16

R.L. Stine

Ze zag er zo goed uit op die barkruk, alsof ze daar hoorde. Als of ze erop was geboren.

Ik zag haar lange rode haren al vanuit de deur. Zag haar schou der bewegen toen ze haar glas pakte. Zag haar het ijsklontje ronddraaien. Ze nam een slok. Haar gezichtsuitdrukking veranderde niet.

Ik realiseerde me dat ze me vanuit de spiegel achter de bar in de gaten kreeg.

Artie, houd afstand, zei ik tegen mezelf. Ik was niet in de stem ming om aardig tegen iemand te doen of te doen alsof ik wel in die stemming was.

Dus waarom was ik hier dan nog?

Waarom doe ik sommige dingen?

Ik had dat angstige gevoel weer waarmee ik elke ochtend wakker word. Je kent dat wel. Die koude, zware steen in je borst, waardoor je het kussen over je hoofd wilt trekken en wilt gillen tot je geen adem meer hebt.

Of misschien ken je dat gevoel niet.

Oké. Ze zag dat ik naar haar keek. Ik probeerde haar reactie via de spiegel te peilen. Maar de neonletters SAM ADAMS zorgden voor een flikkerende, blauwe gloed over haar gezicht.

De zuiplap op de kruk naast haar stootte tegen haar arm, maar ze morste geen druppel van haar drankje. Ze keek hem met haar groene ogen aan. Met een blik die ikzelf een paar keer eerder heb gekregen. Hij trok de boord van zijn overhemd wat strakker om zich heen alsof hij het ineens koud had.

Tijd voor nog meer leugens.

Zo begin ik de dag altijd.

Wat is mijn favoriete film? De Grifters.

Ik wist niet waarom ik daaraan moest denken, maar met mijn halfopgerookte Marlboro liep ik naar binnen en door naar de bar in de neongloed.

‘Hoi. Is deze stoel bezet?’

Ze draaide zich om en keek me met kille ogen aan. Als ik een kraag had gehad, had ik die opgezet. Maar ik had een zwarte coltrui aan. Mijn uniform, zeg maar.

‘Is dat het beste wat je kon bedenken?’ Ze had een diepe keelstem, een rokersstem, maar ze keek niet weg.

‘Ik ben een langzame starter. Maar ik heb een sterk eindschot.’

Ze kneep haar ogen half dicht en glimlachte kort.

Ze had een chic mantelpak aan. Stijlvol. Met een marineblauwe krijtstreep. Haar benen had ze onder de rok over elkaar geslagen. In de spiegel zag ik dat haar witte blouse niet tot bovenaan was dichtgeknoopt en ik kon wat huid zien.

Het deed me wat.

Ze zette haar glas neer. Haar lipafdruk stond erop, roodbruin.

Ik probeerde een glimlach uit, terwijl ik haar bestudeerde. Veronica Lake? Nicole Kidman? Ze had het uiterlijk en de bewegingen, maar er ontbrak nog iets.

Misschien denk ik dat van iedereen. Mijn probleem, nietwaar?

Ik ging op de kruk naast haar zitten. Ze had iets bekends, maar misschien denk ik dat van iedere vrouw die ik tegenkom. Wie weet? Ik gebaarde naar haar lege glas. ‘Wil je er nog een?’

Ze keek me met haar groene ogen aan. Groen in de zin van ‘doorgaan’?

‘Omdat je het zo vriendelijk vraagt,’ zei ze en ze rammelde met de ijsklontjes.

‘Ja, zo ben ik. Ik ben goed met woorden.’

Artie, niet zo bitter.

Ik zwaaide naar de barman, een blond opdondertje dat niet veel ouder dan twaalf leek.

Weer dat halve lachje. ‘Waar ben je verder nog goed in?’

Ik lachte. Het klonk me vreemd in de oren. Waarschijnlijk had ik heel lang niet gelachen.

Dus, oké, we dronken een paar drankjes. Misschien meer dan een paar. Ik kan Jameson ook wel waarderen. Misschien het enige stijlvolle aan me.

Daar zaten we een paar uur. En wat ik dacht? Misschien dacht ik dat ik niet genoeg bij me had voor de rekening. Ik was al een excuus aan het bedenken om naar de wc te gaan en hem dan via de achterdeur te peren.

Dus snap je hoe verbaasd ik was toen ze tegen me aan kwam hangen en haar gezicht tegen mijn oor duwde. Ze rook naar sinaas appels en bloemen. ‘Zullen we naar jouw huis gaan?’

Ik verstijfde even. Dat had ik niet verwacht. De meeste vrouwen hebben meteen door wat voor loser ik ben.

Ik taxeerde haar snel. Misschien was ze een beroeps.

Ze huiverde en zei: ‘Zaterdag is de eenzaamste avond van de week, vind je niet?’

‘Maar het is vrijdag.’

Haar lippen streelden mijn nek. ‘Laten we doen alsof het zaterdag is.’

Dit moet ik niet doen, dacht ik nog. Maar ik ben zwak. Ik ben de eerste om dat toe te geven. Als een chickie haar gezicht tegen het mijne duwt, een en al parfum en gefluister, wat moet ik dan doen? Nee zeggen?

Dus liepen we naar buiten, naar Brannan Street en zwaaiden naar een taxi.

Terwijl we de trap naar mijn appartement opliepen, liep ik op een zalig wolkje, prettig warm en ik vergat alles.

Ik deed de deur achter ons dicht, klikte de tafellamp aan en wilde haar jas aanpakken. Ze keek om zich heen. Ze stond nog in de schaduw bij de voordeur, maar ik kon zien dat ze niet glim lachte. En ik wist wat ze dacht. Shabby.

‘Artie, je zei dat je een suite in het Embarcadero had.’

‘Geen leugen,’ zei ik en stak mijn rechterhand omhoog. ‘Dat wordt gerenoveerd.’

‘En dus zit je nu in dit krot in Mission? Ik vind het er vrij uitgewoond uitzien.’

Ik dwong mezelf te glimlachen. ‘Zijn we hier om over woningen te praten?’

Ik probeerde helder te denken. Ik vond het gesprek een vervelende kant op gaan. Ik had niet zoveel moeten drinken. Ik kon niet meer helder denken. Ik deed een paar passen achteruit. Je weet wel. Om een inschatting te maken.

Ze trok zelf haar jas uit en hing die keurig over de leuning van mijn versleten fauteuil. ‘Heet je echt Artie?’ Haar zilveren armbanden rammelden. Ze had er een stuk of zes, zeven. Haar handen bewogen langs haar zij.

‘Ja. Ik heet echt Artie. Wil je mijn rijbewijs zien?’

Ze zei echt ja.

Dus liet ik het zien.

Ze bestudeerde mijn rijbewijs alsof ze er over ondervraagd zou worden en zei: ‘Arthur Ruby. Klinkt niet slecht.’

Ik haalde mijn schouders op.

Ze huiverde weer. Niet van de kou, hoopte ik. Ze kwam wat dichterbij en knuffelde me.

Dat lijkt er meer op, dacht ik. Ik sloeg mijn armen om haar heen. Ze zuchtte toen ik mijn handen op haar tieten legde. En toen… begon ze me vragen te stellen!

En toen gebeurde er iets heel raars, want ik hoorde mezelf antwoord geven, ook al wilde ik dat niet, maar ik kon het niet tegenhouden en de hele kamer draaide.

Toen gingen we naar bed en hadden we seks, maar ze bleef me de hele tijd van alles vragen en de kamer bleef draaien.

En hoe de seks was? Niet slecht. Denk ik. Ik bedoel: seks met een volslagen vreemde is altijd goed, toch? Oké. Misschien was ik wat afwezig, of misschien heel erg, maar mijn hoofd voelde niet goed. Maar ik ben er vrij zeker van dat ze er niets van heeft gemerkt.

Het was zo lang geleden dat me iets goeds was overkomen, dat ik me bleef afvragen waarom ik nu zo’n geluk had. Dat je eindelijk iets goeds ten deel valt.

Het volgende dat ik me kan herinneren is dat ze helemaal aangekleed was, haar haren achter haar oren streek en haar jas aantrok. En dat ik ook opstond, heel bibberig, en de deur wilde opendoen en klaar was om haar vriendelijk uit te laten. ‘Ik zal je morgen bellen’, dat soort dingen.

Maar haar gezichtsuitdrukking veranderde en ze liep niet achter me aan. Ze sloeg haar armen voor haar borst. Zelfs in het zwakke licht zag ik dat ze een rood gezicht had. Was dat een schaduw of lippenstift op haar kin?

Ze stak haar hand uit. ‘Ik wil de armband terug,’ zei ze zacht.

Ik knipperde een paar keer met mijn ogen. ‘Armband?’

Ze liet ze rammelen. Alsof ze me wilde laten zien wat een armband was. ‘Ik had er zes,’ zei ze. ‘Ik heb ze op jouw nachtkastje gelegd toen ik me uitkleedde. Denk je dat ik niet kan tellen?’

Ik haalde mijn schouders op, fronste mijn voorhoofd en speelde de vermoorde onschuld. Alsof ik niet begreep wat ze bedoelde.

‘Heb je hem verstopt toen we in bed lagen? Geef hem nou maar gewoon.’ En ze keek me met die koude blik aan.

Ik keek haar scherp aan. ‘Denk jij soms dat ik een dief ben?’

Ik kreeg dat bekende gevoel, die stekende pijn in mijn borst, mijn strot zat dicht. De eerste keer dat het gebeurde dacht ik dat ik een hartaanval kreeg. Daarna wist ik wat het was. En wist ik dat ik ermee moest leren leven.

‘Het is verdomme een Cartier. Een antieke Cartier-armband. Ik ga niet weg voor ik hem terug heb.’

‘Je bent gek. Ik heb geen armband. Ook geen armbanden.’ Mijn hart bonkte een beetje. Ik zag de armband waar ik hem had verstopt: tussen de matras en het spiraal.

‘Hou toch op met die bullshit.’ En ze zuchtte als een slechte actrice. ‘Denk je dat ik de politie niet durf te bellen?’

Ik dacht inderdaad dat ze dat niet zou doen, maar ik zei: ‘Politie?’ En slaakte een boze kreet. De pijn in mijn borst werd erger en eindelijk voelde ik mijn hart tekeergaan. ‘Ik ben geen dief.’

Ze deed twee snelle passen mijn kant op. Haar vuisten hingen langs haar lichaam. ‘Ik denk van wel. Geef me die armband terug. Geef hem… dief.’

Ze gaf geen kik toen ik haar in het gezicht sloeg. Knipperde alleen met haar ogen en deed haar mond een paar keer open en dicht.

Het verbaasde me hoe zacht en warm haar huid aanvoelde tegen de achterkant van mijn hand.

Ik kon weer ademhalen, maar had meteen spijt. Mijn hand klopte van de pijn, maar dat was niet het ergste. Ik wist dat ik het had verknald.

Ze wreef over haar wang en keek me met haar groene ogen beschuldigend aan. Ze had nog altijd geen kik gegeven.

Ik kon de klap nog horen.

‘Het spijt me,’ zei ik. ‘Dat was de bedoeling niet. Ik wilde het niet. Echt waar. Niet gelogen.’

‘Ben je godsamme helemaal gek?’ fluisterde ze.

‘Weet je wat? Hier. Ik zal je armband pakken. Ik geef hem aan je terug, dan is dat geregeld. Is iedereen tevreden. Oké?’

Met trillende hand haalde ik de armband uit de verstopplek en gaf hem aan haar.

Ze keek ernaar. Staarde ernaar. Alsof ze had gedacht het ding nooit meer te zien.

‘Ben je nou niet meer kwaad?’

Hoe stom kun je zijn?

Ze keek me nog een keer aan. Streek haar haren van haar voorhoofd. Trok haar jas dichter om zich heen en liep de deur uit.

Ik ademde zwaar. Hijgde een beetje. Ik staarde naar de deur als of ik verwachtte dat ze terug zou komen.

Ik wreef over mijn vuist.

Dit is een voorbeeld van hoe ik er overal een potje van maak. Binnen een seconde was ik de controle kwijt. Had ik het verknald. Maar ik wist dat ik niet boos was op haar. Ik wist ook op wie ik wel boos was. Het is een woede die al tien jaar in mijn borst zit. Ik krijg dat werk voor Christopher Thomas maar niet uit mijn hoofd. Het staat iedere ochtend met me op. Het is de angst. De ijskoude angst.

Ik hielp, deed mijn werk. En ik verwachtte daar redelijk voor betaald te krijgen. Misschien was ik naïef, maar ik dacht echt dat die kerels het zouden rondbazuinen, zoals ze hadden beloofd.

Natuurlijk deden ze dat niet. In ieder geval niet genoeg.

Ik ben toch niet van gisteren? En hier stond ik, twaalf jaar later, en ik had een armband gestolen van een vrouw met wie ik naar bed was geweest. Hoe diep kun je zinken? Als je ontdekt hoe wanhopig je bent, kun je daar heel kwaad van worden.

Dus nu ga ik daar wat aan doen. Dat heb ik net besloten, terwijl ik naar mijn geschaafde knokkels keek. Dat heb ik net besloten. Ik ga halen wat van mij is.

Toen begon ik zo hevig te beven dat ik dacht dat ik flauw ging vallen en realiseerde ik me dat die bitch wat in mijn drinken moest hebben gedaan. Jezus. Ik heb zelf een of twee keer bij een meid wat in haar drinken gedaan, dus eigenlijk is het boontje komt om zijn loontje, maar verdomme, waarom had ze het gedaan?

Ik kon me vaag herinneren dat ze me heel veel vragen had gesteld, maar wist absoluut niet meer welke en ook niet wat voor antwoorden ik had gegeven. Shit.

Wat had ik haar verteld? Fuck, wat had ik haar allemaal verteld?