In de bossen dicht bij mijn huis, waar ik na urenlang rondrijden was terechtgekomen, stond ik tussen de alles omhullende waden van spinrag in de mist, - niet onbeweeglijk: ik beefde over mijn hele lichaam, mijn knie�n, mijn kaken, vooral mijn handen, zelfs de huid van mijn schedeldak leek te beven.

Ik stond diep tussen de bomen, ver van de bospaden en -weggetjes vandaan, die ik had verlaten zonder mij te ori�nteren, of mij er rekenschap van te geven waar ik liep, - ik was terechtgekomen hij een bosmeer. Het water daarvan was zwart, maar op het midden dreef een eiland bros geworden ijs dat bezig was weer water te worden. Van de bomen op de andere oever kon ik de onderkanten niet zien, daar had de mist zich opgestapeld tot standbeelden en grafkapellen. Alles was decor, of werd decor, - niets bewoog voor wie niet goed keek, en niets was te horen voor Wie niet goed luisterde. Maar door het zogenaamd roerloze water gingen kleine rimpelingen, die ogenschijnlijk zomaar ontstonden: de bijna niet te onderkennen vochtigheid die neerdaalde raakte behalve het water ook mij aan, mijn gezicht en het haar dat mij nog rest. In wat te horen viel, was een dieptonig van heel ver komend niet-geluid of on-geluid, als veroorzaakt in 'de tijd', of in 'de geschiedenis', alsof ergens in die bestaande-onbestaande geestenwereld een octaaf werd aangeslagen.

Dit was de goede plaats om helemaal alleen, met mijn voeten weggezakt in natte rottende bladeren, de vernietiging van het lichaam van mijn moeder te gedenken. Naar het paradijs geleiden haar de engelen. Dat paradijs moet mijn moeder zich hebben voorgesteld als 'tempo dahoeloe': de goede oude kolonialistische tijd in het Indi�' van v��r de inval van de Japanners, - wij hadden een huis in de stad en wij hadden een huis in de bergen, mijn moeder was de eeuwige jeugd en de eeuwige schoonheid, en haar man was tamelijk welgesteld, wij hielden er in beide huizen een bediendenschaar op na, wij hadden ons eigen zwembad, wij hadden een auto, wij hadden een filmcamera. Wat er allemaal van over is, staat op de filmpjes die toen zijn gemaakt, maar die filmpjes konden op de gemoderniseerde en veranderde apparatuur van de jaren na 'tempo dahoeloe', welke apparatuur overwegend van Japanse makelij is, niet worden afgedraaid zodat de vastgelegde beelden voorgoed werden vergeten, alsof ze niet zijn vastgelegd.

Mogen, bij uw aankomst, de martelaren u ontvangen en u geleiden naar de heilige stad. Het koor der engelen ontvange u, en moogt gij bezitten de eeuwige rust. AEternam habeas requiem.

Om precies 15.00 uur, toen mijn moeder aan de andere kant van het land, honderden kilometers verderop, als een diamant in de vlammen tot gruis verging, zoog ik mijn longen vol mist.

Ik zei: 'Ketemoe lagi, mama', heb het goed, wees gelukkig.

Ik heb hierbij, als vanouds, geglimlacht, en heb mij er bij voorgesteld dat mijn moeder, waar zij ook was, meevlottend in de stroom van zielen, mij hoorde en dat ook zij glimlachte,

zoals zij,

mijn moedige moeder, vriendelijke pelikaan, ondanks haar pijn en het bloed dat van haar lichaam droop, naar mij glimlachte toen ik, eindelijk mijzelf van de rolschaats bevrijd, bij haar op het gloeiende asfalt neerhurkte, - in een epicentrum van de wereldgeschiedenis, Augustus 1945. Ik wilde wel met doekjes, water en odeur haar reinigen en verfrissen. Bereid was ik, het kostbaarste dat ik bezat, mijn Daantje-boek, te ruilen voor een spatje water, en het op ��n na kostbaarste dat ik bezat, mijn hoed, te ruilen voor w�tookmaar, zalf, olie, een rolletje verband, - maar niemand bezat meer iets dat minstens zo kostbaar werd geacht als een kapotbeduimeld kinderboekje en een versleten, smerige en stinkende tropenhelm. Met mijn hoed heb ik mijn moeder koelte toegewaaierd en ik heb haar kaalgeschoren hoofd gestreeld. Ik ben bij haar blijven waken na eerst de resten van haar bloemetjesjurk, haar bustehouder en haar onderbroek te hebben verzameld, - de resten van de rozenkrans heb ik laten liggen. 'Jij gaat niet dood, h� mama?' 'Welnee, jongetje...' En toen heb ik, om te doen alsof er iets anders aan de hand was dan er aan de hand was, en om mijn moeder taferelen voor te toveren die minder verschrikkelijk waren dan de taferelen waarvan wijzelf deel uitmaakten, voorgelezen uit mijn boek. Ik had daar geen licht voor nodig, al hing de gloed van het vuur als een rood waas over de bladzijden, - ik kende het boek volledig van buiten. 'Daantje gaat op reis.' 'Geschreven door Leonard Roggeveen.' 'Stap-stap-stap. Daar gaat Daantje.' Waar een bladzijde ontbrak, fantaseerde ik de gebeurtenissen zelf, - zoals het een schrijver in spe betaamt. Bij het pro forma omslaan van een van de bladzijden viel de foto van mijn vader op het lichaam van mijn moeder. 'Mijn liefste Sjoekie, Ofschoon ik dagelijks bad met de kleintjes voor 't Lieve Vrouwke voor de behouden thuiskomst van Pappie en nu is ook ons gebed verhoord. We mogen zeker dankbaar zijn...'

Tab� mama, - ik ben intussen ver gevorderd met mijn lectuur. Alleen de door mijzelf geschreven boeken, die lees ik nooit meer nadat ze eenmaal zijn verschenen: wat ik heb geschreven hoeft niet langer door mij te worden onthouden. Ga jij nu weg uit mij, - ook jou hoef ik niet langer te onthouden. Ik ben 'niet lief ', ik ben 'hard' en 'bitter', ik ben 'gevoelloos'. Ik ben ziek van levenshaat, mensenhaat, vrouwenhaat. Ik ben ziek van angst. Men is met mij verkeerd verbonden. Hoor mij. Verhoor mij. Bid voor mij. Ontferm u over mij.

Ketemoe lagi.

 

Toen ik om 15.00 uur mijn horloge, dat ik in de stilte kon horen tikken, voor mijn gezicht bracht en ik vol mist stroomde en mij indacht hoe het lichaam van mijn moeder weer werd wat het twee-� drie�nzeventig jaar tevoren ook al was, - 'hetzelfde' en gelijkertijd 'niethetzelfde', zo is de wereld gecomponeerd, - toen gebeurde er:

Niets.

Niet verscheen opeens aan mij een vrouwtjeshert met gouden ogen, staande tussen de standbeelden en grafkapellen van mist aan de overkant van het water, of streek er een zwerm zwarte vogels neer die voor mij zongen met de stem van mijn moeder en mij een boodschap van haar brachten, nog niet een dennenaald viel in het water om daar op een bepaalde manier rond te drijven, zo, dat in het dunne waterspoor een toverwoord zou zijn te lezen, bij het hardop uitspreken waarvan mijn ziel gezond zou worden.

Niet ging opeens de wind voorbij die van elders kwam en onderweg was naar elders.

Niet braken de tralies van alle spinnewebben, niet opeens was de mist verdwenen, niet hield de vochtigheid op met vallen, en ook niet werden in de broeierigheid van rottende bladeren waarin ik stond de duizenden kikkereitjes en vliege�itjes niet gelegd voor als het straks weer mei en zomer is.

Ik dacht, maar zonder iets te voelen:

'In het crematorium Eikelenburg, Eikelenburglaan 7 te Rijswijk, om 3 uur. Na de crematie gelegenheid tot condoleren in de ontvangkamer van het crematorium.'

 

'De vele bewijzen van hartelijke belangstelling na het overlijden van onze lieve moeder hebben ons diep getroffen. Wij willen U hiervoor oprecht bedanken.'

In de mist. Over de helft van mijn leven, vlak voor de pauze. Met bevende hand geschreven:

Niet ook, zoals ik hartstochtelijk stond te verlangen, trad, nu mijn moeder in de coulissen verdween, Liza uit de coulissen tevoorschijn, gekleed in het eendere teder blauw als mijn moeder droeg op haar laatste reis en waardoorheen ik Liza's lieflijke lichaam kon zien, en het goud van haar lichaam waar dit goud vertoonde, en het diamant van haar lichaam, en het bezonken rood van haar lichaam waar ik weet dat dit bezonken rood is. Morgenster. Heil van de zieken. Troosteres van de bedroefden.

Dat ik mijn voeten zou lostrekken uit de zuigende grond en haar tegemoet zou gaan, tingeling-stap-tingeling, alsof er niet jaren voorbij waren, alsof er niet van alles was gebeurd, alsof de dingen niet al definitief hun plaatsen hadden gekregen en er nog van alles zou kunnen gebeuren. Kom, hand in hand, in onze praalgewaden van zijde, kant en hermelijn vormen wij het middelpunt van een feestelijke stoet, wij lopen over zachte tapijten, wij gaan door erepoorten en triomfbogen, wij worden met bloemen bestrooid, - naar het paradijs geleiden ons de engelen.

Och Liza. Dag Liza.

Keer toch terug, mijn ziel, tot uw rust.

Dat zij glimlachend voor mij zou neerknielen om met zachte vingers mijn kleren te openen en om mij dan met haar mond, met haar tong, met haar handen, met strelingen van haar zachte haar, met zoete praatjes, met zachtbezwerend neuri�n, met ach -

Maak het eelt zacht dat mijn lichaam overwoekert.

 

Ik ben naar huis gereden, ik ben aan mijn werktafel gaan zitten om zogenaamd onaangeraakt, onaangedaan, onverstoord, het werken aan mijn boek over zelfmoord in de Nederlandstalige literatuur, dat ik onder handen had, te hervatten. Maar ik kon niet kijken, zo was mijn gezicht bezig in papperige fragmenten van mij af te druipen, de huid van mijn voorhoofd zakte in mijn ogen, de huid van mijn neus en wangen viel als een of andere smeltende substantie op de papieren die voor mij op het tafelblad lagen: het hoofdstuk over de zelfmoordcasus van de schrijver Jacob Hiegentlich. In de marge van dit manuscript staat: 26.1. Ger Verrips op bezoek. Drie bladzijden verder: 27.1.81. Mijn moeder is dood. Het hoofdstuk over Hiegentlich die, net als ik, op een dertigste april werd geboren, en zelfmoord beging in mijn geboortejaar, het oorlogsjaar 1940, eindigt met deze zinnen:

'Als Hiegentlich de oorlog zou hebben overleefd en op maandag 30 April 1945 zijn achtendertigste verjaardag had kunnen vieren, dan zou hij hebben vernomen dat op die dag om half vier 's middags Hitler zichzelf met een revolverschot het leven had benomen.

Ik werd op die dag vijf jaar, - zonder nog weet te hebben van Hiegentlich, wel al van Hitler en ook al van dood.'

Om mij uit mijzelf weg te leiden, om mijn angst met mistproppen toe te dekken en af te schermen, begon ik jenever te drinken.

Bevend slaagde ik er nog in, jenever in een waterglas te gieten, maar niet slaagde ik erin dat glas vervolgens naar mijn mond te tillen zonder dat de volledige inhoud over de rand ervan zou wegklotsen. Ik moest, om het beven van mijn hand te beteugelen, een uit de keuken gehaalde droogdoek om mijn nek hangen en de duim van de hand waarmee het glas moest worden omklemd en opgeheven door het lusje steken, waaraan de doek aan het haakje had gehangen. Door nu met mijn andere hand het andere einde van de doek langs mijn nek omlaag te trekken, lukte het mij de hand met het glas naar mijn mond omhoog te takelen en zonder al te veel gemors de eerste slokken te nemen. Toen die eenmaal de huig waren gepasseerd was het beven spoorslags over en kon het heffen van het glas verder zonder hulpmiddel blijven plaatsvinden.

Om mij heen was het veilige huis, dat misschien het huis is waarin ik eerlang zal sterven, in deze zelfde stoel, aan deze zelfde werktafel. Elders in het huis was mijn vrouw bezig met het dochtertje. Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt, maar wat moet ik ermee aan, - wat gaat mij het aan? Wat moet ik voelen? Op de televisie was 'Telebingo II'. 'Spelen amusementsprogramma ten bate van goede doelen. Hoofdprijs: een auto. Introductie van bekende personen die op de knoppen willen drukken en top-artiesten uit binnenen buitenland. Presentatie: Mies Bouwman'. Om het huis stonden de bomen, struiken en heggen in mijn tuin, als zetstukken tussen mij en de wereld. Dit decor mag nooit gaan wandelen. Huis en tuin lagen onder een stolp van mist, - in het raam van mijn werkkamer zag ik mijzelf weerspiegeld, alsof ik mij buiten in de mist bevond, uit mijzelf en mijn angsten weggeleid, mijzelf in de ogen kijkend.

Hoe laat in de nacht of het is.

Ik hoorde mijn polshorloge tikken. Het is er een van het merk Certina. Automatic. Club 2000. Swiss made. Het is er een dat niet hoeft te worden opgewonden zolang men het aan de pols blijft dragen en zolang de polsslagader klopt. Het is er een met een kalendertje.

Later begon het te waaien, en ontstonden er waterdruppels tegen de buitenkant van het raam, die langzaam over het glas begonnen te schuiven, zodat er tussen mij en mijn andere ik een webachtig traliemotief ontstond en ik mijn gezicht in de mist in vloeibaarheid zag ontbinden.

 

'Louwhoek', Exel

30 januari - 2 mei 1981