Het land ligt al weken in mist gehuld, op sommige plaatsen stapelt hij zich op tot een kasteelof kathedraalachtig bouwwerk, er valt een nauwelijks waarneembare vochtigheid. Niets beweegt, alleen de mist: - we zijn in een periode van grijze rouw, we zijn halverwege de winter, eind januari, begin februari 1981. In deze periode stierf opeens mijn moeder. Ze had best nog tien jaar kunnen leven, ze zou ook tien jaar geleden al kunnen zijn gestorven.
Men vond haar in de vroege ochtend van dinsdag 27 januari dood op de vloer van het appartement in het bejaardentehuis dat ze de laatste tijd bewoonde.
Ik zou het adres waar ze woonde niet weten te vinden, ik weet ook niet hoe ze woonde, - ik kan mij niet herinneren hoe lang het geleden is dat ik haar voor het laatst heb gezien.
Ze moet van 'de bank' zijn afgerold, - ze lag voor die bank op 'het vloerkleed', maar ik ken haar interieur niet. Ze bezat klaarblijkelijk een bank. En een vloerkleed.
Toen men haar vond was ze al 'koud' en 'paars', - het is waarschijnlijk dat ze in de avond van de zesentwintigste januari is overleden. Uil het feit dat het televisietoestel in haar appartement uit was, heeft men afgeleid dat haar dood moet zijn ingetreden ofwel v��r de aanvang der programma's, dan wel na afloop der programma's.
Men heeft de hele nacht het licht in haar appartement zien branden, maar daaraan geen speciale aandacht geschonken.
Ze lag op de vloer met een boterham in haar hand en met een hap daarvan in haar mond. Op die boterham zat kaas. Het gegeven van deze boterham lekte uit doordat een van de jonge verpleegsters van het bejaardentehuis het zich op een van de dagen na de dood van mijn moeder per ongeluk liet ontvallen. Zij heeft voor haar loslippigheid van de tehuisdirectie een reprimande ontvangen: zij had dat van die boterham niet mogen vertellen want 'de familie' zou allicht denken dat het tehuis haar bewoners niet genoeg te eten verstrekte en mevrouw Brouwers van ontbering was gestorven.
Bijtend in een boterham met kaas is mijn moeder dus gestorven, zo kan het voor de geschiedenis worden geboekstaafd, - terwijl niet meer kan worden geboekstaafd of het een witte of een bruine boterham was, en of het oude kaas was, of jonge, of belegen, of komijne-.
'Ze stierf eenzaam.'
Mijn moeder heeft haar man zeventien jaar overleefd. Diens portret stond op haar televisietoestel, dat weet ik uit een van de vorige huizen die ze heeft bewoond en waar ik haar nog wel eens heb bezocht. Ze heeft ook haar oudste zoon overleefd, die enige winters geleden ergens in de Verenigde Staten met een vliegtuig is neergestort.
Alles wat nog bij het Brouwersdom plaatsvindt, is, dat er gestorven wordt. Het getij verloopt, de dood is om het huis, - voor de zoveelste keer: laat ik mij toch haasten.
(Heel soms in de loop van de laatste jaren belde mijn moeder mij op, maar zei ze, zodra ik mijn naam had genoemd: 'Neemt u mij niet kwalijk, ik ben verkeerd verbonden.' Ik herkende haar stem aan de klank ervan en aan het Indische accent waarmee ze sprak, er zijn miljoenen moeders op de wereld en maar ��n ervan is de mijne. Voordat ik iets had kunnen terugzeggen verbrak zij de verbinding, en ik liet het erbij: - ik had de stem gehoord van een moeder die verkeerd was verbonden met haar zoon.)
('Kwaak kwaak!')
Ik vernam het bericht van haar dood telefonisch, om plusminus half negen in de ochtend: het telefoongerinkel scheurde mij weg uit een mistig of schemerig stadje waar ik liep, zes � zeven jaar jonger dan ik nu ben, er was een geliefde bij mij die zei: Het stalletje van Bethlehem, Het huisje van Nazareth... - er rinkelde een belletje, dat was de telefoon.
Ik stond naakt en huiverend aan het grote huiskamerraam met de hoorn aan mijn oor, hand aan mijn geslacht. (Die geliefde heette Liza.) De mist stond tegen het raam, maar ik ken het uitzicht uit mijn raam zo goed dat ik, alsof er geen mist was, mijn ogen vestigde op de plaats in de verte waar de bossen beginnen. In gedachten was ik in die bossen: ik zag mezelf daar aan een water staan.
Ik dacht: wat was er gisteren op de televisie te zien waarvan mijn moeder misschien nog net kan hebben zitten genieten?
Zij leed aan de ziekte van Parkinson: - als ze naar de televisie zat te kijken beefden haar hoofd en haar handen, haar mond viel open en haar tong kwam voor haar kin te hangen. 'Dat was heel zielig om te zien.' Ik heb het nooit gezien, want ik wilde het niet zien.
Verder dacht ik niets, - wat niet hetzelfde is als: verder dacht ik er niet aan. Beter is, te schrijven: ik voelde niets.
Ik ben niet in mijn auto gesprongen om naar mijn dode moeder toe te rijden. Zo laf wilde ik niet zijn, nadat ik de laatste jaren ook nooit naar haar toe ben gereden terwijl ze nog leefde.
Bij haar crematie, een paar dagen later, ben ik evenmin aanwezig geweest.
Opgebaard in een kist in de kelder van het bejaardentehuis had mijn moeder haar 'mooiste jurk' aan. Dat was, zo heb ik mij nauwkeurig laten beschrijven, een jurk in blauwe en zachtlila tinten, met hier en daar wat beige erdoorheen, niet zozeer gebloemd, maar wolkachtig van motief.
Zij had in die kist 'haar bril' op, - waarbij ik mij niets kon voorstellen, ik wist niet dat mijn moeder een bril droeg.
Het 'paars' was geleidelijk aan van haar gezicht weggetrokken, iedere dag leek ze ook 'mooier' te worden, en zelfs 'jonger', ze lag er bij 'of ze sliep'.
Zij lag daar 'rustig', haar handen op haar borst gevouwen.
Sommige leden van de familie vonden dat er een rozenkrans tussen haar vingers moest worden gevlochten, andere vonden van niet.
In de loop van de dagen tussen de dood en de crematie van mijn moeder heb ik in al mijn boekenkasten gezocht naar een boekje waarvan ik toen nog zeker wist dat ik het bezat, maar dat ik niet meer blijk te bezitten. Te vaak verhuisd en daarbij boeken kwijtgeraakt, gaandeweg te cynisch geworden en mijn liefde voor boeken verloren, te vaak te veel dingen uit mijn verleden verbrand zogenaamd uit onsentimentaliteit, zogenaamd uit afschuw voor dat verleden.
Dat boekje is Daantje gaat op reis, geschreven door Leonard Roggeveen. 'Stap-stap-stap. Daar gaat Daantje...'
Ik wenste mijn moeder te gedenken in het beste dat ze mij heeft meegegeven: mijn moeder heeft mij, uit dat boekje, uit dat alsnog verloren gegane vooroorlogse exemplaar, dat was bevlekt, besproet, verkreukeld en gescheurd, leren lezen. In Indi�, in het Jappenkamp, begin van de jaren veertig. Ik kreeg het boekje op mijn vijfde verjaardag.
Gezeten aan mijn schrijftafel had ik, op het moment dat mijn moeder tweehonderd kilometer verderop in de vuuroven verdween, te harer ere, hardop uit dat boekje willen voorlezen, om haar daarmee mijn hommage te brengen, zoals ik het goed dacht te doen.