Hoofdstuk 7
Modderbloedjes En Fluisterstemmen
Harry had het de dagen daarna vooral druk met snel wegduiken als hij Gladianus Smalhart in de gang zag aankomen. Kasper Krauwel was heel wat moeilijker te ontwijken. Blijkbaar had hij Harry’s lesrooster uit zijn hoofd geleerd en vond hij niets zo opwindend als vijf of zes keer per dag: ‘Alles kits, Harry?’ te zeggen en dan: ‘Hallo, Kasper,’ te horen, ook al klonk Harry nog zo geïrriteerd.
Hedwig had nog steeds de pest in over de rampzalige autorit en Rons toverstaf was nog altijd defect. Op vrijdagochtend overtrof de staf zichzelf door plotseling uit Rons hand te schieten tijdens Bezweringles, de kleine oude professor Banning precies tussen zijn ogen te raken en een grote, kloppende groene zweer te veroorzaken. Al met al was Harry blij toen het weekend was. Hij, Ron en Hermelien waren van plan om zaterdagochtend bij Hagrid langs te gaan, maar al heel wat uurtjes eerder dan hij gewild had werd Harry wakkergeschud door Olivier Plank, de aanvoerder van het Zwerkbalteam van Griffoendor.
‘Tisser?’ vroeg Harry slaperig. ‘Zwerkbaltraining,’ zei Plank. ‘Vooruit, opstaan!’ Harry tuurde duf uit het raam. Er hing een dunne nevel aan de roze en gouden horizon en nu hij wakker was, snapte hij niet dat hij door het kabaal dat de vogels maakten heen had geslapen. ‘Olivier,’ zei Harry schor, ‘’t is nauwelijks licht.’
‘Ja, precies,’ zei Plank, een lange, potige zesdejaars. Zijn ogen fonkelden vol dol enthousiasme. ‘Dat hoort bij onze nieuwe trainingsopzet. Vooruit, pak je bezem, dan gaan we. De andere ploegen zijn nog niet in training, wij zijn dit jaar de eersten...’
Geeuwend en rillend stond Harry op en probeerde zijn Zwerkbalgewaad te vinden.
‘Zo mag ik het zien,’ zei Plank. ‘Tot over een kwartiertje, op het veld.
Toen Harry zijn knalrode teamgewaad had gevonden en zijn mantel had omgeslagen tegen de kou, krabbelde hij een briefje aan Ron om hem te laten weten waar hij was en liep hij de wenteltrap af naar de leerlingenkamer, met zijn Nimbus over zijn schouder. Net toen hij bij het portretgat was, hoorde hij haastige voetstappen en kwam Kasper Krauwel de trap afstormen. Zijn camera slingerde wild heen en weer om zijn nek en hij hield iets in zijn hand.
‘Ik hoorde iemand je naam zeggen op de trap, Harry. Hier, moet je zien! Ik heb hem laten ontwikkelen -’
Harry staarde verbouwereerd naar de foto die Kasper onder zijn neus hield.
Een bewegende, zwart-witte Smalhart sjorde aan een arm die, zag Harry, van hemzelf was. Tot zijn genoegen verzette de fotografische Harry zich uit alle macht en weigerde hij om in beeld gesleept te worden. Terwijl Harry keek, staakte Smalhart de strijd en leunde hij hijgend tegen de witte rand van de foto.
‘Mag ik een handtekening?’ zei Kasper gretig.
‘Nee,’ zei Harry kortaf en hij keek snel om zich heen, om te zien of er werkelijk niemand in de kamer was. ‘Sorry, Kasper, ik heb haast -we hebben Zwerkbaltraining.’
Hij klom door het portretgat.
‘Wauw! Wacht op mij! Ik heb nog nooit Zwerkbal zien spelen!’ Kasper klom ook door het gat.
‘Er is niks aan,’ zei Harry vlug, maar Kasper luisterde niet. Zijn gezicht glom van opwinding.
‘Jij was de jongste speler in honderd jaar, hè Harry? Ja toch?’ zei Kasper, die naast Harry voortdraafde. ‘Je bent vast hartstikke goed. Ik heb nog nooit gevlogen. Is het makkelijk? Is dat je eigen bezem? Is dat de beste die je krijgen kunt?’
Harry wist niet hoe hij hem af moest schudden. Het was alsof hij een ongelooflijk spraakzame schaduw had.
‘Ik snap nog niet veel van Zwerkbal,’ zei Kasper ademloos, is het waar dat er vier ballen zijn? En dat er twee rondvliegen en mensen van hun bezems proberen te stoten?’
‘Ja,’ bromde Harry, die zich neerlegde bij het idee dat hij de ingewikkelde Zwerkbal regels zou moeten uitleggen. ‘Die heten Beukers. Elk team heeft twee Drijvers, die knuppels hebben om de Beukers bij de spelers van hun eigen team weg te slaan. De Drijvers van Griffoendor zijn Fred en George Wemel.’
‘En waar zijn die andere ballen voor?’ vroeg Kasper, die een paar treden omlaagviel omdat hij met open mond naar Harry staarde.
‘Nou, de Slurk - dat is een grote, rode bal -wordt gebruikt om te scoren. De drie Jagers van elk team gooien elkaar de Slurk toe en proberen hem door een van de doelen aan de uiteinden van het veld te krijgen - aan elke kant staan drie lange palen met ringen erop.’
‘En de vierde bal -’
‘ - is de Gouden Snaai,’ zei Harry, ‘en die is heel klein en snel en moeilijk te pakken. Maar dat is de taak van de Zoeker, omdat een wedstrijd pas eindigt als de Snaai gevangen is. En de Zoeker die de Snaai bemachtigt, verdient honderdvijftig punten voor zijn team.’
‘En jij bent de Zoeker van Griffoendor, hè?’ zei Kasper vol ontzag.
‘Ja,’ zei Harry. Ze verlieten het kasteel en liepen door gras dat kletsnat was van de dauw. ‘En dan heb je nog de Wachter. Die verdedigt de doelen. Dat is het zo’n beetje.’
Maar Kasper bleef Harry uithoren terwijl ze over de glooiende gazons naar het Zwerkbalveld liepen en pas bij de kleedkamers wist Harry hem kwijt te raken. ‘Ik ga vast een goed plekje zoeken, Harry!’ riep Kasper met zijn hoge stemmetje en hij liep haastig naar de tribune.
De rest van de ploeg van Griffoendor zat al in de kleedkamer, maar zo te zien was Plank de enige die echt wakker was. Fred en George Wemel zaten met dikke ogen en ongekamde haren naast Alicia Spinet, een vierdejaars, die knikkebollend achterover leunde tegen de muur. Haar collega-Drijvers, Katja Bell en Angelique Jansen, zaten geeuwend naast elkaar, tegenover de anderen.
‘Hè hè, eindelijk,’ zei Plank toen Harry binnenkwam. ‘Oké, ik wilde een kort praatje houden voor we het veld op gaan, omdat ik van de zomer een compleet nieuw trainingsprogramma heb opgesteld dat volgens mij een wereld van verschil zal maken...’
Plank hield een bord met een groot diagram van een Zwerkbalveld omhoog, waarop met verschillende kleuren inkt allerlei lijntjes, pijltjes en kruisjes waren getekend. Hij pakte zijn toverstok, tikte op het bord en de pijltjes begonnen als rupsen over het bord te wriemelen. Terwijl Plank aan een grondige analyse van zijn nieuwe tactiek begon, zakte het hoofd van Fred Wemel langzaam op de schouder van Alicia Spinet en begon hij te snurken.
Pas na twintig minuten was Plank klaar met zijn eerste diagram en daarna had hij nog een tweede en een derde. Hij neuzelde maar door en door en Harry raakte in een soort trance.
‘Goed,’ zei Plank ten langen leste en Harry ontwaakte uit een weemoedige droom over wat er allemaal voor het ontbijt zou zijn in het kasteel. ‘Dat lijkt me duidelijk. Zijn er nog vragen?’
‘Eentje maar, Olivier,’ zei George, die ook wakker was geschrokken. ‘Waarom heb je dat gisteren niet verteld, toen we wakker waren?’
Plank kon er niet om lachen.
‘Nou moeten jullie eens goed luisteren,’ zei hij met een dreigende blik op zijn medespelers. ‘Eigenlijk hadden we vorig jaar de Zwerkbalcup al moeten winnen. We hadden verreweg het beste team. Maar helaas is door onvoorziene omstandigheden...’
Harry schoof schuldbewust heen en weer. Toen vorig jaar de laatste wedstrijd werd gespeeld, had hij bewusteloos op de ziekenzaal gelegen, zodat Griffoendor een speler te kort was gekomen en de zwaarste nederlaag in driehonderd jaar had geleden.
Het duurde even voor Plank zich weer in bedwang had. De gedachte aan hun laatste nederlaag zat hem blijkbaar nog heel erg hoog.
‘Daarom gaan we dit jaar harder trainen dan ooit tevoren! Oké, laten we onze nieuwe theorieën in praktijk brengen!’ riep Plank, die zijn bezem greep en de anderen voorging naar buiten. De rest volgde een stuk langzamer, stijf en geeuwend.
Ze hadden zo lang in de kleedkamer gezeten dat de zon helemaal op was, hoewel er nog steeds nevelflarden boven het veld hingen. Toen Harry het veld op kwam, zag hij Ron en Hermelien op de tribune zitten.
‘Zijn jullie nog niet klaar?’ riep Ron verbaasd.
‘We zijn nog niet eens begonnen,’ zei Harry, terwijl hij jaloers naar de toast met marmelade keek die Ron en Hermelien hadden meegenomen uit de Grote Zaal. ‘Plank wilde ons wat nieuwe automatismen bijbrengen.’
Hij stapte op zijn bezem, zette zich af en scheerde omhoog. De koele ochtendlucht die langs zijn gezicht suisde maakte hem heel wat grondiger wakker dan de lange toespraak van Plank. Het was geweldig om weer op het Zwerkbalveld te zijn. Hij maakte op volle snelheid een rondje door het stadion en hield een wedstrijdje met Fred en George.
‘Wat is dat rare klikkende geluid?’ riep Fred toen ze zoevend een bocht maakten.
Harry keek naar de tribune. Kasper zat op een van de bovenste rijen, met zijn camera voor zijn oog en nam de ene foto na de andere. Het geklik klonk merkwaardig luid in het verlaten stadion.
‘Deze kant opkijken, Harry! Deze kant op!’ riep hij schril.
‘Wie is dat?’ zei Fred.
‘Geen idee,’ loog Harry en hij spurtte zo ver mogelijk bij Kasper vandaan.
‘Wat moet dat?’ zei Plank, die fronsend naar hen toe vloog. ‘Waarom neemt dat ventje foto’s? Dat vind ik maar niks. Misschien is hij wel een spion van Zwadderich, die nieuwsgierig is naar onze nieuwe trainingsmethoden.’
‘Nee, hij hoort ook bij Griffoendor,’ zei Harry snel.
‘En de Zwadderaars hebben geen spionnen nodig, Olivier,’ zei George.
‘Hoe weet jij dat?’ zei Plank kribbig.
‘Omdat ze er in eigen persoon zijn,’ zei George wijzend.
Een groepje mensen met groene gewaden en bezems in hun hand marcheerde het veld op.
‘Wat krijgen we nou?’ siste Plank diep verontwaardigd. ‘Ik heb vandaag het veld gereserveerd! Dat gaat zomaar niet!’
Plank schoot omlaag en landde in zijn woede heel wat harder dan hij gepland had; lichtjes hinkend stapte hij af. Fred, George en Harry volgden hem.
‘Hé, Hork!’ brulde Plank tegen de aanvoerder van Zwadderich. ‘Wij zijn aan het trainen! We zijn speciaal vroeg opgestaan! Vooruit, maak dat je wegkomt!’
Marcus Hork was nog groter dan Plank. Met een uitdrukking van trolachtige sluwheid antwoordde hij: ‘Er is ruimte zat voor iedereen, Plank.’
Angelique, Alicia en Katja waren ook geland. Er zaten geen meisjes in de ploeg van Zwadderich - die schouder aan schouder en neerbuigend grijnzend tegenover die van Griffoendor stond.
‘Maar ik heb het veld gereserveerd!’ zei Plank, op en neer dansend van woede. ‘Ik heb het gereserveerd!’
‘Zal best,’ zei Hork. ‘Maar ik heb speciale toestemming, ondertekend door professor Sneep. Ik, professor S. Sneep, geef het team van Zwadderich hierbij permissie om vandaag op het Zwerkbalveld te trainen, om hun nieuwe Zoeker in te werken.’
‘Hebben jullie een nieuwe Zoeker?’ zei Plank, die zich liet afleiden. ‘Wie dan?’
En achter de zes grote gedaanten kwam een zevende, kleinere jongen te voorschijn, met een zelfvoldane grijns op zijn bleke, spitse gezicht: Draco Malfidus.
‘Ben jij niet de zoon van Lucius Malfidus?’ zei Fred, die Draco vol afkeer aankeek.
Grappig dat je direct over Draco’s vader begint,’ zei Hork en de Zwadderaars grijnsden nog breder. ‘Hij is heel vrijgevig geweest. Wil je het zien?’
De zeven spelers staken hun bezems naar voren. Zeven glanzend gepolijste, splinternieuwe stelen en zeven fraai vergulde naamplaatjes met het opschrift Nimbus 2001 glommen in de ochtendzon.
‘Het allernieuwste model. Vorige maand uitgekomen,’ zei Hork nonchalant en hij veegde een stofje van zijn bezemsteel. ‘Blijkbaar is hij stukken sneller dan de 2000-serie. En wat die oude Hellevegen betreft -’ hij glimlachte vals tegen Fred en George, die allebei een Helleveeg in hun hand hadden,’- daar veegt hij de vloer mee aan.’
De spelers van Griffoendor waren even sprakeloos. Malfidus grijnsde zo breed dat zijn kille ogen spleetjes werden.
‘O, kijk,’ zei Hork. ‘Het publiek bestormt het veld!’
Ron en Hermelien kwamen aanlopen, om te zien wat er aan de hand was.
‘Wat gebeurt er?’ vroeg Ron aan Harry. ‘Waarom trainen jullie niet? En wat doet hij hier?’
Ron keek naar Malfidus, in het Zwerkbalgewaad van Zwadderich.
‘Ik ben de nieuwe Zoeker van Zwadderich, Wemel,’ zei Malfidus zelfvoldaan. ‘Je vriendjes bewonderen de nieuwe bezems die m’n vader voor ons team gekocht heeft.’
Ron staarde met open mond naar de zeven schitterende bezems.
‘Mooi, hè?’ zei Malfidus gladjes. ‘Misschien kan Griffoendor ook wat goudstukken bijeenschrapen en nieuwe bezems kopen. Om te beginnen zouden jullie die Hellevegen kunnen verloten. Misschien zijn ze iets voor een museum.’
De Zwadderaars schaterden.
‘In onze ploeg heeft tenminste niemand z’n plaatsje gekocht,’ zei Hermelien scherp. ‘Onze spelers zijn gekozen om hun talent.’
De zelfvoldane uitdrukking van Malfidus verdween.
‘Niemand heeft jou om je mening gevraagd, smerig, miezerig Modderbloedje!’ snauwde hij.
Harry besefte meteen dat Malfidus echt iets ergs had gezegd, want de hel barstte los. Hork moest gauw voor Malfidus springen om te voorkomen dat Fred en George hem te lijf gingen, Alicia krijste:
‘Hoe durf je!’ en Ron stak zijn hand in zijn gewaad, haalde zijn toverstaf te voorschijn, schreeuwde: ‘Dat zet ik je betaald, Malfidus!’ en richtte zijn staf onder de arm van Hork door op het gezicht van Malfidus.
Er galmde een harde knal door het stadion en een straal groen licht schoot uit het verkeerde uiteinde van de toverstok en raakte Ron in zijn maag. Hij wankelde achteruit en plofte op het gras neer.
‘Ron! Ron, ben je gewond?’ piepte Hermelien.
Ron deed zijn mond open, maar er kwamen geen woorden uit. Hij boerde oorverdovend en er glibberde een handvol slakken uit zijn mond, die op zijn schoot vielen.
De spelers van Zwadderich deden het bijna in hun broek van het lachen. Hork stond dubbelgebogen en moest zich aan zijn bezemsteel overeind houden en Malfidus zat op handen en knieën en beukte met zijn vuist op de grond. De spelers van Griffoendor staarden naar Ron, die grote, glinsterende slakken opboerde. Blijkbaar voelde niemand er iets voor om hem aan te raken.
‘Laten we hem naar het huisje van Hagrid brengen. Dat is het dichtstbij,’ zei Harry tegen Hermelien, die dapper knikte. Ze trokken Ron aan zijn armen overeind.
‘Wat is er gebeurd, Harry? Wat is er gebeurd? Is hij ziek? Maar je kunt hem vast wel beter maken, hè?’ Kasper was ook de tribune afgehold en danste om hen heen terwijl ze het veld af liepen. Ron kokhalsde opnieuw en er dropen nog meer slakken over het voorpand van zijn gewaad.
‘Oooo!’ zei Kasper, die gefascineerd zijn camera richtte. ‘Kun je hem even stilhouden, Harry?’
‘Uit de weg, Kasper!’ zei Harry kwaad. Met Ron tussen hen in staken ze het terrein over en liepen naar de bosrand. ‘We zijn er bijna, Ron,’ zei Hermelien toen Hagrids huisje in zicht kwam. ‘Dadelijk voel je je wel weer beter... we zijn er bijna...’
Toen ze op een meter of zes van het huisje waren ging de voordeur open, maar het was niet Hagrid die naar buiten kwam maar Gladianus Smalhart, in een golvend licht-mauve gewaad.
‘Vlug!’ siste Harry en hij trok Ron mee achter een struik. Hermelien volgde met enige tegenzin.
‘Het is heel eenvoudig, als je maar weet hoe!’ riep Smalhart tegen Hagrid. ‘Als je hulp nodig hebt, weet je waar je me kunt vinden! Ik zal je een exemplaar van m’n boek geven - het verbaast me dat je dat nog niet hebt. Vanavond zal ik er eentje signeren en het aan je toesturen. Nou, tot ziens dan maar!’ Hij liep met grote passen naar het kasteel.
Harry wachtte tot Smalhart was verdwenen, haalde Ron uit de struik en sleurde hem naar de voordeur. Ze klopten hard.
Een nors kijkende Hagrid deed open, maar hij vrolijkte direct op toen hij zag wie het waren.
‘Ik dacht al, wanneer kommen ze nou es - kom binnen, kom binnen - ik was bang dat ’t die professor Smalhart weer was.’
Harry en Hermelien hielpen Ron over de drempel en zetten hem in een stoel. In de ene hoek van de enige kamer stond een enorm bed en in de andere knetterde een vrolijk haardvuur. Hagrid bleef kalm toen Harry Rons slakkenprobleem uitlegde.
‘Beter d’ruit als d’rin,’ zei hij opgewekt en hij zette een grote koperen schaal neer. ‘Mik ze hier maar in, Ron.’
‘Volgens mij kun je alleen maar wachten tot het voorbij is,’ zei Hermelien ongerust, terwijl Ron zich over de schaal boog. ‘Het is sowieso een lastige vloek, maar met een kapotte toverstok...’ Hagrid was druk bezig om thee te zetten en zijn wolfshond, Muil, kwijlde Harry’s gewaad onder. ‘Wat wilde Smalhart van je, Hagrid?’ vroeg Harry, die Muil achter zijn oren krabde. ‘Hij moest zo nodig goeie raad geven over hoe je watergeesten uit een put ken krijgen,’ gromde Hagrid, terwijl hij een halfgeplukte kip van zijn schoongeschrobde tafel pakte en de theepot neerzette. ‘Alsof ik dat niet weet! En hij zaagde maar door over een of andere zombie wie die verjaagd zou hebben. Als daar één woord van waar was, vreet ik me ketel op.’
Het was niets voor Hagrid om kritiek te hebben op een leraar en Harry keek hem verbaasd aan. Hermelien zei, met iets hogere stem dan normaal: ‘Dat vind ik niet helemaal terecht, Hagrid. Professor Perkamentus vond hem toch de meest geschikte kandidaat -’
‘Hij was de enigste kandidaat,’ zei Hagrid, die een bord zelfgemaakte toffee liet rondgaan terwijl Ron slijmerig zat te hoesten boven zijn schaal. ‘En dan bedoel ik ook de enigste. Je ken bijna niemand meer vinden voor Verweer tegen de Zwarte Kunsten, snappie? Daar zijn de mensen niet echt tuk op. Ze denken dat d’r een soortement vloek op rust. Al een hele tijd heb niemand ’t lang volgehouden. Maar wie wou ‘ie eigenlijk vervloeken?’ zei Hagrid, met een knikje op Ron.
‘Malfidus schold Hermelien uit. Hij moet echt iets grofs hebben gezegd, want iedereen werd razend.’
‘Het was ook grof,’ zei Ron schor en hij kwam even met zijn bleke, zweterige gezicht boven tafel uit. ‘Malfidus noemde haar “Modderbloedje”, Hagrid -’
Ron dook gauw weer onder tafel toen een nieuwe golf slakken zich aandiende. Hagrid was diep verontwaardigd.
‘Je meent ‘t!’ gromde hij tegen Hermelien.
‘Ja,’ zei ze. ‘Alleen weet ik niet wat het betekent. Ik snapte natuurlijk wel dat het iets ergs was...’
‘Het was het meest beledigende wat hij kon bedenken,’ bracht Ron moeizaam uit, terwijl hij weer boven tafel kwam. ‘Modderbloedje is een scheldnaam voor iemand uit een Dreuzelgezin - je weet wel, met ouders die niet kunnen toveren. Sommige tovenaars - zoals de familie van Malfidus - denken dat ze beter zijn dan anderen omdat zij zogenaamd zuiver van bloed zijn.’ Hij boerde zacht en er viel één slak in zijn uitgestrekte hand. Hij gooide hem in de schaal en vervolgde: ‘Ik bedoel, iedereen weet dat dat niks uitmaakt. Neem Marcel Lubbermans - die is zuiver van bloed, maar hij weet nauwelijks wat de bovenkant van z’n toverketel is.’
‘En d’r is nog geen spreuk verzonnen die onze Hermelien niet ken,’ zei Hagrid trots. Hermelien kreeg een hoofd als een boei.
‘Het is een vreselijk scheldwoord,’ zei Ron, die met trillende hand zijn bezwete voorhoofd afveegde. ‘Bezoedeld bloed, snap je? Onrein bloed. Idioot, gewoon. De meeste tovenaars zijn tegenwoordig trouwens halfbloeden. Als we niet met Dreuzels waren getrouwd, waren we allang uitgestorven.’
Hij kokhalsde en dook opnieuw onder tafel.
‘Nou, ik geef je groot gelijk dat je ’m probeerde te vervloeken, Ron,’ zei Hagrid, boven het geplof van vallende slakken uit. ‘Maar misschien was ’t maar goed dat je stok kaduuk was. Ik denk dat Lucius Malfidus gelijk op de stoep had gestaan als jij z’n lieve zoontje had vervloekt. Je had lelijk in de problemen kennen komen.’
Harry wilde Hagrid er eigenlijk op wijzen dat om de paar seconden een lading slakken opbraken ook een probleem was, maar dat lukte niet; Hagrids toffee had zijn kaken muurvast aan elkaar gekleefd.
‘Hé, Harry,’ zei Hagrid, alsof hem opeens iets te binnen schoot, ‘ik heb nog een appeltje met je te schillen. Ik hoorde dat je foto’s met handtekening uitdeelt. Waarom heb ik d’r niet een gehad?’
Woedend rukte Harry zijn kaken van elkaar.
‘Ik deel helemaal geen foto’s met handtekening uit!’ zei hij nijdig. ‘Als Smalhart dat nog steeds rondbazuint -’
Maar toen zag hij dat Hagrid lachte.
‘Geintje,’ zei hij en hij gaf Harry een joviale klap op zijn rug, zodat hij met zijn gezicht tegen de tafel sloeg, ‘ik wist best wel dat je dat nooit zou doen. Ik zei tegen die Smalhart dat je dat soort onzin niet nodig had. Je bent sowieso veel beroemder als hij.’
‘Dat vond hij vast niet leuk,’ zei Harry en hij wreef over zijn kin.
‘Nee, volgens mijn ook niet,’ zei Hagrid, met een vrolijke twinkeling in zijn ogen. ‘En toen ik zei dat ik nog nooit een boek van hem gelezen had, besloot ‘ie om maar op te stappen. Ook een lekkere toffee, Ron?’ voegde hij eraan toe toen Ron weer verscheen.
‘Nee, dank je,’ zei Ron. ‘Laat ik dat maar niet riskeren.’
‘Kom es effe kijken wat ik in m’n tuintje heb,’ zei Hagrid, toen Harry en Hermelien hun thee op hadden.
In het kleine moestuintje achter Hagrids huisje lagen zo’n twaalf van de grootste pompoenen die Harry ooit gezien had. Ze waren stuk voor stuk zo groot als een behoorlijk rotsblok.
‘Ze doen ’t goed, hè?’ zei Hagrid blij. ‘Ze bennen voor Halloween... dan motten ze groot genoeg zijn.’
‘Wat heb je ze gegeven?’ zei Harry.
Hagrid keek over zijn schouder, om te controleren of ze alleen waren.
‘Nou, ik heb ze wel ietsiepietsie - je weet wel - geholpen.’
Harry zag Hagrids gebloemde roze paraplu tegen de achtermuur van het huisje staan. Harry had al eerder vermoed dat die paraplu niet zo onschuldig was als hij eruitzag; hij was ervan overtuigd dat Hagrids oude toverstaf erin verborgen zat. Hagrid mocht eigenlijk niet toveren. Hij was in zijn derde jaar van Zweinstein gestuurd, maar Harry was er nooit achtergekomen waarom - steeds als iemand daarover begon, schraapte Hagrid luid zijn keel en werd hij Oost-Indisch doof tot het gesprek op een ander onderwerp overging.
‘Zeker een Zwelbezwering?’ zei Hermelien, half afkeurend en half geamuseerd. ‘Nou, ze staan er goed bij.’
‘Dat zei z’n zussie ook al,’ zei Hagrid, met een knikje naar Ron. ‘Ik zag d’r gisteren nog.’ Hagrid keek uit zijn ooghoeken naar Harry en zijn baard trilde. ‘Ze zei dat ze alleen effe aan ’t rondkijken was op ’t terrein, maar volgens mijn hoopte ze dat ze een zeker iemand tegen ’t lijf zou lopen bij mij thuis.’ Hij knipoogde tegen Harry. ‘Als je ’t mijn vraagt, zou zij geen nee zeggen tegen een foto met -’
‘O, hou toch op,’ zei Harry. Ron schaterde en besproeide de grond met slakken.
‘Pas op!’ bulderde Hagrid en hij trok Ron weg bij zijn geliefde pompoenen.
Het was bijna lunchtijd en omdat Harry sinds hij was opgestaan maar één toffee had gehad, wilde hij graag terug naar school. Ze namen afscheid van Hagrid en liepen naar het kasteel. Ron hikte af en toe, maar spuwde slechts twee piepkleine slakjes uit.
Ze waren nog maar net binnen toen er een stem door de koele hal galmde. ‘Dus daar zijn jullie, Potter en Wemel.’ Een streng kijkende professor Anderling liep op hen af. ‘Vanavond doen jullie je strafwerk.’
‘Wat moeten we doen, professor?’ zei Ron, die nerveus een boer onderdrukte.
‘Jij gaat het zilver in de prijzenkamer poetsen met meneer Vilder,’ zei professor Anderling. ‘En geen toverkunsten, Wemel. Alles met de hand.’
Ron slikte moeizaam. Alle leerlingen hadden een bloedhekel aan Argus Vilder, de conciërge.
‘En jij helpt professor Smalhart met het beantwoorden van zijn fanmail, Potter,’ zei professor Anderling.
‘O nee - mag ik alstublieft ook zilver poetsen?’ vroeg Harry wanhopig.
‘Geen sprake van,’ zei professor Anderling met opgetrokken wenkbrauwen. ‘Professor Smalhart heeft speciaal om jou gevraagd. Klokslag acht uur, allebei.’
Diep in de put sjokten Harry en Ron naar de Grote Zaal, op een paar passen afstand gevolgd door Hermelien, die een soort eigen schuld, dikke bult-houding had. Harry had opeens veel minder honger dan hij gedacht had. Hij en Ron vonden allebei dat zij er het slechtst waren afgekomen.
‘Vilder houdt me de hele nacht bezig,’ zei Ron neerslachtig. ‘Geen tovenarij! Er staan minstens honderd bekers in die kamer. Ik kan niet schoonmaken op Dreuzelmanier.’
‘Ik zou graag met je ruilen,’ zei Harry hol. ‘Ik heb zo vaak moeten poetsen bij de Duffelingen. De fanmail van Smalhart beantwoorden... dat wordt een nachtmerrie...’
De zaterdagmiddag leek in een oogwenk voorbij te gaan en binnen de kortste keren was het vijf voor acht en sleepte Harry zich naar de kamer van Smalhart. Hij haalde diep adem en klopte.
De deur werd direct opengegooid door een breed glimlachende Smalhart.
‘Aha, onze deugniet!’ zei hij. ‘Kom binnen, Harry, kom binnen.’
Aan de wanden, glimmend in het licht van vele kaarsen, hingen talloze ingelijste foto’s van Smalhart. Hij had er zelfs een paar gesigneerd. Op het bureau lag ook een grote stapel foto’s.
‘Jij mag de enveloppen adresseren!’ zei hij tegen Harry, alsof dat een geweldige gunst was. ‘De eerste is voor Saartje Slabber, de ouwe schat - een geweldige fan van me.’
De minuten kropen voorbij. Harry liet Smalharts stem over zich heen spoelen en mompelde af en toe: ‘Hmmm’ en ‘Aha’ en ‘Ja ja’. Zo nu en dan ving hij een zin op, zoals: ‘Roem is vergankelijk, Harry,’ of ‘Een echte beroemdheid gedraagt zich ook altijd als een echte beroemdheid, denk daaraan.’
De kaarsen brandden langzaam op en het flakkerende licht danste over de knipogende foto’s van Smalhart. Harry bewoog zijn verkrampte hand over wat wel de duizendste envelop leek en schreef het adres van Veronica Zemel uit. Het moest bijna tijd zijn om te stoppen, dacht hij vol ellende. Laat het alsjeblieft tijd zijn...
En toen hoorde hij plotseling iets - iets heel anders dan het gesputter van de kaarsstompjes of Smalharts onophoudelijke geleuter over zijn fans.
Het was een stem, een stem die door merg en been ging, een stem vol angstaanjagend, kil venijn.
‘Kom... kom hier... ik wil je verscheuren... ik wil je openrijten... ik wil je doden...‘
Harry maakte een sprongetje van schrik en morste een grote lila vlek op het adres van Veronica Zemel.
‘Wat?’ riep hij.
‘Ja, ongelooflijk, hè?’ zei Smalhart. ‘Zes maanden boven aan de bestsellerlijst! Heeft alle records gebroken!’
‘Nee,’ zei Harry opgewonden. ‘Die stem!’
‘Sorry?’ zei Smalhart verbaasd. ‘Welke stem?’
‘Die - die stem die zei - hoorde u dat niet?’
Smalhart staarde Harry verbijsterd aan.
Waar heb je het in vredesnaam over, Harry? Was je misschien een beetje ingedut? Lieve hemel - kijk eens hoe laat het is! We zitten hier al bijna vier uur! Dat had ik nooit gedacht - de tijd is gewoon voorbijgevlogen, hè?’
Harry gaf geen antwoord. Hij luisterde ingespannen, maar alles was weer stil, afgezien van Smalhart die zei dat hij niet moest denken dat hij er iedere keer dat hij strafwerk kreeg met zo’n traktatie vanaf zou komen. Versuft vertrok Harry.
Het was zo laat dat de leerlingenkamer van Griffoendor al bijna leeg was. Harry ging regelrecht naar zijn slaapzaal, maar Ron was nog niet terug. Harry trok zijn pyjama aan, stapte in bed en wachtte. Een halfuur later kwam Ron de donkere kamer binnen. Hij ondersteunde zijn rechterarm en stonk naar zilverpoets.
‘Ik verga van de kramp,’ kreunde hij terwijl hij op bed neerplofte. ‘Veertien keer moest ik die Zwerkbalcup poetsen voor hij eindelijk tevreden was! En toen kreeg ik weer een aanval en braakte ik slakken over een Prijs voor Uitzonderlijke Verdiensten voor de School. Het duurde uren voor het slijm eraf was... Hoe was het met Smalhart?’
Zachtjes, om Marcel, Daan en Simon niet wakker te maken, vertelde Harry wat hij gehoord had.
‘En Smalhart zei dat hij niets gehoord had?’ zei Ron. Harry zag hem fronsen in het maanlicht. ‘Denk je dat hij dat loog? Maar dan nog - zelfs een onzichtbaar iemand had toch de deur open moeten doen.’
‘Weet ik,’ zei Harry, die op zijn rug lag en naar de hemel van zijn bed staarde. ‘Ik snap het ook niet.’