Hoofdstuk 11
De Duelleerclub
Toen Harry ’s zondags wakker werd scheen er een helder, winters zonnetje door de ziekenzaal en waren zijn botten weer teruggegroeid, al was zijn arm nog erg stijf. Hij ging vlug overeind zitten en keek naar het bed van Kasper, maar dat ging schuil achter de hoge gordijnen waarachter Harry zich gisteren had verkleed. Toen madame Plijster zag dat hij wakker was, bracht ze hem een blad met ontbijt en begon zijn arm en vingers te buigen en te strekken.
‘Alles is weer zoals het hoort,’ zei ze, terwijl hij onbeholpen zijn havermout at met zijn linkerhand. ‘Als je je ontbijt op hebt, mag je gaan.’
Harry kleedde zich zo snel mogelijk aan en ging haastig naar de toren van Griffoendor. Hij popelde om Hermelien en Ron te vertellen over Kasper en Dobby, maar ze waren er niet en Harry ging naar hen op zoek. Hij vroeg zich af waar ze waren en was een beetje gekwetst omdat het hen blijkbaar niets kon schelen of hij zijn botten terughad of niet.
Toen Harry langs de bibliotheek liep, kwam Percy Wemel naar buiten. Hij leek heel wat vrolijker dan de laatste keer dat ze elkaar ontmoet hadden.
‘Hé, hallo, Harry,’ zei hij. ‘Schitterend gevlogen gisteren, echt schitterend. Griffoendor ligt aan kop in de strijd om de Afdelingsbeker - door jou hebben we vijftig punten verdiend!’
‘Heb jij Ron of Hermelien gezien?’ vroeg Harry.
‘Nee,’ zei Percy en zijn glimlach verdween, ik hoop dat Ron niet weer op een meisjes-wc zit...’
Harry lachte geforceerd, keek Percy na tot hij uit het zicht was en rende toen naar het toilet van Jammerende Jenny. Hij had geen idee waarom Ron en Hermelien daar opnieuw naartoe zouden willen gaan, maar na gekeken te hebben of er geen andere klassenoudsten rondslopen en ook Vilder niet, deed hij de deur open en hoorde stemmen opklinken uit een toilethokje dat op slot was.
‘Ik ben het,’ zei hij en hij deed de deur dicht. In het toilet klonk een klap en een plons, iemand snakte naar adem en hij zag het oog van Hermelien door het sleutelgat gluren.
‘Harry!’ zei ze. ‘We schrokken ons dood. Kom binnen - hoe is het met je arm?’
‘Prima,’ zei Harry, terwijl hij zich ook in het toilet wurmde. Een oude ketel balanceerde op de toiletpot en aan het geknetter onder de bodem hoorde Harry dat hij op het vuur stond. Het produceren van draagbare, watervaste vuurtjes was een specialiteit van Hermelien.
‘We hadden besloten vast te beginnen met de Wisseldrank, anders hadden we je wel opgehaald,’ legde Ron uit toen Harry met moeite het hokje weer op slot deed. ‘Dit leek ons de veiligste plaats.’
Harry begon te vertellen over Kasper, maar Hermelien viel hem in de rede. ‘Dat weten we al. We hoorden het Perkamentus vanochtend aan professor Banning vertellen. Toen besloten we dat we maar beter aan de slag konden gaan -’
‘Hoe eerder we een bekentenis uit Malfidus loswurmen hoe beter,’ zei Ron vinnig. ‘Weet je wat ik denk? Dat hij in zo’n pesthumeur was na die Zwerkbalwedstrijd dat hij zich heeft afgereageerd op Kasper.’
‘Er is nog iets,’ zei Harry, terwijl Hermelien handjes varkensgras kleinscheurde en in de ketel mikte. ‘Gisteren kreeg ik bezoek van Dobby.’
Ron en Hermelien keken hem stomverbaasd aan en Harry herhaalde wat Dobby hem verteld had - of juist niet. De anderen luisterden met open mond.
‘Dus de Geheime Kamer is al eerder open geweest?’ zei Hermelien.
‘Dat bewijst het!’ zei Ron triomfantelijk. ‘Lucius Malfidus heeft de Kamer natuurlijk geopend toen hij op school zat en nu heeft hij z’n lieve zoontje geleerd hoe hij het moet doen. Zo klaar als een klontje. Ik wou alleen dat die Dobby verteld had wat er voor monster in die Kamer zit. Ik wil weten waarom niemand het door de school heeft zien sluipen.’
‘Misschien kan het zichzelf onzichtbaar maken,’ zei Hermelien, terwijl ze de bloedzuigers nog eens goed doorroerde. ‘Of misschien kan het een andere gedaante aannemen -net doen alsof het een harnas is of zo. Ik heb weleens iets gelezen over Kameleongeesten...’
‘Je leest te veel, Hermelien,’ zei Ron, die dode gaasvliegjes op de bloedzuigers strooide. Hij verfrommelde het lege gaasvliegzakje en keek Harry aan.
‘Dus door Dobby’s schuld misten we de trein en brak die Beuker je arm...’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Zal ik je ‘ns wat zeggen, Harry? Als hij blijft proberen je leven te redden, wordt dat nog een keer je dood.’
Het nieuws dat Kasper Krauwel was aangevallen en nu Versteend op de ziekenzaal lag, ging maandagochtend als een lopend vuurtje door de school. Het gonsde plotseling van de geruchten en het achterdochtige gemompel.
De eerstejaars verplaatsten zich alleen nog in groepjes door het kasteel, alsof ze bang waren dat ze direct gegrepen zouden worden als ze alleen waren.
Ginny Wemel, die tijdens Bezweringen altijd naast Kasper zat, was vreselijk van streek, maar Harry vond de pogingen van Fred en George om haar op te vrolijken niet echt tactvol. Ze overdekten zich om de beurt met haren of etterende zweren en sprongen dan plotseling achter een standbeeld vandaan als ze langskwam. Ze hielden pas op toen Percy, paars van woede, dreigde dat hij een brief aan hun moeder zou schrijven om te zeggen dat Ginny nachtmerries had.
Ondertussen was er, zonder dat de leraren het wisten, een levendige handel in talismannen, amuletten en andere beschermende middelen ontstaan. Marcel Lubbermans had al een grote, stinkende groene ui, een puntig paars kristal en een rottende salamanderstaart gekocht voordat de andere jongens van Griffoendor hem erop wezen dat hij geen enkel gevaar liep: hij was van zuiver tovenaarsbloed en het was onwaarschijnlijk dat hij aangevallen zou worden.
‘Vilder was als eerste de sigaar,’ zei Marcel, met een angstige uitdrukking op zijn ronde gezicht, ‘en iedereen weet dat ik ook op een haar na een Snul ben.’
Tijdens de tweede week van december kwam professor Anderling langs om te noteren wie tijdens de kerstvakantie op school bleef. Harry, Ron en Hermelien gaven zich op; ze hadden gehoord dat Malfidus ook op school bleef en dat vonden ze uitermate verdacht. Bovendien zou de vakantie een perfecte gelegenheid zijn om de Wisseldrank te gebruiken en een bekentenis uit Malfidus los te krijgen.
Helaas was de drank nog maar half af. Ze hadden nog steeds hoornmeel van een Tweehoorn en huid van een boomslang nodig en de enige plaats waar ze die ingrediënten konden vinden, was in de privévoorraad van Sneep. Harry had het persoonlijk heel wat liever opgenomen tegen het legendarische monster van Zwadderich dan de kans te lopen om door Sneep te worden betrapt terwijl hij inbrak in zijn kantoortje.
‘We hebben een afleidingsmanoeuvre nodig,’ zei Hermelien kordaat, toen het tijd werd om donderdagmiddag naar Toverdrankles te gaan. ‘Dan kan een van ons Sneeps kantoortje binnenglippen en onze benodigdheden pakken.’
Harry en Ron keken haar nerveus aan.
‘Ik denk dat jullie het echte jatwerk beter aan mij kunnen overlaten,’ vervolgde Hermelien nuchter. ‘Jullie worden vast van school gestuurd als jullie weer iets uitvreten, maar ik heb nog geen strafblad. Dus jullie hoeven alleen genoeg opschudding te veroorzaken om Sneep vijf minuten bezig te houden.’
Harry glimlachte zwakjes. Opzettelijk opschudding veroorzaken tijdens een les van Sneep was ongeveer net zo veilig als een slapende draak een schop onder zijn kont geven.
De Toverdranklessen vonden plaats in een van de grotere kerkers en die van donderdag verliep zoals gewoonlijk. Twintig walmende ketels stonden tussen houten tafeltjes die afgeladen waren met koperen weegschalen en potjes met ingrediënten en Sneep sloop door de kringelende dampen en maakte hatelijke opmerkingen over het werk van de Griffoendors, terwijl de Zwadderaars goedkeurend lachten. Draco Malfidus, Sneeps lievelingetje, gooide steeds kogelvisogen naar Harry en Ron, maar die wisten maar al te goed dat ze, als ze iets terugdeden, nog sneller strafwerk zouden krijgen dan je ‘oneerlijk’ kon zeggen.
Harry’s Zwelsap was veel te vloeibaar, maar hij had wel belangrijkere dingen aan zijn hoofd. Hij wachtte op een teken van Hermelien en hoorde Sneeps spottende commentaar op zijn waterige drankje nauwelijks. Zodra Sneep verder liep, om Marcel uit te foeteren, keek Harry naar Hermelien, die knikte.
Harry dook achter zijn ketel, haalde een stuk Vleermans Vuurwerk van Fred uit zijn zak en tikte erop met zijn toverstok. Het vuurwerk begon te sissen en te knetteren. Harry, die wist dat hij maar een paar seconden de tijd had, kwam overeind, mikte en gooide het vuurwerk met een boog door de lucht. Het was een schot in de roos, want het plonsde precies in de ketel van Kwast.
De toverdrank van Kwast explodeerde en spatte door de hele klas. Mensen gilden toen ze door druppels Zwelsap werden geraakt. Malfidus kreeg een plens in zijn gezicht en zijn neus zwol op als een ballon en Kwast strompelde door het lokaal met zijn handen voor zijn ogen, die zo groot waren als ontbijtbordjes. Sneep deed verwoede pogingen om de boel te kalmeren en uit te vissen wat er gebeurd was en in de verwarring zag Harry Hermelien naar buiten glippen.
‘Stilte! STILTE!’ bulderde Sneep, iedereen die geraakt is, hier komen voor een slok Slinksap! Als ik er achterkom wie dit gedaan heeft...’
Harry moest moeite doen om niet te lachen toen Malfidus haastig naar Sneep liep, met een hoofd dat hij nauwelijks overeind kon houden door het gewicht van een neus die nu zo groot was als een kleine meloen. Terwijl de halve klas zich naar Sneeps bureau sleepte, sommigen gebukt onder het gewicht van armen als boomstammen en anderen die niets konden zeggen doordat ze gigantische, opgezwollen lippen hadden, zag Harry Hermelien de kerker weer binnenglippen, met een verdachte bolling onder haar gewaad.
Toen iedereen een slok tegengif had genomen en de diverse zwellingen verdwenen waren, marcheerde Sneep naar de ketel van Kwast en viste daar het zwarte, verwrongen restant van het stuk vuurwerk uit. Er viel een doodse stilte.
‘Als ik er ooit achterkom wie dit gegooid heeft,’ zei Sneep, ‘zal ik er persoonlijk voor zorgen dat die persoon van school wordt gestuurd.’
Harry deed zijn best om oprecht verbaasd te kijken, maar Sneep staarde hem doordringend aan en nog nooit was de bel die tien minuten later ging zó welkom geweest.
‘Hij weet dat ik het gedaan heb,’ zei Harry tegen Ron en Hermelien, toen ze haastig naar de wc van Jammerende Jenny gingen. ‘Dat zag ik.’
Hermelien gooide de nieuwe ingrediënten in de ketel en begon koortsachtig te roeren.
‘Over twee weken is het klaar,’ zei ze blij.
‘Sneep kan niet bewijzen dat jij het was,’ zei Ron geruststellend tegen Harry. ‘Wat kan hij doen?’
‘Sneep kennende, iets akeligs,’ zei Harry, terwijl de toverdrank borrelde en schuimde.
Een week later, toen Harry, Ron en Hermelien door de hal liepen, zagen ze een groepje mensen bij het mededelingenbord staan en een perkamentje lezen dat net was opgeprikt. Simon Filister en Daan Tomas wenkten opgewonden.
‘Ze willen een Duelleerclub oprichten!’ zei Simon. ‘Vanavond is de eerste bijeenkomst! Ik zou best duelleerles willen hebben, je weet maar nooit wanneer dat van pas komt...’
‘Denk je soms dat het monster van Zwadderich kan duelleren of zo?’ zei Ron, maar hij las het briefje ook vol belangstelling.
‘Zou best handig kunnen zijn,’ zei hij tegen Harry en Hermelien toen ze gingen eten. ‘Wat vinden jullie?’
Harry en Hermelien waren er direct voor te porren en om acht uur ’s avonds haastten ze zich opnieuw naar de Grote Zaal. De lange eettafels waren verdwenen en tegen een van de muren was een gouden podium opgericht, dat verlicht werd door duizend zwevende kaarsen. Het plafond was fluweelachtig zwart en het leek alsof de halve school in de zaal was samengepakt, iedereen had zijn toverstaf bij zich en was opgewonden.
‘Ik ben benieuwd wie les gaat geven,’ zei Hermelien, toen ze tussen de druk pratende leerlingen doorschuifelden. ‘Ik heb wel eens gehoord dat Banning duelleerkampioen was in zijn jonge jaren. Misschien doet hij het.’
‘Als het maar niet -’ begon Harry, die eindigde met een hartgrondig gekreun; Gladianus Smalhart stapte het podium op, in een luisterrijk, donkerrood gewaad. Hij werd vergezeld door niemand minder dan Sneep, die zoals gewoonlijk in het zwart gekleed was.
Smalhart gebaarde om stilte en riep: ‘Hierheen, iedereen, hierheen! Kan iedereen me zien? Kan iedereen me horen? Uitstekend! Professor Perkamentus heeft me toestemming gegeven om een duelleerclubje op te richten, zodat jullie weten wat je te doen staat als jullie jezelf ooit zouden moeten verdedigen, iets wat ik al talloze malen heb moeten doen - zie voor meer bijzonderheden mijn verzamelde werk. En laat ik ook even mijn assistent voorstellen, professor Sneep,’ zei Smalhart met een tandenblikkerende glimlach. Hij heeft me verteld dat hij ook een beetje kan duelleren en heeft heel sportief aangeboden om me voor de aanvang van de eerste les te helpen met een kleine demonstratie. Maar maken jullie je geen zorgen, jongens en meisjes - ik zal voorzichtig zijn. Er zal jullie Toverdrankleraar niets overkomen, wees maar niet bang!’
Zou het niet mooi zijn als ze elkaar afmaakten?’ fluisterde Ron in Harry’s oor.
Sneeps bovenlip krulde om en Harry vroeg zich af waarom Smalhart nog steeds glimlachte; als Sneep hem zo had aangekeken, had hij het direct op een lopen gezet. Smalhart en Sneep gingen tegenover elkaar staan en bogen, of dat deed Smalhart tenminste, met veel zwierige handgebaartjes; Sneep knikte alleen nors. Ze hieven hun toverstokken op en hielden die als zwaarden vast.
‘Zoals jullie zien, houden we onze stokken in de klassieke duelleerpositie,’ zei Smalhart tegen de zwijgende toeschouwers. ‘Als ik tot drie heb geteld, laten we onze eerste spreuk los. Uiteraard niet met de bedoeling om te doden.’
‘Daar zou ik maar niet zo zeker van zijn,’ mompelde Harry, die zag hoe Sneep zijn tanden ontblootte.
‘Een - twee - drie -’
Ze lieten allebei hun toverstaf omhoog zwiepen over hun schouder en weer neerdalen en Sneep riep: ‘Expelliarmus!’ Er volgde een oogverblindende rode lichtflits en Smalhart werd van zijn sokken geblazen; hij vloog van het podium, smakte tegen de muur, gleed omlaag en plofte slap op de grond.
Malfidus en een stel andere Zwadderaars juichten. Hermelien danste op haar tenen op en neer. ‘Zou hij gewond zijn?’ piepte ze gesmoord, met haar handen voor haar mond.
‘Mij een zorg!’ riepen Harry en Ron in koor.
Smalhart krabbelde wankelend weer op. Zijn hoed was afgevallen en zijn golvende haar stond recht overeind.
‘Kijk, zo gaat dat dus!’ zei hij, terwijl hij terugstrompelde naar het podium. ‘Dat was een Ontwapeningsspreuk - zoals jullie zien, ben ik m’n toverstaf kwijt - o, dank u, juffrouw Broom. Ja, een prima idee om die spreuk voor te doen, professor Sneep, maar wel een beetje erg doorzichtig, als ik het zeggen mag. Het zou een fluitje van een cent zijn geweest om uw spreuk te pareren, maar ik dacht dat het leerzaam zou zijn om...’
Sneep keek werkelijk moorddadig en dat zag Smalhart misschien ook, want hij zei gauw: ‘Maar goed, genoeg gedemonstreerd! Ik ga jullie nu in paren verdelen. Als u me zoudt willen helpen, professor Sneep...’
Ze liepen langs de leerlingen en wezen partners aan. Smalhart koppelde Marcel aan Joost Flets-Frimel, maar Sneep was als eerste bij Harry en Ron.
‘Het wordt tijd om ons droomteam op te splitsen, lijkt me,’ sneerde hij. ‘Wemel, jij gaat samen met Filister. Potter-’
Harry liep automatisch naar Hermelien.
‘Nee, dat lijkt me niet,’ zei Sneep met een kille glimlach. ‘Meneer Malfidus, komt u eens. Laten we zien hoe u het er vanaf brengt tegen de befaamde Potter. En u, juffrouw Griffel - u neemt juffrouw Bullemans.’
Malfidus kwam stoer en arrogant grijnzend aangelopen, met in zijn kielzog een meisje van Zwadderich dat Harry aan foto’s uit Tripjes met Trollen deed denken. Ze was groot en zwaar en haar vierkante kaak stak agressief naar voren. Hermelien glimlachte zwakjes, maar ze glimlachte niet terug.
‘Ga tegenover uw partner staan en buig!’ riep Smalhart, die weer op het podium was geklommen.
Er kon nauwelijks een knikje af tussen Harry en Malfidus, die elkaar strak aanstaarden.
‘Toverstokken in de aanslag!’ riep Smalhart. ‘Als ik tot drie heb geteld, roepen jullie je spreuk om je tegenstander te ontwapenen - alleen ontwapenen - we willen geen ongelukken. Een... twee... drie...’
Harry zwaaide zijn toverstok over zijn schouder, maar Malfidus was al begonnen met ‘twee’; zijn spreuk trof Harry met zo’n kracht dat het was alsof hij met een steelpan op zijn hoofd werd geslagen. Hij wankelde even, maar alles leek nog te functioneren. Harry verspilde verder geen tijd, maar richtte zijn stok op Malfidus en riep: ‘Rictusempra!’
Een straal zilverkleurig licht raakte Malfidus in zijn maag en hij klapte dubbel, naar adem happend.
‘Alleen ontwapenen, zei ik!’ schreeuwde Smalhart geschrokken, over de hoofden van de duellerende leerlingen heen, terwijl Malfidus op zijn knieën neerviel; Harry had hem getroffen met een Kietelspreuk en hij moest zo vreselijk lachen dat hij zich nauwelijks kon verroeren. Harry wachtte even, met het vage idee dat het onsportief zou zijn om Malfidus te beheksen als hij op de grond lag, maar dat was een vergissing. Malfidus snakte naar adem, richtte zijn toverstok op Harry’s benen en proestte: ‘Tarantallegra!’ en een tel later begonnen Harry’s benen onbedwingbaar te dansen, in een soort dolle quickstep.
‘Stop! Stop!’ gilde Smalhart, maar Sneep greep in. ‘Finite Incantetem!’ riep hij; Harry’s voeten hielden op met dansen, Malfidus stopte met lachen en ze konden weer om zich heen kijken.
Er hing een waas van groene rook over het tafereel. Marcel en Joost lagen allebei hijgend op de grond en Ron hielp een doodsbleke Simon overeind en verontschuldigde zich voor wat zijn kapotte toverstok had aangericht, maar Hermelien en Margriet Bullemans waren nog lang niet uitgevochten; Margriet had Hermelien in een wurggreep en Hermelien jammerde van de pijn; hun toverstokken lagen vergeten op de grond. Harry sprong op Margriet af en trok haar weg. Dat kostte heel wat moeite, want ze was een stuk groter dan hij.
‘O jee, o jee,’ zei Smalhart, terwijl hij zenuwachtig tussen de leerlingen door liep en de slachtoffers bemoedigend toesprak. ‘Probeer of je weer kunt staan, Marsman... voorzichtig, juffrouw Fielts... gewoon in knijpen, dan houdt het bloeden vanzelf op, Bootsman...’
Smalhart ging in het midden van de zaal staan en zei nerveus: ‘Zo te zien kan ik jullie beter leren hoe jullie vijandige spreuken moeten pareren.’ Hij keek even in de fonkelende zwarte ogen van Sneep en wendde zijn blik snel weer af. ‘Ik heb twee vrijwilligers nodig -Lubbermans en Flets-Frimel, wat dachten jullie ervan?’
‘Geen goed idee, professor Smalhart,’ zei Sneep, die aan kwam glijden als een grote, boosaardige vleermuis. ‘Lubbermans richt zelfs met de eenvoudigste spreuken nog ware bloedbaden aan. Dan kunnen we dadelijk de resten van Flets-Frimel in een lucifersdoosje naar de ziekenzaal brengen.’ Marcels ronde, roze gezicht liep rood aan. ‘Wat dacht u van Malfidus en Potter?’ zei Sneep met een verwrongen glimlach.
‘Een heel goed idee!’ zei Smalhart en hij wenkte Harry en Malfidus. De andere leerlingen gingen opzij.
‘Oké, Harry,’ zei Smalhart. ‘Als Draco zijn toverstok op je richt, doe jij dit.’
Hij hief zijn eigen toverstaf op, probeerde er een ingewikkeld, krullerig gebaar mee te maken en liet hem uit zijn handen vallen. Sneep grijnsde sarcastisch terwijl Smalhart zijn staf snel opraapte en zei: ‘Oeps - m’n stok is een beetje opgewonden, geloof ik.’
Sneep ging dichter bij Malfidus staan, boog zich naar hem toe en fluisterde iets in zijn oor. Malfidus grijnsde ook. Harry keek Smalhart nerveus aan en zei: ‘Professor, zoudt u dat pareergedoe nog een keer voor willen doen?’
‘Bang?’ mompelde Malfidus zacht, zodat Smalhart hem niet kon horen.
‘Voor jou zeker?’ zei Harry uit zijn mondhoek.
Smalhart gaf Harry een joviale klap op zijn schouder. ‘Doe nou maar gewoon wat ik deed, Harry!’
‘Wat, m’n toverstok laten vallen?’ Smalhart luisterde al niet meer. ‘Drie twee - een - af!’ riep hij.
Malfidus hief snel zijn toverstok op en brulde: ‘Serpensortia!’
De punt van zijn toverstok explodeerde en Harry zag vol ontzetting hoe er een lange, zwarte slang uitschoot, die tussen de twee duelleerders neersmakte en zich oprichtte, klaar om aan te vallen. Luid gillend deinsden de toeschouwers achteruit, weg van het podium.
‘Verroer je niet, Potter,’ zei Sneep loom, duidelijk genietend van de aanblik van een verstijfde Harry die oog in oog met een woedende slang stond, ik ruim hem wel weer...’
‘Laat mij maar even!’ riep Smalhart. Hij zwaaide met zijn toverstaf naar de slang en er volgde een harde knal, maar in plaats van te verdwijnen schoot de slang drie meter de lucht in en viel met een klap op de grond.
Woedend en venijnig sissend gleed hij op Joost Flets-Frimel af, richtte zich weer op en ontblootte zijn giftanden, klaar om toe te slaan.
Harry wist niet zeker waarom hij deed wat hij deed. Hij was zich er niet eens van bewust dat hij een besluit had genomen. Hij wist alleen dat zijn benen hem voort droegen alsof er wieltjes onder zaten, en dat hij als een idioot tegen de slang schreeuwde: ‘Afblijven!’ En wonderbaarlijk genoeg liet de slang zich inderdaad zakken, zo tam als een dikke zwarte tuinslang en hij staarde naar Harry, die zijn angst voelde verdwijnen. Hij was ervan overtuigd dat de slang niemand meer zou aanvallen, al had hij niet kunnen verklaren waarom.
Hij keek grijnzend naar Joost, in de verwachting dat die opgelucht of verbaasd of zelfs dankbaar zou zijn maar zeker niet woedend en bang. ‘Waar denk je dat je mee bezig bent?’ schreeuwde hij en voor Harry kon reageren, had Joost zich omgedraaid en was hij de zaal uitgestormd.
Sneep deed een stap naar voren en zwaaide met zijn toverstok en de slang verdween in een klein, zwart rookwolkje. Sneep keek Harry ook op een vreemde manier aan; op een sluwe, berekenende manier die Harry niet echt prettig vond. Hij was zich vaag bewust van een onheilspellend geroezemoes in de zaal en voelde iemand aan het achterpand van zijn gewaad trekken.
‘Kom op,’ fluisterde Ron in zijn oor. ‘Meekomen - vooruit...’
Ron nam hem haastig mee naar buiten, gevolgd door Hermelien. Toen ze bij de deur waren, gingen de mensen bij de ingang vlug opzij, alsof ze bang waren voor een besmettelijke ziekte. Harry had geen flauw idee wat dat te betekenen had en Ron en Hermelien wilden pas iets uitleggen toen ze hem hadden meegesleurd naar de verlaten leerlingenkamer van Griffoendor. Ron duwde Harry in een gemakkelijke stoel neer en zei: ‘Je bent een Sisseltong! Waarom heb je dat nooit verteld?’
‘Ik ben een wat?’ zei Harry.
‘Een Sisseltong!’ zei Ron. ‘Je kunt met slangen praten.’
‘Weet ik,’ zei Harry. ik bedoel, dat is me één keer eerder overkomen. Ik heb ooit in de dierentuin een boa constrictor opgehitst tegen m’n neefje Dirk - het is een lang verhaal, maar die slang zei tegen me dat hij nog nooit in Brazilië was geweest en toen liet ik hem per ongeluk vrij. Maar dat was voordat ik wist dat ik een tovenaar was...’
‘Zei een boa constrictor tegen je dat hij nog nooit in Brazilië was geweest?’ herhaalde Ron flauwtjes.
‘Nou en?’ zei Harry. ‘Ik wed dat op Zweinstein hordes mensen met slangen kunnen praten.’
‘Helemaal niet,’ zei Ron. ‘Dat is een heel zeldzaam talent. Dit is niet zo best, Harry.’
‘Wat is niet zo best?’ zei Harry, die echt kwaad begon te worden. ‘Wat heeft iedereen toch? Hoor eens even, als ik niet tegen die slang had gezegd dat hij Joost niet moest aanvallen -’
‘O, zei je dat?’
‘Hoe bedoel je? Je was er zelf bij... je hoorde me toch?’ ik hoorde je Sisselspraak gebruiken,’ zei Ron. ‘Slangentaal. Je had wel ik weet niet wat kunnen zeggen. Geen wonder dat Joost in paniek raakte. Het was net alsof je die slang opjutte of zo. Het klonk echt eng.’
Harry staarde hem met open mond aan.
‘Sprak ik een vreemde taal? Maar - ik wist niet - hoe kan ik nou een taal spreken zonder te weten dat ik die spreken kan?’ Ron schudde zijn hoofd. Hij en Hermelien stonden erbij alsof er zojuist iemand was overleden, maar Harry snapte niet wat er zo vreselijk was.
‘Waarom is het zo erg dat ik die smerige slang ervan weerhield om Joost z’n hoofd af te bijten?’ zei hij. ‘Wat doet het ertoe hoe ik dat gedaan heb, zolang Joost maar niet in aanmerking komt voor het lidmaatschap van de Koplopers?’
‘Dat doet er iets toe,’ zei Hermelien uiteindelijk op fluistertoon, ‘omdat Zalazar Zwadderich beroemd was vanwege het feit dat hij met slangen kon praten. Daarom is het symbool van Zwadderich een slang.’
Harry’s mond viel open.
‘Precies,’ zei Ron. ‘En nu denkt de hele school dat jij z’n achter-achter-achter-achterkleinzoon bent of zo...’
‘Maar dat ben ik niet!’ zei Harry, met een gevoel van paniek dat hij niet goed kon verklaren.
‘Dat is moeilijk te bewijzen,’ zei Hermelien. ‘Zwadderich leefde zo’n duizend jaar geleden; wie weet ben je inderdaad wel familie van hem.’
Harry lag die nacht uren te piekeren. Door een spleet tussen de gordijnen van zijn hemelbed zag hij sneeuwvlokken langs het torenraam dwarrelen.
Zou hij inderdaad af kunnen stammen van Zalazar Zwadderich? Hij wist niets van zijn familie van vaderskant. De Duffelingen hadden vragen over zijn tovenaarsverwanten altijd ten strengste verboden.
Harry probeerde zachtjes iets te zeggen in Sisselspraak, maar dat lukte niet. Blijkbaar kon hij dat alleen als hij oog in oog stond met een slang.
‘Maar ik zit bij Griffoendor,’ dacht Harry. ‘Als ik echt Zwadderbloed had, zou de Sorteerhoed me anders hebben ingedeeld...’
‘Aha,’ zei een onaangenaam stemmetje in zijn hoofd. ‘Maar de Sorteerhoed wilde je eerst bij Zwadderich indelen, weet je nog wel?’
Harry draaide zich om. Morgen zou hij Joost weer zien, bij Kruidenkunde en dan uitleggen dat hij die slang juist had teruggeroepen en niet had opgehitst, iets wat (dacht hij, nijdig tegen zijn kussen stompend) iedere imbeciel had kunnen begrijpen.
De volgende ochtend was de lichte sneeuwval van die nacht overgegaan in zo’n zware sneeuwstorm dat de laatste les Kruidenkunde van het semester verviel; professor Stronk wilde de Mandragora’s sokken en sjaals omdoen, een riskante operatie die ze verder aan niemand durfde toevertrouwen, nu het zo belangrijk was dat de Mandragora’s snel zouden groeien, zodat ze mevrouw Norks en Kasper Krauwel weer tot leven konden wekken.
Harry zat tobbend bij het haardvuur in de leerlingenkamer van Griffoendor, terwijl Ron en Hermelien hun vrije uurtje gebruikten om een spelletje toverschaak te spelen.
‘Allemachtig, Harry,’ zei Hermelien geïrriteerd, terwijl Rons loper de ridder van haar paard trok en hem van het bord sleurde. ‘Ga Joost dan zoeken, als dat zo belangrijk voor je is!’
Harry stond op, klom door het portretgat en vroeg zich af waar Joost zou kunnen zijn.
Het was donkerder in het kasteel dan gewoonlijk, omdat er dichte, grauwe sneeuwvlagen langs de ramen wervelden. Rillend liep Harry langs lokalen waar les werd gegeven en hoorde af en toe een vlaag van wat zich binnen afspeelde. Professor Anderling foeterde iemand uit die zo te horen zijn vriend in een das had veranderd. Harry onderdrukte de aandrang om even te kijken en liep verder. Hij had bedacht dat Joost dat vrije uurtje misschien zou benutten om achterstallig werk in te halen en hij besloot eerst even in de bibliotheek te kijken.
Er zat inderdaad een groepje Huffelpufs dat eigenlijk Kruidenkunde had moeten hebben in de bibliotheek, maar ze leken niet veel uit te voeren. Tussen de lange rijen hoge boekenkasten door zag Harry dat ze met hun koppen bij elkaar zaten en helemaal opgingen in hun gesprek. Hij kon niet zien of Joost erbij was en hij liep net naar hen toe toen hij iets hoorde van wat ze zeiden. Hij bleef staan en luisterde, verscholen achter een kast met boeken over Onzichtbaarheid.
‘Maar goed,’ zei een dikke jongen,’ ik heb tegen Joost gezegd dat hij zich voorlopig moet schuilhouden op onze slaapzaal. Ik bedoel, als Potter hem als volgende slachtoffer op z’n lijstje heeft staan, kan hij zich beter gedeisd houden. Uiteraard verwachtte Joost al dat er zoiets zou gebeuren, nadat hij Potter per ongeluk had laten weten dat hij een Dreuzelkind was. Joost heeft hem nota bene zelf verteld dat hij oorspronkelijk op de nominatie stond om naar Eton te gaan. Niet echt iets om over op te scheppen als de Erfgenaam van Zwadderich op het oorlogspad is, hè?’
‘Dus jij denkt dat het Potter is, Ernst?’ vroeg een meisje met blonde vlechten ongerust.
‘Hannah,’ zei de dikke jongen plechtig, ‘Potter is een Sisseltong. Iedereen weet dat dat het kenmerk is van een boze tovenaar. Heb je ooit gehoord van een fatsoenlijke tovenaar die met slangen kon praten? Zwadderich had zelfde bijnaam Slangentong.’
Er volgde duister gemompel en Ernst zei: ‘Weten jullie nog wat er op die muur stond? Hoedt u, Vijanden van de Erfgenaam. Potter had het aan de stok met Vilder en een paar uur later werd z’n kat aangevallen. Die eerstejaars, Krauwel, ergerde Potter door foto’s te nemen toen hij na die Zwerkbalwedstrijd in de blubber lag en een paar uur later was Krauwel de klos.’
‘Maar hij leek altijd zo aardig,’ zei Hannah onzeker, ‘en hij is tenslotte degene die Jeweetwel heeft laten verdwijnen. Dan kan hij toch niet echt slecht zijn?’
Ernst dempte zijn stem tot een mysterieus gefluister. De Huffelpufs bogen zich nog dichter naar hem toe en Harry sloop ook naderbij, zodat hij hem kon verstaan.
‘Niemand weet hoe hij die aanval van Jeweetwel werkelijk heeft overleefd. Ik bedoel, hij was nog maar een baby. Eigenlijk had hij aan flarden gereten moeten worden. Alleen een heel machtige Duistere Tovenaar had zo’n vloek kunnen overleven.’ Op nog zachtere toon vervolgde hij: ‘Daarom wilde Jeweetwel hem waarschijnlijk uit de weg ruimen. Hij wilde geen concurrentie van een tweede Heer van het Duister. Ik ben benieuwd wat Potter nog meer voor verborgen krachten heeft.’
Harry kon het niet langer aanhoren. Hij schraapte luid zijn keel en kwam achter de boekenkasten vandaan. Als hij niet zo kwaad was geweest, zou hij het grappig hebben gevonden: alle Huffelpufs zagen eruit alsof ze Versteend waren en Ernst was doodsbleek geworden.
‘Hallo,’ zei Harry. ‘Ik zoek Joost Flets-Frimel.’
Het was duidelijk dat hij hun grootste angsten bevestigd had. De Huffelpufs keken nerveus naar Ernst.
‘Wat wil je van hem?’ zei Ernst met trillende stem.
‘Ik wilde hem vertellen hoe het werkelijk zat met die slang op de Duelleerclub,’ zei Harry.
Ernst beet op zijn bloedeloze lippen, haalde diep adem en zei: ‘We waren er allemaal bij. We hebben zelf gezien hoe het zat.’
‘Dan hebben jullie dus ook gezien dat die slang ging liggen nadat ik tegen hem gesproken had?’ zei Harry.
‘Ik zag alleen,’ zei Ernst koppig, ook al beefde hij, ‘dat je Sisselspraak gebruikte en die slang naar Joost toe joeg.’
‘Ik joeg hem helemaal niet naar hem toe!’ zei Harry en zijn stem trilde van woede. ‘Hij heeft hem niet eens aangeraakt!’
Nee, hij miste hem op een haar,’ zei Ernst. ‘En voor het geval je soms rare ideeën mocht krijgen,’ voegde hij er haastig aan toe, ‘laat ik je even zeggen dat ik afstam van minstens negen generaties heksen en tovenaars. Mijn bloed is even zuiver als dat van wie dan ook, dus -’
‘Wat kan het mij schelen wat voor bloed je hebt?’ zei Harry woest. ‘Waarom zou ik Dreuzelkinderen willen aanvallen?’
‘Ik heb gehoord dat je de Dreuzels bij wie je inwoont haat,’ zei Ernst snel.
‘Je kunt niet bij de Duffelingen wonen zonder ze te gaan haten,’ zei Harry. ‘Dat zou jou ook niet lukken.’
Hij draaide zich om en stormde de bibliotheek uit, wat hem op een boze, verwijtende blik van madame Rommella kwam te staan, die de vergulde rug van een groot spreukenboek aan het poetsen was.
Harry was zo woedend dat hij blindelings de gang uit rende, zonder te kijken waar hij liep, met als gevolg dat hij tegen iets groots en massiefs opbotste en op de grond viel.
‘O, hallo, Hagrid,’ zei Harry, toen hij opkeek.
Hagrids gezicht ging schuil achter een gebreide, met sneeuw bedekte bivakmuts, maar het kon niemand anders zijn. Hij nam bijna de volle breedte van de gang in beslag, met zijn overjas van mollenvel en er bengelde een dode haan in zijn reusachtige, gehandschoende hand.
‘Hebbie je bezeerd, Harry?’ zei hij en hij trok de bivakmuts op, zodat Harry hem kon verstaan. ‘Hebbie geen les?’
‘Uitgevallen,’ zei Harry en hij krabbelde overeind. ‘Wat doe jij hier?’
Hagrid hield de slappe haan omhoog.
‘De tweede al dit jaar,’ zei hij. ‘’t Zijn vossen of een Bloedzuigende Brombeer en ik mot toestemming hebben van Perkamentus om een bezwering uit te spreken over de kippenren.’ Hij keek Harry wat beter aan van onder zijn borstelige, met sneeuw bespikkelde wenkbrauwen. ‘Is d’r echt niks? Je bent zo rood en opgewonden.’ Harry kon het niet opbrengen om te herhalen wat Ernst en de andere Huffelpufs over hem gezegd hadden. ‘Nee, niks,’ zei hij. ‘Ik moet weer gaan, Hagrid. Dadelijk hebben we Gedaanteverwisseling en ik moet m’n boeken nog halen.’
Hij liep door, nog steeds piekerend over wat Ernst gezegd had.
‘Joost verwachtte al dat er zoiets zou gebeuren nadat hij Potter per ongeluk had laten weten dat hij een Dreuzelkind was...’
Harry stampte nijdig de trap op en liep een andere gang uit, waar het nog veel donkerder was; de toortsen waren uitgewaaid door de ijskoude wind die door een kapot ruitje blies. Halverwege de gang struikelde hij over iets wat op de grond lag en viel op zijn gezicht. Hij keek achterom, naar het ding waarover hij gestruikeld was en had het gevoel alsof zijn maag zich plotseling had opgelost.
Joost Flets-Frimel lag op de grond, stijf en koud, met een geschokte uitdrukking op zijn starre gezicht. Zijn nietsziende ogen staarden naar het plafond, maar dat was niet alles. Naast hem lag een andere gedaante en zoiets vreemds had Harry nog nooit gezien.
Het was Haast Onthoofde Henk, maar hij was niet parelwit en doorschijnend meer. Hij was zwart en rokerig en zweefde stijf en horizontaal op zo’n twintig centimeter boven de grond. Zijn hoofd hing half van zijn nek en hij keek even ontzet als Joost.
Harry krabbelde overeind. Zijn ademhaling ging snel en jachtig en zijn hart roffelde als een trom. Verwilderd staarde hij door de verlaten gang en zag een rij spinnen wegvluchten bij de twee lichamen. De enige geluiden waren de gedempte stemmen van de leraren in de lokalen aan weerszijden.
Hij kon er vandoor gaan en dan zou niemand weten dat hij langs was gekomen. Maar hij kon ze daar niet zomaar laten liggen... hij moest hulp halen. Zou iemand hem geloven als hij zei dat hij er niets mee te maken had?
Terwijl hij paniekerig stond te twijfelen, ging een deur vlak naast hem met een klap open en schoot Foppe de klopgeest naar buiten. ‘Hé, daar hebben we gekke Potter!’ grinnikte Foppe, die Harry’s bril half afsloeg terwijl hij om hem heen danste. ‘Wat voert Pottertje nu weer in z’n schild? Waarom sluipt Potter -’
Foppe verstijfde plotseling, ondersteboven en halverwege een salto, toen hij Joost en Haast Onthoofde Henk zag liggen. Hij ging gauw rechtop hangen, haalde diep adem en voor Harry hem kon tegenhouden brulde hij: ‘ALARM! ALARM! ALWEER EEN AANVAL! GEEN STERVELING OF GEEST IS NOG VEILIG! REN VOOR JE LEVEN! ALAAAARM!’
Beng - beng - beng; de ene deur na de andere vloog open en iedereen stroomde de gang op. Verscheidene minuten, die veel langer leken te duren, was het zo’n chaos dat Joost het gevaar liep om vertrapt te worden en er steeds mensen in Haast Onthoofde Henk gingen staan.
Harry werd tegen de muur gedrukt, terwijl leraren om stilte riepen. Professor Anderling kwam aanrennen, gevolgd door haar eigen leerlingen, van wie er eentje nog steeds zwart met wit gestreept haar had. Ze liet een oorverdovende knal klinken met behulp van haar toverstok, zodat het eindelijk stil werd op de gang en beval alle leerlingen om terug te gaan naar hun lokaal. Net toen het ietsje minder druk en chaotisch werd, verscheen Ernst de Huffelpuf hijgend ten tonele.
‘Op heterdaad betrapt!’ schreeuwde Ernst met een lijkbleek gezicht en hij wees dramatisch op Harry.
‘Genoeg, Marsman!’ zei professor Anderling scherp.
Foppe dobberde boven hun hoofden en staarde met een boosaardige grijns naar het tafereel; Foppe was verzot op onheil en verwarring. Terwijl de leraren zich over Joost en Henk bogen, barstte Foppe los in een lied:
O Potter, ’t wordt steeds zotter, ’t wordt haast te dol,
je moordt de halve school uit, gewoon voor de lol -
‘Hou op, Foppe!’ blafte professor Anderling en Foppe zoefde achterstevoren weg, terwijl hij zijn tong uitstak naar Harry.
Joost werd door professor Banning en professor Sinistra van Astronomie naar de ziekenzaal gebracht, maar blijkbaar wist niemand wat ze met Haast Onthoofde Henk aanmoesten. Uiteindelijk toverde professor Anderling een grote ventilator te voorschijn en gaf die aan Ernst, met de opdracht Henk naar boven te blazen. Dat deed Ernst, die Henk als een geluidloze zwarte hovercraft voor zich uit blies, zodat alleen Harry en professor Anderling overbleven.
‘Meekomen, Potter,’ zei ze.
‘Professor,’ zei Harry vlug, ‘ik zweer dat ik niet -’
‘Dit is mijn verantwoordelijkheid niet meer, Potter,’ zei professor Anderling kortaf.
Zwijgend gingen ze de hoek om. Professor Anderling bleef staan bij een grote en uitzonderlijk lelijke stenen waterspuwer.
‘Zak met zuurtjes!’ zei ze. Blijkbaar was dat een wachtwoord, want de waterspuwer kwam plotseling tot leven en sprong opzij terwijl de muur achter hem in tweeën spleet. Ondanks zijn angst was Harry toch verbijsterd. Achter de muur bevond zich een wenteltrap die zich soepel omhoog bewoog, als een roltrap. Toen hij en professor Anderling op de trap waren gaan staan, hoorde Harry de muur weer dichtklappen. Ze gingen in cirkels omhoog, hoger en hoger, tot Harry, die een beetje duizelig was, uiteindelijk een glanzende eikenhouten deur zag, met een koperen klopper in de vorm van een griffioen.
Hij wist waar ze waren. Dat moesten de kamers van Perkamentus zijn.