I

met zijn vingers over zijn kaak en borstelde ongeduldig de komma van zwart haar, die twee centimeter boven de rechter wenkbrauw viel, naar achteren. Hij ontdekte dat het litteken op zijn rechterwang, dat zo wit had geleken, minder opvallend werd doordat de bruine kleur begon weg te trekken en automatisch keek hij langs zijn naakte lichaam en zag dat ook de bijna onfatsoenlijke witte vlek van zijn zwembroek minder scherp afgetekend was. Hij glimlachte over een herinnering en ging terug naar de slaapkamer.

Tien minuten later zat hij, gekleed in een zwaar zijden overhemd, een donkerblauwe broek en sokken, en goed gepoetste zwarte moccasins, aan zijn schrijftafel met een pakje kaarten in zijn hand en Scarne’s gids voor het valsspelen open voor zich.

Een half uur lang oefende hij de verschillende grepen. Zijn handen maakten automatisch de bewegingen terwijl hij las en hij ontdekte tot zijn opluchting dat zijn vingers soepel en zeker waren en dat de kaarten geen geluid maakten.

Om half zes gooide hij de kaarten neer en sloot het boek.

Hij ging naar de slaapkamer, vulde zijn grote zwarte koker met sigaretten, deed een gehaakte zwartzijden das en zijn jas aan en overtuigde zich ervan dat zijn chequeboek in zijn portefeuille zat.

Een ogenblik dacht hij na. Toen zocht hij twee witte zijden zakdoeken op, verfrommelde ze zorgvuldig en stopte er in beide zakken van zijn jasje een.

Hij stak een sigaret op en ging weer aan de schrijftafel zitten. Uitkijkend over het lege plein dacht hij aan de komende avond en aan Blades, misschien wel de meest besloten kaartclub ter wereld.

De juiste datum waarop Blades gesticht werd, is onbekend. In de tweede helft van de achttiende eeuw werden er veel koffiehuizen en speelhuizen geopend en ze Veranderden dikwijls van eigenaar en adres in de loop van de tijd. Whites werd in 1755 gesticht, Almacks in 1764, Brooks in 1774 en in dat jaar opende ook de Scavoir Vivre, dat de wieg van Blades zou worden, zijn deuren aan Park Street, een stille straat bij de St. James’.

De Scavoir Vivre was te exclusief om levensvatbaar te zijn en binnen een jaar was hij verdwenen. Toen sohreef Horace Walpole in 1776: „Bij St. James’ Street is een club

 

geopend, die al zijn voorgangers wil overtreffen.” En in 1778 wordt Blades voor het eerst met name genoemd in een brief van Gibbon, de historicus, samen met de naam van de stichter, de Duitser Longchamp, die leider was van de Jockey Club in Newmarket.

Van het begin af was Blades een succes. In 1782 schrijft de Hertog van Wiirtemberg enthousiast aan zijn jongere broer: „Dit is werkelijk de „Ace of Clubs!” Ik heb weieens aan twee tafels tegelijk quinze zien spelen, maar hier waren er vijf in gebruik. Daarnaast werd er ook nog whist, piket en hazard gespeeld. Achtduizend fiches van een guinea waren nauwelijks toereikend voor het spel van die avond.”

Dat er hazard gespeeld werd, is misschien de verklaring van de voorspoed van de club. Het bestuur gaf toestemming voor dit gevaarlijke, maar populaire spel, in afwijking van zijn eigen regels, waarin staat: In het huis van de vereniging mag geen ander spel worden toegestaan dan schaak, whist, piket, cribbage, quadrille, omber en tredville.

De club bleef bloeien en ook nu nog wordt er het hoogst „beschaafd” gegokt van de wereld. Het is er niet meer zo aristocratisch als eerst, als gevolg van de herverdeling van de rijkdom, maar het is nog steeds de meest exclusieve club van Londen. Het aantal leden blijft beperkt tot tweehonderd en iedere kandidaat moet aan twee eisen voldoen: hij moet zich weten te gedragen en hij moet honderdduiz ïnd pond in geld of in waardepapieren kunnen tonen.

De geneugten van Blades, buiten het gokken, zijn zo begeerlijk, dat het bestuur gedwongen was te besluiten dat ieder lid verplicht is om tenminste vijfhonderd pond per jaar te winnen of te verliezen of anders een boete van tweehonderdvijftig pond te betalen. Het eten en de wijnen zijn de beste van Londen. Er worden nooit rekeningen aangeboden, de kosten van alle gebruikte maaltijden worden aan het eind van de week pro rata afgetrokken van de winsten van de winnaars. Dit gebruik verklaart waarom een boete wordt opgelegd aan onregelmatige spelers. Als je bedenkt dat er per week ongeveer vijfduizend pond van eigenaar verwisselt, begrijp je dat de last niet te zwaar is en de verliezers hebben de voldoening dat ze nog iets overhouden aan hun verlies.

Bedienden kunnen een club maken en breken, maar het

personeel van Blades is ongeëvenaard. De zes serveersters in de eetzaal zijn zo mooi, dat het een paar van de jongere leden gelukt is ze ongemerkt bij een debutantenbal binnen te smokkelen. En als een van de meisjes overgehaald wordt om ‘s nachts een van de slaapkamers binnen te gaan, bemoeit niemand zich daarmee.

Er zijn nog een paar verfijningen die de luxe van de club verhogen. Er wordt alleen maar met splinternieuwe bankbiljetten en kleingeld uitbetaald, en als een van de leden blijft overnachten, haalt de bediende die ‘s morgens thee en de Times brengt, zijn geld weg en vervangt het door nieuw. Er komt geen krant in de leeskamer voor hij gestreken is. Floris levert de zeep en de lotions voor de slaapkamers en de toiletten; er is een directe telefoonverbinding met Ladbroke’s vanuit de portiersloge; de club heeft de beste plaatsen bij de belangrijkste renbanen, en voor andere belangrijke sportevenementen; leden die naar het buitenland gaan, zijn automatisch lid van de voornaamste club in de stad die zij bezoeken.

Kortom, het lidmaatschap van Blades biedt de luxe van de Victoriaanse tijd en de mogelijkheid om een bedrag tot twintigduizend pond per jaar te winnen of te verliezen, in ruil voor de honderd pond inschrijfgeld en vijftig pond contributie per jaar.

Bond bedacht, dat hij zich die avond best zou amuseren. Hij had nog maar een keer of twaalf eerder bij Blades gespeeld en de laatste keer had hij behoorlijk zijn vingers gebrand bij een hoog spel poker. Maar bij het vooruitzicht van een goed spel bridge en een paar honderd voor hem niet onbelangrijke ponden, tintelde hij van verwachting.

En dan was er nog dat zaakje met Sir Hugo Drax, dat een dramatisch tintje aan de avond kon geven.

Hij werd zelfs niet verontrust door een vreemd voorval dat hem overkwam toen hij, met zijn gedachten half bij het verkeer en half bij de komende avond, over King’s Road naar Sloane Street reed.

Het was een paar minuten voor zes en er dreigde onweer. De hemel voorspelde regen en was plotseling donker geworden. Aan de overkant van het plein hoog in de lucht begon een lichtreclame aan en uit te floepen, automatisch in werking gesteld door het afnemende licht.

Opgeschrikt door de grote rode woorden stopte Bond langs het trottoir, stapte uit en stak de straat over om de lichtreclame beter te kunnen zien.

Het was maar een Shell reclame, waarvan een paar letters verborgen waren geweest achter een naburig huis. „Summer Shell is er,” stond er.

Bond glimlachte in zichzelf, ging terug naar zijn wagen en reed verder.

Toen hij de reclame, half verborgen achter het gebouw, voor het eerst had gezien, hadden de grote rode letters een andere boodschap verkondigd over de avondhemel.

Er had gestaan: „HEL IS ER… HEL IS ER … HEL IS ER!”

HOOFDSTUK 4 Het spionnetje

Bond zette zijn wagen bij Brooks neer en ging de hoek van Park Street om.

De wat naar achteren gebouwde gevel van Blades zag er voornaam uit in het zachte schemerlicht. De donkerrode gordijnen voor de boogramen aan weerskanten van de ingang waren gesloten, een bediende in livrei was een ogenblik zichtbaar toen hij ze voor de drie ramen van de eerste verdieping dichttrok. In het middelste raam zag Bond hoofd en schouders van twee over een spel gebogen mannen en hij ving een glimp op van het levende vuur van een van de drie kaarsenkronen die de kaartkamer verlichtten.

Bond ging door de draaideur en liep naar de ouderwetse portiersloge van Brevett, de bewaker van Blades en raadgever en familievriend van bijna alle leden.

,,n’ Avond, Brevett. Is de Admiraal er?”

„Goedenavond meneer,” antwoordde Brevett, die Bond nog kende van diens vroegere bezoeken aan de club. „De Admiraal wacht op u in de kaartkamer. Piccolo, breng Commander Bond naar de Admiraal. Kom, schiet op.”

Toen Bond de piccolo in livrei door de hall met de zwartwit marmeren vloer en over de trap met de mooie mahoniehouten leuning volgde, herinnerde hij zich dat er eens bij een verkiezing negen zwarte ballen in de doos gevonden waren, hoewel er .maar acht leden van het bestuur aanwezig waren. Men vertelde toen dat Brevett, die de doos rondge-geven had, aan de voorzitter had bekend zelf een bal in de doos te hebben gedaan uit angst dat de kandidaat gekozen zou worden. Niemand had bezwaar gemaakt. Het bestuur zou liever zijn voorzitter zijn kwijtgeraakt dan de portier, wiens familie al sinds honderd jaar die post bekleedde.

De piccolo hield een van de twee grote deuren bovenaan de trap voor Bond open. Het was niet vol in de lange kamer en Bond zag dat M. in een alkoof naast het linkerraam patience zat te spelen. Hij stuurde de piccolo weg en liep over het zachte tapijt. Hij rook de geur van dure sigaren en hij hoorde de zachte stemmen van de mannen aan de drie bridgetafels en het scherpe geratel van stenen over een onzichtbaar triktrakbord.

„Hallo,” zei M., toen Bond bij hem was. Hij wuigde naar de stoel tegenover hem. „Even dit afmaken. Het is me in geen maanden gelukt. Iets drinken?”

„Nee, dank u,” antwoordde Bond. Hij ging zitten, stak een sigaret op en keek geamuseerd hoe M. opging in zijn spel.

„Admiraal Sir M… M… - het een of ander bij het ministerie van defensie.” M. zag er net zo uit als elk ander lid van elke willekeurige club in St. James’ Street met zijn donkergrijs kostuum, stijve witte boord, vrij los gestrikte donkerblauwe das met witte stippen, het dunne zwarte koord van de randloze bril die hij alleen scheen te gebruiken om menu’s te lezen, het levendige gezicht en de heldere scherpe ogen van een zeeman. Het was moeilijk te geloven dat deze man een uur geleden nog met duizend levende schaakstukken tegen de vijanden van Engeland gespeeld had, dat hij diezelfde avond nog belast kon worden met een pas gepleegde moord, met een succesvolle inbraak of met de afschuwelijke details van een walgelijke chantagezaak.

En wat zou een toevallige toeschouwer over hemzelf kunnen denken? „Commander James Bond, ook het een of ander bij het ministerie van defensie”, een nogal sombere jongen van midden dertig, die tegenover de Admiraal zat? Een koud en gevaarlijk, maar intelligent gezicht. Zou hij

Templar op Malakka geweest kunnen zijn. Of in Nairobi, of tegen de Mau-mau hebben gewerkt… Hij leek niet het soort dat gewoonlijk bij Blades kwam.

Bond wist dat hij er niet erg Engels uitzag, dat hij niet onopvallend was, vooral in Engeland. Hij haalde zijn schouders op. Alleen in het buitenland was dat belangrijk. Hij zou nooit iets in Engeland te doen krijgen, dat was buiten het rechtsgebied van de dienst. En in ieder geval had hij vanavond geen dekking nodig. Dit was ontspaning.

M. gromde en gooide zijn kaarten neer. Automatisch verzamelde Bond ze en schudde ze, met een snelle neerwaartse beweging de twee helften bijeenvoegend zonder dat de kaarten van de tafel kwamen. Hij maakte er een net pakje van en duwde het weg.

M. wenkte een passerende kellner. „Piketkaarten alsjeblieft, Tanner,” verzocht hij.

De kellner ging weg en bracht een ogenblik later de twee dunne pakjes. Hij scheurde het papier eraf en legde ze, met twee puntentellers erbij, op de tafel.

„Breng mij maar een whisky-soda,” zei M. „Weet je zeker dat jij niets wilt?”

Bond keek op zijn horloge. Het was half zeven. „Kan ik een droge Martini krijgen?” vroeg hij. „Klaargemaakt met wodka en een groot stuk citroenschil.”

„Rot-gut,” zei M. kort toen de kellner wegliep. „Nu zal ik je met piket een paar pond afhandig maken en dan gaan we naar het bridgen lajken. Onze vriend is er nog niet.”

Een half uur lang speelden ze het spel waarbij de goede speler bijna altijd kan winnen, zelfs al heeft hij de kaarten niet mee. Toen het spel afgelopen was, lachte Bond en telde drie bankbiljetten van een pond neer.

„Ik zal eens wat moeite gaan doen om werkelijk piket te Ieren,” zei hij. „Ik heb nog nooit van u gewonnen.”

„Het komt alleen op geheugen en kennis van de mogelijkheden aan,” antwoordde M. tevreden en dronk zijn whisky-soda op. „Laten we eens bij het bridgen gaan kijken. Onze vriend speelt aan de tafel van Basildon. Hij is een minuut of tien geleden binnengekomen. Als je iets ontdekt, geef me dan een seintje, dan gaan we naar beneden om erover te praten.”

Hij stond op en Bond volgde zijn voorbeeld.

 

Aan bet andere eind van de kamer was bet voller geworden. Er werd nu aan een stuk of zes tafels gespeeld. Aan de ronde pokertafel onder de middelste kaarsenkroon telden drie spelers fiches uit in vijf stapeltjes, terwijl ze wachtten tot er nog twee spelers binnen zouden komen. De niervor-mige baccarattafel was nog afgedekt en zou dat waarschijnlijk blijven tot hij na het diner voor chemin-de-fer gebruikt zou worden.

Bond liep achter M. de alkoof uit. Hij genooc van het schouwspel in de lange kamer, de groene oasen, het getinkel van de glazen als de kellners tussen de tafels doorliepen, het gegons van gesprekken af en toe onderbroken door een uitbarsting van vrolijk gelach, de nevel van blauwe rook, die opsteeg tussen de rode lampekappen boven de tafels. Zijn bloed stroomde sneller en zijn neusgaten verwijdden zich iets terwijl de twee mannen door de lange kamer liepen en zich bij het gezelschap voegden.

M. zwierf, met Bond achter zich aan, doelloos van tafel naar tafel, groeten wisselend met de spelers, tot ze aan de laatste tafel kwamen onder de mooie Beau Brummel van Lawrence, die boven de brede Adam haard hing.

„Doublé verdomme,” zei de luide vrolijke stem van de speler die met zijn rug naar Bond toe zat. Bond nam nadenkend het hoofd met het gladde roodachtige haar op, meer kon hij niet van de man zien. Toen keek hij naar links, naar het vrij bestudeerde gezicht van Lord Basildon. De voorzitter van Blades leunde achteruit in zijn stoel en bekeek kritisch de kaarten die hij van zich af hield alsof het een vreemd voorwerp was.

„Ik heb zulke goede kaarten dat ik wel gedwongen ben tot een redouble, beste Drax,” zei hij. Hij keek zijn partner aan. „Bereken dit maar aan mij als het misgaat, Tommy.”

„Rot,1* antwoordde zijn partner. „Meyer, sleep jij Drax er maar door.”

„Te bang,” zei de bloeiende man van middelbare leeftijd die met Drax speelde. „Pas.” Hij pakte zijn sigaar van de koperen asbak en stak hem in zijn mond.

„Pas,” zei Basildon’s partner.

„En hier niets,” kwam Drax’ stem.

„Vijf klaveren redoubled,” zei Basildon. „Jij komt uit, Meyer.”

Bond keek over Drax’ schouder. Drax had schoppenaas en hartenaas. Hij maakte ze allebei en kwam met nog een harten uit, die Basildon met zijn koning nam.

„Nou,” zei Basildon. „Ik heb vier troeven tegen, waarbij de vrouw. Ik neem aan dat Drax haar heeft.” Hij sneed tegen Drax. Meyer maakte de slag met zijn vrouw.

„Wel verdomme,” vloekte Basildon. „Wat doet Meyer met die vrouw? Nou, in ieder geval is de rest voor mij.” Hij waaierde zijn kaarten uit op de tafel en keek zijn partner aan. „Kun je daarbij, Tommy? Drax doublet en Meyer heeft de vrouw.” Er klonk niet meer dan normale verbazing in zijn stem.

Drax grinnikte. „Je dacht toch niet dat mijn partner geen enkel plaatje had?” vroeg hij vrolijk aan Basildon. „Dat zijn dan precies vierhonderd punten. U geeft.” Hij schudde de kaarten voor Basildon en het spel ging verder.

Dus Drax had bij het vorige spel gegeven, dat kon belangrijk zijn. Bond stak een sigaret op en bekeek nadenkend Drax’ achterhoofd.

M.’s stem onderbrak Bond’s gedachten. „Basil, herinner je je mijn vriend, Commander Bond. Vonden dat we wel eens een beetje konden komen kaarten, vanavond.”

Basildon glimlachte tegen Bond. „’Avond,” zei hij en wuifde met zijn hand van links naar rechts langs de tafel. „Meyer, Dangerfield, Drax.” De drie mannen keken even op en Bond knikte in het algemeen. „Jullie kennen de Admiraal allemaal,” voegde Basildon eraan toe en begon te geven.

Drax draaide zich half om in zijn stoel. „Hallo, Admiraal,” riep hij. „Blij dat u aan boord bent, Admiraal. Iets drinken?”

„Nee, dank u,” antwoordde M. met een dun glimlachje. „Ik heb er net een gehad.”

Drax keek Bond aan, die even een roodachtige snor en een koud blauw oog zag. „En u?” vroeg Drax omdat hij niet anders kon.

„Nee, dank u,” antwoordde Bond.

Drax keerde zich weer naar de tafel en nam zijn kaarten op. Bond keek toe terwijl de grote stompe handen ze sorteerden.

Toen liep hij naar de andere kant van de tafel. Hij had

 

nog een tweede punt ontdekt om over na te denken.

Drax sorteerde zijn kaarten niet, zoals de meeste spelers, in series, maar alleen in roden en zwarten, wat ze erg moeilijk te lezen maakte en onmogelijk te ontcijferen voor zijn buren, als ze dat van plan mochten zijn.

Bond wist dat bijzonder voorzichtige spelers op die manier hun kaarten vasthouden.

Bond ging bij de schoorsteen staan en stak een sigaret op aan een klein gasvlammetje in een zilveren houder dat naast hem uit de muur stak - een herinnering aan de tijd dat er nog geen lucifers waren.

Van die plaats af kon hij Meyer’s kaarten zien en als hij een stap naar rechts deed, die van Basildon. Hij had een onbelemmerd gezicht op Sir Hugo Drax en nam hem zorgvuldig op, terwijl hij de indruk wekte of hij alieen maar in het spel geïnteresseerd was.

Drax leek meer dan levensgroot. Hij was ongeveer een meter tachtig lang, schatte Bond, en zijn schouders waren buitengewoon breed. Hij had een groot vierkant hoofd en het gladde roodachtige haar was in het midden gescheiden. Aan weerszijden van de scheiding viel het in een lok naar de slapen toe om zoveel mogelijk van de glimmende bijel-kaargetrokken huid, die de rechterkant van het gezicht bedekte, te verbergen. Er waren ook tekenen van plastische chirurgie aan het rechteroor, dat niet precies gelijk was aan het linker, en aan het rechteroog dat een chirurgische mislukking was. Het was aanmerkelijk groter dan het linker doordat de overgeplante huid waarmee de oogleden hersteld waren, was samengetrokken, het was akelig rood. Bond twijfelde eraan of het helemaal gesloten kon worden en hij vermoedde dat Drax er ‘s nachts iets overheen legde.

Om zoveel mogelijk van de afzichtelijke gespannen huid te verbergen, had Drax een woeste snor laten staan en zijn bakkebaarden laten groeien tot onder zijn oorlelletjes. Ook op de jukbeenderen zaten plukjes haar.

De zwarte snor diende ook nog om een vooruitstekende bovenkaak en naar voren staande boventanden te verbergen. Bond dacht dat dit diastema, of uit elkaar staan van wat zijn tandarts de „centralen” noemde, te wijten was aan duimzuigen als kind. De spleet was alleen zichtbaar als Drax zijn korte, balkende lach uitte, wat hij dikwijls deed.

Het gezicht met de woestenij van bruinrood haar, de krachtige lijn van neus en kaak, de blozende huid, was opzichtig. Hij deed Bond denken aan de pikeur van een circus. De scherpe koude blik van het linkeroog versterkte deze gelijkenis nog.

Als Bond niets van Drax afgeweten had, zou hij hem een lompe ordinaire schreeuwer hebben gevonden. Nu kwam het bij hem op dat dit wel eens Drax’ opvatting van een Regency mannetje kon zijn - de onschuldige vermomming van een man met een beschadigd gezicht die ook nog een snob was.

Op zoek naar verdere aanwijzingen ontdekte Bond dat-Drax hevig transpireerde. Ondanks het af en toe rommelen van de donder was het een koele avond en toch bette Drax onafgebroken zijn gezicht en nek met een grote zakdoek. Hij rookte doorlopend, maakte de sigaretten na een twaalftal trekken uit en stak bijna onmiddellijk een nieuwe op uit een doos van vijftig, die hij in de zak van zijn jas had. Zijn grote handen, waarvan de ruggen dicht begroeid waren met roodachtig haar, waren voortdurend in beweging, scharrelend met de kaarten, bezig met de aansteker die naast een platte zilveren sigarettenkoker voor hem op tafel lag, een lok haar uit zijn gezicht strijkend, met de zakdoek zijn gezicht afvegend. Af en toe stak hij een vinger in zijn mond, beet gulzig op de nagel. Zelfs van een afstand kon Bond zien dat de nagels tot op het leven afgebeten waren.

Hij had sterke handen maar de duimen hadden iets lomps en het duurde even voordat Bond ontdekt had dat ze onnatuurlijk lang waren, bijna tot het bovenste lid van de wijsvinger.

Bond beëindigde zijn onderzoek bij Drax’ kleren. Die waren duur en smaakvol - een donkerblauw lichtgewicht kostuum met een smal streepje, een zwaar witzijden overhemd met een stijf boord, een dubbel front en omgeslagen manchetten, een onopvallende wit en grijs geblokte das, bescheiden, maar dure manchetknopen en een plat gouden horloge met een zwartleren bandje.

Bond stak nog een sigaret op en volgde het spel. Zijn onderbewustzijn moest de details van Drax’ optreden en voorkomen, die hem zo veelbetekenend hadden geleken, verwerken. Ze zouden misschien kunnen helpen het raadsel van Drax’ valsspelen op te lossen.

 

Een half uur later had ieder van de vier mannen een keer gegeven.

„Ik geef,” kondigde Drax aan. „Als het goed gaat, kunnen we aardig wat punten halen. Nou Max, probeer eens of je een paar azen kunt krijgen. Ik heb er genoeg van om al het werk te moeten doen.” Hij deelde de kaarten langzaam in vier stapeltjes, terwijl hij ëen vuurwerk van grapjes over het gezelschap uitstortte. „Lange robber,” zei hij tegen M. die tussen Drax en Basildon zijn pijp zat te roken. „Sorry, dat ik u er zolang buiten gehouden heb. Zullen we na het diner wat spelen. Max en ik tegen u en Commander Dinges. Hoe heet hij ook weer? Speelt hij goed?”

„Bond,” antwoordde M., „Commander James Bond. Ja, graag. Vind je het goed, James?”

Bond’s ogen waren strak op het gebogen hoofd en de bewegende handen van de gever gevestigd. Dat was het! Ik heb je, vuilak. Een blinker. Een doodgewone ordinaire blinker die het bij beroepsspelers nog geen vijf minuten zou uithouden. M. zag de zekerheid in Bond’s ogen, toen zij de zijne over de tafel heen ontmoetten.

„Goed,” antwoordde Bond opgewekt. „Het kon niet beter.”

Hij maakte een onmerkbare hoofdbeweging. „Laat me het boek met de weddenschappen eens zien voor het diner? U zegt altijd dat ik het leuk zal vinden.”

M. knikte. „Ja, kom maar. Het ligt in de kamer van de secretaris. Dan kan Basildon straks wel naar beneden komen, ons wat te drinken geven en het resultaat vertellen van deze strijd op leven en dood.” Hij stond op.

„Bestel maar wat je wilt,” zei Basildon met een scherpe blik op M. „Ik kom direct als we ze verslagen hebben beneden.”

„Om een uur of negen dan,” zei Drax. „Laat hem die weddenschap zien over het meisje in de ballon.” Hij pakte zijn kaarten op, wierp er snel een blik op en zei: „Dat ziet er goed uit. Drie sans.” Hij keek Basildon triomfantelijk aan. „Steek dat maar in je zak.”

Bond liep achter M. de kamer uit en hoorde Basildon’s antwoord niet.

Zwijgend liepen ze de trap af naar de kamer van de secretaris. M. stak het licht aan en ging in de draaistoel achter

het overladen bureau zitten. Hij draaide de stoel zodat hij Bond, die bij de schoorsteen ging staan en een sigaret te voorschijn haalde, kon aankijken.

„Geluk gehad?” vroeg M.

„Ja,” antwoordde Bond. „Hij speelt inderdaad vals.”

„Juist,” zei M. onbewogen. „Hoe doet hij het?”

„Alleen als hij geeft,” vertelde Bond. „Kent u die zilveren sigarettenkoker die voor hem ligt? Hij neemt er nooit een sigaret uit, omdat hij niet wil dat er vingerafdrukken op het oppervlak komen. Het is glanzend gepoetst glad zilver. Als hij geeft wordt de doos bijna verborgen door zijn grote handen. Hij deelt vier stapeltjes vlak voor zich en elke kaart wordt weerspiegeld in de bovenkant van de doos. Die is net een spiegel, hoewel hij er volkomen onschuldig uitziet. En natuurlijk heeft Drax een goed geheugen. Weet u nog wat ik u over „blinkers” verteld heb? Nou, dit is er ook een. Geen wonder dat hij soms zo wonderlijk speelt. Die doublé daarnet was gemakkelijk, omdat hij wist dat zijn partner de vrouw had en met zijn twee azen wist hij zeker dat hij zou winnen. Verder speelt hij middelmatig. Maar het is een geweldig voordeel als je bij elke vierde ronde de kaarten kent. Geen wonder dat hij altijd wint.”

„Maar je ziet niet dat hij het doet,” protesteerde M.

„Iedereen kijkt naar beneden als hij geeft,” zei Bond. „En hij leidt de aandacht af met een hoop grapjes, veel meer dan als iemand anders geeft. Ik denk dat hij een heel goed periferaal gezicht heeft - wat bij ons zo hoog aangeslagen wordt als we medisch gekeurd worden voor de dienst. Een heel grote gezichtshoek.”

De deur ging open en Basildon kwam woedend de kamer binnen. „Dat vervloekte laatste bod van Drax,” voer hij uit. „Tommy en ik hadden vier harten kunnen maken als we de kans gekregen hadden om te bieden. Zij hadden samen het hartenaas, zes slagen van klaveren, aas en koning van ruiten en een kale schoppenboer. Maakten negen slagen. Hoe hij er toe kwam om drie sans te bieden, snap ik niet.” Hij kalmeerde een beetje. „Nou Miles,” vroeg hij, „heeft je vriend iets ontdekt?”

M. gaf Bond een wenk en die herhaalde wat hij M. verteld had.

Lord Basildon’s gezicht werd steeds kwader terwijl Bond

 

sprak. „Verdomme,” barstte hij uit toen Bond zweeg. „Waarom voor de duivel doet hij dat? Zo’n vervloekte miljonair. Hij zwemt in zijn geld. Mooi schandaal staat ons te wachten. Ik moet het wel aan het bestuur vertellen. We hebben geen geval van valsspelen gehad sinds de oorlog van ‘14-‘18.” Hij liep de kamer op en neer. Toen hij aan de betekenis van Drax dacht, was hij de club vergeten. „En zijn raket moet binnenkort klaar zijn. Hij komt hier maar een paar keer in de week om zich wat te ontspannen. Die man is een nationale held. Dit is verschrikkelijk.”

Basildon’s woede bekoelde toen hij aan zijn verantwoordelijkheid dacht. Hij wendde zich hulpzoekend tot M. „Miles, wat moet ik doen? Hij heeft hier duizenden ponden gewonnen en die hebben anderen verloren. Neem nou vanavond. Mijn verlies doet er niet toe. Maar Dangerfield? Ik weet toevallig dat het hem de laatste tijd op de effectenbeurs niet al te goed gegaan is. Ik kan er niet onderuit om het het bestuur te vertellen, ik kan het niet verdoezelen, wie Drax ook is. En je weet wat dat inhoudt. Het bestuur bestaat uit tien leden, dus het moet wel uitlekken. En dan krijg je het schandaal. Zonder Drax zou de Moonraker niet bestaan en volgens de kranten hangt de toekomst van het hele land van dat ding af. Dit is een vervloekt ernstige zaak.” Hij keek M. en Bond hoopvol aan. „Weet jij geen andere mogelijkheid?”

Bond drukte zijn sigaret uit. „Hij zou gedwongen kunnen worden om ermee op te houden,” zei hij rustig. „Tenminste,” voegde hij er met een lachje aan toe, „als u er niets op tegen hebt om hem met zijn eigen munt te betalen.”

„Doe maar wat u goeddunkt,” antwoordde Basildon nadrukkelijk. „Waar denkt u aan?” Hoop was opgevlamd in zijn ogen bij Bond’s woorden.

„Nou,” zei Bond, „ik kan hem laten zien dat ik hem door heb en hem tegelijkertijd uitkleden. Natuurlijk zal Meyer daar ook onder lijden. Zou een hoop geld kunnen verliezen als partner van Drax. Is dat erg?”

„Net goed,” vond Basildon, in zijn opluchting bereid om iedere kans op een oplossing aan te grijpen. „Hij heeft met Drax meegedaan en daardoor genoeg geld verdiend. Denkt u niet…”

„Nee,” antwoordde Bond. „Ik ben er zeker van dat hij niet weet wat er aan de hand is. Hoewel sommige van

Drax’ biedingen hem wel een schok moeten geven. Nou,” vroeg hij aan Basildon. „bent u het ermee eens?”

M. keek Basildon nadenkend aan. Er was geen twijfel aan zijn mening mogelijk.

„In orde,” zei hij tegen Bond. „Wat moet, dat moet. Ik vind het niet prettig maar ik begrijp Basildon’s standpunt. Als je het aandurft en,” hij glimlachte, „als je maar niet verlangt dat ik kaarten verberg of zo. Daar heb ik geen aanleg voor.”

„Nee,” antwoordde Bond. Hij stak zijn handen in zijn zakken en raakte de twee zijden zakdoeken even aan. „En ik denk dat het wel zal lukken. Ik heb alleen maar twee pak-jer gebruikte kaarten nodig, van elke kleur een. En dan wil ik graag tien minuten alleen hier zijn.”

HOOFDSTUK 5