33
Toos Gregorius riep van drie hoog in de Johannes Verhulststraat dat ze naar boven konden komen. Ze was halverwege de vijftig, een stevig gebouwd moederlijk type met biceps die de omvang van een kabeltros benaderden. “Ik logeer hier bij een tante,” legde ze uit. “Mijn moeder zit in deze wijk in een verzorgingstehuis. Ze is negentig, ze heeft artrose, reuma en nu ook nog een longontsteking. Ik hoop voor haar dat het niet lang meer duurt.” Toos had een vriendelijke zachte stem die een duidelijke tegenstelling met haar omvang vormde. Ze hield een bonte boerenzakdoek in haar hand waarmee ze voortdurend de tranen onder haar ogen te lijf ging. “We hebben op school een cryptoclubje, met z’n vieren,” vertelde ze terwijl ze koffie schonk uit een reusachtige witte kan. “Celina, nog twee collega’s en ik. We kopieerden de cryptogrammen uit de zaterdagedities van de NRC en de Volkskrant, en op maandag en dinsdag losten we die in de lunchpauze samen op. Celina en ik hadden er altijd plezier in om elkaar op een cryptische manier dingen door te geven…”
Toos glimlachte bij de herinnering: “Celina zei bijvoorbeeld van een collega: “bij hem vallen de boeken door gebrek aan zelfdiscipline uit elkaar.” Dan snapte ik direct wat ze bedoelde.”
Leendert wachtte geduldig. “Losbandig,” zei Barend gevat.
Toos knikte. “Precies, jongeman. Van zulke dingen. Of ze zei: ‘Ik vind haar maar een dreinerige vogel.’ Ze keek Barend afwachtend aan. Leendert schudde het hoofd en keek met een frons naar zijn pupil.
“Een zeurpiet,” zei deze, opgelucht dat hij de omschrijving direct doorhad. “Mijn moeder en ik hebben dat ook. Ze belt me op als ze ergens niet op kan komen, want dat vindt ze irritant.”
Toos knikte. Zij begrepen elkaar.
“Ik ben bang dat cryptogrammen niet aan mij besteed zijn,” gromde Leendert, “dus laat de voorbeelden verder maar zitten. Ik wil weten of u iets van haar vakantie weet. Met name of ze deze zomer met iemand samen op pad was langs de plattelandshotels van Spanje of Italië.”
“Jazeker. Celina ging voor het eerst samen met iemand anders op pad. Niet langs hotels, zoals ze altijd deed, maar helemaal op een andere toer. Ze had ergens in januari via een advertentie een leraar met een caravan aan de haak geslagen. Ze zijn al een keer of twee samen weggeweest, waarvan een keer een weekend naar Parijs.” Barend rukte zijn notitieboekje tevoorschijn. “Kijk,” riep Leendert, “dat is informatie waar ik iets mee kan – in gewone Nederlandse taal. Heeft die meneer ook een naam?”
“Vast wel, maar die zou ik u met de beste wil van de wereld niet kunnen vertellen. Ik weet geen naam, geen herkomst, zelfs geen leeftijd. Celina heeft me ook nooit een foto laten zien, helaas. Ze hield het allemaal voor zichzelf. Misschien is het wel een jong ventje.”
“Via een advertentie, zegt u?” informeerde Barend. “Enig idee in welke krant of in welk blad?”
“Nee,” zei Toos peinzend, “maar Celina las de provinciale krant en de Volkskrant.”
“Nou, als dat betekent dat we alle contactadvertenties vanaf december of zo moeten uitvogelen…”zei Leendert somber. “Heeft u wel eens iets gehoord over haar plan een sabbatical year op te nemen?”
“Goh, nee,” klonk het verbaasd. “Ik dacht dat zoiets alleen in de Verenigde Staten mogelijk was.”