De Moonraker

Het leek of hij binnen in de loop van een reusachtig kanon stond. Van de vloer twaalf meter beneden hen, rezen ronde muren van gepolijst metaal op, waar Drax en hij als twee vliegen tegenaan hingen. In het midden van de ongeveer negen meter brede schacht verhief zich een potlood van glinsterend chroom, waarvan de punt, uitlopend in een naaldscherpe antenne, het dak zes meter boven hun hoofd scheen te raken.

Het schitterende projectiel rustte op een stompe kegelvormige staalconstructie die uit de vloer oprees tussen de drie strakke delta-vinnen die zo scherp waren als chirurgische scalpels. Maar verder werd de zijden glans van de vijftien meter gepolijst chroomstaai door niets anders onderbroken dan door de spinachtige vingers van twee lichte stellages die uit de wanden staken en het midden van de raket omvat hielden tussen dikke próppen schuimrubber.

Waar ze de raket raakten stonden kleine deuren in de huid open en toen Bond naar beneden keek, kroop er een man naar buiten op het platform van de stellage en sloot de deur achter zich met een gehandschoende hand. Hij liep voorzichtig over de smalle brug naar de muur en draaide aan een handle. Een machine jankte en de stellage stak zijn beklede hand omhoog in de lucht als een voorpoot van een bidsprinkhaan. Het gejank veranderde in een dieper geluid en de stellage schoof langzaam in elkaar. Toen strekte hij zich weer uit en greep de raket een meter of drie lager. De machinist kroop over de brug, opende een deur en verdween weer in het binnenste van de raket.

„Kijkt waarschijnlijk de brandstoftoevoer naar de achterste tanks na,” zei Drax. „Toevoer door eigen gewicht. Knap stukje werk. Hoe vind je haar?” Hij merkte verheugd Bond’s verrukte blik op.

„Een van de mooiste dingen die ik ooit heb gezien,” antwoordde Bond.

Je kon er gemakkelijk praten. Er klonk geen ander geluid in de schacht dan het gemurmel van de stemmen van de mannen beneden onder de staart van de raket.

Drax wees omhoog. „De neuskegel,” verklaarde hij. „Nu nog een experimentele, vol met instrumenten, afstandmeters en zo. Hier recht tegenover ons de giroscopen. En verder brandstoftanks tot aan de turbines bij de staart. Aangedreven door oververhitte stoom die ontstaat door ontbinding van waterstofperoxyde. De brandstof, fluor en waterstof,” (hij keek Bond scherp aan. „Dat is overigens zeer geheim”) „valt door de brandstofleiding en wordt in de motor onmiddellijk ontstoken. Een soort gecontroleerde explosie waardoor de raket omhoog schiet. De stalen vloer onder de raket glijdt weg. Er zit een grote üitlaatput onder die aan de voet van de rots uitkomt. Maar die zie je morgen

wel, het is een grote grot. Toen we een poosje geleden een proef namen, stroomde het gesmolten krijt als water de zee in. Ik hoop dat we de beroemde witte rotsen niet afbranden als het zover is. Wil je eens bij het werk kijken?”

Zwijgend daalde Bond achter Drax aan de steile ijzeren wenteltrap af. Hij voelde bewondering, eerbied bijna, voor deze man en zijn geweldige onderneming. Hoe had hij zich ooit kunnen laten misleiden door Drax’ kinderachtige gedrag aan de kaarttafel? Zelfs de grootste mannen hebben hun zwakheden. Drax had een uitlaat nodig voor de spanning van zijn geweldige verantwoordelijkheid. Uit de conversatie aan tafel was wel gebleken dat hij niet veel aan zijn gespannen plaatsvervanger kon overlaten. Hij alleen moest de vitaliteit en het vertrouwen opbrengen om zijn hele team op de been te houden. Zelfs bij iets zo onbelangrijks als een spel moest hij zich doorlopend zeker voelen, omdat hij altijd zocht naar voortekenen voor voorspoed en succes, waarbij hij zelfs zover ging dat Kij die zelf schiep. Wie, vroeg Bond zich af, zou niet transpireren en zijn nagels afbijten als er zoveel gewaagd werd, zoveel op het spel stond?

Terwijl ze de lange trap afdaalden, hun figuien grotesk weerspiegeld in de glanzende chromen huid van de raket, voelde Bond bewondering voor de man die hij een paar uur geleden nog gehaat en meedogenloos ontleed had.

Toen ze de stalen vloer van de schacht bereikt hadden, bleef Drax staan en keek omhoog. Bond volgde zijn blik. Van die plaats af was het of ze door een smalle rechte tunnel opkeken in de vlammende hemel van de lampen, een schacht van licht dat niet zuiver wit, maar parelmoer was. Er waren rode glimmertjes van een reusachtige schuimblus-ser die door een man in een asbest pak op de raket gericht werd. Er was een beetje violet van een lamp op het controlepaneel voor het stalen deksel van de uitlaatput. En een zweempje smaragdgroen van de lampekap Op een eenvoudige tafel waaraan een man de cijfers zat op te schrijven die hem door de groep mannen onder de staart van de raket werden toegeroepen.

Het leek onmogelijk dat zoiets teers als deze slanke sierlijke kolom de druk kon weerstaan die het vrijdag zou ontmoeten - de huilende druk van de krachtigste explosie die mensen ooit hadden durven opwekken; de botsing met de

geluidsbarrière; de onbekende druk van de atmosfeer bij een snelheid van tweeëntwintighonderd kilometer per uur; de verschrikkelijke schok als hij van een hoogte van vijftienhonderd kilometer terugkwam in de dampkring van de aarde.

Drax keerde zich naar hem om en, alsof hij zijn gedachten geraden had, zei hij: „Het lijkt op moord.” Toen schoot hij plotseling in een balkende lach. „Walter,” riep hij naar de groep mannen. „Kom eens hier.” Walter maakte zich uit de groep los en kwam naar hen toe. „Walter, ik zei juist tegen onze vriend de Commander dat het op moord zal lijken als we de Moonraker afschieten.”

De doctor keek Drax ongelovig aan, wat Bond niet verbaasde.

Geprikkeld zei Drax: „Kindermoord. Moord op ons kind,” hij wees naar de raket. „Kom, word wakker, wat is er met je aan de hand?”

Walters gezicht klaarde op. Koeltjes betuigde hij zijn waardering voor de vergelijking. „Moord! Ja, die is goed. Ha, ha! En nu, Sir Hugo, wil ik even over het grafiet in de uitlaatpijp praten. Is het ministerie tevreden over het smeltpunt? Denken ze niet dat…” Druk pratend voerde hij Drax mee naar de staart van de raket. Bond volgde hen. De gezichten van de mannen waren in hun richting gekeerd toen ze naderden. Met een handgebaar stelde Drax Bond voor. „De nieuwe veiligheidsofficier, Commander Bond,” zei hij.

De groep nam zwijgend Bond op. Niemand maakte een beweging om hem te begroeten en de tien paar ogen keken hem onverschillig aan.

„Nou, wat is er nou weer met dat grafiet?…” Drax en Walter werden in de groep opgenomen en Bond bleef alleen achter.

De koele ontvangst verbaasde hem niet. Als een vreemde zou binnendringen in de geheimen van zijn eigen dienst, zou hij hem met dezelfde boze onverschilligheid ontvangen. En toch, dacht Bond, moesten de onschuldigen weten dat hij zijn eigen taak, zijn eigen vitale aandeel in het project had. Veronderstel dat achter een paar van die terughoudende ogen een vijand schuilging die zich misschien op ditzelfde ogenblik verheugde omdat hij wist dat het grafiet, dat Walter scheen te wantrouwen, werkelijk niet sterk genoeg

was. Ze leken een hechtverbonden team, terwijl ze om Drax en Walter heen stonden en aan hun lippen hingen. Maar misschien controleerde een van hen in gedachten zijn heimelijke berekeningen?

Bond liep langzaam heen en weer binnen de driehoek tussen de punten van de vinnen die in met rubber beklede uithollingen in de stalen vloer rustten, geïnteresseerd alles om zich heen opnemend, maar steeds keerde zijn blik terug naar de groep mannen.

Behalve Drax droegen allen eenzelfde nauwsluitende nylon overall, die met plastic ritssluitingen geslóten waren. Nergens was iets van metaal, en geen van allen droeg een bril. Net als bij Walter en Krebs was hun haar kort geknipt, om te voorkomen dat er een losse haar in het mechanisme viel, zou Bond gedacht hebben, als niet iedere man een prachtige goedverzorgde snor had gehad. Ze hadden allerlei modellen en kleuren, blond, grijs of donker; opgedraaide snorren, walrussnorren, Kaiser Wilhelmsnorren, Hitlersnorren - elk gezicht droeg zijn harige herkenningsteken, waartussen als het officiële teken van de hoogste chef, het rood van Drax’ gezichtshaar vlamde.

Waarom, vroeg Bond zich af, hadden alle mannen op het terrein een snor? Hij had nooit van die dingen gehouden. Als ze allemaal hetzelfde model hadden gehad, zou het nog net te verdragen zijn geweest, maar deze serie persoonlijke voorkeuren had iets vreselijks, vooral in combinatie met de naakte ronde hoofden.

Verder merkte hij niets bijzonders op; de mannen waren van middelmatige lengte en aan de slanke kant - min of meer aangepast aan de eisen van hun werk. Er was soepelheid nodig op de stellages en stevigheid om zich door de deuren en in de kleine compartimenten van de raket te kunnen bewegen. Hun handen waren ontspannen en vlekkeloos, hun voeten in de vilten sloffen bewegingloos door de concentratie. Hij betrapte er niet een die in zijn richting keek en hij moest toegeven dat het onmogelijk was om in drie dagen de gedachten van vijftig van die robotachtige Duitsers te doorgronden. Toen herinnerde hij zich dat het er geen vijftig meer waren, maar negenenveertig. Een van die robots had zijn kop verloren. (Toepasselijke uitdrukking, dacht Bond.) En wat was er uit Bartsch’ geheime gedachten

te voorschijn gekomen? Verlangen naar een vrouw en een Heil Hitier. Vergiste hij zich erg, vroeg Bond zich af, als hij veronderstelde dat dit, buiten de Moonraker, de voornaamste interessen waren van de negenenveertig andere mannen?

„Doctor Walter, dit is een bevel.” Drax’ onderdrukte boze stem onderbrak Bond’s gedachten. „Aan het werk. We hebben nu genoeg tijd verknoeid.”

De mannen gingen weer aan hun werk en Drax kwam naar Bond toe en liet Walter, die besluiteloos onder de uitlaatpijp van de raket rondhing, achter.

Drax was woedend. „Die verdomde gek ziet altijd moeilijkheden,” mopperde hij. En toen zei hij snel, alsof hij zijn plaatsvervanger vergeten wilde: „Kom mee naar mijn kantoor, dan zal ik je het vluchtplan laten zien. En dan gaan we naar bed.”

Bond volgde hem naar de andere kant. Drax draaide aan een kleine handle in de stalen muur en met een zacht gesis ging een nauwe deur open. Een meter verder was nog een stalen deur en het viel Bond op dat ze beide luchtdicht afgesloten waren met rubberstrips. Voor hij de buitenste deur sloot wees Drax naar een aantal van dezelfde onopvallende knopjes in de ronde wand. „Werkkamers” vertelde hij. „Elektriciens, generatoren, brandstofcontrole, waskamers en voorraadkamers.” Hij wees naar een tussendeur. „De kamer van mijn secretaresse.” Hij sloot de buitenste deur, opende de tweede, liep zijn kantoor binnen en sloot de deur achter Bond.

Het was een strenge kamer, blauwgrijs geschilderd, er stonden een breed bureau en een paar stalen stoelen van buismetaal en donkerblauwe canvas. Op de vloer lag een grijs kleed. Verder waren er nog een groot metalen radiotoestel en een paar groene dossierkasten. Door een halfopen deur was een gedeelte van een betegelde badkamer te zien. Het bureau stond tegenover een kale Wand van ondoorzichtig glas. Drax ging naar die muur toe en drukte op twee knoppen aan de rechterkant. De hele muur werd verlicht en Bond zag twee landkaarten van ongeveer een meter tachtig in het vierkant, aangebracht op de achterkant van het glas.

De linker was een kaart van het oostelijk deel van Engeland, van Portsmouth tot Huil, met de aangrenzende wate-

 

ren. Vanaf de rode stip bij Dover, die het terrein van de Moonraker aanduidde, waren met tussenruimten van vijftien kilometer bogen over de kaart getrokken. Op een punt tussen de Friese Eilanden en Huil, ongeveer honderdtwintig kilometer van het terrein stond een rode ster midden in de zee.

Drax wees op de lange rekenkundige tabellen en kolommen met koersberekeningen op de rechterkant van de kaart. „Windsnelheden, atmosferische druk, tabellen voor de instelling van de giro’s,” zei hij. „Allemaal berekend met de snelheid en de draagwijdte van de raket als constante. Iedere dag krijgen we de weerberichten van het ministerie van luchtvaart en mededelingen over de bovenste lagen van de atmosfeer als de straaljager van de R.A.F. kan opstijgen, die op zijn maximum hoogte heliumballonnen loslaat, die dan nog hoger stijgen. De dampkring is ongeveer vijfenzeventig kilometer hoog, maar boven de dertig kilometer is de dichtheid zo gering dat de Moonraker bijna geen weerstand meer ondervindt. De moeilijkheid is om door die eerste dertig kilometer heen te komen. En dan vormt de zwaartekracht ook nog een probleem. Maar als het je interesseert kan Wal-ter je dat allemaal wel uitleggen. Vrijdag komen er gedurende de laatste paar uur doorlopend weerberichten binnen. En de giro’s stellen we vlak voor de lancering in. Voorlopig neemt Miss Brand iedere morgen de gegevens op en ze houdt een tabel bij voor de instellingen van de giro’s voor het geval we ze nodig hebben.”

Drax wees op de tweede kaart. Dit was een tekening van de baan van de raket van lanceerpunt tot doel, met nog meer tabellen. „Snelheid van de aarde en de invloed ervan op de baan van de raket,” verklaarde Drax. „De aarde draait naar het bosten terwijl de raket in de lucht is. Met die factor moet ook rekening gehouden worden bij de berekeningen op de andere kaart. Ingewikkelde geschiedenis. Gelukkig hoef je dat niet te begrijpen, dat kun je wel aan Miss Brand overlaten. Nou,” hij knipte het licht uit en de muur werd weer donker, „heb je nog iets te vragen over het werk? Ik denk niet dat je veel te doen zal hebben. Je hebt gezien dat het terrein al vol zit met veiligheidsmaatregelen. Dat wilde het ministerie van het begin af.”

„Alles ziet er best uit,” zei Bond. Hij spiedde naar Drax’

 

gezicht, waarin het goede oog hem scherp opnam. Bond wachtte even en vroeg toen: „Denkt u dat er iets tussen uw secretaresse en majoor Tallon bestond?” Het was een logische vraag en hij kon hem best nu stellen.

„Misschien,” antwoordde Drax vlot. „Het is een aantrekkelijk meisje en ze waren veel samen. In ieder geval schijnt Bartsch het te pakken te hebben gekregen.”

„Ik heb gehoord dat Bartsch groette en ‘Heil Hitier’ riep voor hij het wapen in zijn mond stak,” zei Bond.

„Dat heb ik ook gehoord,” antwoordde Drax effen. „Nou en?”

„Waarom hebben alle mannen een snor?” vroeg Bond, Drax’ vraag negerend.

Drax uitte een van zijn korte balkende lachjes. „Mijn idee,” zei hij. „Ze zijn moeilijk uit elkaar te houden met die witte overalls en die geschoren hoofden. Dus heb ik ze gezegd dat ze een snor moesten laten staan. Het is een soort fetisj voor ze geworden, net als in de oorlog bij de R.A.F. Heb je er iets op tegen?”

„Natuurlijk niet,” antwoordde Bond. „In het begin was het nogal vreemd. Ik dacht dat grote nummers op de over- , alls, met verschillende kleuren voor de ploegen, doeltreffender zou zijn geweest.”

„Nou,” zei Drax, zich naar de deur wendend om een eind te maken aan het gesprek, „ik koos snorren.”

HOOFDSTUK 13 Gegist bestek

Woensdagochtend werd Bond vroeg wakker in het bed van de dode man. Hij had maar weinig geslapen.

Op weg terug naar het huis had Drax niet gesproken en hij had hem onderaan de trap kort goedenacht gewenst. Bond was door de gang gelopen tot hij licht door een half open deur zag schijnen en in een comfortabele slaapkamer had hij zijn netjes uitgepakte bezittingen gevonden. De kamer was met dezelfde dure smaak gemeubileerd als beneden en naast het bed stonden biscuits en een fles Vichywater.

 

Er was niets dat aan de vroegere bewoner herinnerde, behalve een leren etui met een verrekijker op de toilettafel en een metalen opbergkast, die gesloten was. Bond wist alles van opbergkasten. Hij zette hem op zijn kant tegen de muur en ontdekte het onderstuk van de grendel die er onderuit steekt als de kast gesloten is. Met een druk omhoog maakte hij de laden open en liet toen de rand van de kast langzaam terugkomen op de grond, met de onvriendelijke gedachte dat majoor Talion het bij de geheime dienst niet lang uitgehouden zou hebben.

In de bovenste la zaten kaarten van het terrein met gebouwen en een zeekaart van de Straat van Dover. Bond legde ze op het bed en bestudeerde ze aandachtig. Hij ontdekte sporen van sigarettenas in de vouwen van de zeekaart.

Bond pakte zijn instrumententas - een vierkante leren tas, die naast de toilettafel stond. Hij keek naar de cijfers op de wieltjes van het combinatieslot, en toen hij gezien had dat er niemand aangeweest was, draaide hij ze op het codenummer. De tas zat vol instrumenten. Bond haalde er een verstuiver met vingerafdrukkenpoeder en een vergrootglas uit. Hij spoot het fijne grijze poeder over het oppervlak van de kaart, onderzocht de menigte vingerafdrukken door het vergrootglas en stelde vast dat ze aan twee verschillende mensen toebehoorden. Hij zocht de twee duidelijkste stellen uit en fotografeerde die met een Leica met blitzapparaat. Toen bekeek hij door zijn glas nauwkeurig twee kleine groeven in het papier die door het poeder aan het licht gebracht waren.

De twee lijnen liepen vanaf het huis waar Bond zich bevond, naar een punt in zee, dicht onder de kust. Bond vermoedde dat het observaties van een voorwerp in zee waren, vanaf beide zijden van het huis gedaan.

De lijnen waren, waarschijnlijk om ontdekking te voorkomen, getrokken met een pen die het papier nauwelijks gegroefd had.

Bij het punt waar ze samenkwamen, in de twaalf vadem diepe vaargeul die op een afstand van vijfenveertig meter langs de rotsen liep, precies tussen het huis en het South Goodwin Lichtschip, stond een klein vraagteken.

Er was niets anders uit de kaart op te maken. Bond keek op zijn horloge. Twintig minuten voor een. Hij hoorde voetstappen in de verte en de klik van een lamp die uitgedraaid

werd. Hij stond op en draaide zachtjes het licht in zijn kamer uit, maar liet het overkapte leeslampje boven het bed aan.

Op de trap hoorde hij de zware voetstappen van Drax. Weer een klik van een knop en toen stilte. Bond zag het grote behaarde gezicht voor zich, kijkend en luisterend naar de gang gekeerd. Toen hoorde hij het geluid van een deur die zachtjes geopend en weer gesloten werd. Bond wachtte, terwijl hij zich voorstelde hoe de man zich klaarmaakte om naar bed te gaan. Hij hoorde het geluid van een raam dat opengeworpen werd, en het gedempte getrompet van een neus die gesnoten werd. Toen stilte.

Bond gaf Drax nog vijf minuten, toen ging hij terug naar de opbergkast en opende de andere laden. De tweede en de derde waren leeg, maar in de onderste zaten alfabetisch gerangschikte dossiers, van alle mannen die op het terrein werkten. Bond nam die met letter „A” eruit, ging naar het bed en begon te lezen.

De indeling was bij allemaal hetzelfde; volledige naam, adres, geboortedatum, signalement, bijzondere kentekenen, beroep of bedrijf na de oorlog, oorlogsverslag, politieke gegevens en tegenwoordige sympathie, gezondheid, naaste familie. Sommige van de mannen hadden vrouw en kinderen, van wie ook de gegevens genoteerd waren, en elk dossier bevatte foto’s, van voren en van opzij, en de vingerafdrukken van beide handen.

Twee uur en tien sigaretten later had hij ze allemaal doorgewerkt en twee belangrijke dingen ontdekt. Ten eerste dat ieder van de vijftig mannen een vlekkeloos leven had geleid zonder enige politieke of misdadige activiteit. Dit kwam hem zo onwaarschijnlijk voor dat hij besloot bij de eerste gelegenheid alle dossiers terug te geven aan station D voor een nauwkeurig onderzoek.

Ten tweede dat geen van de mannen op de foto’s een snor had. Ondanks Drax’ verklaring, zette ook dit feit Bond aan het denken.

Bond stond op en borg alles op, de zeekaart en een van de dossiers stopte hij in zijn leren tas. Hij draaide aan de wieltjes van het combinatieslot en duwde de tas onder het bed recht beneden zijn kussen. Toen waste hij zich en poetste zijn tanden in de aangrenzende badkamer en gooide het raam wijd open.

 

De maan scheen nog, net als een paar avonden tevoren toen Tallon, misschien opgeschrikt door een ongewoon geluid, op het dak was geklommen en op zee iets gezien had. Hij zou zijn kijker wel hij zich gehad hebben, en toen Bond daaraan dacht, ging hij hem halen. Het was een heel sterke Duitse, oorlogsbuit misschien, en Bond zag dat het een nachtkijker was omdat er 7 x 50 op stond. En toen was de voorzichtige Tallon zachtjes (maar niet zacht genoeg?), naar de andere kant van het dak gegaan en had opnieuw zijn kijker gericht om de afstand van het voorwerp in zee tot de rotsen en tot het Goodwin Lichtschip te schatten. Toen was hij teruggegaan naar zijn kamer.

Bond stelde zich voor hoe Tallon, misschien voor het eerst sinds hij in het huis was, zijn deur zorgvuldig afgesloten had, zijn kaart tevoorschijn haalde en zorgvuldig de ruw berekende lijnen erop aanbracht. Misschien had hij er lang naar zitten kijken voor hij het kleine vraagteken ernaast zette.

En wat was dat onbekende voorwerp geweest? Een schip? Een geluid? Een licht?

Wat het ook was, het was niet de bedoeling dat Tallon het zag. Maar iemand had hem gehoord, iemand had geraden dat hij het gezien had en gewacht tot Tallon de volgende ochtend zijn kamer verlaten had. Toen was die man de kaart gaan opzoeken. Waarschijnlijk had hij er niets aan kunnen zien, maar de verrekijker bij het raam was er ook nog.

Dat was genoeg geweest en die avond was Tallon gestorven.

Bond hield zich in. Hij werkte te snel, trok zijn conclusies zonder een spoor van bewijs. Bartsch had Tallon gedood en Bartsch was niet de man die het geluid had gehoord, niet degene die zijn vingerafdrukken had achtergelaten op de kaart, degene wiens dossier Bond in zijn leren tas had gestopt.

Dat was de gladde aide-de-camp Krebs, zijn afdrukken stonden op de kaart. Een kwartier lang had Bond de afdrukken vergeleken met die in Krebs’ dossier. Maar wie zei dat Krebs iets gehoord had of er iets aan gedaan had, als dat zo was? Maar hij zag eruit als een geboren gluurder, hij had een diefachtige blik. En die vingerafdrukken had hij op de kaart gemaakt nadat Tallon hem bestudeerd had, Krebs’ vingers bedekten die van Tallon op verschillende plaatsen.

Maar hoe kon Krebs erbij betrokken zijn, terwijl Drax hem voortdurend in het oog kon houden? Maar Cicero dan, de vertrouwde bediende van de Britse ambassadeur in Ankara in de oorlog? Een hand in de zak van de gestreepte broek die over de stoelleuning hing, de sleutels van de ambassadeur, de safe, de geheime documenten. Het was hetzelfde bééld.

Bond huiverde. Hij realiseerde zich plotseling dat hij al een hele tijd voor het raam stond, en dat hij eens moest gaan slapen.

Voor hij in bed stapte haalde hij zijn Beretta, die hij in de holster over een stoel had gehangen, en legde hem onder zijn kussen. Om zich te beschermen tegen wie? Bond wist het niet, maar hij voelde dat er gevaar dreigde, hoewel het nog slechts een ondefinieerbaar, maar volhardende aanduiding was. Hij wist dat die gevoelens gebaseerd waren op een aantal vragen die in de laatste vierentwintig uur opgekomen waren - het raadsel van Drax; het ‘Heil Hitier’ van Bartsch; de snorren; de vijftig knappe Duitsers; de nachtkijker; Krebs.

Hij had niet veel tijd. Hij moest beginnen met zijn vermoedens aan Vallance door te geven, dan Krebs nagaan, dan de verdediging van de Moonraker controleren, de zeekant bijvoorbeeld. En dan met het meisje Brand praten en de plannen voor de twee volgende dagen vaststellen.

Terwijl hij zich dwong om te gaan slapen, concentreerde Bond zijn gedachten op het cijfer zeven op de wijzerplaat van een klok en liet het verder aan zijn geheugen over om hem te wekken. Hij wilde zo vroeg mogelijk het huis uit om Vallance te gaan opbellen! Als hij zich daardoor verdacht zou maken, kon hem dat niet schelen. Hij was van plan de aandacht van dezelfde mensen die zich met Tallon bemoeid hadden, op zich te vestigen, want een ding wist hij zeker: Majoor Tallon was niet gestorven omdat hij van Gala Brand hield.

De gevoelige wekker liet hem niet in de steek. Precies om zeven uur stapte hij in een koud bad. Hij had zich geschoren en liep even later, gekleed in een gekreukt zwart en wit kostuum, donkerblauw katoenen overhemd en gehaakte zwarte das zachtjes, maar niet stiekem, naar de trap, met de vierkante leren tas in zijn hand.

Hij vond de Bentley in de garage achter het huis en de

 

grote motor sloeg aan bij de eerste druk op de starter. Hij reed langzaam over het beton, onverschillig nagestaard door de ramen met de gesloten gordijnen. Aan de rand van het bos keek hij om naar het huis en ontdekte dat iemand die op het dak stond, inderdaad over de muur heen de rand van de rotsen en de zee zou kunnen zien.

Er was geen teken van leven bij de koepel van de Moonraker en het betonnen veld lag leeg achter hem. Het zag eruit als een pas aangelegd vliegveld, of meer nog als een woestijnlandschap van Dali, dacht hij, met die drie ongelijkvormige ‘dingen’, de koepel, de plaatijzeren muur en in de verte de kubus van de controlekamer, die drie zwarte poelen van schaduw in zijn richting wierpen.

Op zee kon hij, in de lichte nevel die een warme dag voorspelde, net het South Goodwin Lichtschip zien liggen, een voor altijd aan dezelfde plaats gebonden rode bark en gedoemd om voor eeuwig, zonder papieren, zonder lading, zonder passagiers, voor anker te blijven liggen op zijn punt van vertrek, dat ook zijn bestemming was.

Met tussenpozen van dertig seconden liet het zijn droeve klacht horen, een sirenenzang, die moest afschrikken in plaats van verleiden. Bond vroeg zich af hoe de zeven leden van de bemanning bij hun ontbijt dat geluid konden verdragen, dat het programma voor de huisvrouw, dat op volle sterkte uit de radio klonk, onderbrak. Maar het was een veilig leven, bedacht hij, hoewel verankerd aan de poort van een kerkhof.

Hij noteerde in zijn geheugen dat hij erachter moest zien te komen of de zeven mannen het ding dat Talion op zijn kaart had aangegeven, gezien of gehoord hadden. Toen reed hij snel de wachtposten voorbij.

Bond stopte bij het Café Royal in Dover, een klein restaurant met een bescheiden keuken, maar hij wist van vroeger dat ze uitstekende vis-en eierschotels bereidden. De Italiaans-Zwitserse moeder en zoon begroetten hem als een oude vriend en hij vroeg of hij over een half uur roereieren met spek en koffie kon krijgen. Toen ging hij verder naar het politiebureau en belde via de centrale van Scotland Yard Vallance op, die thuis zat te ontbijten. Vallance luisterde zonder commentaar naar Bond’s voorzichtige woorden, maar hij zei dat hij verbaasd was omdat Bond nog geen gelegenheid had gevonden om met Gala Brand te praten. „Ze is een pienter meisje,” zei hij. „Als meneer K. ergens op uit is, heeft zij zeker een vermoeden van wat het is. En als T. zondagavond iets gehoord heeft, kan zij het ook gehoord hebben. Hoewel ze er niets over gemeld heeft.”

Bond vertelde niet hoe Vallance’s agente hem ontvangen had. „Zal vanochtend met haar praten,” beloofde hij. „En ik zal de kaart en de film uit de Leica opsturen, zodat je ze eens bekijken kunt. Ik zal ze hier aan de inspecteur geven, misschien kan een van de wegpatrouilles ze meenemen. Tussen haakjes, waarvandaan heeft T. zijn baas opgebeld?”

„Ik zal het laten uitzoeken en je berichten,” antwoordde Vallance. „En ik zal laten vragen of de South Goodwin en de Kustwacht je kunnen helpen. Anders nog iets?”

„Nee,” zei Bond. De lijn liep via te veel centrales. Als het M. was geweest, had hij misschien wat meer wenken gegeven. Maar het leek belachelijk om tegen Vallance over snorren te beginnen en over het gevoel van gevaar dat hij de vorige nacht gehad had, maar dat bij het daglicht verdwenen was. Die politiemensen wensten harde feiten, die waren beter in het oplossen van misdaden dan in het voorkomen ervan, besliste hij. „Nee, dit was alles.” Hij hing op.

Hij voelde zich na het uitstekende ontbijt wat opgewekter. Hij las de Express en de Times en vond een kort verslag over het onderzoek over Tallon. De Express bracht een groto foto van het meisje en het amuseerde Bond dat Vallance een zo nietszeggende gelijkenis had tevoorschijn gebracht. Hij besloot dat hij met haar moest samenwerken, hij zou haar volkomen in vertrouwen nemen, of ze wilde of niet. Misschien had zij ook verdenkingen en vermoedens, die zo vaag waren dat zij ze voor zich had gehouden.

Bond reed snel terug naar het huis. Het was net negen uur toen hij vanuit het bos het beton opreed, hij hoorde het gegier van een sirene en van achter het huis verschenen twaalf mannen die naar de koepel renden. Ze namen de tijd op toen een van hen op de bel drukte, de deur ging open en ze verdwenen naar binnen.

Haal een Duitser uit elkaar en je vindt precisie, dacht Bond.

HOOFDSTUK 14