21
Net voor het trappenhuis aan het eind van de galerij kwam ze Leendert en Barend tegen, die juist de flat van Joost Duijker verlieten. Ze knikten beleefd naar elkaar en wisselden de vraag uit of elk van hen nog wat gevonden had. “Niets bijzonders,” zei Leendert.
“Als ik kan helpen?” zei Tanja. “Ik heb net de familie Soeting gesproken en met Winston, de broer van Celina Deemoed. Er zat vanmorgen een kaart van zijn zus bij de post. Ze zit ergens onder Bordeaux. Tenminste, een week geleden of zo was ze daar. Ik ga even in haar garagebox snuffelen.” Leendert Vosmeer en Barend Kolfschoten wisselden een snelle blik.
Tanja hield de sleutel in de lucht. “Bezwaar? Of willen jullie graag mee?”
“Nee. Dank je wel, meissie, je moet nu niet meteen denken dat we je iedere dag nodig hebben…” wimpelde Leendert haar voorstel af. Hij zag de woedende blik in Tanja’s ogen. Het was niet echt een aardige reactie. Dat vond hij zelf ook wel, maar het was een instinctieve reflex. Hij besloot het zo te laten, draaide zich om en deed de deur naar het trappenhuis open.
“Ik wil meer weten van Joost Duijker,” siste hij geagiteerd tegen Barend zodra ze buiten gehoorsafstand waren. “Ik kan zijn belangstelling voor de Antillen niet plaatsen. Arrangeer een nieuw gesprek met die zoon.” Barend baalde zichtbaar. Leendert zag het. “Kijk eens, jongen,” zei hij, toen ze in de lift stonden, “zo werkt dat nu eenmaal. Die Maaslant is een grietje van de pers. Laat persmensen altijd alles lekker zelf uitzoeken, want wat je ze vertelt staat een dag later geheid verkeerd in de krant!”
“Ik had best even in die garage willen rondneuzen,” zei Barend. “Mensen bewaren daar de gekste dingen.” Vosmeer hield de sleutel van Joost Duijkers appartement tussen duim en wijsvinger omhoog.
“Dit moet nog even terug naar de familie Soeting. Ik zie je straks op het bureau.”
“Ik denk ‘t niet, chef. Ik was een uur geleden al vrij. Ik heb keurig verlof gevraagd en gekregen. Ik pak de trein naar mijn moeder in Roosendaal. Ze is jarig vandaag.”