13

De terreur

De dag van de militaire staatsgreep brak aan met een, voor die aarzelend inzettende lente, ongewoon stralende zon. Jaime had bijna de hele nacht gewerkt en om zeven uur ’s ochtends had hij pas twee uur slaap achter de rug. Het gerinkel van de telefoon wekte hem en een secretaresse met een licht opgewonden stem, verjoeg zijn slaperigheid. Ze belde uit het regeringspaleis om hem mee te delen dat hij zo snel mogelijk naar het kantoor van kameraad president moest komen, nee, kameraad president was niet ziek, nee, ze wist niet wat er aan de hand was, ze had opdracht gekregen alle lijfartsen van de president te bellen. Jaime kleedde zich als een slaapwandelaar aan en stapte in zijn auto. Blij, dat hij vanwege zijn beroep recht had op een wekelijks rantsoen benzine, omdat hij anders op de fiets naar het centrum had moeten gaan. Om acht uur kwam hij bij het regeringsgebouw aan en was verbaasd dat het plein leeg was en dat er voor het portaal een detachement soldaten stond, in gevechtsuitrusting, met helmen op en oorlogswapens bij zich. Jaime parkeerde zijn auto op het verlaten plein, zonder aandacht te schenken aan de soldaten, die hem gebaarden niet te stoppen. Hij stapte uit en direct omsingelden ze hem, hun wapens op hem gericht.

‘Wat is er aan de hand, kameraden? Zijn we in oorlog met de Chinezen?’ glimlachte Jaime.

‘Doorrijden, u kunt hier niet stoppen, het verkeer is geblokkeerd!’ beval een officier.

‘Het spijt me, maar ze hebben me geroepen bij de president,’ verklaarde Jaime en toonde zijn identiteitskaart. ‘Ik ben arts.’

Ze begeleidden hem tot de zware houten deur van het Paleis, waar een groep militaire politie de wacht hield. Ze lieten hem naar binnen gaan. Daar heerste een opwinding als bij een schipbreuk, de ambtenaren renden als duizelige ratten de trappen op en af. De lijfwacht van de president was bezig meubels voor de ramen te schuiven en pistolen uit te delen aan de dichtstbijstaande mensen. De president liep op Jaime toe. Hij had een strijdhelm op, die vreemd stond bij zijn nette sportcombinatie en zijn Italiaanse schoenen. Toen begreep Jaime dat er iets ernstigs aan de hand was.

‘De marine is in opstand gekomen, dokter,’ legde hij kort uit. ‘Het is zover, we moeten vechten.’

Jaime pakte de telefoon en belde Alba op om te zeggen dat ze binnen moest blijven en om haar te vragen, Amanda te waarschuwen. Hij zou nooit meer met haar praten, want de gebeurtenissen liepen op een duizelingwekkende manier uit de hand. In de loop van het daaropvolgende uur kwamen er een paar ministers en politieke vertegenwoordigers, die telefonisch begonnen te onderhandelen met de opstandelingen. Aan de ene kant probeerden ze te peilen welke omvang de opstand had aangenomen, en aan de andere kant zochten ze naar een vreedzame oplossing. Maar om half tien ’s ochtends stond het nationale leger onder bevel van de opstandige militairen. In de kazernes was de zuivering van loyale militairen reeds begonnen. De generaal van de militaire politie gaf de paleiswacht het bevel naar buiten te komen, want de politie had zich ook achter de staatsgreep geschaard.

‘U kunt gaan, kameraden, maar laat uw wapens hier,’ zei de president.

De agenten stonden er verward en beschaamd bij, maar het bevel van de generaal was doorslaggevend. Niemand durfde het staatshoofd aan te kijken, ze legden hun wapens af op de patio en liepen achter elkaar met gebogen hoofd weg. Bij de deur draaide één er zich om.

‘Ik blijf bij u, kameraad president,’ zei hij.

Naarmate de ochtend vorderde werd het duidelijk, dat de situatie met praten niet meer te redden was en bijna iedereen trok zich terug. De president dwong zijn dochters het paleis te verlaten. Ze moesten met geweld worden verwijderd en op straat hoorde men ze nog om hem roepen. Er bleven ongeveer dertig personen in de gebarricadeerde salons op de tweede verdieping achter, onder wie ook Jaime. Hij dacht dat hij in een nachtmerrie was terechtgekomen. Hij ging op een roodfluwelen leunstoel zitten, een pistool in de hand, waar hij verdwaasd naar keek. Hij kon er niet mee omgaan. Voor hem leek het of de tijd heel langzaam verstreek, op zijn horloge waren er pas drie uur van deze boze droom verstreken. Hij hoorde de stem van de president op de radio, die tegen het volk sprak. Het was zijn afscheid.

‘Ik richt me tot hen die achtervolgd zullen worden, om te zeggen dat ik me niet terugtrek. Ik zal de trouw van het volk met mijn leven betalen. Ik zal altijd bij jullie zijn. Ik heb vertrouwen in het land en de toekomst. Anderen zullen dit overleven. Spoedig zal de vrije mens weer over de grote wegen kunnen lopen, om een betere maatschappij op te bouwen. Leve het volk! Leve de arbeiders! Dit zijn mijn laatste woorden. Ik ben er zeker van dat mijn offer niet tevergeefs zal zijn.’

De hemel begon te betrekken. In de verte waren wat schoten te horen. De president sprak op dat moment per telefoon met de chef van de opstandelingen, die hem een militair vliegtuig aanbood waarmee hij met zijn hele gezin het land kon verlaten. Maar hij was niet bereid als banneling naar een of ander ver land te gaan om daar de rest van zijn leven te vegeteren samen met andere afgezette regeringsleiders, die met de noorderzon uit hun land waren vertrokken.

‘U vergist zich in mij, kameraden. Het volk heeft me op deze plaats neergezet en alleen dood krijgt u me weg,’ antwoordde hij rustig.

Toen hoorden ze het dreunen van de vliegtuigen en het bombardement begon. Jaime wierp zich op de grond net als de anderen. Hij kon niet geloven wat hij meemaakte, want tot de vorige dag had hij nog geloofd, dat zoiets niet kon gebeuren in zijn land en dat zelfs de militairen de wet zouden respecteren. Alleen de president bleef staan, hij liep naar het raam met een bazooka en vuurde op de tanks op straat. Jaime kroop naar hem toe en pakte hem bij zijn kuiten om hem op de grond te dwingen, maar de ander trok zich vloekend los en bleef staan. Een kwartier later stond het hele gebouw in lichterlaaie, en kon men binnen niet ademhalen door de bomexplosies en de rook. Jaime liep op handen en voeten tussen de kapotte meubels en brokstukken die als een moordende, dodelijke regen uit het plafond neervielen door. Hij stond klaar om de gewonden bij te staan maar hij kon alleen troosten en de ogen van de doden sluiten. Toen het schieten plotseling even ophield, riep de president de overlevenden samen en zei dat ze moesten gaan. Hij wilde geen martelaren noch nutteloze offers, ze hadden allemaal een gezin en bovendien moesten ze later een belangrijke taak volbrengen. ‘Ik zal om een wapenstilstand vragen, opdat u weg kunt,’ voegde hij eraan toe. Maar niemand ging. Sommigen beefden maar niemand scheen zijn waardigheid te hebben verloren. Het bombardement was kort, maar het paleis was één ruïne. Om twee uur ’s middags had het vuur de oude salons, die sinds de koloniale tijd dienst hadden gedaan, in de as gelegd en slechts een handjevol mannen was bij de president achtergebleven. De militairen drongen het gebouw binnen en bezetten wat er nog over was van de begane grond. Boven het lawaai uit hoorden ze de hysterische stem van een officier die hen bevel gaf zich over te geven en in ganzenmars met hun handen omhoog naar beneden te komen. De president gaf iedereen een hand. ‘Ik ga als laatste,’ zei hij. Ze zagen hem niet levend terug.

Jaime ging met de anderen naar beneden. Op iedere trede van de brede stenen trap stonden soldaten geposteerd. Het leek alsof ze gek waren geworden. Vol van haat, die binnen een paar uur in hen was opgelaaid, schopten ze de mensen die naar beneden kwamen en sloegen met hun geweerkolven op hen in. Jaime kreeg een stomp in zijn onderbuik, waardoor hij dubbel sloeg. Toen hij weer omhoog kwam, had hij tranen in zijn ogen en was zijn broek warm van de stront. Ze sloegen op hen in tot ze op straat stonden. Daar werd ze bevolen op hun buik op de grond te gaan liggen, ze schopten en scholden hen uit totdat ze geen scheldwoorden in het Spaans meer hadden. Toen gaven ze een tank een teken. De gevangenen hoorden hem dichterbij komen, het asfalt dreunde onder het gewicht van de onbedwingbare kolos.

‘Opzij, we zullen met de tank over die klootzakken heen rijden,’ schreeuwde een kolonel.

Jaime gluurde vanaf de grond en meende hem te herkennen, hij herinnerde hem aan de jongen, met wie hij had gespeeld op De Drie Maria’s toen hij een kind was. De tank ronkte tien centimeter van hun hoofd vandaan voorbij, onder het luide gelach van de soldaten en de huilende sirenes van de brandweer. In de verte hoorde men het dreunen van de gevechtsvliegtuigen. Later werden de gevangenen naar gelang de aard van de beschuldiging, in groepen ingedeeld. Jaime brachten ze naar het ministerie van Defensie, dat tot kazerne was omgebouwd. Ze dwongen hem gebukt te lopen alsof hij in een loopgraaf zat. Ze voerden hem door een grote zaal vol naakte mannen, die in rijen van tien aan elkaar waren gebonden, hun handen op hun rug gebonden en zo geslagen, dat sommigen niet eens konden blijven staan en het bloed in dunne straaltjes over de marmeren vloer liep. Ze voerden Jaime naar het ketelhok, waar andere mensen tegen de muur stonden, bewaakt door een bleke soldaat met zijn geweer in de aanslag. Hij stond daar lang, doodstil, zich op de been houdend als een slaapwandelaar, zonder te begrijpen wat er aan de hand was, en gefolterd door het geschreeuw dat door de muur heen te horen was. Hij merkte dat de soldaat hem opnam. Kort daarna liet hij zijn wapen zakken en kwam op hem toe.

‘Gaat u zitten en rust u wat uit, dokter, maar staat u direct op als ik het zeg,’ fluisterde hij en gaf hem een brandende sigaret. ‘U heeft mijn moeder geopereerd en haar leven gered.’

Jaime die anders niet rookte, genoot van die sigaret waarvan hij de rook langzaam inhaleerde. Zijn horloge was kapot maar uit zijn honger en zijn dorst kon hij opmaken dat het nacht moest zijn. Hij was zo moe en voelde zich zo ellendig in zijn bevuilde broek, dat hij zich niet eens afvroeg, wat er met hem zou gebeuren. Hij was ingedommeld toen de soldaat op hem afkwam.

‘Opstaan, dokter!’ fluisterde hij. ‘Ze komen u halen, het beste hè!’

Direct daarop kwamen twee mannen binnen, ze deden hem handboeien aan en namen hem mee naar een officier die de gevangenen moest verhoren. Jaime had hem een paar maal in gezelschap van de president gezien.

‘We weten dat u hier niets mee te maken hebt, dokter,’ zei hij. ‘We willen alleen dat u voor de televisie verklaart dat de president dronken was en zelfmoord heeft gepleegd. Daarna kunt u naar huis gaan.’

‘Legt u die verklaring maar zelf af. Op mij hoeven jullie niet te rekenen, ellendelingen,’ antwoordde Jaime.

Ze pakten hem bij zijn armen. De eerste klap trof hem in zijn maag. Daarna legden ze hem op een tafel en sloegen hem in elkaar en hij voelde dat ze hem uitkleedden. Veel later haalden ze hem bewusteloos uit het ministerie van Defensie. Het was inmiddels gaan regenen en door het frisse water en de buitenlucht kwam hij bij. Hij werd wakker toen ze hem in een legerbus tilden en hem op de achterbank legden. Door het raam zag hij de nacht en toen het voertuig wegreed, kon hij de lege straten zien en de gebouwen met vlaggen. Hij begreep dat de vijand had gewonnen en dacht waarschijnlijk aan Miguel. De bus stopte op de patio van een regimentsgebouw en werd uitgeladen. Er waren nog meer gevangenen in dezelfde ellendige toestand als hij. Ze bonden hun handen en voeten met prikkeldraad en gooiden hen languit in de paardestallen. Daar brachten Jaime en de anderen twee dagen door zonder water en voedsel, vervuilend in hun eigen uitwerpselen, bloed en ontzetting. Daarna werden ze allemaal op een vrachtwagen vervoerd tot vlak bij het vliegveld. Op een verlaten plek werden ze gefusilleerd, op de grond, omdat ze niet meer konden staan en daarna werden ze met dynamiet opgeblazen. De klap van de explosie en de stank van de lijken bleef nog lang hangen.

In het grote huis op de hoek maakte senator Trueba een fles Franse champagne open om de val van de regering te vieren, waartegen hij zo hevig had gevochten. Hij vermoedde niet dat ze op hetzelfde ogenblik Jaimes testikels verbrandden met een geïmporteerde sigaret. De oude man hing de vlag uit bij de ingang en dat hij niet op straat ging dansen, kwam alleen doordat hij mank was en vanwege het uitgaansverbod, want zin had hij wel, zoals hij zijn dochter en kleindochter vrolijk verkondigde. Ondertussen probeerde Alba aan de telefoon bericht te krijgen over diegenen over wie ze zich zorgen maakte: Miguel, Pedro Tercero, oom Jaime, Amanda, Sebastián Gómez en vele anderen.

‘Nu zullen ze boeten!’ riep senator Trueba, zijn glas heffend.

Alba graaide het glas uit zijn hand en gooide het tegen de muur, waar het aan gruzelementen sloeg. Blanca die het nooit tegen haar vader had durven opnemen, glimlachte onverholen.

‘We gaan de dood van de president en van de anderen niet vieren, grootvader,’ zei Alba.

In de nette, deftige huizen in de Barrio Alto werden de flessen ontkurkt die al drie jaar lang klaar stonden en werd getoost op de nieuwe orde. Over de arbeiderswijken vlogen de hele nacht helikopters, zoemend als vliegen uit een andere wereld.

Heel laat, toen het al bijna licht werd, ging de telefoon en Alba, die niet naar bed was gegaan, nam op. Opgelucht hoorde ze de stem van Miguel.

‘Het is zover, mijn schat. Zoek me niet en wacht niet op me. Ik hou van je,’ zei hij.

‘Miguel! Ik wil met je mee!’ snikte Alba.

‘Praat met niemand over mij, Alba. Bezoek geen vrienden. Verscheur alle agenda’s, papieren en alles wat jou in verband kan brengen met mij. Ik zal altijd van je houden, onthou dat goed, mijn schat,’ zei Miguel en hing op.

Het uitgaansverbod duurde twee dagen. Voor Alba was het een eeuwigheid. De radio zond onafgebroken marsmuziek uit en de televisie vertoonde alleen landschappen en tekenfilms. Verscheidene malen per dag verschenen de vier generaals van de junta op het beeldscherm. Ze zaten tussen het staatsblazoen en de vlag in, om hun verordeningen af te kondigen; ze waren de nieuwe helden van het vaderland. Hoewel de soldaten bevel hadden op iedereen te schieten die zijn neus buiten de deur stak, ging senator Trueba naar de buren aan de overkant om het te vieren. Het feestgejubel liet de patrouilles koud omdat dit een buurt was waar geen verzet te verwachten was. Blanca verkondigde dat ze de ergste hoofdpijn van haar leven had en sloot zich op in haar kamer. ’s Nachts hoorde Alba haar in de keuken rondstommelen en ze nam aan dat ze meer honger had dan hoofdpijn. Zijzelf liep twee dagen volledig wanhopig door het huis. Ze controleerde de boeken in de tunnel van Jaime en in haar bureautje om te vernietigen wat ze voor compromitterend hield. Het leek heiligschennis en ze was ervan overtuigd dat haar oom, als hij thuiskwam, kwaad zou worden en zijn vertrouwen in haar zou verliezen. Ze vernietigde ook de adresboekjes met de telefoonnummers van vrienden, haar mooiste liefdesbrieven en zelfs de foto’s van Miguel. Het vrouwelijk personeel, onverschillig en verveeld, dooddde de tijd tijdens het uitgaansverbod met het maken van empanadas, behalve de kokkin die onophoudelijk huilde en vol verlangen wachtte tot ze naar haar man toe kon, met wie ze telefonisch geen contact had kunnen krijgen.

Toen het uitgaansverbod enkele uren werd opgeheven om de bevolking de gelegenheid te geven levensmiddelen te kopen, stelde Blanca verwonderd vast dat de winkels vol artikelen lagen die drie jaar lang schaars waren geweest en die nu als bij toverslag weer in de etalages waren verschenen. Ze zag bergen schoongemaakte kippen en ze kon kopen wat ze wilde, alleen kostte alles driemaal zoveel, want de prijzen waren vrijgegeven. Ze merkte dat veel mensen de kippen nieuwsgierig bekeken, alsof ze ze nog nooit hadden gezien. Weinig mensen kochten ze echter omdat ze ze niet konden betalen. Drie dagen later stonken alle winkels in de stad naar verrot vlees.

De soldaten patrouilleerden nerveus door de straten, toegejuicht door mensen die de val van de regering hadden gewenst. Sommigen, aangemoedigd door het geweld van de laatste dagen, arresteerden mannen met lang haar en een baard, duidelijke tekenen van een rebelse geest, en hielden op straat vrouwen in lange broek aan en knipten de pijpen eraf; vanuit een nieuw verantwoordelijkheidsgevoel, werd hen orde, moraal en fatsoen opgedrongen. De nieuwe autoriteiten zeiden dat ze niets met die acties te maken hadden. Waarschijnlijk ging het hier om communisten die verkleed waren als soldaten om de strijdkrachten in diskrediet te brengen, en haat te zaaien onder de burgers. Natuurlijk was het niet verboden met een baard of broek rond te lopen, maar ze zagen toch liever geschoren mannen met kort haar en vrouwen in een rok.

Er werd gezegd dat de president dood was, maar niemand geloofde de officiële versie dat hij zelfmoord had gepleegd.

Ik wachtte tot de situatie weer wat zou zijn genormaliseerd. Drie dagen na de militaire machtsovername, reed ik met een dienstauto naar het ministerie van Defensie, want ik was verbaasd dat ze me niet waren komen halen om zitting te nemen in de nieuwe regering. Iedereen wist dat ik de grootste antimarxist was, de eerste die zich tegen de communistische dictatuur afzette en in het openbaar durfde beweren dat alleen de militairen konden verhinderen dat het land in de klauwen van links zou vallen. Bovendien was ik het geweest die alle contacten met de militaire leiding had gelegd, die de verbinding met de gringos tot stand had gebracht en degene die zijn naam en geld had gegeven voor wapenaankoop. Al met al had ik meer op het spel gezet dan wie dan ook. Op mijn leeftijd interesseerde politieke macht me niets meer. Maar ik was een van de weinigen, die de regering kon adviseren, omdat ik vele jaren hoge posities had bekleed en beter dan wie ook wist wat goed was voor het land. Wat konden een paar geïmproviseerde kolonels zonder trouwe, eerlijke en capabele raadgevers uithalen? Alleen maar stommiteiten. Ze zouden zich laten misleiden door een stelletje profiteurs, die gebruik maakten van de omstandigheden om rijk te worden, zoals dat dan ook nu gebeurt. Op dat moment wist niemand nog dat de dingen zo zouden lopen, als ze liepen. We dachten dat het militaire ingrijpen nodig was om terug te keren naar een gezonde democratie, daarom leek het me zo belangrijk met de autoriteiten samen te werken.

Toen ik bij het ministerie van Defensie kwam was ik verbaasd dat het gebouw eruit zag als een stal. Ordonnansen boenden de vloeren met strobezems, een paar muren waren met kogelgaten doorzeefd en overal liepen militairen, in elkaar gedoken alsof ze midden op een slagveld stonden of bang waren dat de vijand zich vanaf het dak naar beneden zou storten. Ik moest bijna drie uur wachten voor een officier mij ontving. In het begin dacht ik dat ze me in de chaos niet hadden herkend en dat ze me daarom met zo weinig respect behandelden, maar toen werd me duidelijk hoe de zaken ervoor stonden. De officier ontving me met zijn laarzen op zijn bureau, kauwend op een vettig broodje, slecht geschoren en met open uniformjasje. Hij liet me geen tijd naar mijn zoon Jaime te informeren of om hem te feliciteren met de moedige actie van de soldaten die het land hadden gered, maar hij vroeg me eerst de autosleutels terug met als argument dat het Congres gesloten was en dat het daarom ook afgelopen was met de privileges van de Congresleden. Ik schrok. Het was dus waar dat ze helemaal niet van plan waren het Congres weer te openen, zoals we allemaal hadden gehoopt. Hij vroeg me, nee, hij beval me de volgende morgen om elf uur aanwezig te zijn in de kathedraal om een Te Deum bij te wonen waarmee het vaderland God wilde danken voor de overwinning op het communisme.

‘Is het waar dat de president zelfmoord heeft gepleegd?’ vroeg ik.

‘Hij is weg,’ antwoordde hij.

‘Weg? Waarheen?’

‘Hij is opgegaan in bloed!’ lachte de ander.

Verward liep ik naar buiten, op de arm van mijn chauffeur steunend. We wisten niet hoe we naar huis moesten, want taxi’s en bussen reden er niet en ik ben te oud om te lopen. Gelukkig kwam er een jeep met militaire politie langs die mij herkende. Het is makkelijk om me te herkennen zegt mijn kleindochter Alba, omdat ik er in mijn rouwkleding, met mijn zilveren stok, uitzie als een woedende, oude raaf.

‘Stapt u in, senator,’ zei de luitenant.

Ze hielpen ons in het voertuig te klimmen. De politieagenten zagen er moe uit, het was te zien dat ze de hele nacht niet hadden geslapen. Ze bevestigden dat ze al drie dagen lang door de stad patrouilleerden en zich op de been hielden met zwarte koffie en pillen.

‘Bent u in de armenwijken en arbeidersbuurten op tegenstand gestuit?’ vroeg ik.

‘Nauwelijks. De mensen zijn rustig,’ zei de luitenant. ‘Ik hoop dat de situatie spoedig normaal wordt, senator. Wij doen het niet graag, het is smerig werk.’

‘Zegt u dat niet luitenant. Als u er niet was geweest, hadden de communisten een staatsgreep gepleegd en u en ik en vijftigduizend anderen zouden nu dood zijn geweest. U weet toch dat ze van plan waren een dictatuur in te voeren, nietwaar?’

‘Dat hebben ze ons gezegd. Maar in de wijk waar ik woon zijn veel mensen opgepakt. Mijn buren bekijken me achterdochtig. Hier gebeurt dat ook met de jongens. Maar bevel is bevel. Het vaderland gaat voor alles, nietwaar?’

‘Dat is waar. Ik betreur wat er gebeurt, luitenant. Maar het kon niet anders. De regering was door en door rot. Wat zou er van ons dierbare vaderland zijn geworden als u de wapens niet had gegrepen?’

Diep in mijn hart was ik echter niet zo overtuigd. Ik had een voorgevoel dat de dingen zich niet zo ontwikkelden zoals wij hadden gepland en dat de zaak uit de hand begon te lopen. Op dit moment echter stelde ik mijzelf gerust met de gedachte dat drie dagen wel weinig is om een land weer op orde te krijgen en dat de lompe officier bij het ministerie van Defensie een onbeduidende minderheid vormde binnen de strijdkrachten. De meerderheid was zoals deze nauwgezette luitenant die me naar huis had gebracht. Ik nam aan dat de orde binnen de kortste keren zou zijn hersteld en als de spanning van de eerste dagen was afgenomen, zou ik me met een hoger geplaatste militair in verbinding stellen. Ik betreurde het dat ik me niet tot generaal Hurtado had gewend. Ik had het niet gedaan uit respect, maar, dat moet ik toegeven, ook uit trots, want eigenlijk had hij contact met mij moeten zoeken en ik niet met hem.

Dat mijn zoon Jaime dood was kwam ik pas twee weken later te weten, toen de euforie van de triomf voorbij was en iedereen doden en vermisten liep te tellen. Op een zondag kwam er een geheimzinnig doende soldaat langs, die Blanca in de keuken vertelde wat hij op het ministerie van Defensie had gezien en wat hij wist over de opgeblazen lijken.

‘Dokter Del Valle heeft het leven van mijn moeder gered,’ zei de soldaat naar de grond kijkend, met zijn helm in zijn hand. ‘Daarom ben ik gekomen om u te vertellen hoe ze hem hebben gedood.’

Blanca riep me, zodat ik met eigen oren kon horen wat de soldaat zei, maar ik weigerde het te geloven. Ik zei dat de man zich had vergist, dat hij iemand anders in het ketelhok had gezien, maar niet Jaime want die had op de dag van de machtsovername niets te zoeken gehad in het presidentiële paleis. Ik was er zeker van dat mijn zoon, als hij had vermoed dat ze hem zochten, zeker over een of andere grens naar het buitenland zou zijn gevlucht of asiel zou hebben gevraagd bij een of andere ambassade. Aan de andere kant echter, stond zijn naam op geen enkele officiële lijst van gezochten, waaruit ik concludeerde dat Jaime niets te vrezen had.

Er moest enige tijd overheen gaan, eigenlijk enkele maanden, voor het tot me door zou dringen, dat de soldaat de waarheid had gesproken. In de vertwijfeling van mijn eenzaamheid wachtte ik op mijn zoon, zittend in mijn stoel in de bibliotheek, mijn ogen strak op de drempel gericht, hem in gedachten roepend, zoals ik ook Clara riep. Ik riep hem zo lang totdat ik hem eindelijk zag, maar hij verscheen voor me vol geronnen bloed, in lompen gehuld, serpentines prikkeldraad achter zich aanslepend over het gewreven parket. Zo wist ik dat hij was gestorven zoals de soldaat had verteld. Vanaf toen begon ik pas over tirannie te spreken. Mijn kleindochter Alba daarentegen zag de dictator al veel eerder dan ik opdoemen. Ze zag hem zich aftekenen tussen de generaals en de andere oorlogvoerders. Ze herkende hem direct want ze had de intuïtie van Clara geërfd. Het was een ongecultiveerde man, van weinig woorden, net als een boer met een gewoon uiterlijk. Hij leek bescheiden en slechts weinigen konden vermoeden dat ze hem eens met de keizersmantel zouden zien, de armen hoog opgeheven, zijn eerbiedwaardige snor trillend van ijdelheid, om de met wagonladingen tegelijk aangevoerde jubelende menigte tot zwijgen te brengen, toen hij het monument onthulde van De Vier Zwaarden. Er bovenop stond een toorts met de eeuwige vlam om de toekomst van het vaderland te verlichten. Maar door een vergissing van de buitenlandse technici brandde er geen vlam maar steeg er alleen een dikke rookkolom op, die bleef hangen als een eeuwigdurend onweer uit een andere wereld.

Langzamerhand bedacht ik dat ik me had vergist in de methode en dat het misschien toch niet de beste manier was geweest om het marxisme omver te werpen. Ik voelde me steeds eenzamer, omdat niemand me meer nodig had. Mijn kinderen had ik niet meer en Clara, met haar zorgzaamheid en verstrooidheid leek wel een spook. Zelfs Alba verwijderde zich elke dag meer. Ik zag haar nauwelijks meer thuis. Met haar afschuwelijke lange rokken van gekreukte katoen en haar ongelooflijke groene haar, zoals dat van Rosa, stormde ze langs als een wervelwind. Ze werd in beslag genomen door mysterieuze bezigheden, waar ze zich aan weidde met Clara als medeplichtige. Ik ben er zeker van dat die twee achter mijn rug geheime plannen smeedden. Mijn kleindochter liep verdoofd rond, net als Clara tijdens de tyfusepidemie, toen ze de pijn van anderen als last op zich nam.

Alba kreeg weinig tijd om te treuren over de dood van haar oom Jaime, want de nood onder de behoeftigen nam haar ogenblikkelijk in beslag, zodoende moest ze haar smart opkroppen om haar later te verwerken. Ze zag Miguel pas twee maanden na de militaire staatsgreep; ze had gedacht dat hij ook dood was. Ze zocht hem echter niet omdat ze op dit punt nauwkeurige instructies van hem had gekregen, bovendien kwam ze te weten dat hij op de lijst stond van mensen die zich bij de autoriteiten moesten melden. Dat gaf haar hoop. ‘Zolang ze hem zoeken, leeft hij,’ concludeerde ze. Ze werd gekweld door de gedachte dat ze hem levend te pakken konden krijgen en ze riep haar grootmoeder op om te vragen dat te verhinderen. ‘Ik zie hem duizend keer liever dood, grootmoeder,’ smeekte ze. Ze wist wat zich in het land afspeelde, daarom liep ze dag en nacht met druk op haar maag rond, haar handen trilden en als ze over het lot van een gevangene hoorde, kwam haar hele lichaam onder de blazen te zitten als bij een pestlijder. Maar ze kon er met niemand over praten, zelfs niet met haar grootvader, want de mensen wisten liever nergens van.

Na die vreselijke dinsdag veranderde de wereld bruusk voor Alba. Ze moest haar gevoelens uitschakelen om verder te kunnen leven. Ze moest aan het idee wennen dat ze degenen, die ze het meest had liefgehad, zoals haar oom Jaime, Miguel en vele anderen niet terug zou zien. Ze gaf haar grootvader de schuld van alles wat er was gebeurd, maar later, toen ze hem ineengeschrompeld in zijn stoel zag zitten, eindeloos mompelend over Clara en zijn zoon, keerde al haar liefde voor de oude man terug; ze liep naar hem toe om hem te omhelzen, om zijn grijze haar te strelen, en om hem te troosten. Alba voelde dat de dingen als van glas waren, breekbaar als een zucht en dat de geweren en bommen die onvergetelijke dinsdag een groot deel van het bekende hadden vernietigd en dat de rest bloedbespat in scherven lag. Na verloop van dagen, weken en maanden begon dat wat gespaard leek gebleven voor vernietiging, toch ook tekenen van verval te vertonen. Ze merkte dat vrienden en familie haar meden, dat sommigen de straat overstaken om haar niet te hoeven groeten, of de andere kant uitkeken als ze dichterbij kwam. Er gingen praatjes, dacht ze, dat ze de achtervolgden hielp.

Dat deed ze ook. Vanaf de eerste dag was het noodzakelijkste, asiel te verlenen aan degenen die in levensgevaar verkeerden. In het begin leek het Alba bijna een aantrekkelijke bezigheid, waardoor ze aan andere dingen kon denken en niet alleen maar aan Miguel, maar spoedig werd het duidelijk dat het geen spelletje was. Door middel van aanplakbiljetten werden de burgers erop gewezen dat ze de plicht hadden marxisten aan te geven en vluchtelingen uit te leveren, anders zouden ze zelf als landverraders worden beschouwd en veroordeeld. Wonderlijk genoeg haalde Alba de auto van Jaime terug, die gespaard was gebleven bij het bombardement en een week lang op dezelfde plek stond geparkeerd waar hij hem had achtergelaten, tot Alba erachter kwam en hem ging ophalen. Ze schilderde twee grote, gele zonnebloemen op de portieren, zodat hij goed afstak bij de andere auto’s en op die manier haar nieuwe taak vereenvoudigde. Ze moest uit haar hoofd leren waar alle ambassades lagen, wat de diensten waren van de militairen die wacht hadden, hoe hoog de muren waren en hoe breed de deuren. De boodschap dat er een asielzoeker was kwam altijd onverwachts, meestal via een onbekende die haar op straat aansprak en die, zo nam ze aan, door Miguel was gestuurd. Op klaarlichte dag ging ze naar de afgesproken plek en als ze iemand zag gebaren, omdat deze de bloemen op haar auto herkende, stopte ze even, zodat hij snel kon instappen. Onderweg werd er niet gesproken omdat ze geen namen wilde weten. Soms moest ze de hele dag met zo iemand doorbrengen en soms moest ze hem een of twee nachten verstoppen, voor ze het geschikte moment vond, hem naar een asiel verlenende ambassade te rijden, waar hij achter de rug van de wacht over een muur kon springen. Deze methode bleek namelijk efficiënter dan te onderhandelen met angstige ambassadeurs van buitenlandse democratieën. Ze hoorde nooit meer iets van de asielzoekers, maar hun beverig ‘dank je wel’ zou ze nooit meer vergeten en als dan alles voorbij was, haalde ze opgelucht adem want hij had het dit keer gehaald. Soms moest ze hetzelfde doen met vrouwen, die hun kinderen niet wilden achterlaten, ook al beloofde Alba het kind later via de hoofdingang af te leveren, want zelfs de bangste ambassadeur zou dat niet weigeren. De moeders wilden ze echter niet achterlaten, zodat de kinderen ten slotte over de muur moesten worden gegooid of van het hek afgehaald. Spoedig waren alle ambassades afgezet met prikkeldraad en mitrailleurs en het werd zelfs onmogelijk ze stormenderhand in te nemen, maar toen was zij alweer met andere belangrijke dingen bezig.

Het was Amanda die haar met de priesters in contact bracht. De twee vriendinnen ontmoetten elkaar, om fluisterend over Miguel te praten, die geen van beiden meer had gezien, en om Jaime vol weemoed te gedenken, zonder tranen omdat er nog geen officieel bewijs was voor zijn dood en omdat de wens van beiden hem terug te zien sterker was dan het verhaal van de soldaat. Amanda was weer dwangmatig gaan roken, haar handen trilden en haar blik dwaalde af. Soms had ze heel grote pupillen en bewoog ze zich wat ongecontroleerd, maar ze bleef in het ziekenhuis werken. Ze vertelde Alba dat ze in het ziekenhuis vaak mensen verzorgde, die waren flauwgevallen van de honger.

‘De gezinnen van gevangenen, vermisten en doden hebben niets te eten. Werklozen ook niet. Nauwelijks een bord maïspap, om de twee dagen. De kinderen vallen op school in slaap, ze zijn ondervoed.’

Ze voegde eraan toe dat het glas melk en de biscuitjes die alle schoolkinderen dagelijks kregen, waren afgeschaft en dat de moeders de honger van de kinderen stilden met slappe thee.

‘De enigen die iets doen om te helpen zijn de pastoors,’ verklaarde Amanda. ‘De mensen willen de waarheid niet weten. De kerk heeft gaarkeukens georganiseerd om zes maal in de week, dagelijks één bord warm eten aan kinderen onder de zeven jaar te geven. Dat is natuurlijk niet genoeg. Voor ieder kind dat dagelijks één bord linzen of aardappels krijgt staan er vijf buiten toe te kijken, omdat er niet genoeg is voor iedereen.’

Alba begreep dat ze weer waren teruggekeerd tot vroeger tijden, toen haar grootmoeder Clara de Barrio de la Misericordia inging om de ontbrekende rechtvaardigheid te vervangen door naastenliefde. Alleen werd nu naastenliefde niet als positief gezien. Dat bemerkte ze toen ze de huizen van vrienden langs ging voor een zak rijst of een blik melkpoeder. De eerste keer durfden ze het haar niet te weigeren maar later wel. In het begin hielp Blanca haar. Het kostte Alba geen moeite de sleutel van de voorraadkamer van haar moeder los te krijgen met het argument dat ze toch niet gewone bloem en bonen hoefden te hamsteren als ze krab uit de Baltische Zee en Zwitserse chocolade konden eten. Zo zag ze kans de gaarkeukens van de pastoors een tijdje, in ieder geval leek het haar heel lang, te bevoorraden. Op een dag nam ze haar moeder er mee naar toe. Bij het zien van de lange kale houten tafel, waaraan twee rijen kinderen met smekende ogen zaten te wachten op hun portie, begon ze te huilen en lag daarna twee dagen met migraine in bed. Ze zou hebben doorgejammerd als haar dochter haar niet had gedwongen zich aan te kleden, niet meer aan zichzelf te denken en hulp te bieden, ook al zou ze het huishoudgeld van grootvader moeten stelen. Senator Trueba wilde er niets over horen, net zoals anderen van zijn maatschappelijke klasse. Hij negeerde de honger even koppig als hij de gevangenen en de martelingen negeerde zodat Alba niet op hem kon rekenen en later, toen ze ook niet meer op haar moeder kon rekenen, moest ze overgaan op drastischer methoden. Haar grootvader kwam niet verder dan de Club. Hij kwam niet in het centrum en helemaal niet aan de rand van de stad of in arme buitenwijken. Het was niet moeilijk voor hem om te geloven dat de ellende waar zijn kleindochter het over had marxistenleugens waren.

‘Communistische pastoors!’ riep hij. ‘Dat is het enige waar het nog aan ontbrak!’

Maar toen er de hele dag door kinderen en vrouwen aan de deur kwamen bedelen, liet hij niet om ze niet te hoeven zien het hek en de jaloezieën sluiten, zoals de anderen deden, maar verhoogde hij Blanca’s huishoudgeld en zei dat ze altijd wat warm eten klaar moest hebben om te geven.

‘Dit is maar tijdelijk,’ verzekerde hij. ‘Zodra de militairen orde hebben geschapen in de chaos waarin het marxisme het land heeft achtergelaten, zal dit probleem zijn opgelost.’

In de krant schreven ze dat de bedelaars, die sinds vele jaren weer op straat verschenen, waren gestuurd door het internationale communisme om de militaire junta in diskrediet te brengen en de orde en vooruitgang te saboteren. Voor de arme buitenwijken werden halfsteens muurtjes opgetrokken om de misère voor de toeristen en voor degenen die het niet wilden zien, te verbergen. Op een nacht verschenen er als bij toverslag keurige tuinen en bloembedden langs de lanen, geplant door werklozen om het idee te wekken van een vredig voorjaar. De muurschilderingen met gestileerde duiven werd wit overgeschilderd en de politieke affiches voor altijd aan het oog onttrokken. Iedere poging politieke mededelingen aan de openbare weg op muren te schrijven werd gestraft met een geweersalvo ter plekke. De schone, nette, stille straten gingen open voor de handel. Spoedig daarna verdwenen de bedelende kinderen en Alba merkte ook op dat er geen zwerfhonden meer waren en geen vuilnis. De zwarte markt was tegelijk met het bombardement op het presidentiële paleis verdwenen want speculanten werden bedreigd met de krijgstucht en de kogel. In de winkels werden dingen verkocht waarvan ze niet eens de naam wisten of die alleen de rijken hadden kunnen kopen omdat het smokkelwaar was. De stad was nog nooit zo mooi geweest en de bourgeoisie nog nooit zo gelukkig: ze konden whisky per vat kopen en auto’s op afbetaling.

In de patriottische euforie van de eerste dagen, gaven de vrouwen, bij de kazernes voor de nationale wederopbouw, hun sieraden af en zelfs hun trouwring werd vervangen door een koperen met het embleem van het vaderland. Blanca moest de wollen sok met de juwelen, die Clara aan haar had vermaakt, verstoppen opdat senator Trueba ze niet aan de autoriteiten zou afgeven. Ze zagen een nieuwe arrogante, sociale klasse ontstaan. Voorname dames, met buitenlandse kleding, exotisch en schitterend als gloeiwormen, liepen trots als een pauw door de vermakelijkheidscentra, aan de arm van hun nieuwe, verwaande technocraten. Er dook een militaire kaste op, die snel de sleutelposities bezette. De mensen die het vroeger als een zonde hadden beschouwd een militair in hun familie te hebben, vochten nu om goede connecties om hun zoons op een militaire academie te krijgen en boden de soldaten hun dochters aan. Het land raakte vol uniformen, oorlogsmachines, vlaggen, hymnen en parades, omdat de militairen wisten dat het volk zijn eigen symbolen en riten nodig heeft. Senator Trueba, die deze dingen in principe haatte, begreep wat zijn vrienden op de Club hadden willen zeggen, toen ze verzekerden dat het marxisme niet de geringste kans had in Latijns-Amerika, omdat het geen aandacht schonk aan de magische kant van de dingen. ‘Brood, circus, en iets om te vereren, dat is wat ze nodig hebben,’ concludeerde de senator; in stilte betreurde hij dat er geen brood was.

Er werd een campagne op touw gezet om de goede naam van de ex-president uit de geschiedenis van het land te schrappen, in de hoop dat het volk hem niet langer zou bewenen. Ze stelden zijn huis, dat ze ‘het paleis van de dictator’ noemden, open voor publiek. Men mocht in zijn kasten kijken en zich verbazen over de kwaliteit van zijn leren jasjes, zijn laden doorsnuffelen, in zijn voorraadkamer rondscharrelen om de Cubaanse rum en de zak suiker te zien. Er kwamen zwaar getructe foto’s in omloop, waar hij op stond als Bacchus, met een krans van druiventrossen op zijn hoofd, stoeiend met dikke matrones en atleten van zijn eigen sekse, in een onophoudelijke orgie waar niemand van geloofde dat ze echt waren, zelfs senator Trueba niet. ‘Dit is te gek, ze zijn te ver gegaan,’ bromde hij toen hij het te weten kwam.

Met één pennestreek veranderden de militairen de wereldgeschiedenis, ze vaagden alle episodes, ideologieën en personen weg waar de regering het niet mee eens was. Ze veranderden de landkaarten, want er was geen enkele reden het Noorden boven te laten liggen, zo ver verwijderd van het verdienstelijke vaderland, als men het toch ook beneden kon leggen, waar het meer tot zijn recht kwam en ondertussen kleurden ze de lange kusten van de territoriale wateren blauw in tot de grenzen van Azië en Afrika toe. In de aardrijkskundeboeken eigenden ze zich verre landen toe door brutaalweg de grenzen te verschuiven, tot de buurlanden hun geduld verloren en bij de Verenigde Naties hun stem verhieven en dreigden tanks en straaljagers op hen los te laten. De censuur die in het begin alleen de media betrof breidde zich spoedig uit tot schoolboeken, liedteksten, filmscripts en privé-gesprekken. Er waren woorden die bij militair decreet verboden waren, zoals het woord ‘kameraad’ en andere die men voorzichtigheidshalve niet zei, ook al was er geen enkel decreet dat ze uit het woordenboek had geschrapt, zoals vrijheid, gerechtigheid en vakbond. Alba vroeg zich af, waar van de ene dag op de andere zoveel fascisten vandaan waren gekomen, want in de lange democratische geschiedenis van haar land, had men ze nooit opgemerkt. Behalve een paar fanatiekelingen die in de oorlog voor de lol zwarte hemden hadden aangetrokken en met gestrekte arm liepen, uitgelachen en uitgefloten door de voorbijgangers, zonder dat ze een belangrijke rol in het land speelden. Ook de houding van de strijdkrachten was niet duidelijk. De militairen waren grotendeels afkomstig uit de kleine burgerij en arbeidersklasse en historisch gezien hadden ze dichter bij links gestaan dan bij ultra-rechts. Ze begreep de binnenlandse oorlogstoestand niet en had ook niet door dat oorlog een kunstwerk van de militairen is, het toppunt van vermaak, de kroon op hun werk. Ze zijn er niet voor gemaakt om te schitteren in de vrede. De staatsgreep bood de gelegenheid om wat ze in de kazerne hadden geleerd, in praktijk te brengen: blindelings gehoorzamen, wapengebruik en andere kunsten die soldaten beheersen als ze hun gewetensbezwaren opzij zetten.

Alba gaf haar studie op omdat de Faculteit der Letteren, net als alle andere faculteiten die de weg baanden tot denken, werd gesloten. De muziek liet ze ook maar rusten omdat de cello haar te frivool leek onder deze omstandigheden. Er werden veel professoren ontslagen, gearresteerd of ze verdwenen aan de hand van een zwarte lijst, die de politieke politie bijhield. Sebastián Gómez was bij de eerste huiszoeking gedood, aangegeven door zijn eigen studenten. De universiteiten zaten vol spionnen.

De bourgeoisie en de rechtse ondernemers aan wie de militairen gunsten hadden verleend, waren wild enthousiast. In het begin waren ze een beetje geschrokken, omdat ze nog nooit onder een dictatuur hadden geleefd en ze niet wisten wat het was. Ze dachten dat het verlies van de democratie tijdelijk zou zijn en dat men wel een tijdje zonder invididuele en collectieve vrijheden kon leven. Zolang het regime maar vrijheid van onderneming respecteerde. Ook het verlies aan internationaal aanzien, waardoor ze tot hetzelfde niveau afgleden als andere regionale tirannieën, kon hen niet schelen, deze prijs leek hen gering voor het feit dat het marxisme was verdreven. Toen er buitenlands kapitaal binnenkwam dat in nationale banken werd geïnvesteerd, schreven ze dat natuurlijk toe aan het stabiele, nieuwe regime. Ze gingen helemaal voorbij aan het feit dat er voor elke peso die het land binnenkwam, er twee pesos aan rente uitgingen. Toen spoedig daarna bijna de hele nationale industrie werd gesloten en de kooplieden door de massale invoer van gebruiksartikelen failliet gingen, zeiden ze dat Braziliaanse fornuizen, stoffen uit Taiwan en Japanse motoren veel beter waren dan dat wat er ooit in het eigen land was gefabriceerd. Pas toen na drie jaar nationalisatie, de concessies op de mijnen aan de Amerikaanse ondernemingen werden teruggegeven, gingen er enkele stemmen op die zeiden dat dat hetzelfde was als het vaderland mooi ingepakt cadeau te geven. Toen ze echter de vroegere landeigenaren hun bezit terug begonnen te geven dat door de landhervorming was verdeeld, kalmeerden ze: de goede oude tijden waren weer teruggekeerd. Ze zagen in dat hun privileges alleen gegarandeerd konden worden door een dictatuur die met zoveel macht kon handelen en aan niemand rekenschap hoefde af te leggen. Ze praatten niet meer over politiek en aanvaardden de gedachte dat zij de economische macht hadden maar dat de militairen regeerden. De enige taak voor rechts was, de militairen bij te staan bij de uitvoering van nieuwe decreten en nieuwe wetten. Binnen enkele dagen waren de vakbonden geëlimineerd. De leiders van de arbeidersbeweging waren gevangen of dood, de politieke partijen waren voor onbepaalde tijd ontbonden en alle arbeiders- en studentenorganisaties en zelfs de beroepsopleidingen ontmanteld. Bijeenkomsten waren verboden. De enige plek waar dat nog kon was in de kerk, zodat in korte tijd het geloof in zwang kwam. Pastoors en nonnen moesten de zielszorg opschorten om hulp te bieden aan de materiële behoeften van deze hulpeloze kudde. De regering en de ondernemers begonnen hen als potentiële vijanden te zien. Enkelen droomden ervan het probleem op te lossen door de kardinaal te vermoorden omdat de paus in Rome weigerde hem uit zijn ambt te ontheffen en naar een inrichting voor geestelijk gestoorde monniken te sturen.

Een groot deel van de middenklasse had de militaire coup bejubeld omdat het de terugkeer naar orde, goede zeden, vrouwen in rokken en mannen met kort haar, betekende. Maar spoedig begonnen ze onder de last van de hoge prijzen en het gebrek aan werk te lijden. Het loon was niet meer toereikend voor het eten. In iedere familie was wel iemand te betreuren en ze konden niet meer, zoals in het begin, zeggen, dat degenen die gevangen zaten, dood waren, of verbannen, het hadden verdiend. Ook de martelingen konden ze niet langer ontkennen.

Terwijl de luxe winkels, de goochelende financiers, de exotische restaurants en de importbedrijven floreerden, stonden de werklozen voor de fabriekspoort in de rij te wachten om tegen een minimum-dagloon te mogen werken. Arbeidskracht daalde tot het niveau van slavenwerk en de werkgevers konden, voor het eerst sinds tijden, de arbeiders naar believen ontslaan, zonder uitbetaling en ze bij het geringste protest laten arresteren.

De eerste maanden deed senator Trueba mee met het opportunisme van zijn klasse. Hij was ervan overtuigd dat een dictatoriale periode nodig was om het land in het gareel te krijgen, waar het nooit uit had mogen raken. Hij was een van de eerste grootgrondbezitters die zijn eigendom terugkreeg. Ze gaven hem het verwoeste De Drie Maria’s terug, tot op de laatste vierkante meter. Bijna twee jaar lang had hij op dit moment gewacht, zich opvretend van woede. Zonder zich tweemaal te bedenken ging hij er met een knokploeg van zes man heen. Hij wreekte zich hartgrondig op de boeren, die het hadden gewaagd hem te trotseren en hem af te nemen wat hem toebehoorde. Op een stralende zondagochtend, vlak voor Kerstmis, kwamen ze aan. Ze betraden het landgoed met zeeroversgebrul. De knokploeg verspreidde zich en schreeuwend, slaand en schoppend dreven ze mens en vee samen op de patio. Daarna gooiden ze benzine over de bakstenen huisjes, eens Trueba’s trots en staken ze aan, met alles wat erin stond; ze schoten het vee dood, ze verbrandden ploegen, kippenrennen, fietsen en zelfs wiegen van pasgeborenen, als in een heksensabbat. De oude Trueba bleef er bijna in van vreugde. Hij ontsloeg alle landarbeiders met de bedreiging dat het hen net zo zou vergaan als hun vee, als hij ze ooit weer op zijn land zag. Hij zag ze vertrekken, armer dan ooit, in een lange, droevige processie met hun kinderen, de oudjes, de paar honden die de schietpartij hadden overleefd en wat kippen die waren gered uit de hel. Ze verwijderden zich, slepend door het stof, van het land waar ze generaties lang hadden gewoond. Aan het hek van De Drie Maria’s stond al een groep arme sloebers vol verlangen te wachten. Het waren andere werkloze landarbeiders, die waren verbannen van een ander landgoed. Net zo nederig als eeuwen geleden kwamen ze de patrón smeken hun bij de volgende oogst werk te geven.

Die nacht ging Esteban Trueba in het ouderlijke ijzeren bed liggen, in het oude herenhuis waar hij zolang niet was geweest. Hij was moe en hij raakte de brandlucht niet kwijt en de stank van de krengen die ook moesten worden verbrand, opdat de lucht niet werd verpest. De overblijfselen van de huisjes smeulden nog na en alles om hem heen was dood en verwoesting. Maar hij wist dat hij het land er weer bovenop kon krijgen zoals hij dat al eens eerder had gedaan, want de velden waren nog intact, net als zijn kracht. Ondanks de zoete wraak kon hij de slaap niet vatten. Hij voelde zich als een vader die zijn kinderen te zwaar heeft gestraft. De hele nacht zag hij de gezichten van de boeren, die hij op zijn landgoed ter wereld had zien komen, en die nu wegtrokken. Hij vervloekte zijn driftigheid. De hele week lang kon hij niet slapen en toen het eindelijk lukte, droomde hij van Rosa. Hij besloot niemand te vertellen wat hij had gedaan en bezwoer zichzelf dat De Drie Maria’s weer net zo’n modelboerderij zou worden als vroeger. Hij liet overal vertellen dat hij bereid was terugkerende landarbeiders weer op te nemen, maar natuurlijk wel onder bepaalde voorwaarden. Niemand kwam echter terug. Ze hadden zich verspreid over de velden, in de bergen en langs de kust. Sommigen waren te voet naar de mijnen gegaan en anderen naar de eilanden in het zuiden, elk op zoek naar brood voor zijn gezin. Vol walging keerde de patrón naar de hoofdstad terug; hij voelde zich jaren ouder. Zijn ziel deed pijn.

De Dichter lag op sterven in zijn huis bij de zee. Hij was ziek en de gebeurtenissen van de laatste dagen hadden zijn levensvuur geblust. De soldaten doorzochten zijn huis, ze gooiden alles door elkaar, zijn slakkencollectie, zijn schelpen, zijn vlinders, zijn flessenverzameling en zijn boegbeelden, uit vele zeeën gered. Zelfs zijn boeken, zijn schilderijen en zijn onafgemaakte verzen werden doorzocht op zoek naar illegale wapens en verstopte communisten tot zijn oude troubadourshart stokte. Ze brachten hem naar de hoofdstad. Vier dagen later stierf hij en de laatste woorden van de man die het leven had bezongen, waren: ‘Ze zullen ze doodschieten! Ze zullen ze doodschieten!’ Geen van zijn vrienden kon hem in zijn laatste uur bijstaan omdat ze vogelvrij, voortvluchtig, verbannen of dood waren. Zijn blauwe huis op de heuvel was bijna helemaal verwoest, de vloer verbrand en de ramen kapot. Men wist niet of het het werk van de militairen was, zoals de buren zeiden, of van de buren, zoals de militairen zeiden. Een paar mensen die hadden durven komen, en journalisten uit de hele wereld, die waren toegesneld om over de begrafenis te berichten, hielden een dodenwake. Senator Trueba was zijn ideologische vijand, maar hij had hem vaak thuis ontvangen en kende zijn gedichten uit zijn hoofd. Hij verscheen in rouw, streng zwart, met zijn kleindochter Alba. Samen hielden ze de dodenwake bij zijn eenvoudige doodskist en ze begeleidden hem op een droevige ochtend naar de begraafplaats. Alba had een bos bloedrode anjers bij zich, de eerste van het seizoen. Tussen twee rijen soldaten door, die een kordon vormden langs de straat, legde de kleine stoet, te voet, langzaam de weg af naar de begraafplaats.

De mensen zwegen. Plotseling schreeuwde iemand hees de naam van de Dichter en als één stem schalde het uit alle kelen: ‘Present! Nu en Altijd!’ Het leek of er een kraan werd opengedraaid en alle pijn, angst en woede van de laatste dagen eruit kwam. Het golfde door de straat en steeg op naar de zwarte wolken als een vreselijke schreeuw. Een ander schreeuwde: ‘Kameraad president!’ En de anderen antwoordden in een jammerklacht: ‘Present!’ Langzaam maar zeker werd de begrafenis van de dichter een symbolische begrafenis van de vrijheid.

Vlak bij Alba en haar grootvader filmde een cameraploeg van de Zweedse televisie om in het ijskoude land van de Nobelprijs, het angstaanjagende beeld van de aan beide zijden van de straat geposteerde geweren te laten zien, de gezichten van de mensen en de doodskist bedekt met bloemen. En ook om de groep zwijgende vrouwen te laten zien, die zich twee blokken van de begraafplaats vandaan, voor de deuren van het lijkenhuis verdrongen om de dodenlijsten te lezen. Alle stemmen verhieven zich in een gezang en de lucht was vol verboden leuzen; een verenigd volk zal nooit worden overwonnen, schreeuwden ze de wapens toe, die in de handen van de soldaten trilden. De stoet kwam langs een bouwplaats en de bouwvakkers legden hun gereedschap neer, namen hun helmen af en vormden, met gebogen hoofd, een rij. Er liep een man mee, in een hemd met versleten manchetten, zonder jasje en met kapotte schoenen, die de meest revolutionaire verzen van de Dichter declameerde, terwijl de tranen over zijn gezicht liepen. Senator Trueba, die naast hem liep bleef met onthutste blik naar hem kijken.

‘Jammer dat hij een communist was!’ zei de senator tegen zijn kleindochter. ‘Zo een goede dichter met zulke verwarde ideeën! Als hij vóór de militaire coup was gestorven had hij zeker een staatsbegrafenis gehad.’

‘Hij wist net zo te sterven als hij heeft geleefd, grootvader,’ antwoordde Alba.

Alba was ervan overtuigd dat hij op het juiste moment was gestorven en dat hem geen grotere eer ten deel had kunnen vallen dan deze bescheiden stoet mannen en vrouwen die hem in een leengraf begroeven en voor het laatst zijn gedichten over gerechtigheid en vrijheid luid declameerden. Twee dagen later verscheen er een bericht van de militaire junta in de krant waarin nationale rouw werd afgekondigd en toestemming werd verleend om, als men dat wenste, de vlaggen halfstok te hangen aan de huizen. De toestemming gold echter voor de tijdsspanne tussen de dood van de Dichter en de dag van bekendmaking.

Net zo min als ze kon gaan zitten huilen om de dood van haar oom Jaime kon Alba ook niet haar hoofd verliezen door de hele tijd aan Miguel te denken of om de Dichter te betreuren. Ze werd helemaal in beslag genomen door haar missie om vermisten op te sporen, gemartelden te troosten, die met hun rug als één open wond en met lege ogen terugkwamen, en om eten voor de gaarkeukens van de priesters te zoeken. ’s Nachts echter, als alles stil was en de stad haar normale bedrijvigheid en haar operetteachtige vrede had verloren, voelde ze zich achtervolgd door kwellende gedachten die ze overdag onderdrukte. Op dat tijdstip reden er alleen vrachtwagens vol lijken en gevangenen en politieauto’s rond, huilend als verdwaalde wolven in het duister van de avondklok. Alba beefde in haar bed. Ze zag de opdringerige spoken van zoveel onbekende doden voor zich, ze hoorde het grote huis steunen als een oude vrouw. Ze scherpte haar gehoor en voelde tot in haar botten de gevreesde geluiden: remmen in de verte, een deur die dichtsloeg, schoten, gestamp van laarzen, een gedempte kreet. Daarna keerde de lange stilte terug tot het ochtend werd en de stad herleefde en de zon de nachtelijke terreur leek te hebben uitgewist. Zij was niet de enige slapeloze in huis. Vaak kwam ze haar grootvader tegen, in nachthemd en op pantoffels, ouder en droeviger dan overdag. Zacht vloekend als een bootwerker, omdat zijn botten en zijn ziel pijn deden, maakte hij een kopje bouillon. Ook haar moeder scharrelde in de keuken rond of spookte als een nachtelijke verschijning door de lege kamers.

Zo verstreken de maanden en ten slotte werd het iedereen, senator Trueba inbegrepen, duidelijk, dat de militairen de macht hadden gegrepen om haar te houden en niet om haar aan de rechtse politici over te dragen die ruim baan voor de staatsgreep hadden gemaakt. Het was een ras apart, onder elkaar als broeders, die een andere taal spraken dan de burgers, en met wie een dialoog een conversatie tussen doofstommen leek, want de geringste afwijkende mening werd door hun rigide erecodes als verraad beschouwd. Trueba zag dat ze messiaanse plannen hadden waaraan de politici niet te pas kwamen. Op een dag besprak hij de situatie met Blanca en Alba. Hij betreurde het dat de militaire actie, bedoeld om het gevaar voor een marxistische dictatuur af te wentelen, het land tot een veel hardere dictatuur had veroordeeld, die naar het scheen zeker wel een eeuw zou duren. Voor de eerste keer in zijn leven gaf senator Trueba toe dat hij zich had vergist. Ze zagen hem als een oude, gebroken man, stil voor zich heen zitten huilen, weggezakt in zijn leunstoel. Hij huilde niet om het verlies van macht. Hij huilde om zijn vaderland.

Toen ging Blanca naast hem zitten, nam zijn hand en biechtte op dat in een van de verlaten kamers, die Clara had laten aanbouwen in de tijd van de geesten, Pedro Tercero García verstopt zat, die daar leefde als een kluizenaar. De dag na de staatsgreep waren de lijsten gepubliceerd van mensen die zich bij de autoriteiten moesten melden. De naam van Pedro Tercero García was daar ook bij. Enkelen, ervan overtuigd dat er in dit land nooit wat gebeurde, gingen zich zelf bij het ministerie van Defensie aangeven en moesten dat met hun leven bekopen. Maar Pedro Tercero García voelde eerder dan anderen de wreedheid van het nieuwe regime, misschien omdat hij de strijdkrachten drie jaar lang had meegemaakt en niet geloofde in het sprookje dat ze anders waren dan ergens anders. Diezelfde nacht, van de coup, tijdens de avondklok, sloop hij naar het grote huis op de hoek en klopte op het raam van Blanca. Toen zij naar buiten keek, met haar blik vertroebeld door migraine, herkende ze hem niet want hij had zijn baard afgeschoren en droeg een bril.

‘Ze hebben de president gedood,’ zei Pedro Tercero.

Ze verstopte hem in een van de lege kamers. Richtte een noodschuilplaats in, zonder te vermoeden dat ze hem verscheidene maanden verborgen zou moeten houden, terwijl de soldaten het land uitkamden op zoek naar hem.

Blanca dacht dat niemand op de gedachte zou komen dat Pedro Tercero García in het huis van senator Trueba zat, terwijl die op dat moment staande het plechtige Te Deum bijwoonde in de kathedraal. Voor Blanca was dit de gelukkigste tijd van haar leven.

Voor hem verstreken de uren echter net zo langzaam als wanneer hij in de gevangenis zou hebben gezeten. Hij bracht zijn dag door tussen vier muren met de deur op slot, opdat niemand binnen zou komen om schoon te maken, met de jaloezieën en de gordijnen dicht. Er kwam geen daglicht binnen, maar tussen de kieren van de jaloezieën zag hij het licht veranderen. ’s Nachts deed hij alle ramen open om de kamer, waar ook een emmer met deksel stond om zijn behoeften in te doen, te ventileren, en om de lucht van de vrijheid diep in te ademen. Hij verdreef de tijd met het lezen van Jaimes boeken die Blanca hem heimelijk bracht, met het luisteren naar de straatgeluiden en naar het gefluister op de radio die op zijn zachtst stond. Blanca slaagde erin om een gitaar te vinden; onder de snaren stopte hij wat wollen doeken zodat niemand hem hoorde als hij, gedempt, liederen componeerde over weduwen, weeskinderen, gevangenen en vermisten. Hij probeerde een nauwkeurig tijdschema aan te houden wat de dagindeling betrof: hij deed gymnastiek, las, studeerde Engels, hield siësta, schreef muziek en deed weer gymnastiek, maar toch hield hij nog eindeloos veel ledige uren over. Tot hij ten slotte de sleutel in het slot hoorde en Blanca binnen zag komen, die hem de kranten bracht, eten en schoon water om zich te wassen. Ze beminden elkaar wanhopig, vonden nieuwe verboden liefdesvormen uit, die door angst en hartstocht in hallucinerende reizen naar de sterren veranderden. Blanca had al toegegeven aan kuisheid, aan haar leeftijd en aan haar kwalen, maar deze brandende liefde gaf haar een tweede jeugd. Haar glanzende huid, haar loop en haar stem vielen het meeste op. Ze glimlachte in zichzelf en het leek of ze slaapwandelde. Nog nooit was ze zo mooi geweest. Zelfs haar vader viel het op en hij schreef het toe aan de vrede en de nieuwe overvloed. ‘Sinds Blanca niet meer in de rij hoeft te staan, lijkt ze een andere vrouw,’ zei senator Trueba. Alba viel het ook op. Ze sloeg haar moeder gade. Haar vreemde slaapwandelen kwam haar net zo verdacht voor als haar nieuwe gewoonte haar eten naar haar kamer te nemen. Vaak nam ze zich voor haar ’s nachts te bespioneren, maar de vermoeidheid na haar troostende bezigheden won het en als ze niet slapen kon, was ze bang om zich in de lege kamers te wagen waar de geesten fluisterden.

Pedro Tercero werd mager, verloor zijn goede humeur en zijn zachte karakter. Hij verveelde zich, vervloekte zijn vrijwillige gevangenschap en brulde om nieuws over zijn vrienden. Alleen de aanwezigheid van Blanca stemde hem mild. Als zij de kamer binnenkwam stortte hij zich op haar om haar uitzinnig te omhelzen, om de angst van de dagen en de verveling van de week te vergeten. De gedachte dat hij een verrader was en ook laf, omdat hij het lot van zovelen niet deelde en dat het toch eervoller was geweest zich aan te geven en zijn lot op zich te nemen, werd een obsessie voor hem. Blanca probeerde het hem met de beste argumenten uit het hoofd te praten, maar hij scheen haar niet te horen. Met alle kracht van haar hernieuwde liefde probeerde ze hem tegen te houden; ze voerde hem, wreef hem schoon met een vochtige doek en poederde hem als een kind, knipte zijn haar en nagels en schoor hem. Ten slotte begon ze kalmeringsmiddelen in zijn eten te doen en slaapmiddelen in het water om hem zo in een diepe, gekwelde slaap te dompelen, waaruit hij ontwaakte met een droge mond en een nog bedroefder hart. Na een paar maanden merkte Blanca dat ze hem niet eindeloos gevangen zou kunnen houden en liet haar plan varen zijn geest in te perken om hem zo in haar eeuwige minnaar te veranderen. Ze begreep dat hij levend aan het sterven was, omdat voor hem de vrijheid belangrijker was dan liefde en dat er geen wonderpillen waren die dat konden veranderen.

‘Help me, papa!’ smeekte Blanca senator Trueba. ‘Ik moet hem het land uit krijgen.’

De oude man was als verlamd door verwarring, en toen hij woede en haat zocht en die nergens vinden kon, merkte hij hoe afgeleefd hij was. Hij dacht aan die boer en Blanca die elkaar al een halve eeuw liefhadden en hij kon geen reden vinden, hem of zijn poncho, zijn socialistenbaard, zijn vasthoudendheid, of zijn vervloekte kippen die achter de vossen aan zaten, te haten.

‘Verdorie! We moeten asiel voor hem vinden, want als ze hem hier vinden, zijn we erbij,’ was het enige dat hij wist te zeggen.

Blanca wierp zich om zijn nek en overdekte hem met kussen, huilend als een klein meisje. Het was haar eerste spontane liefkozing jegens haar vader sinds haar vroegste kinderjaren.

‘Ik kan hem naar een ambassade brengen,’ zei Alba. ‘We moeten alleen een gunstig moment afwachten en hij moet over een muur springen.’

‘Dat zal niet nodig zijn, kleintje,’ zei senator Trueba. ‘Ik heb nog altijd invloedrijke vrienden in dit land.’

Achtenveertig uur later ging de deur van Pedro Tercero’s kamer open, maar in plaats van Blanca verscheen senator Trueba op de drempel. De vluchteling dacht dat zijn laatste uur had geslagen en op een bepaalde manier was hij daar blij om.

‘Ik kom je hier uithalen,’ zei Trueba.

‘Waarom?’ vroeg Pedro Tercero.

‘Omdat Blanca mij daarom heeft gevraagd,’ antwoordde de ander.

‘Loop naar de hel,’ stamelde Pedro Tercero.

‘Goed, daar gaan we naar toe. Komt u mee.’

Ze glimlachten beiden tegelijk. Op de patio van het huis stond een zilverkleurige limousine van een ambassadeur van een noordelijk land te wachten. Ze legden Pedro Tercero, opgevouwen als een pak, in de kofferruimte en bedekten hem met tassen vol groente van de markt. Blanca, Alba, senator Trueba en de ambassadeur namen plaats in de auto. De chauffeur bracht ze naar de apostolische nuntiatuur, ze kwamen langs een politie-afzetting zonder dat iemand ze aanhield. Voor het hek van de nuntiatuur stonden verdubbelde wachtposten, maar toen ze senator Trueba herkenden en het diplomatieke nummerbord zagen, salueerden ze en lieten hen door. Binnen het hek, in veiligheid op Vaticaans terrein, haalden ze Pedro Tercero onder een berg slabladeren en geplette tomaten uit. Ze leidden hem naar het kantoor van de nuntius, die hem opwachtte in zijn bisschopssoutane. Hij had een splinternieuwe vrijgeleide om Pedro naar het buitenland te sturen en Blanca had besloten in ballingschap de sinds haar kindertijd uitgestelde liefde, te genieten. De nuntius heette hen welkom. Hij was een bewonderaar van Pedro Tercero García en had al zijn platen.

Terwijl de geestelijke en de ambassadeur over de internationale situatie discussieerden, nam de familie afscheid. Blanca en Alba huilden wanhopig. Nog nooit waren ze van elkaar gescheiden geweest. Esteban Trueba omhelsde zijn dochter lang, zonder tranen, maar met zijn lippen op elkaar geperst, trillend van emotie probeerde hij zijn snikken te onderdrukken.

‘Ik ben geen goede vader voor u geweest,’ zei hij. ‘Gelooft u dat u mij kunt vergeven en het verleden vergeten?’

‘Ik houd heel veel van u, vader!’ snikte Blanca, terwijl ze haar armen om zijn nek sloeg, hem wanhopig tegen zich aandrukkend en hem overdekkend met kussen.

Daarna keerde de oude man zich naar Pedro Tercero en keek hem in zijn ogen. Hij strekte zijn hand uit, maar kon de ander geen hand geven, omdat die een paar vingers aan zijn rechterhand miste. Toen spreidde hij zijn armen en de twee mannen namen afscheid in een innige omhelzing, eindelijk zonder haat en wraaklustige gevoelens die zoveel jaren lang hun bestaan hadden overschaduwd.

‘Ik zal goed voor uw dochter zorgen en proberen haar gelukkig te maken, meneer,’ zei Pedro Tercero met gebroken stem.

‘Dat geloof ik absoluut. Ga in vrede, kinderen,’ mompelde de oude man.

Hij wist dat hij hen nooit meer terug zou zien.

Senator Trueba bleef met zijn kleindochter en wat personeel alleen achter in het grote huis. Dat dacht hij tenminste. Maar Alba had besloten het idee van haar moeder over te nemen en gebruikte het verlaten deel van het huis om mensen te verstoppen voor één of twee nachten, totdat ze een veiliger schuilplaats had gevonden of een manier om ze het land uit te krijgen. Ze hielp degenen die in het duister leefden, die overdag in het gewoel van de stad onderdoken, maar als het nacht werd moesten worden verstopt, iedere keer weer op een andere schuilplaats. De gevaarlijkste uren waren die tijdens de avondklok, wanneer de vluchtelingen niet meer de straat op konden en de politie naar believen jacht op ze maakte. Alba dacht dat het huis van haar grootvader wel het laatste zou zijn dat ze zouden doorzoeken. Langzamerhand veranderden de lege kamers in een labyrint van geheime hoekjes, waar zij haar beschermelingen verstopte, soms hele families. Senator Trueba gebruikte alleen zijn bibliotheek, de badkamer en zijn slaapkamer. Daar leefde hij tussen mahoniehouten meubels, Victoriaanse vitrines en Perzische tapijten. Zelfs voor een man als hij, die zo weinig neiging tot gevoel toonde, was dit donkere huis angstaanjagend: er leek een verborgen monster in te huizen. Trueba begreep de reden voor zijn onbehagen niet, want hij wist dat de vreemde geluiden die het personeel meende te horen, afkomstig waren van Clara, die met haar bevriende geesten door het huis waarde. Hij had zijn vrouw vaak gezien als ze, lachend als een jong meisje, in haar witte tuniek door het huis gleed. Hij deed dan of hij haar niet zag, hij bleef doodstil zitten en hield zelfs zijn adem in, om haar niet aan het schrikken te maken. Als hij zijn ogen dicht deed en zich slapende hield kon hij haar vingers voelen die zacht zijn voorhoofd beroerden en haar frisse adem als een zuchtje wind en haar wapperende haren vlakbij. Er was geen aanleiding om iets abnormaals te vermoeden, en toch hoedde hij zich ervoor het betoverde gedeelte binnen te gaan, dat het domein van zijn vrouw was. Hij kwam niet verder dan de keuken, neutraal gebied. zijn oude kokkin was weggegaan omdat haar man bij vergissing bij een schietpartij om het leven was gekomen. Ook haar enige zoon had ze verloren, die in een zuidelijk dorpje jongens had gerecruteerd en die door de bevolking, uit wraak, omdat hij de orders van zijn superieuren uitvoerde, aan een lantaarnpaal werd geknoopt met zijn ingewanden rond zijn nek. De arme vrouw werd gek en al gauw verloor Trueba zijn geduld, omdat hij er genoeg van had haren in het eten te vinden die ze tijdens haar eindeloze jammerklacht uit haar hoofd rukte. Een tijdje experimenteerde Alba met behulp van een kookboek tussen de pannen, maar ondanks al haar goede bedoelingen, ging Trueba ten slotte bijna iedere avond in de Club eten om tenminste éénmaal per dag een behoorlijke warme maaltijd naar binnen te krijgen. Dat gaf Alba meer vrijheid voor haar vluchtelingenhandel en meer veiligheid om de mensen in en uit huis te smokkelen vóór de avondklok, zonder dat haar grootvader het merkte.

Op een dag verscheen Miguel. Ze wilde net het huis binnengaan, toen hij haar tegemoettrad in het volle licht, tijdens de siësta. Hij had op haar gewacht, verstopt tussen de struiken in de tuin. Hij had zijn haar lichtgeel geverfd en droeg een blauw dubbelknoops pak. Hij leek een gewone bankemployé, maar Alba herkende hem direct en kon een jubelkreet die uit haar binnenste kwam niet onderdrukken. Ze omhelsden elkaar in de tuin, open en bloot, zodat iedereen die het wilde het kon zien, totdat ze hun verstand terugkregen en het gevaar beseften. Alba trok hem mee naar binnen naar haar slaapkamer. Ze vielen neer op bed in een wirwar van armen en benen, elkaar bij de namen noemend uit de tijd van de kelder. Ze beminden elkaar vol wanhopige hartstocht, totdat ze voelden dat het leven uit hen wegebde en hun ziel barstte; ze moesten stil liggen, luisterend naar het wilde kloppen van hun hart om wat te kalmeren. Toen keek Alba pas voor het eerst naar hem en zag dat ze met een volledig onbekende haar hartstocht had uitgeleefd; hij had niet alleen het haar van een viking, maar evenmin de baard van Miguel, noch zijn kleine ronde professorbrilletje en hij leek ook veel dunner. ‘Je ziet er vreselijk uit!’ fluisterde ze in zijn oor. Miguel was een van de guerrillaleiders geworden; zo had hij de toekomst die hij voor zichzelf had uitgestippeld gerealiseerd. Om achter zijn verblijfplaats te komen had de politie veel mannen en vrouwen verhoord. Voor Alba lag dat als een molensteen op haar ziel, maar voor hem was het niet meer dan een onderdeel van de oorlogsverschrikkingen en hij was bereid hetzelfde lot te ondergaan als hij op een bepaald moment anderen moest dekken. Ondertussen werkte hij ondergronds verder, trouw aan zijn theorie dat het geweld van de regering met het geweld van het volk moest worden beantwoord. Alba, die zich duizendmaal had voorgesteld dat hij gevangen zat of dat ze hem op een vreselijke manier hadden omgebracht, huilde van vreugde. Ze proefde zijn geur, zijn lichaam, zijn stem, zijn warmte, de aanraking van zijn handen, die eeltig waren geworden van de wapens en zijn gewoonte om te kruipen. Ze bad en vloekte, ze kuste hem en haatte hem om het vele doorgemaakte lijden, ze wilde ter plekke sterven om niet nog een keer zijn afwezigheid te moeten meemaken.

‘Je had gelijk, Miguel. Alles wat jij hebt gezegd dat zou gebeuren is gebeurd,’ gaf Alba, snikkend tegen zijn schouder, toe.

Daarna vertelde ze hem over de wapens die ze van haar grootvader had gestolen, die ze met haar oom Jaime had verstopt. Ze bood aan, hem erheen te brengen om ze op te halen. Ze had hem ook graag alle wapens die ze niet had kunnen stelen, en die in het huis waren achtergebleven, willen geven. Een paar dagen na de militaire staatsgreep echter had de bevolking opdracht gekregen alles wat als wapen kon worden beschouwd in te leveren, tot zakmessen en punteslijpers toe. De mensen legden hun in krantenpapier gewikkelde pakjes bij de kerkdeuren neer, omdat ze ze niet bij de kazernes durfden af te geven. Senator Trueba echter, die oorlogswapens had, was helemaal niet bang, want die waren zoals iedereen wist bestemd om communisten te doden. Hij belde zijn vriend, generaal Hurtado, op en die stuurde een legervrachtwagen om ze af te halen. Trueba bracht de soldaten naar de wapenkamer en moest daar, sprakeloos van verbazing, vaststellen dat de helft van de kisten was gevuld met stenen en stro, maar hij begreep dat iemand uit zijn eigen familie zou worden verdacht of dat hijzelf in moeilijkheden zou raken, als hij het verlies zou melden. Hij begon verontschuldigingen te maken, waar niemand hem om had gevraagd, want de soldaten konden niet weten hoeveel wapens hij had gekocht. Hij verdacht Blanca en Pedro Tercero García, maar ook de hoogrode kleur van zijn kleindochter gaf hem te denken. Nadat de soldaten de kisten hadden meegenomen en een ontvangstbewijs hadden getekend, pakte hij Alba beet en schudde haar door elkaar zoals hij nog nooit had gedaan, zodat ze zou opbiechten of ze iets met de verdwenen mitrailleurs en geweren te maken had: ‘Vraag niet om antwoorden, grootvader, die je niet wilt horen,’ antwoordde Alba terwijl ze hem recht aankeek. Ze spraken er niet meer over.

‘Je grootvader is een schoft, Alba. Ze zullen hem nog eens doden zoals hij verdient,’ zei Miguel.

‘Hij zal in bed doodgaan, hij is al oud,’ zei Alba.

‘Wie het zwaard neemt, zal niet in een oogwenk sterven. Misschien dood ik hem nog eens.’

‘God geve van niet, Miguel, want dan zou je mij dwingen hetzelfde met jou te doen,’ antwoordde Alba fel.

Miguel verklaarde dat ze elkaar lang niet meer zouden kunnen zien, misschien wel nooit meer. Hij probeerde haar duidelijk te maken hoe gevaarlijk het was om de vriendin van een guerrillastrijder te zijn, ook al werd ze door de naam van haar grootvader beschermd. Ze huilde echter zo en omhelsde hem zo wanhopig, dat hij moest beloven, ook al was het levensgevaarlijk, dat ze elkaar zo nu en dan zouden zien. Miguel stemde ook in met haar samen de in de bergen begraven wapens en munitie te gaan zoeken, omdat hij die bij zijn stoutmoedige strijd het hardste nodig had.

‘Ik hoop dat het geen oud roest geworden is,’ mompelde Alba. ‘En dat ik me de precieze plaats herinner, want het is al meer dan een jaar geleden.’

Twee weken later organiseerde Alba een uitstapje met de kinderen van haar gaarkeuken in een vrachtwagentje, dat de geestelijken van de parochie haar te leen gaven. Ze hadden manden met eten, een zak sinaasappels, ballen en een gitaar bij zich. Geen kind vond het verdacht dat ze onderweg een blonde man oppikten. Alba reed het zwaarbeladen vrachtwagentje met de kinderen de bergweg op zoals ze dat eerder met haar oom Jaime had gedaan. Twee patrouilles hielden haar aan en ze moest de etensmanden openen, maar de aanstekelijke kindervreugde en de onschuldige inhoud van de manden namen alle verdenking bij de soldaten weg. Ongestoord bereikten ze de plaats, waar de wapens lagen begraven. De kinderen speelden tikkertje en verstoppertje. Miguel organiseerde een voetbalwedstrijd en vertelde in een kring sprookjes en daarna zongen ze tot ze geen stem meer over hadden. Vervolgens tekende hij een kaartje met de plek om later met zijn vrienden terug te komen, onder bescherming van de duisternis. Het werd een gelukkige dag in de vrije natuur, waarin ze voor een paar uur de spanning van de oorlogssituatie konden vergeten en genieten van het milde bergzonnetje, terwijl ze het geschreeuw hoorden van de kinderen, die tussen de stenen rond renden, voor het eerst sinds maanden weer met een volle buik.

‘Miguel, ik ben bang,’ zei Alba. ‘Zullen we dan nooit een normaal leven kunnen leiden? Waarom gaan we niet naar het buitenland? Waarom verdwijnen we niet, nu het nog kan?’

Miguel wees op de kinderen en Alba begreep het.

‘Laat mij dan met je meegaan,’ smeekte ze, zoals ze al zo vaak had gedaan.

‘We kunnen nu geen ongetrainde mensen gebruiken. En helemaal geen verliefde vrouw,’ glimlachte Miguel. ‘Het is beter dat jij je werk doet. Deze arme kindertjes moeten worden geholpen tot er betere tijden aanbreken.’

‘Zeg dan ten minste waar ik je kan vinden!’

‘Het is beter dat je niets weet, als je in handen van de politie valt,’ antwoordde Miguel.

Ze huiverde.

De daaropvolgende maanden begon Alba de inboedel van het huis te verkopen. In het begin durfde ze alleen dingen uit de verlaten kamers en uit de kelder te halen, maar toen ze alles had verkocht begon ze een voor een de oude stoelen uit de salon, de barokke krukjes, de koloniale kisten, de kamerschermen met houtsnijwerk en zelfs het tafellinnen te verkopen. Trueba merkte het maar zei niets. Hij vermoedde dat zijn kleindochter het geld voor een verboden doel gebruikte, net zoals ze met de gestolen wapens had gedaan. Hij wilde het echter liever niet weten, om zijn wankel evenwicht te bewaren in een wereld die in stukken uiteenviel. Hij voelde dat de gebeurtenissen aan zijn controle ontsnapten. Hij begreep dat het enige dat hij werkelijk wilde, was zijn kleindochter niet verliezen omdat zij zijn laatste band met het leven was. Daarom zei hij ook niets toen ze een voor een de schilderijen van de muren haalde en de oude tapijten wegnam om ze aan de nieuwe rijken te verkopen. Hij voelde zich erg oud en heel moe, zonder vechtlust. Ook zijn gedachten waren niet meer zo helder als vroeger en de grens tussen dat wat hem goed leek en dat wat hij slecht achtte was vervaagd. ’s Nachts, als de slaap hem overmande, had hij nachtmerries over afgebrande bakstenen huisjes. Hij vond dat hij het niet kon verhinderen, dat zijn enige erfgename besloot alles te verkwanselen, want hij zou gauw sterven en in zijn kist zou hij alleen zijn doodskleed meenemen. Alba wilde met hem praten om alles uit te leggen, maar de oude man weigerde te luisteren naar het sprookje van de hongerige kinderen die van de opbrengst van de Aubussongobelin, een bord eten van de bedeling kregen, of van de werklozen, die dank zij de Chinese draak uit hardsteen, een week langer konden overleven. Hij bleef volhouden dat alles een ongelooflijke zwendelpraktijk van het internationale communisme was, maar in het onwaarschijnlijke geval dat het waar zou zijn, was het niet Alba die daarvoor de verantwoording op zich moest nemen, maar de regering of in het uiterste geval de Kerk. Toen hij echter op een keer thuiskwam en het schilderij van Clara niet meer in de hal zag hangen, vond hij dat daarmee de grens van zijn geduld overschreden was en hij riep zijn kleindochter op het matje.

‘Waar voor den duivel is het schilderij van je grootmoeder?’ brulde hij.

‘Ik heb het aan de Engelse consul verkocht, grootvader. Hij zei dat hij het in een museum in Londen zou hangen.’

‘Ik verbied je dat je nog iets weghaalt uit dit huis! Vanaf morgen heb je een eigen bankrekening voor je speldengeld,’ antwoordde hij.

Spoedig besefte Esteban Trueba dat Alba de duurste vrouw van zijn leven was en dat een harem hofdames minder kostbaar zou zijn geweest dan deze kleindochter met het groene haar. Hij maakte haar geen verwijten, want de tijd van het bloeiende fortuin was weer teruggekeerd en hoe meer hij uitgaf hoe meer hij kreeg. Omdat het verboden was aan politiek te doen had hij tijd genoeg voor zaken en hij berekende dat hij tegen alle voorspellingen in, als een rijk man zou sterven. Hij belegde zijn geld bij nieuwe financiers, die de investeerders van de ene dag op de andere op wonderbaarlijke wijze een veelvoud van hun geld aanboden. Hij ontdekte dat rijkdom hem eindeloos verveelde, omdat het zo gemakkelijk voor hem was het te vergaren en het hem niet lukte om het uit te geven en zelfs het verspiltalent van zijn kleindochter hem geen pijn in zijn portemonnee deed. Enthousiast bouwde hij De Drie Maria’s weer op en verbeterde het, maar daarna verloor hij alle belangstelling voor wat voor project dan ook. Hij merkte namelijk dat hij zich dank zij het nieuwe economische systeem niet in hoefde te spannen en te produceren, omdat hoe meer hij uitgaf, hoe meer hij had. Zonder enige inbreng groeiden zijn banksaldi dagelijks. Zo zette hij, toen hij de rekening opmaakte, een stap waarvan hij nooit van zijn leven had gedacht dat hij die zou doen: hij stuurde iedere maand een cheque naar Pedro Tercero García, die met Blanca in ballingschap in Canada woonde. Daar voelden ze zich beiden volledig op hun plaats in de vrede van hun liefde. Pedro Tercero schreef revolutionaire liederen voor arbeiders en studenten en vooral voor de bourgeoisie bij wie ze in de mode waren gekomen, en met veel succes werden ze in het Engels en Frans vertaald. Ondanks het feit dat kippen en vossen onderontwikkelde schepsels zijn die niet het zoölogische prestige hebben van de adelaars en de wolven van dit ijskoude land in het noorden. Blanca, vredig en gelukkig, genoot voor de eerste keer van haar leven een ijzeren gezondheid. Ze installeerde een grote oven in haar huis om haar kerststalmonsters te bakken, die heel goed verkochten omdat het om Indiaans handwerk ging, precies zoals Jean de Satigny dat al vijfentwintig jaar daarvoor had voorspeld, toen hij ze wilde exporteren. Met deze zaken, de cheques van haar vader en de Canadese ondersteuning, hadden ze genoeg. Uit voorzorg verstopte Blanca de wollen sok met de onuitputtelijke juwelenvoorraad van Clara in het uiterste hoekje van het huis. Ze rekende erop ze nooit te hoeven verkopen, zodat Alba er ooit eens mee zou schitteren.

Esteban Trueba wist niet dat de geheime politie zijn huis bewaakte, tot de nacht dat ze Alba meenamen. Iedereen sliep en toevallig was er niemand in het labyrint van leegstaande kamers verstopt. De oude man werd uit zijn slaap gerukt met slagen van geweerkolven op de deur, hij kreeg een duidelijk voorgevoel van het noodlot. Maar Alba was al eerder wakker geworden, toen ze het remmen van de auto’s, de stappen en de halfluide bevelen hoorde, en ze begon zich aan te kleden omdat ze er zeker van was dat haar uur had geslagen.

In de afgelopen maanden had de senator begrepen dat zelfs zijn onberispelijke loopbaan als putschist geen garantie tegen de terreur was. Nooit had hij echter gedacht, onder de bescherming van de avondklok, een half dozijn ongeüniformeerde, tot de tanden toe bewapende mannen zijn huis te zien binnendringen, die hem zonder pardon van zijn bed lichtten en hem aan een arm naar de salon brachten, zonder hem ook maar de gelegenheid te geven pantoffels aan te doen of iets om te slaan. Andere mannen zag hij Alba’s kamerdeur opentrappen en met hun machinegeweren in de aanslag naar binnengaan. Hij zag zijn kleindochter, helemaal aangekleed, bleek, maar rustig op hen staan wachten, hij zag hoe ze haar de kamer uitduwden en haar onder schot de salon indreven, waar ze het bevel kreeg bij de oude man te blijven en geen beweging te maken. Ze gehoorzaamde, zonder één woord te zeggen, zonder zich iets aan te trekken van de woede van haar grootvader en de gewelddadigheid van de mannen. Op zoek naar verstopte guerrillastrijders, verboden wapens of ander bewijsmateriaal sloegen zij alle deuren in, veegden met hun geweerkolven de planken leeg, smeten meubels om, sneden matrassen open, gooiden kasten omver, schopten tegen de muren en schreeuwden bevelen. Ze lichtten het personeel van bed en sloten hen in een kamer op, onder bewaking van een gewapende man. Ze gooiden de boekenrekken in de bibliotheek om en de snuisterijen en kunstwerken van de senator rolden met veel lawaai over de vloer. De boeken uit de tunnel van Jaime belandden op de patio, werden daar op een berg gegooid, met benzine overgoten en verbrand op een schandelijke brandstapel, die aangevuld werd met de magische boeken uit de betoverde koffers van oom Marcos, de editie van Nicolás’ esotherische werk, het in leer gebonden werk van Marx en zelfs de operapartituren van de grootvader. Het was een schandalige brandstapel, die de hele buurt in rook zette en waar, in normale omstandigheden, de brandweer op zou zijn afgekomen.

‘Lever alle agenda’s, adres- en chequeboekjes in en alle persoonlijke papieren,’ beval de man die de chef leek.

‘Ik ben senator Trueba! Herkent u me dan niet, man, om ’s hemels wil!’ schreeuwde de grootvader wanhopig. ‘Dit is niet mogelijk. Dit is een overval! Ik ben bevriend met generaal Hurtado!’

‘Hou je kop, oude zak! Zolang ik het niet toesta, heb je geen recht je mond open te doen!’ antwoordde de ander woest.

Ze dwongen hem de inhoud van zijn bureau af te geven en stopten alles wat ze interesssant leek in wat tassen. Terwijl een groep het huis doorzocht, gooide een andere groep nog steeds boeken uit het raam. In de salon zaten vier lachende, spottende, dreigende mannen, met hun benen op tafel. Ze dronken Schotse whisky uit de fles en braken de platen uit senator Trueba’s klassieke muziekcollectie een voor een doormidden. Alba berekende dat er minstens twee uur voorbij waren gegaan. Ze beefde, niet van de kou, maar van angst. Ze had verwacht dat dit moment eens zou komen, maar ze had er steeds tegen beter weten in op gerekend dat de invloed van haar grootvader haar zou kunnen beschermen. Toen ze hem echter in elkaar gedoken op de bank zag zitten, klein en ellendig als een zieke grijsaard, begreep ze dat ze niet op hulp kon rekenen.

‘Teken hier!’ beval de chef, terwijl hij Trueba een papier onder zijn neus duwde. ‘Het is een verklaring dat we ons hebben gelegitimeerd, dat alles volgens de voorschriften is verlopen, en dat ons optreden ontziend en beschaafd was en dat je geen klachten hebt. Tekenen!’

‘Nooit zal ik zoiets ondertekenen!’ riep de oude man woedend uit.

De man draaide snel een halve slag om en gaf Alba zo’n klap in haar gezicht, dat ze op de grond viel. Senator Trueba was verlamd van verbazing en ontzetting en begreep eindelijk dat, na bijna negentig jaar lang volgens zijn eigen wet te hebben geleefd, het uur van de waarheid was gekomen.

‘Weet je dat je kleindochter de hoer is van een guerrillastrijder?’ zei de man.

Geslagen ondertekende senator Trueba het papier. Met moeite liep hij naar zijn kleindochter toe, omhelsde haar en streelde met een voor hem ongekende tederheid haar haar.

‘Maak je maar niet druk, kindje. Alles komt goed, ze kunnen je toch niets doen, het is een vergissing, blijf maar kalm,’ mompelde hij.

Maar de man duwde hem ruw opzij en schreeuwde de anderen toe dat ze moesten gaan. Twee vechtersbazen trokken Alba aan de arm mee en tilden haar bijna van de grond. Het laatste dat ze zag was de pathetische figuur van haar grootvader, bleek als was, bevend, in nachthemd en op blote voeten. Hij verzekerde haar, vanuit de deuropening, dat hij haar de volgende dag zou bevrijden, hij zou met generaal Hurtado spreken en samen met zijn advocaten zou hij haar komen halen, waar ze ook zou zitten, om haar mee naar huis te nemen.

Ze duwden haar in een vrachtwagentje, tussen de man die haar had geslagen en een ander die fluitend aan het stuur zat. Voor ze haar ogen dichtplakten met plakband, keek ze voor de laatste keer naar de lege stille straat, verbaasd dat ondanks het lawaai en de verbrande boeken, niemand van de buren zich vertoonde om te kijken wat er aan de hand was. Ze nam aan dat ze tussen de spleten van de jaloezieën en de gordijnen gluurden, zoals ze dat zelf had gedaan of dat ze hun hoofd onder het kussen hadden gestopt om nergens van te weten. De wagen reed weg en zij, voor de eerste keer blind, verloor alle notie van ruimte en tijd. Ze voelde een grote, vochtige hand, wrijvend, knijpend, tastend langs haar dij naar boven gaan en een zware adem in haar gezicht fluisterde ‘Ik krijg je wel heet, slet, dat zul je zien’ en ze hoorde andere stemmen en gelach, terwijl het voertuig de ene bocht na de andere nam, op een voor haar eindeloos lijkende rit. Ze wist niet waar ze naar toe werd gebracht totdat ze water hoorde en de autobanden over hout voelde gaan. Toen kreeg ze een vermoeden van wat haar te wachten stond. Ze riep de geesten op uit de tijd van de tafel met drie poten en het rondwandelende zoutvaatje van haar grootmoeder en ook de spoken die bij machte waren de loop der dingen te veranderen, maar ze schenen haar te hebben verlaten, want de auto vervolgde zijn weg. Ze hoorde dat ze remden, hoorde de zware deuren van een poort die knarsend opengingen en zich achter hen weer sloten. Toen kwam Alba in de nachtmerrie terecht, die haar grootmoeder bij haar geboorte in haar horoscoop had gezien en die Luisa Mora had voorspeld toen ze een voorteken kreeg. De mannen hielpen haar uitstappen. Ze had nog geen twee passen gedaan of de eerste klap trof haar tussen haar ribben en ze viel op haar knieën, ze hapte naar adem. Met zijn tweeën pakten ze haar onder haar oksels en sleepten haar een eind voort. Ze voelde aarde onder haar voeten en daarna het ruwe oppervlak van een cementen vloer. Ze bleven staan.

‘Dit is de kleindochter van senator Trueba, kolonel,’ hoorde ze zeggen.

‘Dat zie ik,’ antwoordde een andere stem.

Alba herkende direct de stem van Esteban García, en ze begreep op dat moment dat hij sinds die dag, lang geleden, toen hij haar als kind op schoot had genomen, op haar had gewacht.