29
Jeffery Deaver
Met zijn viervingerige hand schonk Christopher Thomas een oude Rémy Martin in een glas dat zo te zien bij een Wal-Mart was gekocht. Het Trompe l’Oeil-hotel, een goed hotel, had gelukkig maar op een paar details bezuinigd. En dit was een logische. Goede drank, goedkope verpakking.
Hij keek in het grote raam naar zijn eigen spiegelbeeld. Zelfs na tien jaar in zijn nieuwe uiterlijk, was hij nog steeds niet aan zijn nieuwe ik gewend. Niet dat het hem niet beviel wat hij zag, de plastisch chirurg had zichzelf overtroffen.
Dr. 90210…
Een soort code, dacht hij, waarvan de cijfers stonden voor ongeveer een derde van de chirurgenrekening.
Nu keek hij langs zijn spiegelbeeld de avondschemering in.
Hij was boos en geschrokken. Natuurlijk had hij op het nieuws gehoord over de mislukte beroving in het museum, de avond ervoor, en hij had van Peter Heusen een korte sms over het debacle gekregen. De hoeveelheid typefouten deed vermoeden dat de man dronken was geweest.
Thomas zuchtte. De beroving was zo perfect gepland, de buit had zo groot kunnen zijn… Toen Heusen merkte dat Tony Olsen een herdenking voor Rosemary aan het organiseren was, hadden Christopher en Heusen samen een plan in elkaar gedraaid waarmee ze een van de grootste slagen in de kunstwereld zouden slaan: vooral werken van Da Vinci en Michelangelo, maar ook van Rembrandt, Watteau, Rubens, Tiepolo en De La Tour. Christopher had praktisch voor alle werken kopers en hij zou er, na aftrek van de kosten, miljoenen aan overhouden.
Maar dat alles was nu in rook opgegaan…
En tot overmaat van ramp had hij net dat telefoontje gekregen.
‘Ik heb informatie over Christopher Thomas…’
Informatie? Christopher Thomas was door zijn vrouw vermoord en in een ijzeren maagd gepropt. Christopher Thomas was dood en begraven. Christopher Thomas was een vage herin nering, een verachte of gehate of – in een paar gevallen – benij de herinnering. Dat was de informatie die mensen over hem mochten hebben.
Maar hij kende de beller.
Hij werd gestoord door een geluid achter zich. Hij draaide zich om en zag Tanya – of heette ze nou Taylor? – haar korte jurk aantrekken. Toen hij een uur geleden het minieme stuk lycra van haar lijf trok en op de grond liet vallen, had hij zich op haar soepele lichaam gericht en die mislukte miljardenkraak uit zijn hoofd proberen te krijgen. De seks had hem het verlies moeten doen vergeten, maar dat was niet gelukt en daar gaf hij haar de schuld van.
‘Oooo,’ kirde ze toen ze zijn cognac zag. ‘Ik wil een cosmo.’
‘Nee. Ga weg.’
Ze knipperde met haar ogen. ‘Nou, dat vind ik niet erg lief.’ Met dat kleine-meisjesstemmetje.
Hij liep pal langs haar heen en negeerde haar. Hij hoorde hoe ze zuchtend haar spullen bij elkaar zocht.
Was niet erg. Er waren nog veel meer Tanya’s. Of nee… Taylors.
Hij belde Heusen nog een keer met een van de ontraceerbare, prepaid mobielen die ze voor hun operaties altijd gebruikten.
Eindelijk hoorde hij dat er werd opgenomen.
‘Hallo?’ zei een onduidelijke stem.
‘Je hebt me niet teruggebeld,’ snauwde Thomas.
‘De politie neemt van iedereen verklaringen op.’
‘Je hebt weer gedronken. Dit is niet het moment om dronken te zijn. Wat gebeurt er allemaal? Vermoeden ze al wat?’
‘Over ons? Geen idee. Ik zit niet meer in het museum.’
‘Waar zit je dan? Wat ben je aan het doen?’
‘Ik zit op de boot en ben me aan het bezuipen.’
‘Ach,’ zei Thomas langzaam. ‘Volgens mij loopt het wel los. Heb je geen persoonlijk contact gehad?’
‘Er is absoluut geen enkel verband.’
‘Hoe zijn ze er eigenlijk achter gekomen?’
‘Geen idee.’
Heusen was een serpent en een zuiplap, maar niet achterlijk. Tenslotte hadden deze twee mannen de afgelopen tien jaar uitgebreid kunst gestolen en hadden ze de slimste agenten en verzeke ringsagenten weten te misleiden. Opnieuw zei Thomas: ‘Ik denk dat het wel losloopt. Laten we even rustig aan doen. Even geen zaken.’
‘Oké. Even niets.’
Thomas beëindigde het gesprek en onderdrukte de neiging om zijn glas tegen de muur te gooien. Hij ging zitten, keek naar buiten en dacht aan de tijd dat Christopher Thomas steeds meer geld en vrouwen nodig had gehad. En dat in diezelfde tijd Rosemary minder en minder geduld met hem had, en minder en minder bereid was haar familiekapitaal aan hem te besteden.
Dus begon Thomas over zijn toekomst na te denken. Als curator had hij contacten met louche zakenmensen en criminelen over de hele wereld en had hij de enorme markt van privékunst collecties leren kennen.
Een mooi eufemisme trouwens.
Mensen dachten dat sommige schilderijen zo beroemd waren dat ze nooit zouden worden gestolen. Ah, maar dan kenden ze de mannen niet – het waren altijd mannen – in Saoedi-Arabië, Jordanië, Iran, China, Japan, Maleisië en India met onbeperkt kapitaal en een grote bezitsdrang. Ze stelden hun collectie nooit tentoon en sommigen lieten die nooit aan iemand zien. Hun passie was bezitten wat anderen niet kunnen hebben.
En dus had Thomas zijn idee verder uitgewerkt, dat geïnspireerd was op de ijzeren maagd. Samen met Heusen en Artie Ruby, die voor Christopher werkte, faketen ze zijn dood en stopten een ander lijk in de maagd. Ruby zou regelen dat het ding naar Duitsland vertrok. Christopher had nog een van zijn eigen tanden uit zijn mond moeten trekken en een vinger moeten afsnijden en die strategisch in de heup van die dode kerel moeten stoppen, zodat het lijk als het zijne zou worden geïdentificeerd. Jezus, hoe belangrijk waren nou een vinger en een getrokken tand als je kon ontkomen aan je schuldeisers? En trouwens, als hij niet zulke uitgebreide veiligheidsmaatregelen voor zichzelf had genomen, dan was hij waarschijnlijk al jaren geleden vermoord door een van zijn ‘connecties’.
Maar het was Peters idee geweest Rosemary ervoor op te laten draaien. Thomas had er niet graag aan meegewerkt, maar hij moest wel. Hij had Peter nodig. Ook nu nog, twaalf jaar later, spookte het beeld af en toe door zijn hoofd hoe hij zijn bloed op haar blouse had gesmeerd en er een knoop van af had getrokken die hij bij het lijk had gelegd. Maar natuurlijk was het beter dat Rosemary zou sterven dan hijzelf. En dat had ze waarschijnlijk zelf ook het liefst. Dat was altijd het probleem met haar. Hoe meer ze hem gaf, hoe meer hij haar verachtte. Dat had ze nooit begrepen. Arme Rosemary.
En zo vormden Peter Heusen, de aangeschoten aristocraat, en Christopher Thomas, de ex-curator met kennis van de kunstwereld en veel connecties, het perfecte team. Natuurlijk verachtten ze elkaar. Maar dat deed de helft van de geallieerde leiders in de Tweede Wereldoorlog ook (Thomas was gek op geschiedenis). De afgelopen tien jaar hadden ze kunst en kunstwerken ter waarde van minstens honderden miljoenen gestolen en ze aan verzamelaars overzee verkocht. Meestal één of twee stukken tegelijk: een Renoir voor een universiteitsmuseum in New York, een met edelstenen ingelegde middeleeuwse kelk voor een modekoning in Milaan, een Picasso voor een stichting in Barcelona, een Manet voor het geheime pied-à-terre van een filantroop en zijn maîtresse (niet geheel onverwacht bestond daar geen politierapport over).
En er zou nog meer boven water komen.
Maar nu had hij iets anders aan zijn hoofd: ontsnappen. En wel zo snel mogelijk. Jon Nunn was weliswaar geen agent meer, maar hij snuffelde wel overal rond. En na die mislukte kraak zou het niet lang meer duren voor Nunn doorkreeg dat Heusen erbij betrokken was, en dat zou hem uiteindelijk op het spoor van Thomas zelf zetten. Als hij daar al niet op zat.
En dan was er nog dat telefoontje.
Een snelle, vlotte ontsnapping was niet zo moeilijk of onverwacht als het leek. Christopher Thomas had altijd geweten dat hij het risico liep ontmaskerd te worden en dat hij op elk moment opgepakt kon worden. Dus had hij een ontsnappingsplan, miljoenen cash, goudstaven op internationale banken en een safehouse in Brazilië.
Hij belde zijn vliegtuigbemanning en liet ze stand-by staan.
Vervolgens liep hij naar de slaapkamer en trok zijn rolkoffer onder het bed uit. (Vuitton? Zelf had hij er geen. Wat werd er vaker gestolen: een gewone koffer van Macy’s of een van duizend dollar? Waarom zijn mensen zulke idioten?)
Binnen vijf minuten zou hij al zijn kleren hebben ingepakt, naar het vliegveld Oakland rijden en de huurauto op langparkeren zetten, waar het ding pas na twee of drie maanden zou worden ontdekt.
Thomas keek in de hotelkamer om zich heen. Waar was die andere koffer?
Er werd op de deur geklopt.
Hij keek door het spionnetje en deed balend de deur open.
Daar stond Artie Ruby. Met zijn handen op zijn heupen oogde hij … ‘zwierig’ was het woord dat in hem opkwam. Verder had hij een verkreukeld pak aan dat hij waarschijnlijk tien jaar geleden ook al gedragen had. Hij keek onzeker naar Thomas. Tot zijn ogen de mismaakte hand zagen. ‘Chris! Je bent het echt!’
Een zucht. ‘En jij bent degene die me net gebeld heeft, Artie.’
‘Allemachtig. Ik zie dat nieuwe gezicht van je nu pas voor het eerst. Je ziet er… Jezus, wat hebben ze gedaan? Je botstructuur veranderd of zo?’
Thomas keek over de schouder van Artie.
‘Rustig maar. Ik ben niet gevolgd. Ik heb er uren over gedaan, want ik ben drie keer teruggelopen om te controleren.’
Tevreden mompelde Thomas: ‘Hoe heb je me gevonden?’
‘Een klein vogeltje heeft gepraat.’
‘Fuck, wat bedoel je daarmee?’
‘Ik ben bij Peter langsgegaan. Die was dronken en liet zich ontvallen waar hij dacht dat je zat. Rustig nou maar. Ik ken die blik. Ik heb het niemand verteld. Ik heb alles geheimgehouden. Al die jaren.’ Artie grijnsde. ‘Peter praat zijn mond voorbij.’
‘Dat klopt. Dat kan hij inderdaad niet.’
Artie keek om zich heen. Hij was onder de indruk. Deze hotelkamer was twee keer zo groot als Arties hele appartement. Zijn vieze schoenen maakten moddersporen op het tapijt.
‘Dus?’ vroeg Thomas, omdat het script dat voorschreef.
‘We zijn allebei volwassen, hè Chris? Zakenmannen?’
‘Ik wel. Jij niet. Oké, ter zake.’
‘Ha. Grappig. Oké. Ik weet dat de hel hier binnenkort gaat losbarsten. Ik wil het land uit.’
‘En nu wil je de sleutel van de bus naar het vliegveld.’
Arties gezicht verstrakte. ‘Je weet heel goed wat ik wil.’
‘Natuurlijk. Geld. Dus je gaat me chanteren.’
Artie deed alsof hij dat een vervelende opmerking vond en of hij nadacht. ‘Ik wil gewoon schadeloos worden gesteld. Net als iedereen.’
‘Dat is allang gebeurd.’
‘Maar niet genoeg.’ Artie grijnsde bijdehand.
‘Hoeveel?’
‘Genoeg om de rest van mijn leven van te kunnen leven.’
‘Dat zou wel eens op wat zakgeld kunnen neerkomen.’
Arties ogen schoten vuur en hij stamelde: ‘Als je me wat doet: ik heb een brief geschreven en aan iemand… Mocht mij iets overkomen, dan gaat die op de bus. Alles staat daarin, Chris: jouw in scène gezette dood, het stouwen van het lijk in de ijzeren maagd, het transport naar Duitsland.’
‘Nou, ik ga daar niet met je over ruziën. Over hoeveel praten we?’
Mensen doen zichzelf altijd tekort.
‘Vijf miljoen.’
Onvermurwbaar schudde Thomas zijn hoofd. ‘Je bent gek. Misschien krijg ik er één bij elkaar.’
‘Drie.’
‘Twee.’
Artie zei grommend: ‘Oké. Maar wel cash.’
‘Dat kost wel wat tijd.’
‘Geen sprake van, vriend. Ik wil het nu.’
‘Wat heb jij toch altijd met die clichés? “Vriend”?’
‘Huh?’
‘Laat maar. Eh, Artie, ik kan dat geld nu in die andere kamer gaan halen.’
Artie knipperde met zijn ogen.
Thomas ging verder: ‘Maar die brief waar je het net over had, zit me niet lekker. Straks is je twee miljoen op en dan sta je hier weer voor de deur.’
‘Nee, dat doe ik niet.’
‘Dat zeg je nu, maar natuurlijk doe je dat straks wel.’ Hij frons te zijn wenkbrauwen. ‘Wacht eens. Wat vind je hiervan? Ik betaal jou nu twee miljoen en als jij dan ergens veilig zit, dan ga ik naar die vent die jouw brief heeft – je zwager of je advocaat of… maakt niet uit…’
‘Ja, ja. Het is een… een advocaat die ik ken.’
‘Dan ga ik naar hem toe en geeft hij me de nog dichte envelop. En dan geef ik hem nog een miljoen voor jou. Wat vind je ervan?’
‘Eh?’ Artie wreef met zijn handen over zijn gezicht en keek als een scholier die net te horen heeft gekregen dat hij die dag vrij is. ‘Deal.’ Hij stak een vieze hand uit.
Thomas negeerde die. Terwijl hij naar de slaapkamer liep, hoorde hij Artie zeggen: ‘Man, wat een megabar. Vind je het erg als ik een bodempje inschenk?’
‘Ga je gang.’
Christopher Thomas had inderdaad een paar miljoen dollar in de slaapkamer liggen, een hoeveelheid die die magere Artie waarschijnlijk niet eens kon optillen, laat staan verplaatsen. Maar in plaats van naar het geld liep Thomas naar de kast en haalde daar een Colt Python .357 Magnum uit. Hoewel de diameter van de kogel kleiner is dan een .38 of .44 of .45, is de lading massief en slaat de holle punt direct als een paddenstoel in het vlees van het slachtoffer, dat tegen de vlakte gaat alsof hij door een auto is aangereden.
Met de hand langs zijn been liep hij terug naar de woonkamer waar Artie geen bodempje had ingeschonken, maar een glas tot de rand had gevuld met een single malt die achthonderd dollar per fles kostte. Hij kwijlde er gewoon van.
‘Voor een dode kerel zit je hier behoorlijk lekker…’ Artie hapte naar adem toen hij het pistool zag. Het glas viel op de grond kapot. ‘Nee! Je gaat me toch niet doodschieten, hè!’
‘Ik heb al zo vaak gezegd dat mensen het loodje leggen alleen omdat ze zo stom zijn… Mij chanteren, Artie?’
‘Die brief! Ik maakte daar geen grapje over! Daar staat alles in!’
Thomas kon er alleen maar om lachen. Nog geen minuut geleden had Artie hem verteld waar die brief was, als-ie al bestond. Wat later op de avond, voordat iemand Artie had gemist en Thomas er allang vandoor was, zou hij een van zijn mensen Arties appartement laten doorzoeken om de namen te verzamelen van iedere advocaat met wie hij ooit contact had ge had. De betreffende spierbundel zou ervoor zorgen dat de brief, als die dus bestond, ongeopend bij hem zou komen.
Of misschien moesten ze die hufter ook maar meteen vermoorden.
Of…
Thomas trok met een klik de haan van het pistool naar achteren en richtte.
‘Nee! Alsjeblieft!’
Hij stond op het punt de trekker over te halen.