26
Jeffery Deaver
‘Idiote nacht, hè?’ zei de agent die de leiding had op de plaats delict tegen de bewaker die achter zijn grote bureau in de lobby van het museum zat.
‘Zo ongeveer de idiootste die ik hier heb meegemaakt,’ zei de bewaker tegen de man, die met zijn collega spullen aan het verzamelen was. De twee agenten die als eersten op het telefoontje hadden gereageerd, waren al vertrokken, maar niet voordat ze hem nog een paar vragen hadden gesteld. Die arme vrouw met die snee in haar hoofd was ook vertrokken, in een ambulance. De bewaker keek even naar deze agenten. Ze droegen overalls, laarzen en masker, waardoor ze meer op chirurgen leken dan op agenten. Ze waren hier om ‘de plaats delict veilig te stellen’. Hij wist dat dat de term was omdat hij naar CSI keek.
De bewaker keek naar buiten en zag het busje van de mannen naast een ambulance staan die ook op het telefoontje had gereageerd.
‘Waarom die tweede ambulance?’ vroeg hij aan de langste van de agenten.
‘Zo gaat dat soms, dan verschijnt er meer dan één ambulance. Was er een feestje hier?’
‘Het is een herdenking.’
‘Wat heb jij er voor een?’ De andere agent knikte naar het pistool op de heup van de bewaker.
‘O, gewoon een Colt. Achtendertig. Hier mogen we geen auto matische hebben. Waarom weet ik niet.’
‘Nou ja. Ik heb een achtendertig als reserve.’ Hij keek even naar zijn enkel. ‘Goed wapen.’
‘Zeer betrouwbaar,’ meldde de bewaker trots en gevleid omdat een agent zijn wapen goedkeurde.
‘Heb jij een reserve?’
‘Ik?’ zei de bewaker lachend. ‘Niet echt.’
‘Ah. Mooi.’
‘Mooi?’ vroeg de bewaker onzeker, want waarom was dat mooi? Toen viel het kwartje en drong het tot hem door dat het helemaal niet logisch was dat er bij hem politieagenten waren. Dat was alleen maar logisch als…
‘Ik zal je wat vertellen,’ zei de langste agent. ‘Handen omhoog!’
‘O, nee, hè,’ zei de bewaker balend toen hij voelde dat de agent achter hem een pistool tegen zijn hoofd zette. ‘Dit is… shit, dit is een overval, hè? Jullie zijn geen agenten. Jullie komen de boel leegroven.’
‘Handen,’ herhaalde de eerste.
De bewaker stak zijn handen omhoog. Hij kon wel janken. ‘Jullie doen me toch niets, hè?’
De tweede ‘agent’ haalde de .38 uit de holster van de bewaker en pakte ook zijn portemonnee.
De eerste vroeg: ‘Wat is jouw helft van de code van de speciale tentoonstellingszaal in de toren?’
In die zaal hing een reizende tentoonstelling van kleine, maar zeer belangrijke tekeningen en schilderijen uit de Renaissance. Het had een jaar gekost om het Vaticaan zover te krijgen dat ze die meesterstukken wilden uitlenen en het was alleen maar gelukt omdat het museum een speciaal veiligheidssysteem had laten installeren dat door twee mensen moest worden geopend.
‘O, dat vertellen ze ons niet.’
Een stem achter hem zei: ‘Wie is dit meisje op de foto?’
De bewaker draaide zich om en zag dat de tweede nepagent zijn portemonnee bekeek.
‘Je dochtertje? Is ze nu thuis?’
De bewaker begon te huilen. ‘Ik ken alleen maar de halve code.’
‘Daar vroeg ik ook om,’ was het rustige antwoord.
‘Eén zeven zeven A M K vraagteken acht drie één. De letters zijn hoofdletters. Het is hoofdlettergevoelig,’ stootte de bewaker in één keer uit. ‘Alsjeblieft, ik doe alles…’
De eerste agent schreef de code op. ‘Als dit klopt, hebben we je verder niet meer nodig.’ Hij knikte en binnen een paar tellen was de bewaker gebonden en lag hij met ducttape over zijn mond in een garderobe.
Toen ze wegliepen, deden ze het licht uit, zodat hij in het donker kon bedenken hoe stom hij was geweest dat hij het strikte beveiligingsprotocol niet had nageleefd. En om te bedenken wat voor nachtmerrie zich in de torenkamer zou gaan afspelen.
Ze werkten met de namen Bob en Frank, korte namen en – veel belangrijker – niet op elkaar lijkend, zodat het, als ze met een derde persoon samenwerkten, overduidelijk was wie wie was.
Deze mannen waren professionele dieven. En moordenaars, hoewel de markt voor sluipschutters de laatste tijd behoorlijk ingezakt was omdat het een relatief makkelijke baan was. Goede pistolen en explosieven waren goedkoop en makkelijk te krijgen. Maar goede dieven waren veel schaarser – een niet traceerbare inbraak vereiste goede technische vaardigheden – en zo hadden ze aardig wat klussen geklaard de afgelopen jaren.
Nadat ze de bewaker in de garderobe hadden gedumpt, liepen ze terug naar de lobby. Ze hadden nog steeds hun speciale kleding aan waarmee ze het museum waren binnengekomen. Die droegen ze het liefst tijdens een opdracht, want zo voorkwamen ze dat ze sporen op de plaats delict achterlieten. Net zoals die kleding voorkwam dat agenten de plaatsen delict vervuilden.
Bob liep naar de voordeur van het museum, keek naar buiten en maakte de deur open. Hij zwaaide naar hun medeplichtigen – die deden alsof ze verplegend personeel in de ambulance waren. Een van de nepverplegers keek op. Bob riep: ‘Tien minuten. We zullen de zaal veiligstellen en jullie laten weten wanneer de kust veilig is.’
‘We zijn er klaar voor.’
Frank en Bob liepen de trap op naar de grote zaal boven in de toren. Boven aan de trap stonden ze lang genoeg stil om hun Beretta’s te controleren en te kijken of de geluiddempers er goed op zaten. Vervolgens keken ze elkaar aan, knikten kort, liepen de hoek om en de zaal in waar de gasten nog steeds waren en al drinkend met elkaar bespraken wat er die avond was gebeurd.
Eerst hadden ze niet eens door dat er nieuwkomers waren. Tot iemand ze zag, iemand anders een kreet slaakte en iedereen zich omdraaide.
‘Wacht!’
‘Wie zijn jullie?’
‘Wat doen jullie hier?’
Nog meer overbodige vragen en gegil. Emoties… zo’n verspilling van tijd en energie, dacht Bob.
‘Iedereen laat zijn mobiel met rust,’ zei hij kalm. ‘Ik wil dat iedereen op zijn knieën gaat zitten en zijn handen achter zijn hoofd legt. Wie dat niet doet, wordt doodgeschoten.’
Even reageerde niemand. Zoals altijd. Toen zei een dikke man, een oudere vent in een pak: ‘Ik weet niet wat dit…’
Bob schoot hem twee keer in zijn hoofd. Het bloed spatte tegen de muur en op de kleding van de mensen naast hem. Meer gegil.
Een knap, donkerharig tienermeisje in een donkerblauwe jurk met een angstig gezicht rende naar het lijk.
Bob richtte zijn pistool om ook haar neer te schieten, maar ze kreeg zichzelf onder controle, liet zich op haar knieën zakken en legde haar handen in haar nek.
Huilend, smekend en hijgend volgden de anderen haar voorbeeld.
Bob telde snel de aanwezigen. Klote… er ontbraken er twee. Frank had hetzelfde geconstateerd. Bob richtte zijn pistool op het meisje. ‘Waar zijn de anderen?’ riep hij naar de aanwezigen. ‘Nu zeggen, anders schiet ik haar binnen vijf secon den dood.’
Maar meer bloedvergieten bleek niet nodig te zijn. Want op dat moment verschenen er twee mannen om de hoek van een donkere gang die van de toren wegliep en ze verstijfden bij het zien van de twee indringers. Frank, die het dichtst bij hen stond, richtte zijn wapen op hen.
Een van de mannen, die er volgens de dief fitter uitzag dan zijn vriend, keek van het lijk naar Frank en naar Bob. Ze kregen de indruk dat hij snel probeerde te analyseren wat er aan de hand was. Bob nam zich voor hem extra in de gaten te houden.
Toen de laatste gasten ook op hun knieën zaten en Bob ze alle maal onder schot hield, fouilleerde Frank iedereen en vond, zeer verrassend, een pistool bij een van de jongere mannen.
Toen Frank Justine Olegard zag, zei hij tegen haar: ‘Ik heb de tweede helft van de code nodig van de speciale tentoonstellingszaal, de eerste heb ik al. En ook de codes van het muuralarm.’
‘Maar…’
‘We hebben laten zien dat we geen enkel probleem hebben met het vermoorden van mensen. Ik wil die codes nu, anders vermoord ik… haar.’ Hij liep naar een aantrekkelijke vrouw van ergens in de dertig, blond en knap.
‘Nee!’ riep de dikke man naast haar.
‘Don, zeg maar niets,’ zei ze. ‘Maak hem niet kwaad.’
Die vent, blijkbaar Don, gilde naar Justine: ‘Geef hem die code! Alsjeblieft!’
Justine knikte. Bob trok haar overeind en liep met haar naar de deur van de speciale tentoonstellingszaal. Daar toetste hij het eerste deel van de code in en zij het tweede deel. Ze hoorden een zacht gezoem. Toen duwden ze de dubbele deuren open en liepen naar binnen. Ze knipte het licht aan. De zaal hing vol oude schetsen en schilderijen die voor zover Bob wist miljarden waard waren.
Het was tijd om te oogsten; tijd om zijn 500.000 dollar op te strijken.
Hij pakte een walkietalkie van zijn riem en drukte op de knop. ‘We zijn zover,’ meldde hij aan de nepverpleging.
Even later kwam krakend het antwoord: ‘Roger. We komen er aan.’
Bob bracht Justine terug naar de hoofdzaal en duwde haar op haar knieën. Ineens zag hij de man die hem eerder was opgevallen. Die grote man. Bob liep naar hem toe en zei: ‘Wie ben je?’
‘Jon Nunn.’
Bob keek hem met een ijzige blik aan, maar Nunn bleef uiterlijk onbewogen. Eigenlijk keek hij terug alsof hij hem bestudeerde. Met die douchekap, laarzen en overall was er geen sprake van dat hij een signalement zou kunnen opstellen. Maar Bob kreeg het rare gevoel dat deze Nunn van alles in zijn geheugen vastlegde, dat hij dingen zocht die later gebruikt konden worden bij een onderzoek of een proces: hoe Bob liep, hoe hij stond, zijn linkerhand in vergelijking met zijn rechter, zijn gewicht, zijn lengte.
Tijd om deze gast te vermoorden.
Hij richtte zijn pistool. Stond op het punt de trekker over te halen.
Toen gingen de liftdeuren open en kwamen de verplegers binnen.
Bob fronste zijn wenkbrauwen. Shit! Hadden ze de instructies niet goed begrepen? Ze hadden de karren bij zich moeten hebben om de kunstwerken op te vervoeren. Tijd was kostbaar, want ze moesten het spul ook nog in de ambulance en in het busje laden.
Hij begon: ‘We hebben die karren nodi…’ maar maakte zijn zin niet af.
Dit waren niet de mannen die hij had ingehuurd! En ze droegen overduidelijk kogelvrije vesten onder hun uniformen.
Politie! Shit!
Het besef trof hem als een stomp in zijn maag. Hij was overtroefd. Iemand had doorgehad dat er een beroving plaatsvond en had de politie gebeld. Die was zonder sirenes gearriveerd, was op de nepverplegers buiten gestuit, had ze overmeesterd en vervolgens twee agenten in medische overalls gestoken en ze als voormannen van een arrestatieteam naar boven gestuurd.
En dat team kwam natuurlijk op dit moment via de trap naar boven.
De twee agenten doken met getrokken pistolen weg.
‘Schiet, schiet, schieten!’ riep Bob naar zijn partner, die onmiddellijk het vuur opende op de twee agenten. Het lawaai van de kogels die de stenen vloer raakten, was bijna even hard als de schoten uit de Beretta met geluiddemper.
Bobs strategie was om zoveel mogelijk mensen te raken en hierdoor het arrestatieteam te dwingen te stoppen omdat ze die mensen zouden moeten verzorgen. Dan kon hij via de achterdeur ontsnappen, via de route die hij eerder had uitgezet. Frank ook, als hem dat lukte, maar dat was aan hem.
De agent het dichtst bij hem stond met zijn rug naar hem toe en richtte zijn pistool op Frank. Bob bracht zijn pistool omhoog om de agent in de rug te schieten, maar terwijl hij dat deed, hoorde hij voetstappen achter zich. O, shit…
Een tel later lag hij op de grond, nadat een schouder hem recht en hard in zijn nieren had geraakt. Hij zag een gele lichtflits achter zijn ogen en voelde toen een vreselijke pijnexplosie waardoor hij naar adem moest snakken en alle lucht uit zijn lichaam werd gestoten.
Nunn sloeg het pistool uit zijn hand. Terwijl Bob wanhopig op de vloer kronkelde om het wapen te zoeken, plantte Nunn een elleboog op zijn neus. Hij klapte dubbel, kreunde en was half verdoofd door de pijn. Het bloed spoot uit zijn neus. Frank zag het gebeuren en schoot, maar hij schoot in het wilde weg en zijn schot miste doel. Wel raakte hij zijn partner, Bob, in de borst.
Nunn richtte zich snel op, zocht zijn doelwit en schakelde Frank met drie goedgerichte schoten uit. Onmiddellijk draaide hij zich om naar Bob, maar Bob was al dood.
Als agent ben je meer bezig met praten dan met schieten of op criminelen jagen.
Nou oké, niet alleen praten, ook vragen stellen.
De volgende dag al was Jon Nunn weer in het museum. Brigadier Harvey Meyer, die het onderzoek leidde naar de roofoverval van de afgelopen avond, had hem eerder die middag gebeld. Beide mannen kenden elkaar uit de tijd dat Nunn nog bij de sfpd werkte en toen Meyer had gehoord dat Nunn bij de overval aanwezig was geweest, had hij hem gevraagd ook aanwezig te zijn bij de ondervraging van Justine Olegard in haar kantoor in het museum. Nunn wist uit die oude tijd dat Meyer de reputatie had zeer onconventioneel te werk te gaan en nam niet de moeite te vragen waarom Meyer daar een ex-agent bij wilde hebben. Hij was er gewoon.
In het kantoor bleek dat Justine op haar beurt zowel Tony Olsen als – tot groot ongenoegen van Nunn – Stan Ballard had uitgenodigd. Ze verklaarde zijn aanwezigheid door uit te leggen dat hij de enige advocaat was die ze kende. Ze was nog nergens van beschuldigd, maar gezien het aantal misdaden dat gisteren in de toren had plaatsgevonden, konden veel andere strafbare feiten ook aan het licht komen. Nunn wist niet eens dat Justine en Ballard elkaar kenden, maar realiseerde zich dat het contact moest zijn gelegd toen ze nog met Christopher Thomas optrok. Toch bleef het raar dat een makelaar-advocaat ermee had ingestemd hier te zijn. Het was logischer geweest als hij haar had doorverwezen. Maar Nunn vermoedde dat Ballard er vooral voor Ballard zelf was.
Justine deed erg haar best om coöperatief te zijn, maar kon niet veel toevoegen aan wat Meyer al wist. ‘Het spijt me,’ zei ze. ‘Ik heb de hele nacht beveiligingsbanden bekeken en rapporten gelezen over, u weet wel, mensen die de laatste maanden in het museum meer dan speciale belangstelling hebben getoond. Ik heb geen foto’s of beschrijvingen van hen gevonden.’ Ze praatte zacht en ontweek zijn blik. Nunn wist dat dit was omdat zij als vergelijkingsmateriaal foto’s van de dode dieven had moeten gebruiken. En haar baas, Alex Hultgren, was ook vermoord.
‘Wie heeft de politie gebeld?’ vroeg ze aan Meyer.
Die wees naar Nunn.
Nunn legde uit dat hij vlak bij de trap stond, nadat Haile gewond was geraakt en dat hij toen in de lobby had gekeken en het raar had gevonden dat daar plaats-delict-mensen stonden. Pal daarna hoorde hij gegil vanuit de torenzaal en had hij begrepen dat het museum werd beroofd.
Meyer vroeg aan Justine: ‘Weet u zeker dat u die mannen nog nooit hebt gezien?’
‘Volgens mij niet. Maar ik heb inmiddels zo vaak naar die foto’s gekeken, dat ik niets meer zeker weet.’
Meyer keek Nunn vragend aan, maar die dacht aan iets anders. Die sms die hij eerder die dag had ontvangen, bleef hem dwarszitten. Het leek niet mogelijk.
Zijn BlackBerry zoemde. Nunn keek erop en keek toen naar Meyer. ‘Kan ik even op de gang met je praten?’
Ze liepen de gang in. ‘Kijk. Op weg hiernaartoe kreeg ik een sms van een vriend die een heel nieuwe theorie heeft over wat hier gisteren is gebeurd.’
‘En?’
‘Je zult me voor gek verklaren, Harvey.’
‘Zeg het maar gewoon.’
‘Mijn vriend staat in de lobby. Ik zal hem vragen hiernaartoe te komen. Dan mag hij het zelf vertellen. Het is een lang verhaal.’