88
Om half vijf in de ochtend kwam Reindert Holleman naar buiten. Nietsvermoedend stak hij zijn hand in zijn zak en haalde zijn etui met sleutels tevoorschijn. Het was een drukke nacht geweest; neuriënd maakte hij aanstalten om zijn zaak netjes af te sluiten. De personenauto die voor de deur geparkeerd stond scheen hij niet op te merken. De portieren vlogen plotseling open en de vier leden van het arrestatieteam sprongen als terriërs op Holleman af. Leendert Vosmeer en Philip Meulmeester volgden de arrestatie vanuit een steegje, een meter of twintig verderop, samen met de hulpofficier van justitie die verplicht bij de actie aanwezig was. “We zullen straks meteen eens kijken of er een vers schakeltje in zijn halsketting…,” begon Leendert, maar de tevreden toon in zijn stem brak, samen met de rest van zijn zin. Hij zag hoe Holleman bliksemsnel reageerde door zich op zijn dikke buik te laten vallen, behendig op zijn zij te kantelen en hoe hij vliegensvlug met zijn onderbenen scharende en trappende bewegingen begon te maken. De vier grondig getrainde leden van het team lieten zich verrassen. Twee van hen vielen vloekend tegen de gevel, de andere twee maakten tevergeefs grijpende bewegingen. Holleman sprong overeind, wrong zich gemakkelijk langs hen heen alsof hij midden in een partijtje basketbal zat en trok een sprint in de richting van het steegje waar de enige drie toeschouwers zich verdekt hadden opgesteld. Hij kon daardoor niet zien dat achter de personenauto een vijfde man tevoorschijn stapte, een karabijn in de hand. De man zeeg neer op één knie en richtte het wapen op de hollende benen van Holleman. “Sandwich?” siste Meulmeester. “Sandwich!” zei Vosmeer. Tegelijk sprongen ze uit de steeg naar voren, exact in de seconde dat Holleman hen bereikte. Meteen trok de schutter de loop van zijn karabijn loodrecht omhoog. De twee voormalige vrienden konden nog steeds samenwerken. Ze stapten snel opzij – de een naar links, de ander naar rechts. De eigenaar van La Dolce Vita zag hun reactie aan voor angst of ontzag en met een triomfantelijke kreet glipte hij tussen hen door, overtuigd via het steegje te kunnen ontsnappen. Maar de twee rechercheurs maakten in een vrijwel perfect synchronisme een halve draai en stootten de punten van hun ellebogen krachtig tegen de op volle snelheid passerende man. Geluidloos viel Holleman als een blok beton op de stoeptegels.
De leden van het arrestatieteam waren er al bij en scholden hun frustraties van zich af. Een van hen liet de boeien klikken en twee anderen sleurden en stompten Holleman overeind tegen de gevel.
“Dit is nu een weerloze arrestant, heren!” riep de hulpofficier van justitie zichtbaar nijdig. “Laat de man met rust en doe voortaan jullie werk een beetje beter!” Leendert knielde naast Holleman. Zijn vingers beroerden het gouden kettinkje om zijn hals. De mannen keken elkaar aan. “Kun je staan?” zei Leendert rustig. Hij wreef over zijn pijnlijke elleboog. Hollemans linkerjukbeen begon al blauw te zien. Hij trok een pijnlijke grimas en tastte met zijn hand naar het sleutelbeen bij zijn rechterschouder. “Jawel,” klonk het schor.
“Je bent gearresteerd op verdenking van de moord op Joost Duijker.”
Holleman knikte. “Zal wel,” zei hij moeilijk. “Ken ik niet.” Drie mannen hesen hem overeind. De handen van Meulmeester gleden om zijn lendenen. “Aha!” zei hij, “wat hebben we hier!” Hij trok een pistool achter Hollemans broeksriem vandaan. Met een geroutineerd gebaar stelde hij het wapen op veilig en klapte de patroonhouder eruit.
“Ik hoop dat u hier een vergunning voor heeft.”
Er reed een politiebus de straat in. Holleman verdween.
Toen pas werd er drie huizen verder op één hoog een raam opengeschoven.
“Wat is dat voor een rotherrie?”
“Bel de politie maar!” riep Leendert.