17

Marcia Talley

Sarah Ballard zat rechtop in bed en dacht aan wat er die avond gebeurd was. De kant van het bed waar haar man altijd lag, was leeg. Hij was nog altijd niet thuisgekomen nadat hij na hun ruzie was weggelopen. Het leek erop dat Rosemary Thomas’ geest nog een huwelijk van haar ging verwoesten.

Maar wie hield ze voor de gek? Haar huwelijk met Stan ging al een tijdje steeds minder goed. Wat een apart stel waren ze ook geweest, in het begin – hij, een succesvolle makelaar en zij, vrouw van een agent. Ze dacht aan hoe ze waren begonnen. Dat was een politiezaak, natuurlijk. De zaak waarin ze Jon zo had opgejut, was blijven opjutten, zelfs nog nadat hij haar had verteld dat hij het idee had dat er met de bewijzen was gerommeld. De zaak die zoveel levens had verpest, maar die haar en Stan had samengebracht. Hij was in haar leven gekomen op een moment dat ze kwetsbaar was en had haar overladen met liefde en aandacht, terwijl Jon instortte. Ze vond hem aantrekkelijk, omdat hij ambitieus en enthousiast was, terwijl Jon toch altijd meer een dromer was geweest. Maar nu zag ze in dat de dingen die ze eerst zo aantrekkelijk in hem vond niet veel meer waren dan voorbeelden van zijn enorme egoïsme.

Ze stapte uit bed. Ook al wilde Stan niet naar de herdenkingsdienst van Rosemary gaan, zij ging wel. Dat was ze aan zichzelf verplicht. En aan Jon, aan haar vorige leven, het leven dat ze had verloren op de dag dat Rosemary Thomas ter dood werd gebracht.

Het was middag. Rond deze tijd stond Jon Nunn meestal op, hij kon absoluut niet tegen de ochtendzon. Hij stapte uit bed, liep naar de keuken, naar het koffiezetapparaat.

De bel ging. Gapend liep hij naar de voordeur en deed die open. Sarah, zijn ex, stond in de gang. Nog altijd knap. Maar aan haar opgezwollen ogen zag hij dat ze had gehuild.

Hij wreef de slaap uit zijn ogen en bereidde zichzelf erop voor dat, als hij zijn vingers weghaalde, zij ook weg zou zijn.

Maar ze stond er nog, glimlachte verontschuldigend en vroeg: ‘Mag ik binnenkomen?’

Jon haalde zijn schouders op en stapte opzij zodat ze naar de woonkamer kon lopen, die hem ineens armoedig en klein voorkwam. ‘Wil je koffie? Ik ben net aan het zetten.’

Ze hield een boodschappentas omhoog. ‘Koffie. Arabica, drie klontjes, toch?’

Ze wist het nog.

Jon pakte de koffie aan, bedankte haar, wees naar de love seat en was blij dat hij gisteravond zijn vuile was had opgeruimd. ‘Ik kan niet zeggen dat ik niet blij ben je te zien, maar waar kom je voor, Sarah?’

Hij nam een slok koffie en wachtte op haar antwoord.

‘Een bepaalde uitnodiging.’

Jon trok een wenkbrauw op. ‘Heb jij er ook een gehad?’

‘Ik eigenlijk niet, maar Stan.’

‘En wat zegt Ballard?’ vroeg Jon, ook al maakte hij zichzelf wijs dat het hem geen ene bal interesseerde wat Ballard dacht of zei.

Ze haalde haar schouders op. ‘We denken daar niet hetzelfde over. Hij zegt dat we het veel te druk hebben en dat we bloemen kunnen sturen.’ Ze wachtte even, keek naar de grond en zei toen: ‘Maar ze was onschuldig, dat weet je.’

Jon lachte hard. ‘Nou, dat is pas ironie. Zei jij destijds niet dat ik geobsedeerd was? Dat ze me in een isoleercel moesten zetten met mijn verrekte attachékoffertje en een fles Jim Beam?’

‘Ik weet wat ik heb gezegd,’ zei ze heel rustig. ‘Maar ik heb er lang over kunnen nadenken.’

‘En heb je dat gedaan?’

‘Ja.’

Ze stonden tegenover elkaar en keken elkaar aan. Nunn wist niet wat hij moest doen of zeggen.

‘En toen die uitnodiging van Tony Olsen kwam, heb ik er nog meer over nagedacht en…’

Nunn trok een wenkbrauw op.

‘Nou, die uitnodiging was voor Stan en het kan me niet schelen dat hij niet gaat. Ik hoop dat ik wel kan, dat jij me mee wilt nemen.’

Jon keek haar nog steeds aan en eindelijk deed hij wat hij wilde doen, waar hij al heel lang naar verlangde. Hij sloeg zijn armen om zijn ex-vrouw en trok haar tegen zich aan.

‘Jon, nee.’ Ze duwde hem van zich af. ‘Daarom ben ik niet gekomen.’

Nunn zei niets, maar liet haar los.

Later dineerden ze samen in een restaurantje in de buurt, waar pizza’s in steenovens werden gebakken en op tafeltjes met hagelwitte kleedjes werden gezet. Aan het plafond hingen koperen potten en zeilboten. Ze praatten. Ze lachten. Net als vroeger. Bijna.

Rond elf uur lagen ze in bed. Aparte bedden. Sarah lag opgerold in het tweepersoonsbed, haar haren verward op het kussen, blauwe vegen onder haar ogen, een kussen in haar rug en het dekbed opgetrokken tot aan haar kin. Nunn lag op de bank.

Het was nu zeven uur ’s ochtends en ze was nog diep in slaap. Nunn stond op, pakte zijn koffertje, liep naar de badkamer, deed de deur op slot, ging op de wc-bril zitten en legde het koffertje op zijn knieën. Geluidloos maakte hij het open en bekeek de inhoud, die net zo bekend voor hem was als de dieper wordende rimpels in zijn gezicht als hij naar zichzelf in de spiegel keek.

Een krantenknipsel, inmiddels aardig vergeeld, met daarin details van Rosemary’s reis naar Mexico, waar ze vrienden vertelde dat ze wist dat Chris nooit meer thuis zou komen. Zó stom om te zeggen, dacht Nunn. Net zoals die idiote verpleegster in Maryland, die haar man succinylcholine gaf – op Valentijnsdag nota bene – maar daarvóór haar collega’s precies had verteld wat ze ging doen.

Nunn keek naar de zwart-witfoto’s van de kinderen van Rosemary en Chris, Leila en Ben, die bij het artikel stonden. Hetzelfde bruine haar en dezelfde onderzoekende ogen als hun moeder, maar Rosemary had lang haar en dat van Leila was kort en golvend, ongeveer even lang als dat van haar oudere broer. Hij vroeg zich af of zij ook naar de herdenkingsdienst van hun moeder zouden komen.

Hij verruilde het artikel voor foto’s van de plaats delict en een transcriptie van het proces, waar hij meer dan twee uur zijn verklaring had afgelegd, onder meer over de bewijzen die hij achter in de kast van Rosemary had gevonden: de blouse met het bloed van Christopher en de ontbrekende knoop die in de ijzeren maagd was gevonden en de haren van Rosemary die in Christophers vuist zaten.

Verdomme.

Nunn haalde een Vanity Fair uit zijn plastic beschermhoes. Het exemplaar bewaarde hij al meer dan tien jaar, omdat er een interview in stond vanuit de dodencel in de Valley State-vrouwengevangenis in Californië.

Hij bladerde naar een foto van Rosemary, waarop ze een oranje overall en witte sneakers aanhad. Hij las het vluchtig door en herlas af en toe een regel. Rosemary vertelde de wereld haar verhaal: dat Christopher wilde scheiden, dat ze in het museum ruzie hadden gehad, dat ze naar buiten was gerend, en hoe verdrietig en wanhopig ze zich voelde. Maar dat ze hem niet had vermoord.

‘Dus uw echtgenoot was een… hoerenloper?’ had de journalist gevraagd.

En Rosemary, waardig als altijd, had geweigerd die vraag te beantwoorden.

‘Oké, maar hoe is het lijk van uw echtgenoot in de eiserne Jungfrau terechtgekomen, de ijzeren maagd die werd uitgeleend aan het McFall?’

Rosemary had geantwoord dat ze geen idee had.

‘En al die bewijzen tegen u?’

Weer had Rosemary geen antwoord voor de wereld die wachtte op een bekentenis van een van de weinige vrouwen in de staat Californië die door een dodelijke injectie zou sterven.

Nunn sloot zijn ogen en liet zijn hoofd rusten tegen de koele badkamertegels. Hij kon zich nog exact herinneren wanneer hij het tijdschrift in een kiosk had zien liggen. Maar hij kon zich er pas twee dagen na de dood van Rosemary Thomas toe zetten om het artikel te lezen.

Hij legde alles keurig terug en sloot het koffertje. Hij waste zijn gezicht, schoor zich, trok hetzelfde overhemd en dezelfde broek van de dag daarvoor aan en schudde Sarah toen zachtjes aan haar schouder heen en weer.

‘Het is negen uur. Wil je al opstaan?’

Sarah kreunde en trok het dekbed over haar hoofd. ‘Ga weg.’

Nunn glimlachte. Ineens vond hij dat ze op een lang getrouwd stel leken. ‘Ik ga in een café aan de overkant van de straat ontbijten. Heb je zin om mee te gaan?’

Het dekbed bewoog.

‘Ik neem aan dat dit “nee” betekent.’

‘Ik kom er zo aan,’ werd er gemompeld.

Nunn keek even naar haar en probeerde op een rijtje te krijgen hoe hij zich voelde. Het leek wel een B-film, zijn knappe ex-vrouw die hem – en niet haar huidige echtgenoot – vroeg om met haar mee te gaan naar een belangrijke bijeenkomst. Maar de steek die hij in zijn hart voelde was echt en zeker geen onderdeel van een script.

Nunn ging zitten met een espresso en een exemplaar van USA Today. Hij had het Life-katern uit en wilde met de sport beginnen, maar kon zich slecht concentreren.

Wat wilde Sarah nou eigenlijk? Liep haar huwelijk met Ballard ten einde?

Nunn dacht aan de Sarah van de avond ervoor en dagdroomde erover dat hij haar meenam naar een exotisch oord als Rio of Bali, toen ze eindelijk verscheen. Ze zag er fris en opgewekt uit, haar haren waren nog nat van de douche. Ze legde een hand op zijn schouder.

‘Ik ga shoppen.’

‘Wat wil je kopen?’

Sarah ging rechtop staan en strekte haar armen uit. ‘Dit kan ik toch niet aan naar de herdenking!’

Nunn vond dat ze er geweldig uitzag, haar prachtige lichaam in een witte sweater met een boothals en een nauwsluitende spijkerbroek. Hij trok zijn wenkbrauwen op. ‘Misschien niet. Wil je koffie?’ en hij gebaarde naar de stoel tegenover hem.

Ze wapperde met een hand. ‘Nee, bedankt. Ik moet rennen.’ Ze trok een sip gezicht, zwaaide en was verdwenen.

Nunn zag haar de straat uitlopen.

Hij dronk nog een tweede kop koffie, liep toen naar buiten, over North Point naar Embarcadero en vervolgens naar Grant bij Pier 39. Het was ongewoon rustig voor deze tijd van de dag, vond hij, maar er prikte iets in zijn nek, alsof hij werd gevolgd. Hij draaide zich om en dacht dat hij… iets zag… maar er liep niemand, dus liep hij verder.

Een paar straten verder voelde hij het weer. En toen hij zich omdraaide, wist hij deze keer zeker dat hij de schaduw van een man had gezien. Hij rende ernaartoe, maar toen hij bij de hoek was, was het steegje leeg.

Genoeg, vond Nunn en hij liep terug naar zijn appartement. Hij moest nog wat opruimen voordat hij naar de herdenking van vanavond ging.

Hij start de auto en volgt de ex-vrouw.

Als ze een warenhuis inloopt, parkeert hij de auto, steekt de straat over en loopt snel langs stellingen met parfum, make-up, herenondergoed en geurtjes. Hij zorgt ervoor dat de ex-vrouw nooit meer dan een paar meter voor hem is en dat er altijd een paar andere klanten tussen hen in lopen, voornamelijk vrouwen. Het is vroeg, de winkel is bijna leeg, dus hij moet voorzichtig zijn.

Hij slaat bijna de fles met een geurtje uit de hand van de verkoopster, nadat ze hem besproeid heeft met iets wat naar verrotte sinaasappelen ruikt en ze heeft voldoende van zijn blik achter zijn metallic pilotenbril opgevangen om zich verontschuldigend terug te trekken.

Verdomme, waar is ze? Is hij haar kwijt? Hij kijkt naar links, naar rechts.

Daar is ze.

Halverwege de roltrap.

Terwijl de ex-vrouw naar de kledingafdeling gaat, loopt hij met gebogen hoofd naar een tafel met kasjmier truien en bevoelt de zachte wol alsof het vlees is.

Met drie of vier jurken over haar arm verdwijnt ze naar de kleedkamer. Hij wacht een minuut, kijkt dan goed om zich heen en als hij er -van overtuigd is dat niemand kijkt, loopt hij er ook naar binnen. Hij ziet twee benen onder een deur. De ex-vrouw is de enige in de kleedhokjes.

Hij loopt het hokje ertegenover in, doet de deur dicht en als ze naar buiten komt in een van die jurken, een korte jurk van zijde, en voor de spiegel ronddraait, kijkt hij met ingehouden adem toe. Tot ze haar hokje wil binnenlopen. Dan slaat hij toe. Duwt haar naar voren, sluit de deur achter hen, legt een hand over haar mond en slaat de ander om haar middel, zodat ze geen lucht meer heeft en fluistert in haar oor: ‘Geen geluid, of ik vermoord je.’

Er komt een geluidje uit haar mond. Geen zucht of kreetje, maar zo’n jankend piepje dat een hond ook wel eens maakt.

‘Vind je die jurk niet mooi?’ fluistert hij.

Hij glijdt met een hand onder de zijden stof, trekt de bandjes van haar schouders en de jurk naar beneden tot die om haar voeten op de grond ligt en zij in haar ondergoed staat. Hij legt een hand om haar keel, voelt haar gespannen lichaam en fluistert zo zachtjes dat het niet veel meer dan een zuchtje wind is: ‘Zeg tegen hem dat hij niet naar de herdenking voor Rosemary Thomas moet komen.’

De ex-vrouw zegt niets. Beeft.

‘Heb je me gehoord?’ Zijn lippen raken haar oor.

Ze knikt een paar keer, hoewel zijn hand nog steeds op haar mond ligt.

‘Zeg dat tegen hem. Jouw leven hangt ervan af. Heb je dat begrepen?’ Zijn adem in haar oor doet haar weer beven.

Ze knikt.

‘Jij zegt tegen die ex-agent dat hij moet stoppen, toch?’

Ze knikt een keer.

‘Ik wil je ja horen zeggen,’ krast hij en drukt minder hard tegen haar mond.

‘Ja,’ zegt ze.

‘Mooi.’ Zijn hand glijdt weer naar haar keel en ze ruikt zijn adem en voelt zijn baard in haar nek. Ze probeert haar hoofd te draaien, zodat ze zijn gezicht kan zien, maar dat lukt niet. Hij zegt: ‘Zeg het tegen hem.’

Op dat moment hoort ze vrouwenstemmen en wil gaan gillen, maar hij duwt haar op de grond en rent het hokje uit. De vrouwen beginnen te gillen. Hij loopt langs winkelende mensen en kledingrekken en dringt langs wachtenden de lift in. Hij loopt snel lang de stellingen met makeup en parfum tot hij de warme, vochtige buitenlucht in zijn gezicht voelt. Hij blijft doorlopen. Kijkt niet één keer achterom. Pas als hij op Embarcadero rijdt, wordt zijn ademhaling rustig.