Diner bij Blodes
Om acht uur gingen M. en Bond door de grote deuren tegenover de trap naar de kaartkamer, de prachtige wit en gouden Regency eetzaal van Blades binnen.
M. deed alsof hij Basildon, die aan het hoofd van de grote tafel in het midden waaraan nog twee plaatsen vrij waren, niet hoorde roepen, maar liep vastberaden de kamer door naar het laatste van de zes tafeltjes. Hij beduidde Bond dat hij in een comfortabele armstoel moest gaan zitten, van waar hij de kamer in kon kijken, en nam zelf links van hem plaats, met zijn rug naar het gezelschap.
De chef-kellner kwam direct. Hij legde een grote menukaart naast Bond’s bord en gaf er ook een aan M. In mooi gouden handschrift stond er „Blades”, met daaronder een warboel van drukletters.
„Bespaar je de moeite om dat door te lezen,” zei M. „behalve als je zelf geen idee hebt. Een van de eerste regels, en een van de beste, was dat de leden iedere schotel mochten uitkiezen, goedkoop of duur, als ze maar betaalden. Dat geldt nu nog, het enige verschil is dat je niet meer hoeft te betalen. Bestel maar waar je trek in hebt.” Hij keek de kellner aan. „Is er nog van die Beluga kaviaar, Porterfield?”
„Ja, meneer, er is de vorige week een nieuwe zending binnengekomen.”
„Nou,” zei M. „Voor mij dan kaviaar. Gepeperde nier met wat van die uitstekende bacon, doperwtjes en nieuwe aardappelen en aardbeien met kirsch. En jij, James?”
„Ik ben gek op goed gerookte zalm,” antwoordde Bond. Toen wees hij op de kaart. „Lamskoteletten, dezelfde groente als u, omdat het mei is. Asperges met Sauce Hollandaise en een stukje ananas toe.” Hij leunde achteruit en duwde het menu weg.
„De hemel zij dank voor iemand die keus weet te maken,” zei M. En tegen de kellner: „Heb je het gehoord, Porterfield?”
„Ja meneer.” De kellner glimlachte. „Wilt u misschien een mergpijp na de aardbeien, meneer? Er zijn er vandaag zes binnengekomen en ik heb er een voor u achtergehouden.”
„Natuurlijk, je weet dat ik ze niet weerstaan kan. Slecht voor me, maar er is niets aan te doen. Maar het gebeurt niet zo vaak en God weet wat ik vanavond moet vieren. Vraag Grimley om even hier te komen, wil je?”
„Hij komt er al aan, meneer,” antwoordde de kellner terwijl hij opzij ging voor de wijnkellner.
„Ha Grimley, wodka alsjeblieft.” Tegen Bond zei hij: „Dat is niet het spul dat jij in je cocktail had, maar echte vooroorlogse Wolfschmidt uit Riga. Wil je dat bij je gerookte zalm?”
„Heel graag,” antwoordde Bond.
„En wat dan?” vroeg M. „Champagne? Ikzelf neem een halve fles claret. Die Mouton Rotschild ‘34 alsjeblieft, Grimley. Maar je hoeft je van mij niets aan te trekken, James. Ik ben een Oude man en champagne is niets voor mij. We hebben wel een paar goede soorten, niet Grimley? Niet van dat goed waar jij het altijd over hebt, vrees ik, James. Is dat geen Taittinger? Dat zie je niet zo vaak in Engeland.”
Bond glimlachte omdat M. zich dat herinnerde. „Ja,” antwoordde hij. „Maar dat is maar een idee van me. Eigenlijk wil ik vanavond wel graag champagne drinken. Misschien kan ik het maar het best aan Grimley overlaten.”
De wijnkellner lachte gevleid. „Als ik het zeggen mag, meneer, de Dom Perignon ‘46. Frankrijk verkoopt het alleen voor dollars, dus kun je het in Londen niet zo vaak krijgen. Het was een geschenk van de Regency Club in New York. Ik heb er op het ogenblik wat van op het ijs staan. De voorzitter drinkt hej graag en ik moet het altijd gereed hebben, voor als hij het hebben wil.”
Bond glimlachte goedkeurend.
„Goed, Grimley,” zei hij. „De Dom Perignon. Wil je hem direct brengen?”
Een serveerster kwam rekjes met toast en schaaltjes boter op tafel zetten. Toen ze zich over de tafel boog, raakte ze met haar rok Bond’s arm en hij keek in twee vrijpostig schitterende ogen onder een zachte pony. Haar blik hield de zijne een fractie van een seconde vast en toen wipte ze weg. Bond’s ogen volgden de witte strik in haar taille en de gesteven boord en manchetten toen ze door de lange kamer liep. Zijn ogen vernauwden zich. Hij herinnerde zich een zaak in het vooroorlogse Parijs, waar de meisjes met dezelfde opwindende strengheid gekleed waren, tot ze zich omkeerden en hun rug toonden.
Hij glimlachte bij zichzelf. De wet van Marthe Richards had dat wel veranderd.
M. hield op met hun buren achter zich te bestuderen. „Waarom deed je zo duister over die champagne?”
„Nou meneer,” legde Bond uit, „ik moet vanavond een beetje dronken worden. Als het zover is zal ik stomdronken moeten lijken en dat is niet gemakkelijk te spelen tenzij je het met de nodige overtuiging doet. Ik hoop dat u zich niet bezorgd gaat maken als ik later op de avond aangeschoten lijk.”
M. haalde zijn schouders op. „Je hebt een hoofd als een rots, James,” zei hij. „Drink maar zoveel als je wilt, als dat helpt. Ha, daar is de wodka.”
Toen M. ingeschonken had uit de beslagen karaf, nam Bond een beetje zwarte peper en strooide het op de wodka. De peper zakte langzaam naar de bodem, een paar korreltjes bleven op het oppervlak achter en Bond depte ze met zijn vinger op. Toen dronk hij het glas in een teug leeg, waarbij de kruimeltjes peper op de bodem achterbleven, en zette het weer neer.
M. glimlachte ironisch.
„Dat heb ik van de Russen geleerd toen u me aan de Ambassade in Moskou verbonden had,” verontschuldigde Bond zich. „Er ligt vaak foezelolie bovenop dit spul, tenminste toen het zo slecht gedistilleerd werd. Dat is vergiftig. In Rusland doet iedereen een beetje peper in zijn glas. Het neemt de olie mee naar de bodem. Ik ben het lekker gaan vinden en nu is het een gewoonte. Maar ik had de Wolfschmidt van de club niet moeten beledigen,” voegde hij er grijnzend aan toe.
M. gromde. „Als je maar geen peper in Basildon’s geliefde champagne gooit,” zei hij droog.
Van de andere kant van de kamer klonk een hard balkend gelach. M. keek even over zijn schouder en wijdde zich toen weer aan zijn kaviaar.
„Wat vind je van die Drax?” vroeg hij.
Bond nam nog een plak zalm van dé zilveren schaal. Het had die delicate kleverige structuur die alleen door de Schotse kwekers bereikt wordt - heel anders dan de droge Scandinavische produkten. Hij rolde een wafeldunne bruine boterham tot een rolletje en keek er nadenkend naar.
„Hij heeft geen prettige manieren. In het begin was ik er verbaasd over dat jullie hem hier dulden.” Hij keek M. aan, die zijn schouders ophaalde. „Maar dat is mijn zaak niet, en het zou wel erg saai zijn als er niet hier en daar een excentriekeling rondliep. En hij is een nationale held, miljonair en een behoorlijke kaartspeler. Zelfs als hij zichzelf aan de winst helpt,” voegde hij eraan toe. „Maar hij is wel zoals ik me hem voorgesteld had, volbloedig, meedogenloos en scherpzinnig, met aardig wat lef. Het verwondert me niet dat hij bereikt heeft wat hij nu is. Ik snap alleen niet dat hij met dat valsspelen al dat risico neemt. Het is werkelijk ongelooflijk. Wat probeert hij ermee te bewijzen? Dat hij iedereen en alles kan verslaan? Hij gaat zo op in zijn spel -alsof het geen spel is maar een krachtmeting. Je hoeft alleen maar naar zijn nagels te kijken, afgebeten tot op het leven. En hij transpireert zo erg. Ergens is hij vreselijk gespannen. Het komt tot uiting in die vreselijke grapjes van hem, die zijn grof en zonder enige vrolijkheid. Het leek of hij Basildon wilde verpletteren als een vlieg. Ik hoop dat ik mijn goede humeur zal kunnen bewaren. Hij gedraagt zich
behoorlijk irriterend, zelfs zijn partner behandelt hij als een stuk vuil. Ik heb er geen enkel bezwaar tegen om hem vanavond flink te pakken te nemen.” Hij glimlachte tegen M. „Als het lukt, natuurlijk.”
„Ik weet wat je bedoelt,” antwoordde M. „Maar misschien val je hem een beetje hard. Tenslotte is het een flinke stap van de dokken van Liverpool, of waar hij ook vandaan kwam, tot wat hij nu is. En hij is een van de mensen die met lange tenen geboren zijn, dat heeft niets met snobisme te maken. Ik denk dat zijn vrienden in Liverpool hem net zo schreeuwerig vonden als wij bij Blades. En dat valsspelen komt waarschijnlijk doordat hij ergens een vreemde kronkel heeft. Hij heeft behoorlijk wat sporten overgeslagen op de ladder omhoog. Iemand heeft eens gezegd dat je om erg rijk te worden de hulp moet hebben van bijzondere omstandigheden en voortdurend geluk. Het zijn beslist niet alleen de kwaliteiten waardoor iemand rijk wordt, dat is tenminste mijn ervaring. Om de eerste tien-of honderdduizend bij elkaar te krijgen moet het je behoorlijk meezitten, en ik geloof dat het in zaken, met al die regels en beperkingen na de oorlog, vaak een kwestie was van een paar duizend pond in de juiste hand te stoppen. Ambtenaren die niets anders kunnen dan optellen, delen en… zwijgen, dat waren de bruikbaren.”
M. zweeg even terwijl de volgende gang opgediend werd. De champagne in een zilveren ijsemmer en de kleine Waterford karaf met M.’s halve fles claret werden ook gebracht.
De wijnkellner wachtte tot ze een gunstig oordeel over de wijnen hadden uitgesproken en ging toen weg. Meteen achter hem kwam er een bediende naar hun tafel. „Commander Bond?” vroeg hij.
Bond nam de envelop aan en maakte hem open. Hij haalde er een papieren pakje uit en opende het onder de tafel. Het bevatte een wit poeder. Hij strooide de helft van het poeder in zijn glas champagne.
„Wat is dat?” vroeg M. wat ongeduldig.
Bond verontschuldigde zich niet. Niet M. zou die avond het werk moeten doen. Bond wist wat hij deed. Als hij iets moest opknappen nam hij alle voorzorgen om zo weinig mogelijk aan het toeval over te laten. Als er dan iets misging, nam hij daar geen verantwoording voor.
„Benzedrine,” zei hij. „Voor het diner heb ik mijn secretaresse opgebeld en gevraagd of zij wat uit de apotheek op het hoofdkwartier wilde halen. Ik heb het nodig als ik vanavond mijn hersens bij elkaar wil houden. Het zal me misschien een beetje te zelfverzekerd maken, maar dat kan wel goed zijn.” Hij roerde de champagne om met een stukje toast, zodat het poeder tussen de belletjes ronddwarre’de. Toen dronk hij het mengsel in een teug op. „Het heeft geen smaak,” zei hij. „En de champagne is uitstekend.”
M. glimlachte toegeeflijk. „Dat wordt je dood,” waarschuwde hij. „En laten we nu maar verder eten. Hoe waren de koteletten?”
„Geweldig,” antwoordde Bond. „Ik kon ze met mijn vork snijden. De goede Engelse keuken is de beste ter wereld, vooral in deze tijd van het jaar. Tussen haakjes, tegen welke inzetten spelen we vanavond? Het kan mij niet veel schelen, maar ik zou graag weten wat het Drax gaat kosten.”
„Drax speelt graag tegen wat hij „een om een” noemt,” antwoorde M., terwijl hij van de aardbeien nam die net op tafel gezet waren. „Lijkt niet erg hoog, als je niet weet wat het inhoudt. Het is tien pond per honderd punten en honderd pond op de robber.”
„O,” zei Bond eerbiedig. „Ik snap het.”
„Maar hij speelt evengoed twee om twee en zelfs drie om drie. Gaat met dezelfde cijfers omhoog. De gemiddelde robber bij Blades is ongeveer tien punten, dat wordt dus tweehonderd pond, als je een om een speelt. Maar er worden ook grotere robbers gemaakt. We hebben geen regels dus wordt er veel gegokt en gebluft, soms lijkt het meer op poker. Er zijn allerlei soorten spelers, sommigen horen bij de besten van Engeland, maar anderen spelen vreselijk wild. Het schijnt ze niet te kunnen schelen hoeveel ze verliezen. Generaal Bailey, recht achter ons,” M. knikte om de man aan te wijzen, „kan de roden niet van de zwarten onderscheiden. Heeft aan het eind van de week bijna altijd een paar honderd verloren. Kan hem niet schelen. Hij heeft een slecht hart, hopen geld verdiend in de jute en geen erfgenamen. Maar Duff Sutherland, die kerel naast de voorzitter, is een volslagen moordernaar. Verdient tienduizend per jaar in de club. Aardigé vent en hij speelt netjes. Vroeger speelde hij schaak voor Engeland.”
M. werd onderbroken doordat zijn mergpijp gebracht werd.’ Hij stond rechtop op een vlekkeloos kanten servet op het zilveren bord, met een sierlijke zilveren mergboor ernaast.
Na de asperges had Bond weinig trek meer in de ananas. Hij schonk het laatste restje ijskoude champagne in zijn glas. Hij voelde zich heerlijk. Door de benzedrine en de champagne was het uitstekende eten nog beter tot zijn recht gekomen. Voor het eerst onttrok hij zijn gedachten aan de maaltijd en het gesprek met M. en bekeek de kamer
Het was een mooi schouwspel. Er waren misschien vijftig mannen in de kamer, de meesten in dinner jackets, allen in harmonie met zichzelf en hun omgeving, opgewekt door het weergaloze eten en drinken, geanimeerd door een gemeenschappelijke interesse - het vooruitzicht van hoog spel, het groot slem, het aas, de sleutelworp bij het triktrakspel. Er konden valsspelers bij zijn, mannen die hun vrouwen sloegen, mannen met perverse neigingen, gulzigaards, lafaards, leugenaars; maar de elegante kamer verleende aan allen een zekere aristocratie.
Aan het eind van de kamer, boven het koude buffet met kreeften, pasteien, stukken koud vlees en heerlijkheden in aspic, keek Romney’s onvoltooide levensgrote portret van Mrs. Fitzherbert uitdagend naar Fragonard’s Jeu de Car-tes, het grote schilderij dat de tegenoverliggende muur boven de grote Adam haard half vulde. Langs de andere wanden hing in het midden van ieder verguld paneel een van de zeldzame gravures van de Hell-Fire Club, waarin iedere figuur een gebaar met een eschatologische of magische betekenis maakte. Boven langs de wanden was een fries met een reliëf van urnen en guirlandes, dat onderbroken werd door de pilaren van de vensters en de dubbele deuren, bewerkt met een patroon van Tudor rozen en linten.
De middelste kaarsenkroon, een cascade van kristallen koorden die eindigden in een mand van geregen kwarts, schitterde warm boven de witte damasteft tafellakens en het George IV zilver. Op de tafels straalde het gouden licht van drie kaarsen in gevorkte kandelaars, elk overdekt met een donkerrode zijden kap, zodat de gezichten van de eters een levendige warmte kregen, waardoor een koude blik of een wrede mond verdoezeld werd.
Terwijl Bond de warme elegance van het toneel opnam, begonnen de groepjes op te breken. De mannen liepen naar de deur, terwijl ze elkaar uitdagingen toeriepen, weddenschappen afsloten en elkaar aanspoorden om op te schieten en aan het werk te gaan. Sir Hugo Drax kwam naar hun tafel met Meyer op zijn hielen, zijn harige gezicht glom van vrolijke afwachting.
„Nou heren,” riep hij joviaal. „Zijn de lammeren klaar om geslacht en de ganzen om geplukt te worden?” Hij grijnsde en trok met een veelzeggend gebaar zijn vinger langs zijn keel. „Wij gaan vooruit om de bijl en de mand klaar te zetten. Hebben jullie je testament gemaakt?”
„We komen zo,” zei M. hoekig. „Ga maar vast de kaarten klaarleggen.”
Drax lachte. „Wij zullen geen kunstmatige hulp nodig hebben,” verklaarde hij. „Blijf niet te lang weg.” Hij keerde zich om en liep naar de deur. Meyer schonk hun een onzeker lachje en volgde hem.
M. gromde. „Laten we maar koffie en cognac drinken in de kaartkamer,” stelde hij Bond voor. „Je mag hier niet roken. Nou, heb jij al verdere plannen?”
„Ik moet hem vetmesten voor de slacht, dus maakt u alstublieft geen zorgen als ik hoog speel,” antwoordde Bond. „Tot het zover is, moeten we heel gewoon spelen, maar als hij geeft, moeten we uitkijken. Hij kan de kaarten wel niet veranderen, en er is geen reden waarom wij geen goede kaarten zouden krijgen, maar het staat vast dat hij merkwaardige dingen gaat doen. Vindt u het erg als ik links van hem ga zitten?”
„Nee,” antwoordde M. „Nog iets anders?”
Bond dacht even na. „Nog een ding, meneer,” zei hij toen. „Als het zover is, haal ik een witte zakdoek uit mijn jaszak. Dat betekent dat u geen enkel plaatje krijgt. Wilt u het bieden dan aan mij overlaten?”
HOOFDSTUK 6