als je het echt zeker weet... houden we het maar op Griffoendor...’

Terwijl ze tegen de mensenstroom inliepen, kwam Kasper Krauwel voorbij.

‘Hoi, Harry!’

‘Hallo, Kasper,’ zei Harry werktuiglijk.

‘Harry - Harry -een jongen bij mij in de klas zei dat jij -’

Maar Kasper was zo klein dat hij door de menigte werd meegesleurd naar de Grote Zaal; ze hoorden hem nog even: ‘Tot ziens, Harry!’ piepen en toen was hij verdwenen.

‘Wat zegt een jongen bij hem in de klas over jou?’ vroeg Hermelien.

‘Waarschijnlijk dat ik de erfgenaam van Zwadderich ben,’ zei Harry, wiens maag nog ietsje holler werd toen hij zich herinnerde hoe angstig Joost Flets-Frimel rechtsomkeert had gemaakt toen hij hem had gezien.

‘De mensen geloven hier alles,’ zei Ron vol walging.

Het werd minder druk en ze konden ongestoord de volgende trap op lopen.

‘Denk je echt dat die Geheime Kamer bestaat?’ vroeg Ron aan Hermelien.

‘Ik weet niet,’ zei ze fronsend. ‘Perkamentus kon mevrouw Norks niet genezen en daarom denk ik dat ze misschien is aangevallen door iets - iets dat niet menselijk is.’

Terwijl ze dat zei gingen ze de hoek om en stonden ze aan het begin van de gang waar de aanval had plaatsgevonden. Het zag er nog net zo uit als op die avond, alleen hing er geen stijve kat meer aan de fakkelhouder en stond er een stoel tegen de muur onder de tekst De Kamer is Geopend.

‘Daar heeft Vilder de wacht gehouden,’ mompelde Ron.

Ze keken elkaar aan. De gang was uitgestorven.

‘Het kan geen kwaad om even te kijken,’ zei Harry, die zijn tas neerzette en zich op handen en knieën liet zakken, zodat hij rond kon kruipen op zoek naar aanwijzingen.

‘Schroeiplekken!’ zei hij. ‘Hier- en hier -’

‘Moet je dit zien!’ zei Hermelien. ‘Dat is gek...’

Harry stond op en liep naar het raam naast de geschilderde waarschuwing. Hermelien wees op het bovenste ruitje, waar wel twintig spinnen rondkrioelden, die zich blijkbaar door een klein barstje in het glas probeerden te wurmen. Een lange, zilveren draad bengelde als een touw omlaag, alsof ze die allemaal hadden gebruikt om omhoog te klimmen in hun haast om te ontsnappen.

‘Heb je spinnen zich ooit zo zien gedragen?’ vroeg Hermelien verbaasd.

‘Nee,’ zei Harry. ‘Jij wel, Ron? Ron?’

Hij keek om. Ron stond op een paar meter afstand en onderdrukte blijkbaar de aandrang om de benen te nemen. ‘Wat is er?’ vroeg Harry.

‘Ik - hou - niet - van - spinnen,’ zei Ron gespannen.

‘Daar heb ik nooit iets van gemerkt,’ zei Hermelien, Ron verbaasd aankijkend. ‘Je hebt zo vaak spinnen gebruikt voor toverdrankjes...’

‘Dood vind ik ze niet erg,’ zei Ron, die zijn blik zorgvuldig afgewend hield van het raam. ‘ik hou alleen niet van de manier waarop ze zich bewegen...’

Hermelien giechelde.

‘Het is niet grappig,’ zei Ron nijdig. ‘Toen ik drie was, heeft Fred m’n - m’n teddybeer in een smerige grote spin veranderd, omdat ik z’n speelgoedbezem kapot had gemaakt, als je het zo nodig moet weten. Jij zou ook een hekel hebben aan spinnen als je rustig met je beertje had gezeten en die plotseling te veel poten had gehad en...’

Hij deed er huiverend het zwijgen toe. Hermelien moest nog steeds moeite doen om niet te lachen en om een ander onderwerp aan te snijden zei Harry: ‘Weten jullie nog dat de vloer nat was? Waar kwam dat water vandaan? Iemand heeft het opgedweild.’

‘Dat lag ongeveer hier,’ zei Ron, die zichzelf voldoende in bedwang kreeg om langs de stoel van Vilder te lopen en te wijzen. ‘Bij die deur.’

Hij wilde de koperen knop pakken, maar trok abrupt zijn hand terug, alsof hij zich gebrand had. ‘Wat is er?’ vroeg Harry.

‘Mogen we niet komen,’ zei Ron kortaf. ‘Dat is een meisjes-wc.’

‘O, daar is toch niemand, Ron,’ zei Hermelien, die opstond en naar hen toe liep. ‘Dat is de wc van Jammerende Jenny. Vooruit, laten we even kijken.’

Ze negeerde het grote bord met Defect en deed de deur open.

Het was de meest troosteloze en sombere wc die Harry ooit had gezien. Onder een grote, gebarsten en gevlekte spiegel hing een rij gehavende stenen wastafels. De vloer was vochtig en weerkaatste het doffe licht van een paar flakkerende kaarsstompjes: de houten deuren van de toiletten waren gebladderd en gekrast en eentje hing van zijn scharnieren.

Hermelien legde haar vinger tegen haar lippen en liep naar het laatste hokje. ‘Hallo, Jenny,’ zei ze. ‘Hoe is het ermee?’

Harry en Ron gingen ook kijken. Jammerende Jenny dreef boven de stortbak en pulkte aan een puist op haar kin.

‘Dit is een meisjes-wc,’ zei ze, met een achterdochtige blik op Harry en Ron. ‘Dat zijn geen meisjes.’

‘Nee,’ beaamde Hermelien. ‘Ik wilde ze alleen even laten zien hoe - eh - hoe leuk het hier is.’

Ze gebaarde vaag naar de groezelige spiegel en de klamme vloer.

‘Vraag eens of ze iets gezien heeft,’ zei Harry zacht tegen Hermelien.

‘Wat fluister je daar?’ zei Jenny, die hem aankeek.

‘Niks,’ zei Harry vlug. ‘We wilden alleen vragen -’

‘Ik wou dat mensen niet steeds stiekem fluisterden achter m’n rug!’ zei Jenny huilerig, ‘ik heb ook gevoelens, hoor, ook al ben ik dan dood.’

‘Niemand wil je van streek maken, Jenny,’ zei Hermelien. ‘Harry vroeg alleen -’

‘Niemand wil me van streek maken! Dat is een goeie!’ jammerde Jenny. ‘M’n hele leven hier was één grote ramp en nu komen jullie ook m’n dood nog verpesten!’

‘We wilden alleen vragen of je laatst misschien iets vreemds hebt gezien,’ zei Hermelien vlug. ‘Met Halloween is er vlak voor je voordeur een kat aangevallen.’

‘Heb je die avond hier iemand gezien?’ zei Harry.

‘Daar heb ik niet op gelet,’ zei Jenny dramatisch. ‘Ik was zo over m’n toeren door wat Foppe had gezegd dat ik terugging naar m’n wc en zelfmoord probeerde te plegen. Maar toen bedacht ik natuurlijk dat ik - dat ik -’

‘Dat je al dood was,’ zei Ron behulpzaam.

Met een tragische snik steeg Jenny op, draaide zich om, dook met haar hoofd voorover in de wc-pot zodat ze allemaal natgespetterd werden en verdween uit het zicht; te oordelen naar haar gedempte gejammer had ze zich ergens in de afvoerpijp teruggetrokken.

Harry en Ron staarden met open mond naar de wc, maar Hermelien haalde vermoeid haar schouders op en zei: ‘Echt, dat was bijna vrolijk voor Jenny’s doen. Vooruit, laten we gaan.’

Harry had de deur nauwelijks achter zich dichtgetrokken en Jenny’s gorgelende gesnik afgekapt toen er een luide stem klonk en ze een sprongetje maakten van schrik.

‘RON!’

Percy Wemel was boven aan de trap blijven staan. Zijn klassen-oudstebadge glom en hij staarde hen geschokt aan.

‘Dat is een meisjes-wc!’ bracht hij moeizaam uit. ‘Wat deden jullie -’

‘Gewoon even rondkijken,’ zei Ron achteloos. ‘Je weet wel, op zoek naar aanwijzingen...’

Percy leek op te zwellen, op een manier die Harry sterk aan mevrouw Wemel deed denken.

‘Maak - dat - je - wegkomt!’ zei hij. Hij liep met grote passen en maaiende armen op hen af. ‘Kan het jullie niet schelen hoe dat overkomt? Stiekem hierheen sluipen terwijl iedereen zit te eten...’

‘Waarom zouden we hier niet mogen zijn?’ zei Ron nijdig. Hij keek Percy woedend aan. ‘Hoor ‘ns, wij hebben die kat met geen vinger aangeraakt!’

‘Dat heb ik ook tegen Ginny gezegd,’ zei Percy fel, ‘maar ze is nog steeds bang dat jullie van school worden gestuurd. Ik heb haar nog nooit zo verdrietig gezien; ze huilt tranen met tuiten. Je zou beter eens aan haar kunnen denken; alle eerstejaars zijn van streek door die toestand -’

‘Ginny kan je niks schelen!’ zei Ron, wiens oren rood begonnen te worden. ‘Het enige waar jij bang voor bent, is dat ik je kans om hoofdmonitor te worden verpest!’

‘Vijf punten aftrek voor Griffoendor!’ zei Percy bars, terwijl hij zijn badge streelde. ‘Laat dat een les voor je zijn! En geen speurwerk meer, of ik schrijf aan ma!’

Hij beende nijdig weg, met een nek die even rood was als Rons oren.

Harry, Ron en Hermelien gingen die avond zo ver mogelijk van Percy vandaan zitten in de leerlingenkamer. Ron was nog steeds in een pesthumeur en maakte alsmaar vlekken op zijn Bezweringenhuiswerk en toen hij verstrooid zijn toverstok pakte om de vegen te verwijderen, stak hij het perkament in brand. Zachtjes nasmeulend, net als zijn huiswerk, sloeg Ron Het Standaard Spreukenboek, Niveau 2 met een klap dicht. Tot Harry’s verbazing volgde Hermelien zijn voorbeeld.

‘Maar wie kan het zijn?’ zei ze zacht, alsof ze een gesprek voortzette dat maar een paar tellen onderbroken was geweest. ‘Wie wil dat alle Snullen en Dreuzelkinderen van Zweinstein verwijderd worden?’

‘Eens even nadenken,’ zei Ron, die deed alsof hij zijn hersens afpijnigde. ‘Kennen we iemand die vindt dat Dreuzelkinderen schorem zijn?’

Hij keek naar Hermelien en Hermelien naar hem, maar ze leek niet overtuigd.

‘Als je Malfidus bedoelt -’

‘Ja, natuurlijk!’ zei Ron. ‘Je hebt hem toch zelf gehoord: “Hierna zijn jullie aan de beurt, Modderbloedjes.” ‘Kom nou toch, je hoeft alleen maar die lelijke rattenkop van hem te zien om te weten dat hij het is!’

‘Malfidus, de Erfgenaam van Zwadderich?’ zei Hermelien sceptisch.

‘Kijk maar naar z’n familie,’ zei Harry, die zijn boeken ook dichtdeed. ‘Ze hebben allemaal op Zwadderich gezeten, daar loopt hij altijd over te pochen. Ze zouden gemakkelijk van Zwadderich zelf kunnen afstammen. Z’n vader is er in elk geval boosaardig genoeg voor.’

‘Wie weet hebben ze de sleutel van de Geheime Kamer al eeuwenlang in hun bezit!’ zei Ron. ‘Die gaat over van vader op zoon...’

‘Tja,’ zei Hermelien voorzichtig. ‘Het zou kunnen...’

‘Maar hoe moeten we dat bewijzen?’ zei Harry somber.

‘Misschien is er een manier,’ zei Hermelien langzaam. Ze keek even naar Percy, aan de andere kant van de kamer en zei nog zachter: ‘Het wordt natuurlijk wel moeilijk. En gevaarlijk, heel gevaarlijk. Ik denk dat we een stuk of vijftig regels moeten overtreden.’

‘Als je over een maand of wat zover bent, leg je het wel even uit, hè?’ zei Ron geïrriteerd.

‘Nou, goed,’ zei Hermelien koel. ‘We moeten de leerlingenkamer van Zwadderich binnen zien te dringen, zodat we Malfidus een paar vragen kunnen stellen zonder dat hij beseft dat wij het zijn.’

‘Onmogelijk,’ zei Harry en Ron lachte.

‘Nee, niet onmogelijk,’ zei Hermelien. ‘Het enige wat we nodig hebben is een keteltje Wisseldrank.’

‘Wat is dat nou weer?’ zeiden Harry en Ron in koor.

‘Sneep heeft het er een paar weken geleden over gehad -’

‘Denk je dat we tijdens Toverdrankles niks beters te doen hebben dan naar Sneep te luisteren?’ mompelde Ron.

‘Door die drank verander je in iemand anders. Stel je voor! We zouden onszelf in drie Zwadderaars kunnen veranderen en niemand zou weten dat wij het waren. Malfidus zou ons waarschijnlijk alles vertellen. Ik wed dat hij op dit moment zit op te scheppen in de leerlingenkamer van Zwadderich, als we hem maar konden horen.’

‘Die Wisseldrank klinkt nogal riskant,’ zei Ron fronsend. ‘Stel dat we voorgoed op die Zwadderaars blijven lijken?’

‘Na een tijdje raakt het uitgewerkt,’ zei Hermelien, die ongeduldig met haar hand zwaaide, ‘maar het zal lastig zijn om het recept te pakken te krijgen. Volgens Sneep stond het in een oud boek, De Vreeschwekkendste Tooverdranken en dat staat vast op de Verboden Afdeling van de bibliotheek.’

Er was maar één manier om een boek uit de Verboden Afdeling te pakken te krijgen; je moest een getekend briefje van een leraar hebben.

‘Ik kan me niet indenken waarom wij dat boek zouden willen hebben als we niet van plan waren om zo’n toverdrank te maken,’ zei Ron.

‘Misschien maken we een kans als we net doen alsof we alleen geïnteresseerd zijn in de theorie...’ zei Hermelien.

‘Kom nou toch! Daar trapt geen enkele leraar in,’ zei Ron. ‘Dan zou hij echt zo stom moeten zijn als het achtereind van een varken...’