22

Peter James

Weg van het geroezemoes van de gesprekken was de stilte in het kantoor intens. Net zoals de sterke, steriele lucht van schoonmaakmiddelen. Hailes zenuwen waren alert en ze hoorde een flauw gebonk in haar oren, een soort polsslag. Ze was bloednerveus. Maar nu ze hier was, was ze er helemaal klaar voor.

Ineens hoorde ze stemmen dichterbij komen. Ze verstijfde. Het leek erop dat ze precies aan de andere kant van de deur van het kantoor stilhielden.

Jezus, wie waren dat?

Ze hield haar adem in.

Ze probeerde rustig te blijven. Waarschijnlijk waren het een paar gasten die waren weggeglipt van de receptie in de panoramakamer en nu wat rondliepen. Ze keken vast naar het schilderij dat zij ook had zien hangen en waarvan ze had gedacht dat het misschien ondersteboven hing. Ze kon wat van het gesprek verstaan.

‘Het is een revisionistische postmodernist,’ zei een van hen. ‘Duidelijk een curieuze combinatie van Klimt en Chagall, je snapt me wel, met een surrealistische – of is het eerder dadaïs-tische? – tweede laag. Je zult dat niet in een visuele context herkennen, maar ik vind het een soort metaforische palimpsest.’

De oude curator van het museum, Alex en-nog-wat. Haile wist nog dat Christopher een pesthekel aan hem had.

Ze wachtte tot hun stemmen vervaagden, haalde toen diep adem en probeerde zich te concentreren op wat ze van plan was. Maar haar zenuwen konden het niet aan en haar ogen dwaalden onrustig door de kamer. Die was sober en minimalistisch ingericht. Glazen tafel, witte meubels en gordijnen, kale, houten vloer. Ze keek naar de prenten en schilderijen aan de muren en vervolgens naar de kleine, duur uitziende kunstobjecten die op de gladde oppervlakken stonden. Toen keek ze weer naar het bureau.

Het moest hier ergens zijn.

Maar waar?

Ze zag een klein, bronzen beeldje naast de bureaulamp staan en stopte het in haar tas – shit, deze hele wereld had van haar kunnen zijn. Die zin bleef maar door haar hoofd spoken terwijl ze naar het bureau van Justine Olegard keek.

Er stond een vaasje met bloemen op, een ingelijste foto van Justine, van een jaar of tien geleden toen ze een beetje op Whitney Houston leek, maar inmiddels was ze aangekomen en was haar knappe gezicht boller geworden. Tot Hailes tevredenheid.

Op het bureaublad lagen een grote leren onderlegger en een zilveren briefopener en er stond een oude computer, die uit de toon viel bij de rest van de moderne inrichting. Ze trok elke la van het bureau open, rommelde snel door de inhoud heen en duwde hem dan even snel dicht. Ondertussen keek ze om de paar seconden naar de deur. Die verdomde curator stond daar weer te oreren over schilderijen. Ze herinnerde zich nog hoe Chris vertelde over de kunstwereld; de beelden, thema’s en scholen in de schilderkunst uitlegde. Renaissance; Hollands; fête galante; impressionisme; kubisme; surrealisme; indiaans; symbolisten en precisionisten als Georgia O’Keeffe en Charles Sheeler, de grote favorieten van Christopher. Hij zorgde ervoor dat ze zich goed en intelligent voelde, ondanks haar lage opleiding, en dat ze het gevoel kreeg dat er een heel nieuwe dimensie aan haar leven werd toegevoegd.

En toen werd haar dat allemaal ontnomen en werd ze weer wat ze altijd geweest was, Haile Patchett, woonwagenbewoonster uit Brooksville, Florida. Alleen was ze inmiddels tien jaar ouder, zat ze in een neerwaartse spiraal, verdiende geld als escort girl, bestal haar cliënten – haar tricks – als haar dat lukte en voerde een steeds duurdere strijd tegen haar uiterlijk. Hoelang kon ze dit nog volhouden, voor de rimpels te groot en diep waren om te kunnen verbergen?

Ondertussen bleef ze zoeken in de middelste bureaula. Daarin zaten allemaal paperassen. Voor een geslaagde zakenvrouw was Justine behoorlijk slordig. Maar helemaal onderop lag een dossier. Haile haalde het eruit, legde het op het bureaublad en sloeg het open.

En toen hoorde ze de deur opengaan en een woedende vrouwen stem. ‘Wat doe jij verdomme hier?’

Justine Olegard.

Shit!

Haile pakte het dossier en drukte het tegen haar borst.

‘Ik vroeg je wat.’ Justine keek haar aan. ‘Wat doe je in mijn kantoor?’

‘Niets.’ Haile haalde haar schouders op.

‘Niets? Wat heb je daar dan?’ Justine kwam op haar af en stak een hand uit. Haile hield het dossier stevig vast, wilde het niet loslaten. Justine mocht het niet hebben. Niet na alles wat ze ervoor had moeten doen.

Justine probeerde het dossier uit haar handen te grissen. ‘Geef hier!’

Haile stapte snel achteruit, maar struikelde en het dossier viel op de grond. Zelf viel ze niet doordat ze de modernistische koffietafel vastgreep, waardoor er boeken op de grond vielen en ook een keramieken beeldje van een lange, magere man. Het beeldje viel kapot.

Justine keek ernaar en zei toen heel rustig: ‘Dat was een studie van Giacometti. Een onbetaalbaar stuk.’

Ze viel op haar knieën, begon bijna in tranen de brokstukken te verzamelen en zei hoofdschuddend: ‘Sodemieter op.’

Er waren hier te veel mensen. Te veel spullen. Te veel herinneringen die door haar hoofd buitelden en het waren geen van alle goede. Belle had haar best gedaan, maar ze hield niet van mensenmassa’s; ze werd bloednerveus van grote bijeenkomsten. Ze had liever de rust van haar atelier, het isolement van de kunstenaar. Ze keek om zich heen: gezichten, veel bekende, maar die stonden allemaal in kleine groepjes te praten en op dit moment had ze niet de energie noch de moed om hen te onderbreken.

Belle dronk haar wijn op, zette het glas neer en zocht in de menigte de enige man die ze wilde spreken. Tony Olsen. Zodra ze hem zag, liep ze naar hem toe en zei: ‘Meneer Olsen, u moet wat voor me doen.’

Glimlachend zei Olsen: ‘Natuurlijk, Belle. Zeg het maar.’

‘Ik wil dat u het glazen kastje openmaakt waarin mijn schilderij hangt… dat is een wens van Rosemary.’

‘En waarom wil je dat ik dat doe?’

‘Alstublieft, meneer Olsen. Ik zweer dat u het begrijpt als het kastje open is.’ Hij keek haar schattend aan en liep toen naar Alex Hultgren. Belle zag ze samen de ruimte uit lopen. Een paar minuten later waren ze terug en liepen samen met Belle naar de kleine, ovale zaal waar Waves 27 hing.

Olsen maakte het glazen deurtje open.

‘Wilt u nu alstublieft het schilderij pakken, meneer Olsen?’

‘Maar ik heb Rosemary beloofd dat het daar altijd zou blijven hangen. Wil je me vertellen waar dit over gaat, Belle?’

‘Alstublieft. Ik heb Rosemary ook wat beloofd. Doe alstublieft wat ik vraag.’

Voorzichtig haalde Olsen het schilderij van de muur. Belle haalde een klein Zwitsers legermes tevoorschijn, pakte het schilderij over en voor Olsen kon protesteren, sneed ze de dikke stof aan de achterkant los. Er viel een klein leren boekje uit.

‘Wat is dat?’ vroeg Olsen.

Belle gaf geen antwoord. Ze gaf hem het schilderij en opende het boekje op de eerste pagina. Haar handen trilden zo erg dat ze het boekje amper vast kon houden. Toen begon ze de pagina’s om te slaan en keek naar het handschrift van haar vriendin Rosemary Thomas. Ze knipperde met haar wimpers haar tranen weg.

Ze merkte niet dat Olsen naast haar was gaan staan en zag hoe ze doorbladerde naar de laatste beschreven pagina. 22 augustus 2000. Tien jaar geleden. Het was geschreven de dag voordat Belle in de getuigenkamer stond om haar vriendin te zien sterven.

Nog niet zo lang geleden had Belle ergens gelezen dat de doden cellen in de Amerikaanse gevangenissen bekendstonden als kerkhoven voor de levenden. En dat waren ze. Rosemary was al dood geweest in al die maanden dat het doodvonnis in de lucht hing en al haar bezwaren stuk voor stuk werden verworpen.

Tony Olsen ging naar de andere gasten terug. Belle sloeg het boekje dicht en liep achter hem aan. Ze kon de beelden in haar hoofd niet tegenhouden. Hoe Rosemary werd vastgebonden om haar enkels, polsen en borst en hoe de gordijnen werden opengetrokken zodat de getuigen konden zien hoe de dodelijke injectie werd toegediend. Ze zag alles tot in de kleinste, verschrik kelijk ste details voor zich. De mislukte eerste poging, de gordijnen die open en dicht gingen, weer open en weer dicht en de blik op het gezicht van Rosemary.

Ook wist ze nog alles van die lange avond ervoor: de laatste nacht van Rosemary.

Rosemary was altijd rustig gebleven, bijna koninklijk in haar lijden, maar de stress had rimpels op haar gezicht getrokken en haar schouders doen hangen. Ze zat in haar oranje gevangenisoverall en witte sneakers in haar cel zonder ramen, maar met een videocamera die haar constant in de gaten hield. Desondanks had ze haar waardigheid tot het allerlaatste moment weten te behouden. Belle wist nog hoe ze snel in het dagboekje schreef, die laatste pagina vulde.

Toen ze klaar was, hadden ze nog een tijdje zitten kletsen terwijl Rosemary Belles hand had vastgehouden. Uiteindelijk zei ze: ‘Belle, laten we niet meer praten. Blijf gewoon bij me zitten.’ En later: ‘Belle, beloof me nog één ding. Ik wil dat je dit dagboek bewaart. De mensen over wie ik heb geschreven, zullen willen weten wat erin staat. Maar ik wil pas dat dat bekend wordt als Ben en Leila oud genoeg zijn. Begrijp je? In mijn testament heb ik om een herdenkingsdienst gevraagd op de dag dat ik tien jaar dood ben. Dat is het moment dat ik wil dat je dit leest. Tijdens de herdenking. Niet daarvoor. Beloof je me dat?’

Belle had het beloofd.

Nu keek ze naar het dagboekje en wreef met een vinger over het leren omslag en over de pagina’s, alsof ze amper kon geloven dat ze het echt in haar handen had. Ze keek weer naar de laatste beschreven pagina’s. Ze herinnerde zich nog dat Rosemary gevloekt had toen haar balpen leeg was en dat ze zelf in haar tas naar een andere had gezocht. Belle kon precies zien waar dat was gebeurd: daar veranderde de blauwe inkt in zwarte.

Toen ze zich weer bij de anderen voegde, zag ze dat Tony Olsen al tussen de mensen liep en wat fluisterde in de oren van een paar mensen. De gesprekken hielden op en langzamerhand werd het doodstil in de zaal. Uiteindelijk leek het alsof iemand op de PAUZE-knop had gedrukt. Niemand praatte meer en iedereen keek naar haar. Of beter gezegd: naar het voorwerp dat ze in haar hand had.

Belle keek naar haar man, Don, die op de binnenkant van zijn wang kauwde, wat hij alleen deed als iets hem dwarszat of als hij ergens diep over nadacht.

Daarna keek ze naar Peter Heusen, de broer van Rosemary. Volgens Rosemary stond hij pal voor haar dood op de rand van een faillissement, maar zou hij een mooi sommetje erven. Waarom keek hij alsof hij op een citroen had gekauwd? vroeg ze zich af.

Stan Ballard, Rosemary’s advocaat en makelaar, keek alsof hij niet op tijd de wc zou halen. Hij hopte constant van zijn ene op zijn andere been, wreef over zijn oor, haalde een hand door zijn haren en trok zijn das recht.

Haile Patchett en Justine Olegard stonden elk aan een andere kant van de zaal. Olegard had haar armen over elkaar geslagen en keek strak voor zich uit met een gezicht waarvan geen enkele emotie viel af te lezen. Patchetts gezicht leek wat te zijn verzakt en ze zag er moe uit met haar droevige mond en verdrietige ogen, alsof er binnen in haar iets was losgeraakt en verdwenen.

Belle keek van de een naar de ander. Het leek wel een schilde -rij, vond ze, een groepsportret.

Ze merkte dat ze dit leuk begon te vinden en dat ze vol vertrou wen was. Met een hoofdknikje en een nerveus glimlachje sloeg ze het dagboekje open op de pagina’s die Rosemary de laatste avond van haar leven had beschreven.