Hoofdstuk 5

De Beukwilg

De vakantie was naar Harry’s smaak veel te vroeg voorbij. Hij verheugde zich weliswaar op het nieuwe schooljaar, maar de maand die hij in Het Nest had gelogeerd, was de gelukkigste van zijn leven geweest. Het was moeilijk om niet jaloers te zijn op Ron als hij aan de Duffelingen dacht en het welkom dat hij kon verwachten als hij zich weer in de Ligusterlaan liet zien.

Op de laatste avond toverde mevrouw Wemel een overvloedig feestmaal op tafel. Alle lievelingskostjes van Harry waren erbij, met als toetje een verrukkelijke strooppudding. Fred en George sloten de avond af met een voorstelling van Vleermans Vuurwerk; ze vulden de keuken met rode en blauwe sterren die minstens een halfuur heen en weer kaatsten tegen de muren en het plafond. Daarna kregen ze nog een laatste beker warme chocola en was het bedtijd.

De volgende ochtend duurde het lang voor ze eindelijk op pad waren. Ze stonden met het krieken van de dag op, maar desondanks was er onverwacht veel te doen. Mevrouw Wemel rende knorrig van de ene kamer naar de andere, op zoek naar sokken of ganzenveren, mensen botsten constant tegen elkaar op de trap, half aangekleed en met stukjes toast in hun hand en meneer Wemel brak zijn nek bijna toen hij Ginny’s hutkoffer naar de auto droeg en halverwege het erf struikelde over een loslopende kip.

Harry wist niet hoe ze acht mensen, zes grote hutkoffers, twee uilen en een rat in vredesnaam in één kleine Ford Anglia moesten krijgen, maar hij had natuurlijk geen rekening gehouden met de extra snufjes die meneer Wemel had geïnstalleerd.

‘Mondje dicht tegen Molly,’ fluisterde hij tegen Harry toen hij de kofferbak opendeed, die magisch vergroot was zodat de hutkoffers er gemakkelijk in pasten. Toen ze uiteindelijk allemaal waren ingestapt keek mevrouw Wemel even naar de achterbank, waar Harry, Ron, Fred, George en Percy gezellig op een rij zaten en zei: ‘Dreuzels zijn inderdaad slimmer dan je denkt, hè?’ Zij en Ginny zaten voorin, op een passagiersplaats die zo ver was uitgerekt dat het wel een tuinbank leek. ‘Ik bedoel, als je dat ding van buiten ziet, zou je nooit denken dat het zo ruim was van binnen.’

Meneer Wemel startte en reed langzaam het erf af. Harry keek achterom, voor een laatste blik op het huis. Hij had nauwelijks tijd gehad om zich af te vragen wanneer hij het opnieuw zou zien toen ze al terug waren: George was zijn doos met Vleermans Vuurwerk vergeten. Vijf minuten later stopten ze opnieuw met piepende remmen, zodat Fred de bezem kon halen die hij had laten liggen. Ze waren bijna bij de snelweg toen Ginny gilde dat ze haar dagboek vergeten was; tegen de tijd dat ze eindelijk weer in de auto zat, waren ze heel erg laat en was iedereen humeurig en kortaangebonden.

Meneer Wemel keek eerst even op zijn horloge en toen naar zijn vrouw.

‘Molly, schat -’

Nee, Arthur.’

‘Niemand zou ons zien. Kijk, dit knopje is een Onzichtbaarheidaanjager die ik zelf heb ingebouwd - dan kunnen we ongezien opstijgen - en als we boven de wolken vliegen zijn we er binnen tien minuten, zonder dat er een haan naar kraait...’

‘Ik zei nee, Arthur. Niet op klaarlichte dag.’

Om kwart voor elf waren ze er eindelijk. Meneer Wemel holde naar de overkant van de straat om karretjes te halen voor hun hutkoffers en ze liepen op een drafje naar het station.

Harry was vorig jaar ook met de Zweinsteinexpres gereisd. Het lastigste was om op perron 9¾ te komen, dat onzichtbaar was voor Dreuzels. Je moest dwars door het massieve dranghek lopen dat perron negen en tien scheidde: dat deed geen pijn maar je moest wel voorzichtig zijn, zodat de Dreuzels op het station je niet zagen verdwijnen.

‘Percy eerst,’ zei mevrouw Wemel, die nerveus naar de klok boven haar hoofd keek. Ze hadden nog maar vijf minuten om nonchalant het hek te passeren.

Percy marcheerde naar het hek en verdween, gevolgd door meneer Wemel en door Fred en George.

‘Ik ga met Ginny. Komen jullie achter ons aan,’ zei mevrouw Wemel tegen Harry en Ron. Ze greep Ginny’s hand en liep naar het hek. Een tel later waren ze verdwenen. ‘Laten we samen gaan. We hebben nog maar een minuutje,’ zei Ron tegen Harry. Harry keek of Hedwigs kooi niet kon omvallen en draaide zijn karretje, zodat hij recht tegenover het hek stond. Hij was helemaal niet zenuwachtig; dit was lang niet zo ongemakkelijk als reizen met Brandstof. Ze bogen zich over de handvatten van hun karretjes en liepen kordaat op het hek af, sneller en sneller. Op een paar meter van het hek zetten ze het op een drafje en -

BENG!

Beide karretjes knalden tegen het hek en stuitten terug. Rons hutkoffer viel met een dreun van zijn kar; Harry smakte tegen de grond en Hedwigs kooi tuimelde op de glanzende vloer en rolde weg, terwijl de uil woedend krijste. De omstanders keken toe en een kaartjescontroleur schreeuwde: ‘Wat moet dat in vredesnaam?’

‘Ik kon het karretje niet meer houden,’ hijgde Harry. Hij krabbelde overeind en drukte zijn hand tegen zijn zere ribben. Haastig raapte Ron de kooi van Hedwig op, die zo’n kabaal maakte dat veel toeschouwers verontwaardigd over dierenmishandeling begonnen te mompelen.

‘Waarom kunnen we er niet door?’ siste Harry tegen Ron. ‘Geen idee -’

Ron staarde verwilderd om zich heen. Er stonden nog steeds een stuk of tien mensen nieuwsgierig te kijken.

‘Dadelijk missen we de trein!’ fluisterde Ron. ‘Ik snap niet waarom de poort niet opengaat...’

Met een wee gevoel in zijn maag staarde Harry naar de grote klok boven de perrons. Tien seconden... negen...

Hij zette zijn karretje voorzichtig tegen het hek en duwde uit alle macht, maar het massieve metaal bleef massief.

Drie seconden... twee seconden... één...

‘Hij is vertrokken,’ zei Ron, alsof hij het niet kon geloven. ‘De trein is vertrokken. Stel dat pa en ma ons niet meer kunnen bereiken? Heb jij Dreuzelgeld bij je?’

Harry lachte vreugdeloos. ‘Ik denk dat ik al zes jaar geen zakgeld meer heb gehad van de Duffelingen.’

Ron drukte zijn oor tegen het koude hek.

‘Ik hoor niks,’ zei hij gespannen. ‘Wat nu? Ik heb geen idee hoe lang het zal duren voor pa en ma weer terug zijn.’

Ze keken om zich heen. Er stonden nog steeds mensen te staren, vooral door het aanhoudende gekrijs van Hedwig.

‘Laten we bij de auto wachten,’ zei Harry. ‘We trekken te veel de aan-’

‘Harry!’ zei Ron, met glimmende ogen. ‘De auto!’

‘Wat is daarmee?’

‘We kunnen met de auto naar Zweinstein vliegen!’

‘Maar ik dacht -’

‘We zitten hier vast, ja toch? En we moeten op school zien te komen, of niet soms? En zelfs minderjarige tovenaars mogen magie gebruiken als het echt een noodgeval is, onder paragraaf negentien of zo van de Wet op de Restrictie van huppeldepup...’

Harry’s paniek sloeg om in opwinding.

‘Weet je hoe je hem moet besturen?’

‘Geen probleem,’ zei Ron, die zijn karretje draaide zodat het naar de uitgang wees. ‘Kom op, dan gaan we. Als we ons haasten, kunnen we de Zweinsteinexpres misschien volgen.’

Ze marcheerden tussen de nieuwsgierige Dreuzels door naar buiten en liepen naar het zijstraatje waar de oude Ford Anglia geparkeerd stond.

Ron maakte de reusachtige kofferbak open met een reeks tikjes van zijn toverstok. Ze hesen hun hutkoffers in de auto, zetten Hedwig op de achterbank en stapten in.

‘Kijk ‘ns of de kust veilig is,’ zei Ron, die met nog een tikje van zijn stok de motor startte. Harry stak zijn hoofd uit het raampje: ietsje verderop, op de hoofdweg, passeerde een stroom van auto’s, maar hun straat was uitgestorven.

‘Niemand te zien,’ zei hij.

Ron drukte op een piepklein zilveren knopje op het dashboard. De auto werd onzichtbaar - en zij ook. Harry voelde zijn stoel trillen, hoorde de motor en voelde zijn handen op zijn knieën en zijn bril op zijn neus, maar voor zover hij kon zien, bestond hij alleen nog uit twee ogen die een meter of wat boven de grond zweefden in een groezelige straat vol geparkeerde auto’s.

‘Laten we gaan,’ zei Rons stem.

De grond en de gore gebouwen verdwenen in de diepte toen de auto opsteeg; een paar tellen later lag heel Londen onder hen uitgespreid, rokerig en flonkerend.

Op dat moment klonk er een ploppend geluidje en werden de auto, Harry en Ron weer zichtbaar.

‘O jee,’ zei Ron, terwijl hij op de Onzichtbaarheidaanjager drukte. ‘Hij is kaduuk -’

Ze mepten allebei op het knopje. De auto verdween, flikkerde en verscheen weer.

‘Hou je vast!’ riep Ron, terwijl hij plankgas gaf. Ze schoten recht omhoog naar de laaghangende, watterige wolken en plotseling werd het mistig en schemerig.

‘Wat nu?’ zei Harry, die met zijn ogen knipperde en naar de dichte wolkenmassa’s keek die hen omringden.

‘We moeten de trein vinden, om te zien welke kant hij uitgaat,’ zei Ron.

‘Daal dan eventjes - vlug -’

Ze lieten zich tot net onder het wolkendek zakken, keken reikhalzend om zich heen en tuurden naar de grond.

‘Ik zie hem!’ schreeuwde Harry. ‘Daar - recht vooruit!’

De Zweinsteinexpres raasde als een vuurrode slang voort.

‘Recht naar het noorden,’ zei Ron, die op het kompas op het dashboard keek. ‘Oké, dat moeten we gewoon om het halfuur even controleren. Hou je vast...’ Ze vlogen omhoog door de wolken en schoten een minuut later de felle zon in.

Ze waren in een totaal andere wereld. De wielen van de auto scheerden over een pluizige zee van wolken en de hemel was felblauw onder een oogverblindend witte zon.

‘Nu hoeven we alleen nog maar bang te zijn voor vliegtuigen,’ zei Ron.

Ze keken elkaar aan en begonnen te schateren; het duurde lang voor ze uitgelachen waren.

Het was net een fabelachtige droom. Dit was de allerbeste manier om te reizen, dacht Harry; langs rafels en pieken van sneeuwwitte wolken, in het warme, felle licht van de zon, met een grote zak toffees in het handschoenenkastje en met het vooruitzicht op de afgunstige blikken van Fred en George als ze soepeitjes en spectaculair landden op het uitgestrekte gazon voor het kasteel van Zweinstein.

Ze vlogen gestaag naar het noorden, maar controleerden regelmatig de koers van de trein. Steeds als ze even onder de wolken uitdoken, zagen ze een ander landschap. Ze lieten Londen al snel achter zich en de keurige groene weiden buiten de stad maakten op hun beurt weer plaats voor weidse paarse heidevelden, dorpjes met piepkleine speelgoedkerkjes en een grote stad die krioelde van de auto’s, als een stoet bontgekleurde mieren.

Verscheidene saaie uren later moest Harry echter toegeven dat de lol er een beetje af was. Ze vergingen van de dorst na al die toffees, maar er was niets te drinken. Hij en Ron hadden hun truien uitgetrokken, maar Harry’s T-shirt kleefde aan de rugleuning van zijn stoel en zijn bril gleed steeds naar het puntje van zijn zweterige neus. Hij lette al lang niet meer op de fantastische wolkenvormen en dacht alleen nog smachtend aan de trein die kilometers lager reed en waar je ijskoud pompoensap kon kopen van een karretje dat door een mollige heks werd voortgeduwd. Waarom hadden ze niet op perron 9¾ kunnen komen?

‘Het kan nu toch niet ver meer zijn?’ kraste Ron weer uren later, toen de zon begon te dalen en het wolkendek dieproze kleurde. ‘Zullen we weer even naar de trein kijken?’ Hij reed nog steeds onder hen en slingerde zich langs een besneeuwde berg. Onder de dichte wolken was het veel donkerder.

Ron gaf gas en stuurde de auto weer omhoog, maar op dat moment begon de motor te gieren.

Harry en Ron keken elkaar geschrokken aan.

‘Ik denk dat hij alleen een beetje moe is,’ zei Ron. ‘Hij is nog nooit zo ver geweest...’

Ze deden allebei alsof ze niet hoorden dat het gegier steeds luider werd. Het werd donker en er verschenen heldere sterren aan de hemel. Harry trok zijn trui weer aan en probeerde niet naar de ruitenwissers te kijken, die zwakjes heen en weer bewogen, alsof de auto wilde protesteren. ‘Het is niet ver meer,’ zei Ron, meer tegen de auto dan tegen Harry, ‘niet zo ver meer.’ Hij klopte nerveus op het dashboard. Toen ze een tijdje later opnieuw door de wolken doken, moesten ze ingespannen door het duister turen om ergens een herkenningspunt te kunnen vinden.

Daar!’ schreeuwde Harry, en Ron en Hedwig maakten een sprongetje van schrik. ‘Recht vooruit!’

Afgetekend tegen de donkere horizon, hoog op de rotswand boven het meer, zagen ze de vele torens en torentjes van het kasteel van Zweinstein. De auto was steeds langzamer gaan vliegen en begon nu ook te trillen. ‘Vooruit,’ zei Ron smekend en hij schudde even aan het stuur. ‘We zijn er bijna, kom op -’ De motor kreunde en dunne sliertjes stoom spoten onder de motorkap vandaan. Harry merkte dat hij zich krampachtig aan de rand van zijn stoel vastklampte terwijl ze naar het meer vlogen.

De auto schommelde angstaanjagend heen en weer. Harry keek uit het raampje en zag, meer dan een kilometer lager, het donkere, gladde, spiegelende water. De knokkels van Rons handen die het stuur omklemden waren wit. De auto wiebelde opnieuw.

‘Kom op,’ mompelde Ron.

Ze vlogen boven het meer... recht vooruit zagen ze het kasteel... Ron gaf gas...

Een harde knal, een gesputter en de motor viel uit.

‘Oh-o,’ zei Ron na een korte stilte.

De neus van de auto zakte omlaag. Ze begonnen te vallen, sneller en sneller, en raasden recht op de kasteelmuur af.

Neeeee!’ gilde Ron. Hij gaf een ruk aan het stuur en ze misten de zwarte stenen op een haartje; de auto maakte een grote boog, scheerde over de donkere kassen en de moestuin en zette koers naar de inktzwarte gazons, terwijl hij alsmaar hoogte verloor.

Ron liet het stuur los en haalde zijn toverstaf uit zijn achterzak.

‘STOP! STOP!’ schreeuwde hij en hij roffelde op het dashboard en de voorruit, maar ze vielen nog steeds. De grond kwam razendsnel op hen af...

‘PAS OP VOOR DIE BOOM!’ brulde Harry. Hij probeerde het stuur te grijpen, maar hij was te laat -

KADENG!

Met een oorverdovende knal van metaal op hout ramden ze de dikke boomstam en smakten tegen de grond.

Grote stoomwolken kolkten onder de verkreukelde motorkap uit; Hedwig krijste van angst; Harry had een buil zo groot als een golfbal op zijn hoofd, waarmee hij tegen de voorruit was geslagen en naast zich hoorde hij Ron zacht en wanhopig kreunen.

‘Je hebt toch niks?’ vroeg Harry ongerust.

‘M’n toverstok,’ zei Ron met trillende stem. ‘Moet je m’n toverstok zien.’

Hij was bijna doormidden gebroken; de punt bengelde slap aan een paar dunne splintertjes.

Harry wilde zeggen dat ze de stok op school vast wel konden repareren, maar kreeg daar de kans niet voor, want er dreunde iets tegen de zijkant van de auto met de kracht van een dolle stier. Hij werd tegen Ron aan gesmeten en tegelijkertijd beukte er ook iets zwaars op het dak.

‘Wat krijgen we -?’

Ron snakte naar adem en staarde door de voorruit en Harry zag een tak die zo dik was als een python op de auto slaan. De boom waar ze tegenaan geknald waren viel hen aan. De stam was bijna dubbelgebogen en knoestige takken mepten op elk stukje auto dat ze maar bereiken konden.

‘Aaaah!’ schreeuwde Ron toen een andere kronkelige tak een grote deuk in het portier sloeg; de voorruit trilde onder een spervuur van klappen van knokkelachtige twijgen en een tak met de afmetingen van een stormram dreunde woedend op het dak, dat op het punt stond te bezwijken.

‘Rennen!’ schreeuwde Ron, die zijn volle gewicht tegen het portier gooide, maar een tel later werd hij op Harry’s schoot geworpen door een venijnige rechtse hoek van een andere tak.

‘We zijn er geweest!’ kreunde hij toen het dak indeukte, maar plotseling voelden ze de vloer van de auto trillen - de motor was weer gestart.

Achteruit!’ gilde Harry en de auto schoot weg bij de boom, die hen nog steeds probeerde te raken; ze hoorden zijn wortels kraken, alsof hij zichzelf uit de grond wilde hijsen en zijn takken maaiden wild, ook al waren ze nu buiten bereik.

‘Dat scheelde niks!’ zei Ron. ‘Goed gedaan, auto.’

De auto was echter aan het eind van zijn Latijn. Met twee korte knallen vlogen de deuren open; Harry voelde zijn stoel kantelen en voor hij het wist, lag hij languit op de vochtige grond. Aan het luide gebonk te horen wierp de auto ook hun bagage uit zijn kofferbak; Hedwigs kooi zeilde door de lucht en sprong open. Met een woedend gekras vloog ze het deurtje uit en wiekte haastig naar het kasteel, zonder zelfs maar achterom te kijken. De auto hotste rokend en stomend en vol deuken en krassen weg door het duister, met nijdig gloeiende achterlichten.

‘Kom terug!’ schreeuwde Ron en hij zwaaide met zijn kapotte toverstok. ‘Pa vermoordt me!’

Maar met één laatste, afkeurende snuif van zijn uitlaat verdween de auto in de nacht.

‘Dat hebben wij weer!’ zei Ron neerslachtig, terwijl hij zich bukte om Schurfie de rat op te rapen. ‘Van alle bomen waar we tegenop hadden kunnen botsen, moesten wij er zo nodig eentje kiezen die terugslaat.’ Hij keek over zijn schouder naar de stokoude boom, die nog steeds dreigend met zijn takken zwiepte. ‘Kom op,’ zei Harry vermoeid. ‘Laten we naar de school gaan...’ Het was niet bepaald de triomfantelijke entree die ze zich hadden voorgesteld. Stijf, verkleumd en vol blauwe plekken grepen ze de handvatten van hun hutkoffers en sleepten ze over de met gras begroeide helling naar de enorme eiken voordeuren. ‘Volgens mij is het feestmaal al begonnen,’ zei Ron, die zijn koffer onder aan het bordes liet neerploffen en naar een helder verlicht raam sloop om te kijken. ‘Hé, Harry, moet je zien - ze zijn met Sorteren bezig!’

Harry liep haastig naar hem toe en gluurde samen met Ron door het raam van de Grote Zaal.

Ontelbare kaarsen zweefden boven vier lange, overvolle tafels, zodat de gouden borden en bekers schitterden. Aan het behekste plafond, dat zoals altijd de buitenlucht weerspiegelde, flonkerden talloze sterren.

Door een woud van puntige zwarte Zweinsteinhoeden zag Harry een lange rij angstige eerstejaars de zaal binnenschuifelen. Ginny was er ook bij en viel meteen op door haar knalrode Wemelhaar. Ondertussen plaatste professor Anderling, een heks met een bril en een knotje, de befaamde Sorteerhoed van Zweinstein op een krukje tegenover de nieuwelingen.

Elk jaar verdeelde die oude, gerafelde, vuile, verstelde hoed de nieuwe leerlingen over de vier afdelingen van Zweinstein (Griffoendor, Huffelpuf, Ravenklauw en Zwadderich). Harry kon zich nog goed herinneren hoe hij hem een jaar geleden had opgezet en stijf van de zenuwen had gewacht tot de hoed zijn beslissing in zijn oor zou fluisteren. Een paar gruwelijke tellen lang was hij bang geweest dat de hoed hem in zou delen bij Zwadderich, de afdeling die meer duistere heksen en tovenaars had voortgebracht dan welke andere ook -maar uiteindelijk was hij in Griffoendor terechtgekomen, samen met Ron, Hermelien en de rest van de Wemels. Vorig jaar had Griffoendor, mede door toedoen van Ron en Harry, het Afdelingskampioenschap gewonnen en Zwadderich voor het eerst in zeven jaar verslagen.

Een klein ventje met muiskleurig haar was naar voren geroepen om de Sorteerhoed op te zetten. Harry’s blik dwaalde van het jochie naar de Oppertafel, waar professor Perkamentus, het schoolhoofd, de ceremonie gadesloeg. Zijn lange, zilvergrijze baard en halve-maans-brilletje glinsterden in het kaarslicht. Een paar stoelen verderop zat Gladianus Smalhart, in een aquamarijnkleurig gewaad en helemaal aan het eind van de tafel zat Hagrid, die grote slokken uit zijn beker nam.

‘Wacht eens even,’ mompelde Harry tegen Ron. ‘Ik zie een lege plaats aan de Oppertafel... Waar is Sneep?’

Professor Severus Sneep was veruit Harry’s minst favoriete leraar, net zoals Harry Sneeps minst favoriete leerling was. Sneep, die Toverdranken doceerde, was hatelijk en sarcastisch en niemand kon hem uitstaan, behalve de leerlingen van zijn eigen afdeling (Zwadderich).

‘Misschien is hij ziek!’ zei Ron hoopvol.

‘Of misschien is hij opgestapt, omdat hij alweer geen leraar Verweer tegen de Zwarte Kunsten is geworden!’ zei Harry.

‘Of misschien is hij ontslagen!’ zei Ron enthousiast. ‘Tenslotte kan niemand hem luchten of zien -’

‘Of misschien wil hij gewoon graag weten waarom jullie niet met de schooltrein gearriveerd zijn,’ zei een ijzige stem.

Harry draaide zich om. Daar, met een zwart gewaad dat wapperde in de kille wind, stond Severus Sneep. Hij was mager, met een tanige huid, een kromme neus en vettig zwart haar tot op zijn schouders en aan de manier waarop hij glimlachte zag Harry direct dat hij en Ron heel diep in de puree zaten.

‘Kom mee,’ zei Sneep.

Harry en Ron, die elkaar niet eens aan durfden te kijken, volgden Sneep het bordes op en de reusachtige, galmende hal in, die verlicht werd door flakkerende toortsen. Uit de Grote Zaal kwamen verrukkelijke etensgeuren aandrijven, maar Sneep liet de warmte en het licht achter zich en nam hen mee naar een smalle stenen trap die naar de kerkers leidde.

Halverwege de kille gang deed hij een deur open en wees. ‘Naar binnen!’

Huiverend gingen ze Sneeps kantoor binnen. Op planken aan de beschaduwde muren stonden grote glazen potten waarin allerlei weerzinwekkende dingen dreven die Harry op dat moment liever niet thuis wilde brengen. De open haard was leeg en donker. Sneep deed de deur dicht en keek hen aan.

‘Wel, wel, wel,’ zei hij zacht, ‘dus de trein is niet goed genoeg voor de beroemde Harry Potter en zijn trouwe maatje Wemel. jullie wilden graag een vliegende start, neem ik aan?’

‘Nee, meneer, het kwam door het hek op het station. We -’

‘Stil!’ zei Sneep ijzig. ‘Wat hebben jullie met die auto gedaan?’

Ron slikte moeizaam. Het was niet de eerste keer dat Sneep de indruk gaf dat hij gedachten kon lezen, maar een tel later vouwde Sneep de Avondprofeet open en werd het mysterie opgelost.

‘Jullie zijn gezien!’ siste hij en hij wees op een grote kop: VLIEGENDE AUTO VERBIJSTERT DREUZELS. Hij begon hardop voor te lezen. ‘Twee Dreuzels in Londen, die er vast van overtuigd waren dat ze een oude auto over het hoofdpostkantoor hadden zien vliegen... Rond het middaguur zag mevrouw Betty Beuzel uit Norfolk, die bezig was de was op te hangen... De heer Angus Smurry uit Schotland meldde aan de politie... in totaal zo’n zes of zeven Dreuzels. Ik geloof dat je vader op de Afdeling Misbruikpreventie van Dreuzelvoorwerpen werkt?’ zei hij, met een blik op Ron en een nog onaangenamere glimlach. ‘Wat erg nou toch... z’n bloedeigen zoon...’

Harry had het gevoel alsof hij een dreun in zijn maag had gekregen van een van de grotere takken van de dolle boom. Als ze erachter kwamen dat meneer Wemel de auto had behekst... daar had hij totaal niet aan gedacht... ‘Toen ik het park doorzocht, zag ik dat er ernstige schade is toegebracht aan een kostbare Beukwilg,’ vervolgde Sneep.

‘Die boom heeft ons erger beschadigd dan wij hem -’ flapte Ron eruit.

Stil!’ snauwde Sneep opnieuw. ‘Tot mijn grote spijt behoren jullie niet tot mijn afdeling en is de beslissing om jullie van school te sturen niet aan mij. Ik ga nu de mensen halen die dat genoegen wel mogen smaken. Jullie wachten hier.’

Harry en Ron staarden elkaar met doodsbleke gezichten aan. Harry had helemaal geen honger meer. Hij voelde zich kotsmisselijk. Hij probeerde niet naar een groot, slijmerig ding te kijken dat op de plank achter Sneeps bureau in een groene vloeistof dreef. Als Sneep professor Anderling was gaan halen, het hoofd van Griffoendor, waren ze niet beter af. Ze was dan misschien rechtvaardiger dan Sneep, maar ook heel erg streng.

Tien minuten later kwam Sneep terug, inderdaad vergezeld door professor Anderling. Harry had al een paar keer een woedende professor Anderling meegemaakt, maar óf hij was vergeten hoe dun haar lippen dan konden worden, óf ze was nog nooit zo kwaad geweest. Zodra ze binnenkwam hief ze haar toverstaf op. Harry en Ron deinsden achteruit, maar ze richtte haar staf alleen op de lege haard, waarin plotseling vlammen oplaaiden.

‘Zitten,’ zei ze en ze schuifelden naar stoelen bij de haard.

‘Leg uit,’ voegde ze er met dreigend fonkelende brillenglazen aan toe.

Ron begon te vertellen, te beginnen met het hek dat hen niet wilde laten passeren.

‘... dus we hadden geen keus, professor. We konden de trein niet halen.’

‘Waarom hebben jullie niet gewoon een brief gestuurd per uil? Ik geloof dat jij een uil hebt,’ zei professor Anderling koeltjes tegen Harry.

Harry staarde haar met open mond aan. Nu ze het gezegd had, leek het zo voor de hand te liggen.

‘Ik - ik dacht er niet bij na -’

‘Dat,’ zei professor Anderling, ‘is duidelijk.’

Er werd geklopt en Sneep, die vrolijker keek dan ze hem ooit hadden zien doen, deed open. Het schoolhoofd, professor Perkamentus, stond voor de deur.

Harry’s hele lichaam verstijfde. Perkamentus keek ongewoon ernstig. Hij staarde hen aan over zijn lange, kromme neus en Harry wenste plotseling vurig dat hij en Ron nog steeds werden afgeranseld door de Beukwilg.

Er viel een lange stilte en toen zei Perkamentus: ‘Leg alsjeblieft uit waarom jullie dit gedaan hebben.’

Het zou beter zijn geweest als hij woedend was geworden. Harry kon de teleurstelling in zijn stem niet verdragen. Om de een of andere reden kon hij Perkamentus niet aankijken en sprak hij tegen zijn knieën. Hij vertelde het schoolhoofd alles, behalve dat de behekste auto van meneer Wemel was en hij gaf de indruk dat hij en Ron toevallig een vliegende auto voor het station hadden zien staan. Hij wist dat Perkamentus die smoes onmiddellijk zou doorzien, maar het schoolhoofd stelde geen vragen over de auto. Toen Harry was uitgesproken, bleef hij hen aanstaren door zijn brilletje.

‘Laten we onze spullen maar gaan halen,’ zei Ron op hopeloze toon.

‘Waar heb je het over, Wemel?’ blafte professor Anderling.

‘Nou, we worden toch van school gestuurd?’ zei Ron. Harry keek snel even naar Perkamentus.

‘Vandaag nog niet, meneer Wemel,’ zei Perkamentus. ‘Maar ik wil wel benadrukken dat jullie een ernstig vergrijp hebben begaan. Ik schrijf vanavond nog een brief aan jullie familie en als jullie hierna nog iets uithalen, zal ik gedwongen zijn jullie inderdaad van school te sturen.’

Sneep keek alsof zijn verjaardag plotseling was afgelast. Hij schraapte zijn keel en zei: ‘Professor Perkamentus, deze jongens hebben de Wet op de Restrictie van Toverkunst door Minderjarigen aan hun laars gelapt en ernstige schade toegebracht aan een oude, zeldzame boom... het lijkt me dat dergelijke overtredingen...’

‘Het is de taak van professor Anderling om een straf te bepalen, Severus,’ zei Perkamentus kalm. ‘Ze behoren tot haar afdeling en vallen onder haar verantwoordelijkheid.’ Hij wendde zich tot professor Anderling. ik ga terug naar de zaal, Minerva. Ik moet nog wat mededelingen doen. Kom, Severus, ik heb een verrukkelijke custardtaart gezien die ik graag wil proeven.’

Met een blik vol puur venijn op Harry en Ron liet Sneep zich meevoeren. De jongens bleven achter in het kantoortje met professor Anderling, die hen nog steeds aanstaarde als een woedende arend.

‘Ik zou maar naar de ziekenzaal gaan als ik jou was, Wemel. Je bloedt.’

‘Niet erg,’ zei Ron, die haastig de snee boven zijn oog afveegde met zijn mouw. ‘Professor, ik wilde graag zien hoe m’n zusje Gesorteerd werd -’

‘De Sorteerceremonie is afgelopen,’ zei professor Anderling. ‘Je zus zit ook bij Griffoendor.’

‘Mooi zo,’ zei Ron.

‘En over Griffoendor gesproken -’ zei professor Anderling, maar Harry viel haar in de rede: ‘Professor, toen we die auto leenden was het schooljaar nog niet begonnen en dus - en dus zou Griffoendor eigenlijk geen puntenaftrek moeten krijgen, nietwaar?’ besloot hij met een nerveuze blik.

Professor Anderling keek hem doordringend aan, maar Harry wist zeker dat ze bijna geglimlacht had. Haar lippen waren in elk geval minder dun.

‘Ik zal geen punten aftrekken van Griffoendor,’ zei ze en er viel een pak van Harry’s hart. ‘Maar jullie krijgen wel allebei straf.’

Het was beter dan Harry verwacht had. Dat Perkamentus een brief zou schrijven aan de Duffelingen gaf niets. Harry wist maar al te goed dat ze alleen maar teleurgesteld zouden zijn dat de Beukwilg hem niet platgeslagen had.

Professor Anderling hief haar toverstaf weer op en wees op Sneeps bureau. Met een ploppend geluidje verschenen er twee zilveren bekers, een kruik ijskoud pompoensap en een groot bord sandwiches.

‘Jullie eten hier en gaan dan regelrecht naar jullie slaapzaal,’ zei ze. ik moet nu ook terug naar het feest.’

Toen ze de deur achter zich had dichtgedaan, floot Ron lang en zacht.

‘Ik dacht dat we het konden schudden,’ zei hij en hij greep een sandwich.

‘Ik ook,’ zei Harry, die er ook een pakte.

‘Maar toch blijf ik erbij dat we ontzettende pech hebben gehad,’ zei Ron onduidelijk, met zijn mond vol kip en ham. ‘Fred en George hebben wel vijf of zes keer met die auto gevlogen en zijn nog nooit door één Dreuzel gezien.’ Hij slikte en nam nog een reusachtige hap. ‘En waarom konden we niet door dat dranghek?’

Harry haalde zijn schouders op. ‘We moeten van nu af aan goed op onze tellen passen,’ zei hij en hij nam dankbaar een grote slok pompoensap. ‘Ik wou dat we ook naar het feestmaal mochten gaan...’

‘Ze wilde niet dat we zouden opscheppen,’ zei Ron wijs. ‘Andere mensen mogen niet het idee krijgen dat het wel oké is om met een vliegende auto te arriveren.’

Toen ze genoeg hadden gegeten (het bord vulde zichzelf steeds weer) stonden ze op, verlieten het kantoortje en volgden de vertrouwde route naar de toren van Griffoendor. Het was stil in het kasteel; blijkbaar was het feestmaal afgelopen. Ze liepen langs mompelende portretten en krakende harnassen en klommen smalle stenen trappen op tot ze eindelijk bij de gang waren waar de geheime ingang van de toren van Griffoendor schuilging achter het schilderij van een moddervette vrouw met een roze zijden jurk.

‘Wachtwoord?’ zei ze toen ze aan kwamen lopen.

‘Eh -’ zei Harry.

Ze wisten het nieuwe wachtwoord nog niet omdat ze nog geen klassenoudste van Griffoendor hadden gezien, maar vrijwel onmiddellijk arriveerde er hulp; ze hoorden haastige voetstappen en toen ze zich omdraaiden, kwam Hermelien aanhollen.

‘Dus daar zijn jullie! Waar waren jullie toch? Er gaan de meest idiote geruchten - iemand zei dat jullie van school waren gestuurd omdat jullie waren neergestort met een vliegende auto.’

‘Nou, we zijn niet van school gestuurd,’ stelde Harry haar gerust.

‘Je wilt toch niet zeggen dat jullie inderdaad naar school zijn gevlogen?’ zei Hermelien bijna net zo streng als professor Anderling.

‘Geen gepreek, graag,’ zei Ron ongeduldig. ‘Zeg liever wat het nieuwe wachtwoord is.’

‘Het wachtwoord is “knorhaan”, maar daar gaat het niet om -’ zei Hermelien.

Haar woorden werden afgekapt doordat het portret van de dikke dame openzwaaide en er een stormachtig applaus losbarstte. Zo te zien was heel Griffoendor nog op en samengepakt in de ronde leerlingenkamer. Mensen stonden op de scheve tafeltjes en vormeloze fauteuils te wachten tot ze zouden arriveren en armen reikten door het portretgat en hesen Harry en Ron naar binnen. Hermelien moest in haar eentje achter hen aan klauteren.

‘Briljant!’ riep Leo Jordaan. ‘Perfect! Wat een entree! Met een auto tegen de Beukwilg vliegen! Daar wordt over tien jaar nog over gepraat!’

‘Meesterlijk,’ zei een vijfdejaars die Harry nog nooit eerder had gesproken; iemand anders klopte hem op de rug, alsof hij een marathon had gewonnen. Fred en George wrongen zich door de menigte en zeiden in koor: ‘Waarom hebben jullie ons niet terug laten komen?’ Ron had een kop als vuur en grijnsde opgelaten, maar Harry zag één persoon die heel wat minder blij leek. Boven de hoofden van een stel opgewonden eerstejaars zag hij Percy, die blijkbaar bij hen in de buurt probeerde te komen om hen eens goed de les te lezen. Harry gaf Ron een por en knikte naar Percy. Ron begreep de hint meteen.

‘We gaan maar eens naar boven - we zijn een beetje moe,’ zei hij en ze baanden zich een weg naar de deur aan de andere kant van de kamer, die naar een wenteltrap en de slaapzalen leidde.

‘Welterusten!’ riep Harry over zijn schouder tegen Hermelien, die even afkeurend keek als Percy.

Terwijl handen nog steeds op hun schouders sloegen wisten ze eindelijk de andere kant van de leerlingenkamer en de rust van de wenteltrap te bereiken. Ze liepen haastig de trap op, helemaal tot boven in de toren en de deur van hun oude slaapzaal, waar nu een bordje met Tweedejaars op hing. Ze gingen de vertrouwde ronde kamer binnen, met zijn vijf hemelbedden met rode fluwelen gordijnen en hoge, smalle raampjes. Hun hutkoffers waren al naar boven gebracht en stonden aan het voeteneinde van hun bed.

Ron grijnsde schuldbewust tegen Harry.

‘Ik weet dat ik daar eigenlijk niet van mocht genieten, maar -’

De deur van de slaapzaal vloog open en de andere tweedejaars van Griffoendor kwamen binnen: Simon Filister, Daan Tomas en Marcel Lubbermans.

Ongelooflijk!’ zei Simon, met een grijns van oor tot oor.

‘Cool,’ zei Daan.

‘Te gek,’ zei Marcel vol ontzag.

Harry kon het niet helpen. Hij grijnsde ook.