Op vrijdag 30 januari, te 15.00 uur, werd mijn moeder gecremeerd.
Doordat ze zich heeft laten cremeren hespaart ze mij omtrent haar de wurgende angstgedachte die mij jaren en jaren lang blijft overvallen als ik denk aan de andere doden in mijn bestaan, die niet zijn gecremeerd, maar begraven: hoe zou hij er nu uit zien in zijn graf, in welke staat van ontbinding zou haar lichaam nu verkeren... Van mijn moeders lichaam hoef ik mij niet voor te stellen dat het tot boeboer ontbindt, mijn moeder is vergaan op de wijze waarop een diamant kan vergaan, - in het heetst van de allerliefdevolste omhelzing van vlammen.
Tijdens deze plechtigheid klonk eerst het Largo uit het Tripelconcert van Beethoven; toen de Marche Fun�bre uit de pianosonate nummer zesentwintig van Beethoven; toen het In Paradisum uit het Requiem van Durufl�. 'Naar het paradijs geleiden u de engelen.'
Ik heb mij hel verloop van de plechtigheid van minuut tol minuut nauwkeurig laten beschrijven, - later heb ik de kleurenfoto's ervan gezien nadat ik mij eerst ervan had laten overtuigen dat bij die foto's er niet een zou zijn die mijn moeder in haar kist zou weergeven: ik wenste mijn moeder niet dood te zien, ik wens mij mijn moeder te herinneren zoals zij in mijn leven is geweest, - al was zij niet aanwezig, in ieder geval was /ij levend, want nu en dan draaide ze mijn telefoonnummer, nu en dan hoorde ik
De kist waarin mijn moeder lag, was bedolven onder bloemstukken, die afkomstig waren 'uit alle delen van de wereld', de ruimte geurde zoet en feestelijk.
Tussen de muziekstukken door werd gesproken. De moed van mijn moeder. En: 'Dat zij koninklijk was.' 'Zij was de mooiste moeder.' Men las van haar zoon, de schrijver, een fragment voor uit diens roman Het verzonken?: - 'Mijn moeder en ik... en opeens ontstaat tussen haar en mij onmetelijke diepte... daarin zie ik mezelf wegzinken, tuimelend om mijn as... zij heeft mij losgelaten, ik hen uit haar armen gevallen... Ach, waar zijn je ogen, m'n moedertje.'
Die middag reed ik in mijn auto door de streek waar ik woon, alleen, 'op weg', hierheen, daarheen, nergens heen, verlangend om er niet te zijn, - het dak van mijn auto overhuifde mij als een veel te grote hoed, de ruitenwissers veegden het glas van mijn cockpit schoon, het mistte, er viel een bijna nietwaarneemhare vochtigheid, broembroem, Daantje als oorlogspiloot, de moeder van Daantje verdwijnt van de aarde.
Naast mij, dat verlangde ik, had eigenlijk Liza moeten zitten, - zij legde mij haar rustige koele hand op en sprak misschien ��n woord en mijn ziel zou gezond worden, - ik zat over mijn hele lichaam te beven, tot in de voetzool die tegen de gaspedaal leunde, zodat mijn geheel tot in de automotor hooren voelbaar was. tiet ritselen van haar kleren en de klank van haar stem. Dat lachje van baar. Och, kom, en troost mij (maar ik wil niet van je houden, en ook wil ik niet dat jij van mij zou houden ol gaan houden). Wacht maar, wacht rustig. Het duurt nu niet lang meer. Weet u wel hoe laat in de nacht of het is? Jawel, jawel, - ik wil nog ��n groot boek voltooien, stoor mij niet, dit alles houdt mij al genoeg van mijn werk. Tab� mama, dag, dahag, jij drijft nu weg in de stroom van zielen en ik heb mijn pillen niet hij me. Ik heb geen gedachte omtrent die dood van je, tenzij van het soort dat in letterkundige zin moet worden gerangschikt onder kitsch. Och Liza, ik voel niets, maar iedere nacht mag je hij mij komen in mijn droom, - zwaai naar mij met de vitrage voor je raam, in het doorzichtige teerblauw van je slaapgewaad zie ik het gouden dons in je oksel. Dag, dahag. Tab� njonja, mater dolorosa, jij verdwijnt nu in je mooiste jurk met de wolkachtige motieven in het vuur en de rookpluim die je nalaat vervluchtigt in de mist, - ik neem straks, thuis, de zoveelste Seresta Forte' ol ga mij eens te buiten aan jenever bij wijze van remedie tegen mijn lichamelijk ongemak en als troost voor al het overige, om weg te zijn, weg van de wereld, weg uit mijzelf.
Ergens, waar ik opeens was, - een mij onbekende plaats die mij toch bekend voorkwam, een plaats, zo bleek later, die zie dicht bij mijn huis bevond en die ik, misleid door de mist en de verwardheid van mijn gedachten, had bereikt na klaarblijkelijk urenlang in lussen te hebben rondgereden, - stuurde ik de auto een bospad op, niet in staat om mijn beven te beteugelen en de auto naar behoren te blijven besturen.
Ik begon, op een holletje, alsof ik werd achtervolgd ofwel alsof ik haast had om nog ergens op tijd te zijn, door het bos te sjokken, verdwaasd van angsten alweer, die ik niet in staat was te bestemmen of te beredeneren, in mijn hoofd was dezelfde mist als in het bos. In het bos had die mist zich tussen de naakte en nietnaakte bomen opgestapeld tot torens, kastelen en gothische kerken: - ik was in een spookstad waar alles was behangen met drapeersels van rag dat leek op oud dood haar vol leeggezogen insekten, iedere spindraad was bezet met kleine regendruppels, er waren erepoorten die waren ontstaan door de woekergroei van duizenden ellenhanken in duizenden kleurvarianten, alles druipend, alles schijnbaar onontdekt en onbetreden. Stap-stappe-stap. Wie zou zich zonder hel in deze grauwe doolhof durven wagen?
Niet ik holde tussen de bomen door, de bomen holden om mij heen. hun takken uitstrekkend naar mijn gezicht om het als een masker van mij al te rukken en mij er een gezicht van mist voor in de plaats te geven. Niet ik drong het hos in, het bos drong zich op aan mij, alsof het bestond uit decorstukken die eigener beweging waren beginnen te lopen, mij omsingelend en blokken mist voor zich uit schuivend waarin ik mijzelf onzichtbaar zag worden, alsof ik verdween in een gat in de tijd: -