Hoofdstuk 1
Een Vreselijke Verjaardag
Voor de zoveelste keer was de sfeer aan de Ligusterlaan nummer 4 om te snijden. Herman Duffeling was in het holst van de nacht wakker geworden door een krassend geluid uit de kamer van zijn neefje Harry.
‘Dat is de derde keer deze week!’ bulderde hij tijdens het ontbijt. ‘Als je niet zorgt dat die uil haar snavel houdt, vliegt ze eruit!’
Harry probeerde opnieuw om het uit te leggen.
‘Ze verveelt zich,’ zei hij. ‘Ze is gewend om buiten rond te vliegen. Als ik haar nou ’s avonds uit mocht laten -’
‘Lijk ik soms achterlijk?’ snauwde oom Herman, die stukjes gebakken ei in zijn borstelige snor had zitten. ‘Ik weet best wat er gebeurt als je die uil loslaat.’
Hij wisselde duistere blikken uit met zijn vrouw, Petunia.
Harry wilde ertegenin gaan, maar zijn woorden werden overstemd door een lange, luidruchtige boer van Dirk Duffeling.
‘Meer spek!’
‘Er zit nog wat in de koekenpan, schattebout,’ zei tante Petunia, met een liefdevolle blik op haar moddervette zoon. ‘Je moet goed eten nu je thuis bent. Ik hoor niet veel goeds over het eten op school...’
‘Onzin, Petunia. Toen ik op Ballings zat, leed ik nooit honger,’ zei oom Herman joviaal. ‘Dirk komt niets tekort, nietwaar jongen?’
Dirk, die zo dik was dat zijn achterwerk over zijn keukenstoel puilde, keek grijnzend naar Harry.
‘Geef die koekenpan aan.’
‘Je bent het toverwoord vergeten,’ zei Harry geïrriteerd.
Dat simpele zinnetje had een verbluffende uitwerking op de rest van het gezin. Dirk snakte naar adem en viel van zijn stoel, met zo’n dreun dat de hele keuken trilde; mevrouw Duffeling slaakte een vreemd, hoog gilletje en sloeg haar handen voor haar mond en meneer Duffeling sprong overeind, met kloppende aderen.
‘Ik bedoelde “alsjeblieft”,’ zei Harry vlug. ‘Niet -’
‘WAT HEB IK GEZEGD?’ brulde zijn oom en er daalde een motregen van speeksel op de ontbijttafel neer. ‘WAT HEB IK GEZEGD OVER ZULK TAALGEBRUIK?’
‘Maar ik -’
‘HOE WAAG JE HET OM DIRK TE BEDREIGEN?’ bulderde oom Herman, terwijl hij met zijn vuist op tafel beukte.
‘Ik wilde alleen -’
‘IK HEB JE GEWAARSCHUWD! IN DIT HUIS WORDT NIET OVER JOUW AFWIJKING GESPROKEN!’
Harry keek van het donkerpaarse gezicht van zijn oom naar het lijkbleke gezicht van zijn tante, die Dirk overeind probeerde te hijsen.
‘Goed,’ zei Harry, ‘goed...’
Zwaar ademend ging oom Herman weer zitten. Hij had veel weg van een astmatische neushoorn en hield Harry nauwlettend in de gaten uit de hoeken van zijn venijnige oogjes.
Vanaf het moment dat Harry was thuisgekomen voor de zomervakantie, had oom Herman hem behandeld als een bom die elk moment kon ontploffen. Dat was niet zo vreemd, want Harry Potter was geen normale jongen. Hij was zelfs zo abnormaal als maar zijn kon.
Harry Potter was een tovenaar - een tovenaar die er net zijn eerste jaar aan Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij en Hocus-Pocus op had zitten. De Duffelingen waren niet blij dat hij terug was, maar dat gold nog veel sterker voor Harry.
Hij miste Zweinstein zo vreselijk dat het was alsof hij constant buikpijn had. Hij miste het kasteel, met zijn geheime gangen en spoken, zijn lessen (behalve misschien die van Sneep, de docent Toverdranken), de post die per uil bezorgd werd, de feestmaaltijden in de Grote Zaal, zijn hemelbed in de torenkamer en zijn bezoekjes aan Hagrid, de jachtopziener, die in een huisje aan de rand van het verboden bos woonde, maar het allermeest miste hij Zwerkbal, de populairste sport in de tovenaarswereld (zes hoge doelpalen, vier vliegende ballen en veertien spelers op bezemstelen).
Toen Harry thuiskwam had oom Herman zijn boeken met spreuken, zijn toverstaf, ketel en supersnelle bezemsteel, een echte Nimbus , direct in beslag genomen en opgeborgen in de bezemkast onder de trap. Het zou de Duffelingen worst zijn of Harry zijn plaatsje in het Zwerkbalteam kwijtraakte omdat hij de hele zomer niet had kunnen trainen, net zoals het hen niets kon schelen dat hij weer terug moest naar school zonder ook maar één stukje huiswerk te hebben gemaakt. De Duffelingen waren wat tovenaars Dreuzels noemden, mensen zonder ook maar een druppel tovenaarsbloed in hun aderen en zijn oom en tante schaamden zich dood omdat ze een tovenaar in de familie hadden. Oom Herman had zelfs een groot hangslot op de kooi van Harry’s uil Hedwig gedaan, zodat ze geen brieven kon bezorgen aan mensen uit de toverwereld.
Harry leek ook helemaal niet op zijn familie. Oom Herman was dik en had geen nek, maar wel een reusachtige zwarte snor. Tante Petunia leek op een uitgemergeld paard en Dirk was blond, moddervet en rozig. Harry daarentegen was klein en mager, met felgroene ogen en pikzwart haar dat nooit in model bleef zitten. Hij droeg een rond brilletje en had een dun litteken op zijn voorhoofd, in de vorm van een bliksemschicht.
Juist dat litteken maakte Harry zo bijzonder, zelfs voor een tovenaar. Het was het enige wat herinnerde aan Harry’s mysterieuze verleden, aan de reden waarom hij elf jaar geleden te vondeling was gelegd bij de Duffelingen.
Toen hij één jaar oud was, had Harry op de een of andere manier een vervloeking overleefd van de grootste Duistere Tovenaar aller tijden, Voldemort, wiens naam de meeste heksen en tovenaars nog steeds niet durfden uit te spreken. Harry’s ouders waren omgekomen toen Voldemort hen aanviel, maar Harry had er alleen dat litteken aan overgehouden. Om de een of andere reden - niemand begreep waarom - was Voldemort al zijn macht kwijtgeraakt toen hij er niet in was geslaagd om Harry te doden.
Daarom was Harry opgevoed door de zus van zijn overleden moeder en haar man. Hij had tien jaar lang bij de Duffelingen gewoond en nooit begrepen waarom er zo vaak vreemde dingen gebeurden zonder dat hij dat wilde. De Duffelingen hadden stug volgehouden dat zijn ouders waren omgekomen bij een auto-ongeluk, waarbij hij dat litteken had opgelopen en dat had hij altijd geloofd.
Maar precies een jaar geleden had Harry een brief gekregen van Zweinstein en was de waarheid aan het licht gekomen. Harry was aan de tovenaarsschool gaan studeren, waar hij en zijn litteken beroemd waren... maar nu was het zomervakantie en was hij terug bij de Duffelingen, die hem nog steeds behandelden als een hond die in iets smerigs had liggen rollen.
De Duffelingen hadden er niet eens aan gedacht dat Harry vandaag twaalf werd. Niet dat hij daarop had gehoopt, want ze hadden hem nooit een echt cadeau gegeven, laat staan een verjaardagstaart - maar om er nou helemaal niets aan te doen...
Op dat moment schraapte oom Herman gewichtig zijn keel en zei: ‘Zoals jullie weten, is het vandaag een belangrijke dag.’
Harry keek op, maar kon zijn oren nauwelijks geloven.
‘Vandaag zou ik wel eens de grootste order uit mijn carrière kunnen binnenhalen,’ zei oom Herman.
Harry pakte zijn toast weer. Natuurlijk had oom Herman het over dat stomme etentje van vanavond. Hij kon al twee weken nergens anders over praten. Een of andere rijke aannemer en zijn vrouw kwamen eten en oom Herman hoopte op een gigantische order (oom Hermans bedrijf maakte boormachines).
‘Laten we het programma nog één keer doornemen,’ zei oom Herman. ‘Om acht uur nemen we onze posities in. Petunia, jij bent -?’
‘In de woonkamer,’ zei tante Petunia. ‘Klaar om onze gasten gracieus te ontvangen.’
‘Prima, prima. En jij, Dirk?’
‘Ik sta bij de deur, klaar om open te doen.’ Dirk toverde een weerzinwekkende, kruiperige glimlach te voorschijn. ‘Mag ik uw jas aannemen, meneer en mevrouw Bouwmeester?’
‘Ze zijn vast weg van hem!’ riep tante Petunia vol vervoering.
‘Uitstekend, Dirk,’ zei oom Herman. Hij wendde zich bars tot Harry. ‘En jij?’
‘Ik zit stil op m’n kamer en doe net alsof ik er niet ben,’ zei Harry toonloos.
‘Precies!’ zei oom Herman venijnig. ‘Ik ga onze gasten voor naar de woonkamer, stel ze aan jou voor, Petunia en schenk iets te drinken in. Om kwart over acht -’
‘Zeg ik dat we aan tafel kunnen,’ zei tante Petunia.
‘En dan zeg jij, Dirk -’
‘Mag ik u naar de eetkamer vergezellen, mevrouw Bouwmeester?’ zei Dirk, die een dikke arm aanbood aan een onzichtbare vrouw.
‘Mijn volmaakte kleine heer!’ verzuchtte tante Petunia.
‘En jij?’ blafte oom Herman tegen Harry.
‘Ik zit stil op m’n kamer en doe net alsof ik er niet ben,’ zei Harry neerslachtig.
‘Dat dacht ik ook! Tijdens het eten moeten we proberen onze gasten een paar mooie complimenten te maken. Had jij ideeën, Petunia?’
‘Ik hoor van Herman dat u een geweldige golfer bent, meneer Bouwmeester... Die jurk komt zeker uit Parijs, mevrouw Bouwmeester?’
‘Kan niet beter... Dirk?’
‘Wat dacht je van - ‘We moesten op school een opstel schrijven over wie onze held was en toen heb ik over u geschreven, meneer Bouwmeester!’
Zowel Tante Petunia als Harry konden hun emoties niet langer de baas. Tante Petunia barstte in tranen uit en omhelsde haar zoon en Harry dook onder tafel, zodat ze hem niet zouden zien lachen.
‘En jij, jongen?’
Harry deed zijn best om met een uitgestreken gezicht onder de tafel vandaan te komen. ‘Ik zit stil op m’n kamer en doe net alsof ik er niet ben,’ zei hij.
‘Dat help ik je hopen!’ zei oom Herman met nadruk. ‘Meneer en mevrouw Bouwmeester weten niet dat je bestaat en dat wil ik graag zo houden. Na het eten ga jij met mevrouw Bouwmeester terug naar de woonkamer voor de koffie, Petunia, en dan breng ik het gesprek op boormachines. Met een beetje geluk zit die order vóór het tien-uur journaal in de knip. Morgen om deze tijd zijn we op zoek naar een vakantiehuisje op Mallorca.’
Daar kon Harry zich niet echt op verheugen. Hij dacht niet dat de Duffelingen hem op Mallorca aardiger zouden vinden dan in de Ligusterlaan.
‘Oké -ik ga naar de stad om die smokings voor Dirk en mij op te halen. En jij,’ grauwde hij tegen Harry, ‘jij zorgt dat je je tante niet voor de voeten loopt terwijl ze de boel schoonmaakt!’
Harry ging door de achterdeur naar buiten. Het was een prachtige, zonnige dag. Hij stak het grasveld over, plofte op de tuinbank neer en zong zachtjes: ‘Er is er een jarig, hoera, hoera... dat kun je wel zien, dat ben ik...’
Geen kaarten, geen cadeautjes en de hele avond doen alsof hij niet bestond! Harry staarde verdrietig naar de heg. Zo eenzaam had hij zich nog nooit gevoeld. Wat hij het allermeest miste van Zweinstein, nog meer dan Zwerkbal, was het gezelschap van zijn beste vrienden, Ron Wemel en Hermelien Griffel, maar blijkbaar misten zij hem niet. Ze hadden hem de hele vakantie nog niet één keer geschreven, ook al had Ron gezegd dat Harry moest komen logeren.
Harry had al talloze keren op het punt gestaan om Hedwigs kooi open te maken met behulp van een toverspreuk en haar met een brief naar Ron en Hermelien te sturen, maar het risico was te groot. Minderjarige tovenaars mochten buiten school geen magie gebruiken. Dat had Harry niet aan de Duffelingen verteld: alleen hun angst dat hij hen misschien in mestkevers zou veranderen, weerhield hen ervan om hem ook in die kast onder de trap op te sluiten, samen met zijn bezem en toverstok. De eerste paar weken dat hij thuis was, had Harry vaak onzinwoordjes gefluisterd en dan grijnzend gekeken hoe Dirk zo snel als zijn vette benen hem maar dragen konden de kamer uitsprintte, maar doordat hij niets van Ron en Hermelien hoorde voelde Harry zich zo buitengesloten uit de toverwereld dat zelfs het sarren van Dirk hem niet meer kon opvrolijken - en nu waren Ron en Hermelien ook nog eens zijn verjaardag vergeten!
Hij zou alles hebben gegeven voor een boodschap van Zweinstein, van welke heks of tovenaar dan ook. Hij zou zelfs bijna blij zijn geweest om zijn aartsvijand Draco Malfidus terug te zien, gewoon om er zeker van te zijn dat het geen droom was geweest...
Niet dat het hele schooljaar even leuk was geweest. Vlak voor de zomervakantie was Harry oog in oog komen te staan met niemand minder dan Voldemort zelf. Voldemort was dan misschien nog maar een schim van wat hij vroeger was geweest, toch was hij nog steeds angstaanjagend, nog steeds geslepen, nog steeds vastberaden om zijn macht te herwinnen. Harry was er voor de tweede keer in geslaagd om uit de klauwen van Voldemort te ontsnappen, maar het had maar een haartje gescheeld en zelfs nu, weken later, schrok hij ’s nachts nog vaak wakker, badend in het koude zweet en vroeg zich dan af waar Voldemort was. Dan zag hij dat lijkwitte gezicht weer voor zich, die starende, krankzinnige ogen...
Harry ging plotseling kaarsrecht overeind zitten. Hij had verstrooid naar de heg zitten staren - en de heg had teruggestaard. Twee enorme groene ogen gluurden tussen de blaadjes door.
Harry sprong op, maar op dat moment klonk er een treiterende stem.
‘Ik weet wat voor dag ’t vandaag is,’ zong Dirk pesterig terwijl hij naar Harry toewaggelde.
De reusachtige ogen knipperden en verdwenen.
‘Wat?’ zei Harry, die aandachtig naar het punt bleef staren waar hij de Ogen had gezien.
‘Ik weet wat voor dag ’t vandaag is,’ herhaalde Dirk, die vlak bij Harry bleef staan.
‘Goed zo,’ zei Harry. ‘Dus je kunt eindelijk de dagen van de week uit elkaar houden?’
‘Je bent vandaag jarig,’ schamperde Dirk. ‘Waarom heb je niet eens een kaartje gehad? Heb je dan helemaal geen vrienden op die achterlijke rotschool?’
‘Ik zou maar zorgen dat je moeder je niet over m’n school hoort praten,’ zei Harry koeltjes. Dirk hees zijn broek op, die van zijn dikke kont zakte. ‘Waarom staar je naar die heg?’ vroeg hij wantrouwig. ‘Ik probeer te bedenken met welke spreuk ik hem het beste in de fik zou kunnen steken,’ zei Harry. Dirk deinsde meteen achteruit, met een paniekerige uitdrukking op zijn bolle gezicht. ‘Je m-mag niet - Pa zei dat je niet m-mocht toveren - dan schopt hij je meteen op straat - en je kunt nergens anders heen - je hebt geen vrienden bij wie je kunt -’
‘Simsalabim!’ zei Harry fel. ‘Hocus pocus... abracadabra...’
‘MAAAAA!’ brulde Dirk, die over zijn eigen voeten struikelde terwijl hij terugholde naar huis. ‘MAAAAA! Hij doet het weer!’
Dat geintje kwam Harry duur te staan. Omdat Dirk noch de heg iets mankeerde, wist tante Petunia dat hij niet echt getoverd had, maar hij moest toch wegduiken voor de natte koekenpan waarmee ze uithaalde naar zijn hoofd en ze zadelde hem met een hele berg werk op en beloofde dat hij pas iets te eten kreeg als alles af was.
Terwijl Dirk lekker in de tuin zat te luieren, toekeek en ijsjes at zeemde Harry de ramen, waste de auto, maaide het gras, knipte de bloembedden bij, snoeide en sproeide de rozen en schilderde de tuinbank. De zon brandde aan de hemel en schroeide zijn nek. Harry wist dat hij niet op Dirks getreiter had moeten ingaan, maar Dirk had precies gezegd waar Harry zelf ook bang voor was... misschien had hij inderdaad geen vrienden op Zweinstein...
‘Konden ze de beroemde Harry Potter nu maar zien,’ dacht hij nijdig terwijl hij mest over de bloembedden spreidde. Zijn rug deed pijn en het zweet stroomde langs zijn gezicht.
Pas om halfacht ’s avonds, toen hij doodop was, werd hij eindelijk geroepen door tante Petunia.
‘Vooruit, naar binnen! En loop op die kranten!’
Harry liep gretig naar de koelte van de smetteloze keuken. Op de ijskast stond de pudding die als dessert bedoeld was: een enorme berg slagroom en gesuikerde viooltjes. Een groot stuk varkensvlees siste en knapperde in de oven.
‘Eet op, snel! Meneer en mevrouw Bouwmeester komen zo!’ snauwde tante Petunia. Ze wees op twee boterhammen en een homp kaas op de keukentafel. Zelf had ze haar zalmroze cocktailjurk al aan.
Harry waste zijn handen en schrokte zijn armzalige avondeten naar binnen. Zodra hij klaar was, griste tante Petunia het bord weg. ‘Naar boven, jij! Vlug!’
Toen hij langs de deur van de woonkamer kwam, ving Harry een glimp op van oom Herman en Dirk, in smoking en vlinderdas. Net toen hij op de overloop was ging de bel en verscheen het woedende rode hoofd van oom Herman onder aan de trap.
‘Denk eraan, jongen - één geluidje...’
Harry liep op zijn tenen naar zijn slaapkamer, ging zachtjes naar binnen, deed de deur dicht en wilde neerploffen op bed. Het probleem was alleen dat er al iemand zat.