Hoofdstuk 12
De Wisseldrank
Ze stapten van de stenen roltrap en professor Anderling klopte op de deur, die geluidloos openzwaaide. Ze gingen naar binnen. Professor Anderling zei dat Harry moest wachten en ze liet hem alleen achter.
Harry keek om zich heem. Eén ding was zeker: van alle lerarenkamers waar hij dit jaar al was geweest, was die van Perkamentus verreweg de interessantste. Als hij niet doodsbang was geweest dat hij van school zou worden gestuurd, zou hij het geweldig hebben gevonden dat hij daar eindelijk eens kon rondkijken.
Het was een mooie, grote, ronde kamer, vol vreemde geluidjes. Op tafels met dunne pootjes stonden merkwaardige zilveren instrumenten, die brommend ronddraaiden en rookwolkjes uitstootten. Aan de wanden hingen portretten van vroegere schoolhoofden, die zachtjes snurkend een dutje deden in hun lijsten. Er stond ook een enorm bureau met klauwpoten en op een plank achter het bureau lag een verfomfaaide, gerafelde tovenaarshoed - de Sorteerhoed!
Harry aarzelde en keek wantrouwig naar de slapende tovenaars en heksen aan de wanden. Het kon toch geen kwaad om die hoed opnieuw even op te zetten? Gewoon om te kijken... om te controleren of hij hem werkelijk bij de goede afdeling had ingedeeld.
Hij liep op zijn tenen om het bureau heen, pakte de hoed van de plank en liet die langzaam op zijn hoofd zakken. Hij was veel te groot en gleed over zijn oren, net als de laatste keer dat hij hem had opgezet. Harry staarde naar de donkere voering en wachtte af. Een klein stemmetje zei in zijn oor: ‘Zit je iets dwars, Harry Potter?’
‘Eh... ja,’ mompelde Harry. ‘Eh - sorry dat ik u lastigval - maar ik wilde vragen -’
‘Of ik je op de juiste afdeling heb geplaatst,’ zei de hoed gedecideerd. ‘Ja... je was een lastig geval. Maar ik blijf bij wat ik eerder heb gezegd -’ Harry’s hart sprong op ‘- bij Zwadderich zou je het ook goed gedaan hebben.’
Harry’s opluchting verdween als sneeuw voor de zon. Hij greep de punt van de hoed en trok hem af. Slap bengelde hij tussen zijn vingers, groezelig en vaal. Harry legde hem terug op de plank, met een wee gevoel in zijn maag.
‘Je vergist je,’ zei hij hardop tegen de roerloze en zwijgende hoed, maar die reageerde niet. Harry schuifelde achteruit, terwijl hij naar de hoed bleef kijken, maar hij draaide zich snel om toen hij een vreemd, kokhalzend geluid hoorde.
Hij was toch niet alleen geweest. Op een gouden stok achter de deur zat een haveloze vogel, die nog het meeste weghad van een halfgeplukte kalkoen. Harry staarde het beest aan en dat keek kwaadaardig terug en maakte dat kokhalzende geluid weer. Hij zag er erg ongezond uit, vond Harry. Zijn ogen waren dof en terwijl Harry keek, vielen er opnieuw een paar veren uit zijn staart.
Harry dacht net dat de ramp helemaal compleet zou zijn als de vogel van Perkamentus doodging terwijl hij alleen met hem in de kamer was toen het beest plotseling vlam vatte.
Harry slaakte een kreet van schrik, sprong achteruit en botste tegen het bureau. Koortsachtig zocht hij naar een glas water, maar hij zag niets. Intussen was de vogel één grote vuurbal geworden; hij stootte een schrille laatste kreet uit en een paar tellen later restte er alleen nog een hoopje smeulende as.
De deur van het kantoor ging open en Perkamentus kwam binnen. Hij keek heel somber.
‘Professor,’ hakkelde Harry, ‘uw vogel - ik kon het niet helpen - hij vloog opeens in brand -’
Tot Harry’s verbazing glimlachte Perkamentus.
‘Dat werd tijd,’ zei hij. ‘Hij zag er al dagen niet uit. Ik had pas nog tegen hem gezegd dat hij een beetje op moest schieten.’
Hij grinnikte bij het zien van Harry’s verbijsterde gezicht.
‘Felix is een feniks, Harry. Feniksen verbranden als het tijd is om te sterven en worden dan herboren uit de as. Kijk maar...’
Harry keek omlaag en zag dat een piepklein, gerimpeld, pasgeboren vogeltje zijn kop uit de as stak. Hij was minstens zo lelijk als de oude vogel.
‘Doodzonde dat je hem net meemaakt op zijn Branddag,’ zei Perkamentus. ‘Normaal gesproken is het juist een mooie vogel, met prachtige, rood met gouden veren. Feniksen zijn fascinerend. Ze kunnen ongelooflijk zware lasten dragen, hun tranen hebben een genezende werking en het zijn uitermate trouwe huisdieren.’
Harry was zo geschrokken toen Felix in brand vloog dat hij vergeten was waarom hij eigenlijk was gekomen, maar dat drong snel weer tot hem door toen Perkamentus in de hoge stoel achter zijn bureau ging zitten en Harry aanstaarde met zijn doordringende, lichtblauwe ogen.
Voor Perkamentus iets kon zeggen vloog de deur van de kamer met een daverende klap open en kwam Hagrid binnenstormen. Hij had een verwilderde blik in zijn ogen, zijn bivakmuts stond boven op zijn harige zwarte kruin en hij had nog steeds de dode haan in zijn hand.
‘Harry heb ’t niet gedaan, professor Perkamentus!’ riep Hagrid. ‘Een paar tellen vóór dat joch gevonden werd stond ik nog met hem te kletsen, dus had ‘ie echt geen tijd om...’
Perkamentus probeerde iets te zeggen, maar Hagrid tierde verder. In zijn emotie zwaaide hij wild met de haan en de veren vlogen in het rond.
‘... dus ken ‘ie ’t niet geweest zijn en ik ben bereid dat plechtig te zweren tegenover ’t Ministerie van Toverkunst als dat nodig mocht wezen...’
‘Hagrid, ik...’
‘...u heb de verkeerde, professor, ik weet dat Harry nooit -’
‘Hagrid!’ zei Perkamentus nadrukkelijk. ‘Ik denk niet dat Harry die mensen heeft aangevallen.’
‘O,’ zei Hagrid en hij liet de haan snel zakken. ‘Aha. Nou, dan wacht ik wel effe buiten op de gang, professor.’
Ongemakkelijk kloste hij weer naar buiten.
‘Dus u denkt niet dat ik het heb gedaan, professor?’ herhaalde Harry hoopvol, terwijl Perkamentus hanenveren van zijn bureau veegde.
‘Dat denk ik inderdaad niet, Harry,’ zei Perkamentus, maar zijn gezicht was nog steeds somber. ‘Toch wil ik even met je praten.’
Harry wachtte nerveus terwijl Perkamentus hem aanstaarde, met de toppen van zijn lange vingers tegen elkaar gedrukt.
‘Ik wil weten of je me iets te vertellen hebt, Harry,’ zei hij vriendelijk. ‘Het maakt niet uit wat.’
Harry wist niet wat hij moest zeggen. Hij dacht aan Malfidus, die: ‘Hierna zijn jullie aan de beurt, Modderbloedjes!’ schreeuwde en aan de Wisseldrank die pruttelde in de wc van Jammerende Jenny. Toen dacht hij aan de mysterieuze stem die hij twee keer had gehoord en herinnerde zich wat Ron had gezegd: ‘Stemmen horen die niemand anders kan horen is geen goed teken, zelfs niet in de toverwereld.’ Hij dacht ook aan wat de andere leerlingen over hem zeiden en aan zijn groeiende angst dat hij op de een of andere manier verwant was aan Zalazar Zwadderich...
‘Nee,’ zei Harry. ‘Er is niets, professor.’
Door de dubbele aanval op Joost en Haast Onthoofde Henk was wat eerst alleen ongerustheid was geweest, omgeslagen in regelrechte paniek. Vreemd genoeg was iedereen het meest geschrokken van het lot van Henk. Hoe kon een geest zo toegetakeld worden, vroegen de leerlingen zich af; wat voor vreselijke macht kon iemand die al dood was laten Verstenen? Er volgde een stormloop op kaartjes voor de Zweinsteinexpres, want iedereen wilde met de kerstvakantie naar huis.
‘Als dat zo doorgaat, blijven alleen wij over,’ zei Ron tegen Harry en Hermelien. ‘Samen met Malfidus, Korzel en Kwast. Leuke vakantie kan dat worden.’
Korzel en Kwast, die altijd precies deden wat Malfidus deed, bleven met Kerstmis ook op school, maar Harry was blij dat de meeste leerlingen vertrokken. Hij was het zat dat mensen op de gang met een boog om hem heen liepen, alsof hij op het punt stond slagtanden te krijgen of gif te spuwen; net zo zat als al het gemompel en gesis en de wijzende vingertjes.
Fred en George vonden het juist dolkomisch. Ze liepen vaak op de gang voor Harry uit en riepen dan: ‘Maak plaats voor de Erfgenaam van Zwadderich! Opzij, er komt een vreselijk boze tovenaar aan...’
Percy kon hun humor niet waarderen.
‘Dat is niet om te lachen,’ zei hij ijzig.
‘O, maak toch dat je wegkomt, Percy,’ zei Fred. ‘Harry heeft haast.’
‘Ja, hij gaat gauw een kopje thee drinken in de Geheime Kamer met zijn bloeddorstige dienaar,’ grinnikte George.
Ginny vond het ook niet grappig.
‘Doe nou niet,’ jammerde ze, als Fred weer eens luid vroeg wie Harry’s volgende slachtoffer werd of als George deed alsof hij Harry afweerde met een grote teen knoflook als ze elkaar tegenkwamen.
Harry vond het niet erg; het luchtte hem op dat Fred en George het idee dat hij misschien de Erfgenaam van Zwadderich was lachwekkend vonden. Hun capriolen vielen niet in goede aarde bij Malfidus. Iedere keer als hij ze bezig zag, leek hij zuurder te kijken.
‘Dat komt omdat hij eigenlijk popelt om te zeggen dat hij het is,’ zei Ron wijs. ‘Je weet hoe vreselijk hij het vindt als anderen ergens beter in zijn dan hij en nu krijg jij alle eer voor zijn vuile streken.’
‘Dat duurt niet lang meer,’ zei Hermelien voldaan. ‘De Wisseldrank is bijna klaar. Nog even en dan komt de waarheid aan het licht.’
Eindelijk zat het semester erop en daalde er een stilte neer over het kasteel die even diep was als de sneeuw. Harry vond het eerder vredig dan mistroostig en hij genoot ervan dat hij, Hermelien en de Wemels de toren van Griffoendor voor zich alleen hadden, zodat ze lekker hard Knalpoker konden spelen zonder dat iemand er last van had en rustig konden oefenen in duelleren. Fred, George en Ginny hadden besloten ook op school te blijven in plaats van samen met meneer en mevrouw Wemel naar Bill in Egypte te gaan. Percy keurde wat hij hun kinderlijke gedrag noemde af en liet zich niet veel zien in de leerlingenkamer. Hij had hen al pompeus meegedeeld dat hij alleen bleef omdat het zijn plicht als klassenoudste was de docenten te steunen in deze moeilijke tijden.
De ochtend van eerste kerstdag brak aan, kil en wit. Harry en Ron, die de enigen waren op hun slaapzaal, werden vroeg gewekt door Hermelien, die al aangekleed was en cadeautjes kwam brengen.
‘Wakker worden!’ riep ze en ze deed de gordijnen open.
‘Hermelien - je mag hier niet komen,’ zei Ron, die zijn ogen afschermde tegen het licht.
‘Ook gelukkig kerstfeest,’ zei Hermelien, terwijl ze hem zijn pakje toegooide. ‘Ik ben al bijna een uur op. Ik heb nog wat extra gaasvliegjes bij de Wisseldrank gedaan en nu is hij klaar.’
Harry ging overeind zitten, plotseling klaarwakker.
‘Weet je dat zeker?’
‘Heel zeker,’ zei Hermelien, die Schurfie de rat een stukje opschoof zodat ze aan het voeteneinde van zijn hemelbed kon gaan zitten. ‘Als we het willen doen, moet het vanavond gebeuren.’
Op dat moment kwam Hedwig binnenzweven, met een piepklein pakje in haar snavel.
‘Hallo,’ zei Harry blij toen ze op bed landde. ‘Ben je niet meer boos op me?’
Ze knabbelde liefdevol aan zijn oor, wat een heel wat beter geschenk was dan het cadeautje dat ze had meegebracht en dat van de Duffelingen bleek te zijn. Ze hadden Harry een tandenstoker gestuurd en een briefje waarin ze vroegen of hij tijdens de zomervakantie niet ook op Zweinstein kon blijven.
Harry’s andere cadeautjes waren heel wat beter. Hagrid had een groot blik toffee gestuurd. Harry besloot het eerst een tijdje naast het vuur te zetten, zodat het zacht kon worden. Van Ron kreeg hij een boek getiteld De Lucht in met de Cannons, vol interessante wetenswaardigheden over zijn favoriete Zwerkbalteam en Hermelien had een luxe adelaarsveer voor hem gekocht. In het laatste pakje zat een zelfgebreide trui van mevrouw Wemel en een grote rozijnencake. Toen hij haar kerstkaart neerzette, voelde hij een nieuwe vlaag van gewetenswroeging bij de gedachte aan de auto van meneer Wemel, die ze niet meer hadden teruggezien na hun aanvaring met de Beukwilg en aan de talloze schoolregels die hij en Ron nu weer gingen overtreden.
Het was onmogelijk, zelfs voor iemand die er als een berg tegenop zag om later Wisseldrank te moeten slikken, om niet te genieten van het kerstmaal op Zweinstein.
De Grote Zaal zag er schitterend uit. Niet alleen stonden er wel twaalf met rijp overdekte kerstbomen en kruisten dikke slingers van hulst en maretak elkaar onder het plafond, maar er viel ook betoverde sneeuw in de zaal, warm en droog. Perkamentus ging de leerlingen voor in een paar van zijn favoriete kerstliederen en Hagrid zong na elke beker kerstwijn harder mee. Percy, die niet gemerkt had dat Fred zijn klassenoudstebadge had behekst, zodat er nu Uilskuiken op stond, vroeg steeds waar iedereen om lachte en het kon Harry niet eens iets schelen dat Draco Malfidus aan de tafel van Zwadderich harde, hatelijke opmerkingen maakte over zijn nieuwe trui. Met een beetje geluk zou Malfidus over een paar uur zijn trekken thuis krijgen.
Harry en Ron hadden nauwelijks hun derde portie kerstpudding achter hun kiezen toen ze van Hermelien moesten meekomen om de plannen voor die avond nog één keer door te nemen.
‘We hebben nog steeds stukjes van de mensen in wie we willen veranderen nodig,’ zei Hermelien zakelijk, alsof ze hen naar de supermarkt stuurde om waspoeder te kopen. ‘Het lijkt me het beste als jullie iets van Korzel en Kwast kunnen bemachtigen; dat zijn Malfidus’ beste vrienden en die vertelt hij vast alles. En we moeten er ook voor zorgen dat de echte Korzel en Kwast niet plotseling binnenkomen terwijl we Malfidus uithoren. Ik heb alles al gepland,’, zei ze nonchalant en zonder zich iets aan te trekken van de verbijsterde gezichten van Harry en Ron. Ze liet twee smakelijke chocoladecakejes zien. ik heb ze gevuld met een eenvoudig Slaapdrankje. Jullie hoeven er alleen voor te zorgen dat Korzel en Kwast ze vinden. Jullie weten hoe gulzig ze zijn; ze eten ze vast op. Zodra ze slapen, trekken jullie een paar van hun haren uit en verbergen hen dan zo lang in een bezemkast.’
Harry en Ron keken elkaar ongelovig aan.
‘Hermelien, ik weet niet -’
‘Dat zou wel eens heel erg verkeerd kunnen gaan -’
Hermelien had dezelfde staalharde fonkeling in haar ogen die ze soms ook zagen bij professor Anderling.
‘Zonder haren van Korzel en Kwast hebben we niets aan die drank,’ zei ze streng. ‘Jullie willen Malfidus toch uithoren, of niet?’
‘Goed, goed,’ zei Harry. ‘Maar jij dan? Wiens haar wou jij uittrekken?’
‘Ik heb er al een,’ zei Hermelien opgewekt. Ze haalde een piepklein flesje uit haar zak, waar één enkele haar in zat. ‘Weten jullie nog dat ik met Margriet Bullemans heb gevochten op de Duelleerclub? Die haar is op m’n gewaad achtergebleven toen ze me probeerde te wurgen! Ze is met Kerstmis naar huis gegaan - dus moet ik maar tegen de Zwadderaars zeggen dat ik besloten heb om terug te komen.’
Toen Hermelien was vertrokken om de Wisseldrank te controleren, wendde Ron zich met een blik waar de bange voorgevoelens van afdropen tot Harry.
‘Heb je ooit van een plan gehoord waarbij zo veel dingen kunnen misgaan?’
Maar tot verbazing van Harry en Ron verliep deel één van de operatie net zo gladjes als Hermelien voorspeld had. Ze bleven na de thee op eerste kerstdag in de uitgestorven hal rondhangen en wachtten op Korzel en Kwast, die als enigen nog aan tafel zaten en hun vierde portie pudding opschrokten. Harry had de chocoladecakejes op de trapleuning gezet. Toen Kwast en Korzel naar buiten kwamen, verborgen Harry en Ron zich vlug achter een harnas dat naast de voordeur stond.
‘Kunnen mensen echt zó stom zijn?’ fluisterde Ron opgetogen toen Korzel Kwast aanstootte en op de cakejes wees. Met een domme grijns op hun gezicht propten ze ze in één keer in hun grote monden, kauwden een paar tellen gulzig en triomfantelijk en vielen toen allebei als een blok achterover, zonder dat hun uitdrukking ook maar een millimeter veranderde.
Het moeilijkst was nog om ze naar de kast aan de andere kant van de hal te slepen. Zodra ze veilig tussen de emmers en zwabbers lagen, trok Harry een paar van de stekeltjes uit die laag op het voorhoofd van Kwast groeiden en rukte Ron een aantal haren van Korzel los. Ze stalen ook hun schoenen, omdat hun eigen schoenen veel te klein waren voor voeten van Korzel- en Kwastformaat. Verbijsterd door het succes van hun missie sprintten ze terug naar de wc van Jammerende Jenny.
Ze konden nauwelijks een hand voor ogen zien, door de dikke zwarte rook die opsteeg uit de wc waarin Hermelien in haar ketel roerde. Harry en Ron hielden hun gewaad voor hun gezicht en klopten zacht op de deur.
‘Hermelien?’
Ze hoorden het slot knarsen en Hermelien stak haar hoofd om de deur. Haar gezicht glom en ze maakte een nogal nerveuze indruk. Achter haar hoorden ze het bloeb bloeb van de borrelende, stroperige toverdrank. Drie glazen stonden al klaar op de wc-bril.
‘Hebben jullie ze?’ vroeg Hermelien ademloos.
Harry liet het haar van Kwast zien.
‘Goed zo. En ik heb een paar reservegewaden gejat uit de wasserij,’ zei Hermelien, die een kleine zak omhooghield. ‘Als jullie Korzel en Kwast zijn, hebben jullie een grotere maat nodig.’
Ze staarden naar de ketel. Van dichtbij leek de drank nog het meest op dikke, donkere modder, die traag borrelde.
‘Ik weet zeker dat ik alles goed heb gedaan,’ zei Hermelien, die nerveus de vlekkerige pagina van De Vreeschwekkendste Tooverdranken herlas. ‘Het ziet er net zo uit als het boek beschrijft... Als we het hebben ingenomen, hebben we precies een uur voor we weer in onszelf veranderen.’
‘En nu?’ fluisterde Ron.
‘We doen de drank in drie glazen en voegen dan de haren toe.’
Hermelien schepte in elk glas een grote kwak toverdrank, schudde met trillende hand de haar van Margriet Bullemans uit het flesje en deed die in het eerste glas.
De toverdrank siste luid, net als een fluitketel en schuimde enorm. Een paar tellen later had de vloeistof een weeïge gele kleur gekregen.
‘Getver - essentie van Margriet Bullemans,’ zei Ron en hij keek vol walging naar het glas. ‘Het smaakt vast smerig.’
‘Doen jullie je haren er maar eens bij,’ zei Hermelien.
Harry deed de haren van Kwast in het middelste glas en Ron die van Korzel in het laatste. Beide glazen sisten en schuimden: dat van Kwast werd geelgroen, als een snottebel en dat van Korzel drabbig en donkerbruin.
‘Wacht even,’ zei Harry, toen Ron en Hermelien hun glazen pakten. ‘We kunnen het beter niet in dit toilet opdrinken; zodra we in Korzel en Kwast veranderen, passen we er niet meer in. En Margriet Bullemans is ook geen slanke den.’
‘Goed idee,’ zei Ron, die de deur openmaakte. ‘We nemen alle drie onze eigen wc.’
Voorzichtig, zodat hij geen druppel Wisseldrank zou morsen, glipte Harry de middelste wc binnen.
‘Klaar?’ riep hij.
‘Klaar,’ hoorde hij Ron en Hermelien zeggen. Harry kneep zijn neus dicht en goot de toverdrank in twee slokken naar binnen. Het smaakte naar te lang doorgekookte spruitjes.
Onmiddellijk begonnen zijn ingewanden te kronkelen, alsof hij een levende slang had ingeslikt. Hij klapte dubbel en dacht dat hij zou moeten overgeven, maar een brandend gevoel verspreidde zich snel vanuit zijn maag tot in de topjes van zijn vingers en tenen. Hij snakte naar adem en viel op handen en knieën neer toen zijn huid, met een afschuwelijk, smeltend gevoel, begon te borrelen als hete was. Terwijl hij toekeek veranderden zijn handen: de vingers werden dikker, de nagels breder en de knokkels staken plotseling uit als dikke moeren. Zijn schouders rekten zich pijnlijk en aan een gekietel op zijn voorhoofd voelde hij dat zijn haar omlaag kroop naar zijn wenkbrauwen; zijn gewaad scheurde toen zijn borst opzwol, als een ton die in duigen barstte; zijn voeten deden helse pijn, in schoenen die plotseling vier maten te klein waren...
Even plotseling als ze begonnen waren, hielden de verschijnselen ook weer op. Harry lag met zijn gezicht omlaag op de kille stenen vloer en luisterde naar het kribbige gesnotter van Jenny in de laatste wc. Moeizaam schopte hij zijn schoenen uit en stond op. Dus zo voelde het aan om Kwast te zijn. Met trillende, enorme handen trok hij zijn oude gewaad uit, dat nu dertig centimeter boven zijn enkels hing, deed het reservegewaad aan en strikte de reusachtige schoenen van Kwast. Toen hij zijn haar uit zijn ogen wilde strijken, voelde hij alleen korte, stugge stekeltjes die laag op zijn voorhoofd groeiden en hij besefte dat hij wazig zag door zijn bril, die Kwast niet nodig had. Hij deed zijn bril af en riep met de lage, schorre stem van Kwast: ‘Alles goed met jullie?’
‘Ja,’ gromde de diepe stem van Korzel uit de wc rechts van hem.
Harry deed de deur open en liep naar de gebarsten spiegel. Kwast staarde hem met doffe, diepliggende oogjes aan. Harry krabde aan zijn oor; Kwast deed hetzelfde.
Rons deur ging open en ze staarden elkaar aan. Hij was nogal bleek en geschokt, maar verder was Ron niet te onderscheiden van Korzel, van het bloempotkapsel tot de lange, aapachtige armen.
‘Gewoonweg ongelooflijk,’ zei Ron, die ook naar de spiegel liep en op de platte neus van Korzel drukte. ‘Ongelooflijk.’
‘We kunnen maar beter gaan,’ zei Harry, terwijl hij zijn horloge losmaakte omdat het in de dikke pols van Kwast sneed, en het in zijn zak deed. ‘We moeten er eerst nog achter zien te komen waar de leerlingenkamer van Zwadderich is. Ik hoop dat we iemand zien die we kunnen volgen...’
Ron staarde Harry aan en zei: ‘Je weet niet hoe bizar het is om Kwast te zien nadenken.’ Hij bonsde op de deur van Hermelien. ‘Kom op, we moeten gaan.’
Een hoog stemmetje gaf antwoord, ik - ik denk dat ik toch maar niet meega. Gaan jullie maar zonder mij.’
‘Hermelien, we weten best dat Margriet Bullemans lelijk is. Niemand komt erachter dat jij het bent.’
‘Nee - echt -ik ga niet mee. Gaan jullie maar. Jullie verdoen je tijd.’
Harry keek Ron verbouwereerd aan.
‘Zo lijk je meer op Kwast,’ zei Ron. ‘Zo kijkt hij ook altijd als een leraar hem iets vraagt.’
‘Is alles goed met je, Hermelien?’ zei Harry door de deur heen.
‘Prima - alles is prima... gaan jullie nou maar -’
Harry keek op zijn horloge. Er waren al vijf van hun zestig kostbare minuten voorbij.
Na afloop komen we weer hierheen, oké?’ zei hij.
Harry en Ron deden de deur van de toiletruimte voorzichtig open, keken of de kust veilig was en gingen op pad.
Niet zo met je armen zwaaien,’ mompelde Harry tegen Ron. ‘Hè?’
Korzel houdt z’n armen altijd een beetje stijf...’
‘Zo?’
‘Ja, veel beter.’
Ze liepen naar de marmeren trap. Ze hadden nu alleen nog een Zwadderaar nodig die ze konden volgen naar de leerlingenkamer van Zwadderich, maar er was niemand te zien.
‘Wat nu?’ mompelde Harry.
‘Bij het ontbijt komen de Zwadderaars altijd daarvandaan,’ zei Ron, die naar de ingang van de kerkers knikte. Hij had het nauwelijks gezegd of er kwam een meisje met lang, krullend haar naar buiten.
‘Neem me niet kwalijk,’ zei Ron, die gauw naar haar toe liep, ‘we weten niet meer hoe we bij onze leerlingenkamer moeten komen.’
‘Pardon?’ zei het meisje stijfjes. ‘Onze leerlingenkamer? Ik hoor bij Ravenklauw.’
Ze liep door, maar keek wel wantrouwig achterom.
Harry en Ron klosten haastig de donkere trap af met de enorme voeten van Korzel en Kwast. Hun voetstappen weergalmden en ze hadden het gevoel dat hun missie heel wat minder eenvoudig zou zijn dan ze gehoopt hadden.
Het labyrint van gangen was verlaten. Ze liepen en liepen, dieper en dieper onder de school en keken om de haverklap op hun horloges, om te zien hoeveel tijd ze nog hadden. Na een kwartier, net toen ze wanhopig begonnen te worden, hoorden ze ietsje verderop een geluid.
‘Ha!’ zei Ron. ‘Daar heb je er eentje.’
Er kwam iemand uit een zijkamertje, maar toen ze haastig op hem af liepen, zagen ze tot hun teleurstelling dat het geen Zwadderaar was, maar Percy.
‘Wat doe jij hier?’ vroeg Ron verbaasd.
Percy keek hem beledigd aan.
‘Dat gaat je niets aan,’ zei hij stijfjes. ‘Korzel, hè?’
‘Wat - o ja,’ zei Ron.
‘Nou, maak dat je naar je slaapzaal komt,’ zei Percy streng. ‘Het is gevaarlijk om door donkere gangen te zwerven.’
‘En jij dan?’ zei Ron.
Percy richtte zich in zijn volle lengte op. ‘Ik ben klassenoudste,’ zei hij. ‘Ik word heus niet aangevallen.’
Plotseling klonk achter hen een stem. Draco Malfidus slenterde naar hen toe en voor het eerst in zijn leven was Harry blij om hem te zien.
‘Dus daar zijn jullie,’ zei hij lijzig. ‘Hebben jullie je de hele tijd vol zitten proppen in de Grote Zaal? Ik zocht jullie. Ik wil jullie iets grappigs laten zien.’
Malfidus wierp een vernietigende blik op Percy.
‘Wat doe jij hier, Wemel?’ sneerde hij.
Percy was diep verontwaardigd.
‘je zou wel eens wat meer respect mogen hebben voor een Klassenoudste!’ zei hij. ‘Je houding bevalt me niet!’
Malfidus lachte schamper en gebaarde dat Harry en Ron hem moesten volgen. Harry maakte bijna zijn excuses aan Percy, maar wist zich daar nog net van te weerhouden. Haastig volgden ze Malfidus, die, toen ze een andere gang in liepen, zei: ‘Die Peter Wemel -’
‘Percy,’ verbeterde Ron hem werktuiglijk.
‘Maakt niet uit,’ zei Malfidus. ‘Ik zie hem hier de laatste tijd vaak rondsluipen. En ik denk dat ik weet wat hij in z’n schild voert. Hij wil in z’n eentje de Erfgenaam van Zwadderich vangen.’
Hij lachte spottend en Harry en Ron keken elkaar opgewonden aan.
Bij een kale, vochtige muur bleef Malfidus staan.
‘Wat was het nieuwe wachtwoord ook alweer?’ zei hij tegen Harry.
‘Eh -’ zei Harry.
‘O ja - bloedzuiver!’ zei Malfidus, die niet naar Harry luisterde. Een stenen deur die in de muur verborgen zat gleed open en Malfidus ging naar binnen, gevolgd door Harry en Ron.
De leerlingenkamer van Zwadderich was een lange, lage, onderaardse ruimte, met ruwe stenen muren. Aan de gewelven hingen kettingen met ronde, groenachtige lampen, in een gebeeldhouwde schouw brandde een knappend haardvuur en de silhouetten van diverse Zwadderaars, in rijk bewerkte stoelen, staken af tegen de gloed.
‘Wacht even,’ zei Malfidus tegen Harry en Ron en hij wuifde hen naar twee stoelen die een eindje van het vuur stonden, ik ga het even halen - ik heb het net van m’n vader gekregen -’
Harry en Ron, die zich afvroegen wat Malfidus zo nodig moest laten zien, gingen zitten en probeerden te doen alsof ze zich thuis voelden.
Een minuutje later kwam Malfidus terug met een krantenknipsel, dat hij Ron onder zijn neus duwde. ‘Hier, dat is pas lachen,’ zei hij.
Harry zag hoe Ron zijn ogen geschokt opensperde. Hij las het knipsel vlug door, stootte een wel heel geforceerde lach uit en gaf het aan Harry.
Het knipsel kwam uit de Ochtendprofeet:
OFFICIEEL ONDERZOEK MINISTERIE VAN TOVERKUNST
Arthur Wemel, Hoofd van de Dienst Misbruikpreventie van Dreuzelvoorwerpen, is veroordeeld tot een boete van vijftig Galjoenen wegens het betoveren van een Dreuzelauto.
De heer Lucius Malfidus, een bestuurslid van Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij en Hocus-Pocus, waar de behekste auto eerder dit jaar neerstortte, vroeg om het ontslag van de heer Wemel.
‘Wemel heeft het Ministerie in diskrediet gebracht,’ verklaarde de heer Malfidus tegenover onze verslaggever. ‘Hij is absoluut niet geschikt om wetten op te stellen en zijn belachelijke Dreuzelbeschermingswet hoort zo snel mogelijk naar de vuilnisbak verwezen te worden.’
De heer Wemel was niet bereikbaar voor commentaar, maar zijn vrouw zei tegen verslaggevers dat ze moesten maken dat ze wegkwamen of dat ze anders de familiegeest op hen zou loslaten.
‘En?’ zei Malfidus ongeduldig toen Harry het knipsel teruggaf. ‘Vind je het niet grappig?’
‘Ha ha,’ zei Harry naargeestig.
‘Arthur Wemel is zo dol op Dreuzels dat hij beter zijn toverstok doormidden kan breken en zelf een Dreuzel worden,’ zei Malfidus smalend. ‘Als je ziet hoe die Wemels zich gedragen, zou je nooit denken dat ze bloedzuiver zijn.’
Het gezicht van Ron - of liever gezegd Korzel - was vertrokken van woede.
‘Wat heb je toch, Korzel?’ snauwde Malfidus.
‘Buikpijn,’ gromde Ron.
‘Nou, ga dan naar de ziekenzaal en geef meteen al die Modderbloedjes een flinke schop, als je er toch bent,’ grinnikte Malfidus. ‘Het verbaast me dat er nog niets in de Ochtendprofeet heeft gestaan over die aanvallen,’ vervolgde hij bedachtzaam. ‘Waarschijnlijk probeert Perkamentus het in de doofpot te stoppen. Als dat nog lang zo doorgaat, krijgt hij de zak. Vader heeft altijd al gezegd dat Perkamentus een ramp is voor Zweinstein. Hij houdt veel te veel van Dreuzelkindertjes. Een fatsoenlijk schoolhoofd zou nooit schorem zoals die Krauwel toelaten.’
Malfidus begon foto’s te maken met een denkbeeldige camera en af een venijnige maar rake imitatie van Kasper: ‘Potter, mag ik een foto van je nemen? Potter, mag ik je handtekening? Mag ik alsjeblieft je schoenen likken, Potter?’
Hij liet zijn handen zakken en staarde Harry en Ron aan.
‘Wat hebben jullie toch?’
Harry en Ron dwongen zichzelf veel te laat om te lachen, maar Malfidus leek tevreden; misschien waren Korzel en Kwast altijd zo traag.
‘Sint Potter, de schutspatroon van de Dreuzels,’ zei Malfidus langzaam. ‘Ook eentje die geen greintje tovenaarstrots heeft, anders zou hij niet zo dik zijn met dat verwaande Modderbloedje van een Griffel. En dan te bedenken dat een hoop mensen geloven dat hij de Erfgenaam van Zwadderich is!’
Harry en Ron wachtten met ingehouden adem: Malfidus stond vast en zeker op het punt om te zeggen dat hij het was. Maar toen -
‘Ik wou dat ik wist wie het was,’ zei Malfidus kribbig. ‘Dan zou ik hem kunnen helpen.’
Rons mond viel open, zodat Korzel nog stommer keek dan normaal, maar gelukkig zag Malfidus dat niet en Harry, die razendsnel nadacht, zei: ‘Maar je hebt toch wel enig idee wie erachter zit...’
‘Je weet best dat ik geen idee heb, Kwast. Hoe vaak moet ik dat nog zeggen?’ beet Malfidus hem toe. ‘En vader wil niets zeggen over de laatste keer dat de Kamer is geopend. Dat was natuurlijk vijftig jaar geleden en voor zijn tijd, maar hij weet er alles van en zegt dat het allemaal stil is gehouden en dat het verdacht zou overkomen als ik er te veel van afweet. Maar één ding weet ik wel: de laatste keer dat de Geheime Kamer is geopend, is er een Modderbloedje doodgegaan. Dus waarschijnlijk is het een kwestie van tijd voor er deze keer ook een het loodje legt... ik hoop dat het die Griffel is,’ zei hij vergenoegd.
Ron balde Korzels gigantische vuisten, maar Harry, die wist dat het wel heel vreemd zou zijn als Korzel Malfidus een dreun gaf, keek hem waarschuwend aan en zei: ‘Weet je of degene die de Kamer de laatste keer geopend heeft betrapt is?’
‘O-. ja. De dader is van school gestuurd en zit waarschijnlijk nog steeds in Azkaban,’ zei Malfidus.
‘Azkaban?’ zei Harry niet-begrijpend. ‘Azkaban - de tovenaarsgevangenis, Kwast,’ zei Malfidus, terwijl hij hem ongelovig aanstaarde. ‘Allemachtig, als je nog trager zou worden, zou je achteruitgaan.’
Hij schoof rusteloos heen en weer en zei: ‘Vader zegt dat ik me gedeisd moet houden terwijl de Erfgenaam van Zwadderich zijn gang gaat. Hij zegt dat de school gezuiverd moet worden van al die smerige Modderbloedjes, maar dat ik er niet bij betrokken mag raken. Hij heeft op het moment natuurlijk veel aan z’n hoofd. Wisten jullie dat het Ministerie van Toverkunst vorige week een inval heeft gedaan in ons landhuis?’
Harry probeerde het wezenloze gezicht van Kwast bezorgd te laten kijken.
‘Ja...’ zei Malfidus. ‘Gelukkig hebben ze niet veel gevonden. Vader heeft een hoop uiterst kostbare Zwarte Kunstspullen, maar we hebben onze eigen geheime kamer, onder de vloer in de woonkamer -’
‘Aha!’ zei Ron.
Malfidus staarde hem aan, net als Harry. Ron bloosde. Zelfs zijn haar werd rood. En zijn neus werd ook langzaam langer - hun uur was voorbij. Ron werd zichzelf weer en te oordelen naar de blik van ontzetting die hij op Harry wierp, gold dat ook voor hem.
Ze sprongen overeind.
‘Drankje tegen buikpijn,’ gromde Ron en zonder verder iets te zeggen sprintten ze door de leerlingenkamer, gooiden zich tegen de stenen muur en holden de gang uit, tegen beter weten in hopend dat Malfidus niets gemerkt had. Harry’s voeten glibberden rond in de reusachtige schoenen van Kwast en hij moest zijn gewaad omhoog houden omdat hij kromp; ze draafden de trap op naar de donkere hal. Uit de bezemkast waarin ze Korzel en Kwast hadden opgesloten klonk gedempt gebonk. Ze zetten hun schoenen voor de deur van de kast en sprintten op kousenvoeten de marmeren trap op naar het toilet van Jammerende Jenny.
‘Nou, het was tenminste niet allemaal tijdverspilling,’ hijgde Ron, toen hij de deur van het toilet achter zich had dichtgetrokken. ‘We weten nog steeds niet wie er achter de aanvallen zit, maar morgen schrijf ik direct een brief aan pa, om te zeggen dat hij eens onder de woonkamervloer van Malfidus moet zoeken.’
Harry keek in de gebarsten spiegel en zag dat hij weer de oude was. Hij zette zijn bril op en Ron bonsde op de wc van Hermelien.
‘Kom eruit, Hermelien, we hebben een hoop te vertellen -’
‘Ga weg!’ piepte Hermelien.
Harry en Ron keken elkaar aan.
‘Wat is er?’ zei Ron. ‘Je moet nu toch weer normaal zijn, dat zijn wij ook..-’ plotseling gleed Jammerende Jenny door de wc-deur. Harry had haar nog nooit zo opgewekt zien kijken.
‘Ooooo, wacht maar tot jullie haar zien,’ zei ze. ‘Het is echt vreselijk.’
Ze hoorden het slot opengaan en Hermelien kwam naar buiten, snikkend en met haar gewaad over haar hoofd.
‘Wat is er?’ vroeg Ron onbehaaglijk. ‘Heb je nog steeds de neus van Margriet of zo?’
Hermelien liet haar gewaad zakken en Ron deinsde achteruit, tot hij met zijn rug tegen de wasbakken stond.
Hermeliens gezicht was bedekt met een zwarte vacht. Haar ogen waren geel en er staken lange, puntige oren door haar haar.
‘Het was een k-kattenhaar!’ jammerde ze. ‘M-Margriet Bullemans m-moet een kat hebben! En je mag die toverdrank niet gebruiken om in een dier te veranderen!’
‘O jee,’ zei Ron.
‘Wat zal jij verschrikkelijk gepest worden,’ zei Jenny opgewekt.
‘Geeft niks, Hermelien,’ zei Harry vlug. ‘We brengen je wel naar de ziekenzaal. Madame Plijster stelt nooit veel vragen...’
Het duurde een hele tijd voor ze Hermelien overgehaald hadden om het toilet te verlaten. Toen ze uiteindelijk vertrokken riep Jenny hen vrolijk na: ‘Wacht maar tot ze zien dat je een staart hebt!’