12
Ik zette mij tot luisteren met het gevoel, dat ik ook voor weinig dankbaar zou zijn. Als er maar enig licht kwam in het duister, dat mij gedurende mijn verblijf op Gross-Ehrenfeld meer en meer omringd had en na mijn jongste ervaringen werkelijk begon te beangstigen.
‘Je bent ervan op de hoogte, Willy,’ begon G.G., ‘dat ik sinds enkele maanden betrokken ben in het opsporen van een internationale dievenbende. Zulke zaken zijn dikwijls hoogst onbelangrijk. Maar mijn onderzoek en dat van mijn collega’s heeft zeer eigenaardige zaken aan het licht gebracht. Het is nodig dat ik je daar wat uitvoerig over inlicht.’
Ik knikte en wachtte.
‘De bende in kwestie schijnt vooral in Engeland, Nederland, Duitsland en Rusland te werken. Zij heeft in elk van die landen een soort hoofdkantoor, waarvan de vertakkingen over het hele land reiken. En al die nationale afdelingen worden weer geconcentreerd in éen internationaal lichaam, dat de opperste leiding heeft.’
Hij zweeg even, als om mij de gelegenheid te geven het gehoorde goed in mij op te nemen.
‘Wat je zegt klinkt als een roverssprookje,’ zei ik.
‘Daarvoor is de inrichting veel te praktisch en de organisatie veel te stevig,’ antwoordde mijn vriend. ‘In geen van die landen die ik je genoemd heb is zo’n afdeling een bepaald geheim genootschap. Zij werkt integendeel onder het mom van de een of andere instelling van openbaar nut en weet zich daarbij op sluwe wijze aan de volksgewoonte aan te passen. In Engeland is zij een vereniging tot verbetering van de volksvoeding, in Nederland een liefdadigheidsgenootschap, in Duitsland een vereniging voor weeskinderen van invaliden en in Rusland een vereniging tot bestrijding van dronkenschap.’
‘Maar dat kan toch niet,’ zei ik. ‘Hoe zouden de leden van zulke verenigingen …?’
‘De leden van zulke verenigingen weten in de regel alleen dit, dat zij een jaarlijkse contributie betalen. En als zij dan jaarlijks een verslagje thuisgestuurd krijgen zijn zij blij, dat ze zulk verdienstelijk werk doen. Het is een bewijs, dat we met geweldig handige misdadigers te doen hebben, dat zij deze respectabele vorm gekozen hebben. Ik zeg je Willy, dat ik, als ik een misdadiger was, de meest respectabele vereniging in twee jaar tot een boevenbende zou kunnen maken.’
‘Hoe zou je dat dan aanleggen?’ vroeg ik, half lachend, half geërgerd.
‘Precies zoals de heren, met wie ik nu al enige tijd te maken heb, en die, behalve dieven, zeer handige psychologen zijn. Je moet daarbij in het oog houden, Willy, dat we hier niet staan tegenover boeven zoals wij ons die gewoonlijk voorstellen, maar tegenover keurige heren, soms zelfs uit de hoogste kringen, die er de voorkeur aan geven op de zak van een ander te leven.’
‘Dat wil ik best aannemen. Maar ik heb nog niet gehoord hoe jij het zou aanleggen een respectabele vereniging in een boevenkring te herscheppen.’
‘Ik zou profiteren van de in alle verenigingen bestaande neiging, om het werk over te laten aan de zeer enkele leden die werken willen. Met een stuk of wat geestverwanten, even grote boeven en keurige heren als ikzelf, zou ik spoedig de leiding van de zaken in handen hebben. En geloof me, Willy, dit is geen fantasie, de mensen die ik met mijn belangstelling vereer hebben het zo ingepikt.’
Ik beken dat deze methode om anderen te plunderen mij bijna ongelooflijk voorkwam.
‘Maar wat hebben ze er in vredesnaam aan, het bestaan van zo’n vereniging te fingeren?’
‘Helemaal fingeren doen ze het niet, Willy. Ze voeden weieens een man uit het volk en ze zorgen weieens voor een weeskind. Dat zijn dan de paradepaardjes, die vertoond kunnen worden. Andere zulke paardjes bestaan alleen op papier.’
‘Maken ze met zo’n vereniging dan zoveel geld?’
‘Dat niet. De bijdragen van de leden zijn alleen maar bijkomstige verdiensten en moeten bovendien strekken om paradepaardjes te fokken. De voornaamste bron van inkomsten leveren de eigenlijke diefstallen.’
‘Maar die zouden ze toch evengoed zonder al die poespas kunnen begaan.’
‘Dan zou de organisatie ontbreken, Willy. En bovendien zou het minder veilig zijn. Je moet je de zaak zo voorstellen. In zo’n vereniging zijn, hoe groot het ledental ook mag zijn, hoogstens tien ingewijden. Deze tien blaken van ijver en uit hen wordt door de leden het bestuur gekozen, blij als die leden zijn met zulke blakende medeleden. Nu hebben die gelegenheid om bij elkaar te komen zo vaak als ze willen. Geen politie denkt eraan, deze weldoende mensen te wantrouwen. En het gebouw waar zij vergaderen geeft hun de gelegenheid allerlei gestolen voorwerpen tijdelijk onderdak te brengen. Men legt zich speciaal toe op kleine, waardevolle artikelen, juwelen en dergelijke.’
‘Het moet een genie zijn die zo’n organisatie heeft bedacht,’ zei ik, meer en meer verbaasd.
‘Dat is misschien wat overdreven, maar er zit een kern van waarheid in je bewering. Je moet daarbij bedenken, dat zo’n vereniging, wanneer ze een jaar of vijf haar bedrijf heeft uitgeoefend, zonder veel lawaai weer ontbonden kan worden. Geen haan die ernaar kraait, en men kan het weer eens op een andere manier proberen.’
‘En vliegen de leden, ik bedoel de ingewijde leden, er nooit eens in?’ vroeg ik.
‘Maar natuurlijk, Willy.’
‘Dat lijkt me dan toch een gevaar voor de hele organisatie.’
‘Nu kom je juist op het punt, dat eigenlijk het merkwaardigste van de hele geschiedenis is,’ zei G.G., terwijl hij zich over de tafel boog en onwillekeurig ging fluisteren. ‘Ik vertelde je net van een internationaal lichaam, waarin de nationale afdelingen zich concentreren. Dit lichaam bestaat uit vijf personen. Van elk van de vier afdelingen éen lid, en nummer vijf, de baas van alles, extra uit een van die afdelingen. Maar wie dit zijn weet niemand en niemand is bekend met de tijd en plaats van hun samenkomsten. Natuurlijk hebben nieuwsgierige broeders dikwijls geprobeerd daarachter te komen, maar het is hun nooit gelukt. De Raad van vijf, zoals hij in de wandeling heet, regeert met ijzeren hand en de schrik zit er bij de broeders diep in. Voor de verdeling van de buit bestaan vaste regels. Dat gebeurt om de drie maanden in een vergadering van de ingewijden. Het gestolene moet eerst te gelde gemaakt worden, niets wordt in nature toegewezen. En dit te gelde maken wordt weer vergemakkelijkt door de internationale inrichting. Stel je voor, er wordt een diamanten broche gestolen in Manchester. Enkele weken later wordt die in Nisjni-Nowgorod aan de man gebracht. Zoiets maakt de kans op ontdekking miniem.’
‘Het is ongelooflijk,’ zei ik, ‘maar intussen heb je me nog niet verteld hoe er tegen verraad gewaakt wordt, vooral tegen de bekentenis van betrapte leden.’
‘Geduld, Willy,’ zei G.G., ‘we komen nu op dat punt. De Raad van vijf heeft voornamelijk twee functies. Eerst een justitiële. Oneerlijkheid bij het verdelen van de buit, het achterhouden van gestolen voorwerpen, al die dingen komen in de vergadering van de ingewijden ter sprake. Daarbij is steeds éen lid van de raad van vijf tegenwoordig, al kent niemand hem in die kwaliteit. Blijkt dat er werkelijk door de ene broeder tegenover de ander gefraudeerd is, dan volgt onverbiddelijk de
straf. De schuldige verdwijnt na kortere of langere tijd. Zijn lijk wordt in de Theems of ergens anders gevonden, of misschien helemaal niet gevonden. De ingewijden weten dat dit het werk van het lid van de Raad van vijf is. Meer weten ze niet. Wat nu het verraad van betrapte leden betreft, in de eerste plaats zouden ze aan zo’n verraad niet veel hebben, omdat ze daarmee hun straf toch niet ontlopen, maar in de tweede plaats weten ze na afloop van hun straftijd aan de Raad van vijf overgeleverd zijn. Liever alles dan dat.’
‘En wie kiest dan wel die Raad van vijf,’ zei ik, ‘en als die gekozen is, hoe blijven de namen dan geheim?’
‘Ze kiezen zichzelf, Willy. Het komt ook wel voor dat er internationale geschillen zijn. Die worden ook beslecht door de Raad van vijf. En zo’n geschil heeft mij hierheen gebracht.’
‘Jou?’ vroeg ik verbaasd,
‘Ik ben lid, zelfs ingewijd lid, van die Engelse vereniging tot verbetering van de volksvoeding. Ik ben daar iemand van vijfentwintig en heet Jimmy Ebensfield.’
Hij keek mij een poosje zwijgend aan en vervolgde toen: ‘Je begrijpt wel dat de politie allang vermoedde dat er ergens onder de betere klasse de een of andere georganiseerde bende moest bestaan. De aard, de wijze en de plaats van verschillende diefstallen wezen daarop. Ik werd gevraagd de zaak tot op de bodem uit te zoeken en zo werd Jimmy Ebensfield geboren. Jimmy Ebensfield is de jongste zoon van een Engelse landedelman uit Yorkshire,’ ging hij verder. ‘Een doordraaier en speler, die altijd veel geld kapotsloeg en voortdurend in geldverlegenheid verkeerde. Overigens een beschaafd en beminnelijk jongmens. Hij belandde nogal eens op plaatsen, waar personen van een enigszins dubieuze reputatie plegen te komen, waar Jimmy de aandacht trok door zijn bonhomie, zijn onmatigheid en de energieke wijze, waarop hij halve bekenden geld te leen vroeg. In dronken buien liet hij weieens iets los over de onbillijkheid
van het lot, dat de aardse goederen zo ongelijk verdeelt en over de wenselijkheid op die verdeling een correctie aan te brengen. Een interessante jongen, vind je niet Willy?’
‘Heel interessant, Geoffrey,’ zei ik ernstig.
‘Om een lange geschiedenis kort te maken, Jimmy Ebensfield werd opgemerkt door enkele leden van de respectabele vereniging waarover ik je gesproken heb. Heel voorzichtig werd hij benaderd. Eerst begreep hij het niet, later begon hij de oren te spitsen en weer later belangstelling te tonen. Hij werd lid, met de uitgesproken bedoeling bij de eerstvolgende verkiezing in het bestuur te komen, wat hem lukte. Een mooie carrière, en dat in zes maanden. Hij bleek een ijverig lid en leverde nogal eens wat, wat hij onder meer kreeg van de politie, die weieens een spiering moet uitgooien om een kabeljauw te vangen. En nu het internationale conflict. Jimmy had als bestuurslid nogal eens wat opgevangen over de werkzaamheden van de zusterverenigingen in het buitenland. Al die bijzonderheden verhuisden naar de geheime politie, maar er werd overeengekomen niets te ondernemen voordat tegen allen kon’ worden opgetreden en vooral, eerst moest de Raad van vijf ontdekt worden. Je moet weten, Willy, dat een van de ingewijden uit Rusland een bezoek aan Engeland bracht, om de Engelse broeders te vertellen van een Russische diplomaat, die met een tijdelijke zending naar Engeland belast was, of liever over zijn vrouw. Die bezat een prachtig parelsnoer, en was achteloos en onvoorzichtig. Ik betrok de diplomaat zelf in deze zaak met het gevolg dat er een duplicaat van het snoer gemaakt werd. Als Jimmy leverde ik kort daarop deze kostbare buit bij mijn medebestuurders in en zei dat de buit in Engeland thuishoorde en ik mijn reglementair deel wilde hebben. De Russische broeder beweerde dat de buit in Rusland thuishoorde omdat hij de relatie aangebracht had. Toen had je de poppen aan het dansen, en een internationaal conflict. En dat moest volgens de regels aan
de Raad van vijf onderworpen worden. Die regels zijn zeer duidelijk op dit punt. Het voorwerp in kwestie moet eerst op een bepaalde plaats gedeponeerd worden, waarvan alle nationale verenigingen bericht krijgen. Op dit ogenblik is dat het filiaal van de Oostrussische Bank in St. Petersburg. Het voorwerp moet in een gesloten en verzegeld pakje gedeponeerd worden op naam van Sigmund Potowski. Wie die Potowski was wist niemand, maar zulke pakjes werden altijd afgehaald waarop na enige tijd een beslissing van de Raad van vijf volgde, en de opbrengst van het voorwerp werd gezonden aan die afdeling aan wie het was toegewezen. In het begin hebben enkele nieuwsgierige broeders weieens geprobeerd de man die het pakje kwam afhalen te volgen en na te gaan. Maar die hield blijkbaar met die mogelijkheid rekening en wist steeds zijn spoor uit te wissen.’
G.G. zweeg even en vroeg toen: ‘Je kunt het verhaal toch volgen, Willy?’
Ik knikte en zei: ‘Ik begin zelfs te vermoeden waar we heen gaan.’
‘Een bewijs van je overbekende scherpzinnigheid,’ antwoordde G.G. een beetje plagend. ‘Dan zul je ook al wel voorzien hebben dat Jimmy Ebensfield met de Rus naar St. Petersburg reisde. Het valse parelsnoer, aan welks echtheid de begerige Rus geen ogenblik twijfelde, werd volgens voorschrift gedeponeerd bij het filiaal van de Oostrussische Bank. Vanaf dat ogenblik was een deel van de geheime politie van de Russische hoofdstad gemobiliseerd om de man, die het pakje zou komen afhalen, in de gaten te houden. Daar kon die man natuurlijk niet op rekenen en zijn spoor ditmaal dus niet verbergen. Het aantal speurhonden was te groot. Jimmy Ebensfield was intussen verdwenen en ik vervoegde mij, samen met een Russische collega, twee dagen later bij de vice-gouverneur van Riga, de man met de gebogen rug en de mooie naam. Van mijn Duitse collega’s had ik toen al aanwijzingen gekregen dat een zekere Bernhard von Trepow in nauw verband met de organisatie scheen te staan. Vandaar mijn ernstig aandringen in mijn brief aan jou met niemand over mijn mogelijke komst te spreken. Je hebt je daar toch aan gehouden, Willy?’
‘Natuurlijk,’ zei ik, een beetje geraakt door zijn vraag.
‘Ik had ook niet anders verwacht,’ vervolgde hij. ‘Maar om op mijn verhaal terug te komen. In Riga hadden wij met de vi-ce-gouverneur een onderhoud dat men gerust stormachtig kan noemen. Zelden heb ik iemand meer verslagen gezien dan deze man toen hij van ons de wind van voren kreeg. Toen hij zag dat het spel ten einde was probeerde hij zich te redden door gedwee onze vragen te beantwoorden. En hij was nog wel nummer vijf, de baas. Hij zou die zelfde dag met een klein kustvaartuig naar Koningsbergen gaan. Hij verliet inderdaad zijn woning, waarop hij door ons, in het strengste geheim, in verzekerde bewaring werd gesteld. Ik nam zijn plaats in en verliet, met het parelsnoer, op het vastgestelde uur de haven van Riga.’
‘Dat was wel een waagstuk,’ kon ik niet nalaten te zeggen.
G.G. keek mij een ogenblik aan en schudde toen zijn hoofd.
‘Niet zo groot als je denkt, Willy,’ zei hij. ‘Die slappe hoed hielp enorm. Oj> zijn geheime tochten was Iwan Mawrikowitsj altijd gewend die hoed op te zetten, waardoor het bovengedeelte van zijn gezicht in de schaduw bleef. Hij meende dat men hem dan minder goed zou herkennen en vergat, dat z’n gebogen rug iedereen op moest vallen. Men maakte zich daarover in Riga vrolijk en beweerde, dat achter zijn geheime escapades naar Koningsbergen de een of andere liaison stak. In elk geval kwam die hoed mij prachtig van pas. En ik begon mijn tocht met de reputatie van een oude heer, die de kat in het donker knijpt.’
G.G. lachte even en ging toen verder:
‘Uit de inlichtingen van Iwan Mawrikowitsj had ik begrepen
dat de leden van de Raad van vijf elkaar niet zo dikwijls ontmoetten, soms zelfs maar éen keer in een half jaar. Het was een staaltje van puur geluk dat er nu juist een bijeenkomst was. Aan boord werd ik met eerbied behandeld. Ik hield mij zoveel mogelijk op mezelf en was verder nors en zwijgend. Op het Frisches Haff verscheen Bernhard von Trepow met zijn jacht en ik werd aan boord genomen.’
‘Daarom raakte de motor defect,’ kon ik niet nalaten te zeggen. ‘En daarom was het vaantje met de naam van het jacht erop verdwenen. Zonder het vaantje kon het niemand opvallen dat het het jacht van de Von Trepows was.’
‘Bravo, Willy,’ zei G.G. ‘Jij hebt dus de afwezigheid van het vaantje opgemerkt. In ieder geval vertelde de jonge Von Trepow mij dat hij mij niet direct naar de plaats van samenkomst kon brengen, omdat het toeval gewild had dat hij met een gezelschap in Koningsbergen was. Ik zou daar dus moeten blijven en een volgende gelegenheid afwachten. Ik hoorde ook dat jij met je vrouw tot het gezelschap behoorde. Even later kreeg ik je zelfs op de kade van Koningsbergen te zien.’
Hij lachte, en ik kon niet nalaten mee te lachen want die herinnering had nu inderdaad iets komisch.
‘Je zult wel begrijpen,’ vervolgde G.G., ‘dat ik op weg was naar een zitting van de Raad van vijf, en wel met het pikante bewustzijn het hoofd van die raad te zijn zonder een van de leden te kennen. Het meest benauwde mij de taalkwestie. Ik zorgde er daarom voor graaf Larinski nooit anders dan in tegenwoordigheid van Bernhard von Trepow te spreken, waardoor wij vanzelf op Duits aangewezen waren. Ik kwam er al gauw achter dat Larinski zich hier in Oost-Pruisen voor een Pools patriot liet doorgaan. In werkelijkheid is hij de gedelegeerde voor Rusland in de Raad van vijf. Von Trepow is het voor Duitsland en de twee slecht vermomde varenslui zijn het voor Engeland en Nederland. Je begrijpt nu wel dat wat op tafel lag toen je naar binnen keek het parelsnoer was en dat Engeland en Rusland vijandig tegenover elkaar stonden.’
‘En wie heeft gewonnen?’ vroeg ik.
‘De opbrengst zal gelijkelijk tussen beiden verdeeld worden,’ lachte G.G. ‘Een salomonsoordeel, met dit onderscheid, dat er niets te verdelen valt. Maar dat weten de betrokken partijen nog niet.’
‘Ik begrijp niet, Geoffrey, dat je daarstraks beweerde te weinig te weten,’ zei ik. ‘Uit wat je mij verteld hebt maak ik op dat je zowat alles weet.’
‘Toch niet,’ antwoordde mijn vriend. ‘Er is nog een gewichtige omstandigheid niet verklaard en om daarachter te komen moet ik de mensen op Gross-Ehrenfeld in hun omgeving observeren.’