7

De broers

Clara en Blanca kwamen in de hoofdstad aan met het gehavende uiterlijk van twee slachtoffers van een ramp. Ze hadden allebei een opgezwollen gezicht, rode ogen van het huilen en gekreukte kleren van de lange treinreis. Blanca, zwakker dan haar moeder, hoewel ze veel groter en jonger was en krachtiger gebouwd, zuchtte als ze wakker was en snikte als ze sliep, in één lange jammerklacht sinds de dag dat haar vader haar had geslagen. Maar Clara kon geen geduld opbrengen voor ongeluk, zodat ze na aankomst in het grote huis op de hoek, dat leeg en luguber was als een mausoleum, besliste, dat het afgelopen moest zijn met het gejank en gejammer en dat het nu tijd was het leven weer van de zonnige kant te bekijken. Ze dwong haar dochter haar te helpen bij het zoeken van nieuw personeel, het openen van de luiken, de lakens van de meubelen en de hoezen van de lampekappen af te halen, de deuren te ontgrendelen, stof af te nemen en licht en lucht in de kamers toe te laten. Daar waren ze mee bezig, toen de onmiskenbare geur van wilde viooltjes naar binnen drong, daardoor wisten ze dat de gezusters Mora, door telepathie of gewoon uit vriendschap op bezoek gekomen waren. Met hun vrolijke gebabbel, hun koude kompressen, geestelijke troost en hun natuurlijke bekoring kregen ze het voor elkaar dat moeder en dochter herstelden van hun lichamelijke kwetsuren en hun zielepijn.

‘We moeten nieuwe vogels kopen,’ zei Clara, terwijl ze door het raam naar de lege kooien en de verwilderde tuin keek, waar de Olympische beelden naakt en onder de duivedrek stonden.

‘Ik begrijp niet hoe je aan vogels kan denken, mama, als je tanden eruit zijn,’ merkte Blanca op die maar niet kon wennen aan het nieuwe gezicht met de tandeloze mond.

Clara nam voor alles de tijd. Binnen een paar weken zaten de oude kooien weer vol nieuwe vogels en had ze een porseleinen kunstgebit laten maken, dat ingenieus op haar overgebleven kiezen was bevestigd, maar het zat zo ongemakkelijk dat ze het gebit liever aan een touwtje om haar nek liet hangen. Ze deed het alleen in om te eten en soms bij visites. Clara bracht weer leven in het huis. Ze gaf de kokkin opdracht het fornuis altijd aan te hebben en ze zei dat ze er steeds op voorbereid moest zijn om eten te maken voor een wisselend aantal gasten. Ze wist wel waarom ze dat zei. Een paar dagen later kwamen haar vrienden aan, de Rozenkruisers, de spiritisten, de theosofen, de acupuncturisten, de telepaten, de regenmakers, de peripatetici, de zevendedagadventisten, noodlijdende en in ongenade gevallen kunstenaars en ten slotte iedereen die gewoonlijk haar hofhouding vormde. Clara heerste over hen als een vrolijke, kleine, tandeloze vorstin. In die tijd deed ze haar eerste serieuze pogingen om in contact te treden met buitenaardse wezens en, zo schreef ze in haar schriften, twijfelde ze voor het eerst aan de ware oorsprong van de spiritistische berichten, die ze via de slinger of de tafel met de drie poten door kreeg. Vaak hoorde je haar zeggen dat het misschien toch niet de zielen van de doden waren, die in een andere dimensie rondwaarden, maar gewoon wezens van andere planeten, die in contact wilden komen met aardbewoners. Maar omdat ze uit niet-tastbare materie bestonden, kon je ze gemakkelijk verwarren met geesten. Die wetenschappelijke uitleg verrukte Nicolás maar bij de gezusters Mora, die erg conservatief waren, vond ze minder bijval.

Voor Blanca bestond er geen twijfel. Volgens haar behoorden de wezens van andere planeten tot dezelfde orde als de geesten. Daarom kon ze ook de hartstocht niet begrijpen waarmee haar moeder en de anderen hen trachtten te identificeren. Ze had veel te doen in huis omdat Clara zich aan het huishouden onttrok onder het voorwendsel dat ze daar niet geschikt voor was. Het grote huis op de hoek vereiste een leger personeel om het schoon te houden en het gevolg van haar moeder vereiste een ploegendienst in de keuken. Voor sommigen moesten graan en kruiden worden bereid, voor anderen groenten en rauwe vis, fruit en zure melk voor de drie gezusters Mora en overdadige vleesschotels, zoete spijzen en ander gif voor Jaime en Nicolás die een onverzadigbare eetlust hadden en nog geen typische eigenaardigheden hadden ontwikkeld. Later zouden ze alle twee hongeren: Jaime uit solidariteit met de armen en Nicolás om zijn ziel te zuiveren. Maar in die tijd waren het nog twee gezonde jongens die van het leven wilden genieten.

Jaime was naar de universiteit gegaan en Nicolás zocht nog naar zijn bestemming. Ze hadden met de opbrengst van de verkoop van uit het huis gestolen zilveren dienbladen, een voorwereldlijke auto gekocht, die ze ter nagedachtenis aan hun grootouders Del Valle Covadonga hadden gedoopt. Covadonga was zo vaak uit elkaar gehaald en met andere onderdelen weer in elkaar gezet, dat hij zelden functioneerde. Als hij reed ging dat met geraas van de roestige motor en uit de uitlaat spuwde hij rook en onderdelen. De broers deelden hem op Salomonische wijze: de even dagen gebruikte Jaime hem en de oneven Nicolás.

Clara was gelukkig haar zoons bij zich te hebben en deed haar best op vriendschappelijke voet met hen om te gaan. In hun kinderjaren hadden ze weinig contact gehad en in haar ijver om ‘echte mannen’ van ze te maken, had ze het mooiste deel van hun jeugd gemist en al haar tederheid niet kunnen uiten. Nu ze volgroeid en ‘echte mannen’ waren geworden, kon zij ze eindelijk verwennen zoals ze dat had moeten doen toen ze nog klein waren. Maar thans was het te laat want de tweeling was opgegroeid zonder haar liefkozingen en had ze nu niet meer nodig. Clara merkte dat ze haar niet toebehoorden. Maar ze verloor noch haar hoofd noch haar goede humeur. Ze accepteerde de jongens zoals ze waren en ze schikte zich erin van ze te genieten zonder iets terug te verwachten.

Blanca daarentegen vervloekte haar broers omdat ze het huis in een mesthoop hadden veranderd. Overal waar ze gingen trokken ze een spoor van wanorde, opschudding en lawaai. Het jonge meisje werd zienderogen dikker en leek elke dag lustelozer en humeuriger te worden. Jaime bekeek de buik van zijn zuster en liep naar zijn moeder.

‘Ik geloof dat Blanca zwanger is, mama,’ zei hij zonder omhaal.

‘Dat dacht ik al,’ zuchtte Clara.

Blanca ontkende het niet en toen het eenmaal zeker was noteerde Clara het in schoonschrift in haar dagboek. Nicolás keek op van zijn Chinese horoscoop en stelde voor de vader in te lichten, omdat binnen een paar weken iedereen het zou weten, want dan zou het niet meer te verbergen zijn.

‘Ik zal nooit zeggen wie de vader is!’ zei Blanca vastberaden.

‘Ik bedoel niet de vader van het kind, maar de onze,’ zei haar broer.

‘Papa kan het beter van ons horen dan van iemand anders.’

‘Stuur maar een telegram,’ stelde Clara droevig voor.

Ze wist dat Blanca’s zwangerschap een tragedie zou worden als Esteban Trueba het te horen kreeg.

Nicolás stelde het telegram met dezelfde spitsvondigheid op als waarmee hij de gedichten maakte die hij aan Amanda stuurde, opdat de dorpstelegrafiste de inhoud niet zou begrijpen en er geen geroddel van kon komen: ‘Blij verwachten wij Blanca’s instructies, stop.’ Esteban Trueba begreep het al evenmin als de telegrafiste en hij moest naar zijn huis in de hoofdstad bellen om zich op de hoogte te stellen. Het was aan Jaime om het hem uit te leggen en hij voegde er aan toe dat de zwangerschap al zover was gevorderd dat ze een drastische oplossing wel konden vergeten. Aan de andere kant viel een lange verschrikkelijke stilte en toen hing hun vader op. Esteban Trueba nam, lijkbleek van schrik en woede zijn stok en sloeg de telefoon voor de tweede keer kapot. De gedachte, dat zijn dochter een dergelijke monsterlijke misstap kon begaan, was nooit bij hem opgekomen. Omdat hij wist wie de vader was, had hij onmiddellijk berouw dat hij hem niet een kogel door zijn nek had gejaagd toen de gelegenheid daar was. Hij was er zeker van, dat een bastaard een even groot schandaal zou veroorzaken als een huwelijk met een boerenzoon: de maatschappij zou haar in beide gevallen uitstoten.

Twee uur lang liep Esteban Trueba met grote stappen door het huis, sloeg met zijn stok op meubels en muren, vloekte en overwoog de onzinnigste plannen; van Blanca naar een klooster in de Extremadura sturen tot haar dood slaan. Toen hij eindelijk wat was gekalmeerd, kwam het reddende idee bij hem op. Hij liet zijn paard zadelen en reed in galop naar het dorp.

Trueba vond Jean de Satigny, die hij niet meer had gezien sinds de ongeluksdag dat hij door hem was gewekt met het verhaal over Blanca’s liefdesavontuur, in de enige patisserie die het dorp rijk was. Hij zat meloensap zonder suiker te drinken, en was er samen met de zoon van Indalecio Aquirrazábal, een fatterige slappeling met een kopstem, die verzen van Rubén Darío citeerde. Zonder pardon sleepte Trueba de Franse graaf aan de revers van zijn onberispelijke Schotse jasje bijna door de lucht mee naar buiten, onder de geschrokken blik van de overige gasten en zette hem midden op het trottoir.

‘U heeft meer dan genoeg problemen veroorzaakt, jongeman. Eerst die vervloekte chinchilla’s en nu mijn dochter. Ik ben het zat. Pakt u uw koffers maar, u gaat mee naar de hoofdstad. U gaat met Blanca trouwen.’

Hij gaf hem geen tijd om bij te komen van zijn verbazing. Hij begeleidde hem naar het dorpshotel en daar wachtte hij met zijn zweep in de ene en zijn stok in de andere hand, terwijl Jean de Satigny zijn koffers pakte. Daarna nam hij hem rechtstreeks mee naar het station en duwde hem zonder pardon de trein in. Onderweg probeerde de graaf hem uit te leggen dat hij er niets mee te maken had, dat hij Blanca nooit met één vinger had aangeraakt en dat de verantwoordelijke waarschijnlijk de monnik met de baard geweest was die Blanca ’s nachts bij de rivieroever ontmoette. Esteban Trueba keek hem met zijn meest vernietigende blik aan.

‘Ik weet niet waar u het over heeft, jongeman. Dat heeft u zeker gedroomd,’ zei hij.

Trueba begon hem de clausules van het huwelijkscontract uiteen te zetten waardoor de Fransman kalmeerde. Blanca’s bruidsschat, haar maandelijkse toelage en het vooruitzicht een fortuin te erven, maakte haar tot een aantrekkelijke partij.

‘Zoals u ziet is dit een betere handel dan de chinchilla’s,’ besloot de toekomstige schoonvader, zonder op het nerveuze geslik van de jongeman te letten.

Zo kwam Esteban Trueba zaterdag aan bij het grote huis op de hoek, met een echtgenoot voor zijn ontmaagde dochter en een vader voor de kleine bastaard. Hij spuwde vuur. Hij sloeg met een uithaal in de vestibule de vaas met chrysanten tegen de grond, gaf Nicolás die wilde bemiddelen en de zaak uitleggen, een oorvijg en hij brulde dat hij Blanca niet wilde zien en dat ze tot haar trouwdag op haar kamer moest blijven. Clara ontving hem niet. Ze bleef op haar kamer en deed de deur zelfs niet open toen hij zijn zilveren stok ertegen kapot sloeg.

In huis brak een orkaan van activiteiten en ruzies los. De atmosfeer was om te snijden en zelfs de vogels in hun kooien werden er stil van. Het personeel rende om aan de bevelen van die grimmige, woeste patron te voldoen die geen uitstel duldde voor de vervulling van zijn wensen. Clara gedroeg zich als vroeger, ze negeerde haar echtgenoot en sprak geen woord met hem. De bruidegom, bijna een gevangene van zijn toekomstige schoonvader, werd in een van de vele gastvertrekken ondergebracht, waar hij ijsberend, in ledigheid de dag doorbracht, hij mocht Blanca niet zien en begreep niet hoe hij in dit melodrama terecht was gekomen. Hij wist niet of hij zich nu moest beklagen als slachtoffer van deze barbaarse autochtonen of dat hij blij moest zijn dat zijn droom, een rijke, jonge, mooie Zuidamerikaanse erfgename te huwen, in vervulling zou gaan. Omdat hij van nature een optimist was en praktisch, als alle Fransen, koos hij voor het tweede en in de loop van de week herwon hij zijn kalmte.

Esteban Trueba stelde de trouwdag voor twee weken later vast. Het leek hem het beste om een grootse bruiloft te organiseren, teneinde een schandaal te voorkomen. De bisschop moest het huwelijk inzegenen, Blanca moest in het wit en met een sleep van zes meter, gedragen door bruidsmeisjes en bruidsjonkers, er moesten trouwfoto’s in de krant op de societypagina. Hij wilde er een feest in de stijl van Caligula van maken, met zo veel pracht en praal dat niemand op de buik van de bruid zou letten. De enige die instemde met zijn plannen, was Jean de Satigny.

De eerste keer dat Esteban Trueba zijn dochter zag na de nacht van het pak slaag, was toen hij haar bij zich riep om haar naar de kleermaker te sturen. Hij schrok toen hij haar zag; ze was dik en had vlekken in het gezicht.

‘Ik trouw niet vader,’ zei ze.

‘Zwijg,’ brulde hij. ‘U gaat trouwen omdat ik geen bastaarden in mijn familie wil, hoort u!’

‘Ik dacht dat we er al een paar hadden,’ antwoordde Blanca.

‘Spreek me niet tegen. U moet weten dat Pedro Tercero García dood is. Ik heb hem zelf gedood, dus vergeet hem maar en probeer een waardige echtgenote te zijn voor de man die u voor het altaar leidt.’

Blanca barstte in snikken uit en bleef de daaropvolgende dagen onophoudelijk huilen.

Het huwelijk, dat Blanca niet wilde, werd in de kathedraal gesloten, met bisschoppelijke zegen en in een koninklijk gewaad, gemaakt door de beste couturier van het land die een wonder had verricht door de vooruitstekende buik van de bruid te verbergen onder bloemjabots en empire-plooien. Het hoogtepunt van de bruiloft was een spectaculair feest met vijfhonderd genodigden in gala. Ze stroomden op de klanken van een gehuurd orkest het grote huis op de hoek binnen. Er waren de meest aanlokkelijke spijzen: gebraden rundvlees met de fijnste kruiden, verse schaaldieren, Baltische kaviaar, Noorse zalm, gevogelte met truffels, een stroom exotische likeuren en eindeloos vloeiende champagne. Verder was er een keur van zoetigheid, soesjes, bladerdeeggebak, éclairs, zandtaartjes en grote kristallen schalen vol gesuikerde vruchten. Ook waren er Argentijnse aardbeien, Braziliaanse kokosnoten, Chileense papaja’s, Cubaanse ananas, te veel lekkernijen om op te noemen. Dit alles stond op een eindeloos lange tafel die door de hele tuin liep en waar op het eind een gigantische taart stond, gemaakt door een met Jean de Satigny, uit Napels afkomstige, bevriende kunstenaar. Hij had de simpele ingrediënten eieren, bloem en suiker omgetoverd in een replica van de Acropolis met een schuimwolk erboven. Erbovenop stonden de mythologische geliefden, Venus en Adonis, gemaakt uit verschillende kleuren marsepein: met een roze huid, blond haar en hardblauwe ogen, naast hen stond een dikke Cupido, ook eetbaar, die door de trotse bruidegom en de ontroostbare bruid met een zilveren mes in tweeën werd gesneden.

Clara, die het er vanaf het begin niet mee eens was dat Blanca tegen haar wil moest trouwen, had besloten niet aan het feest deel te nemen. Ze bleef in het naaiatelier, waar ze trieste voorspellingen voor het bruidspaar uitwerkte, die zoals later duidelijk werd, precies uitkwamen, totdat haar man haar smeekte zich om te kleden en toch tien minuten naar de tuin te komen om een eind te maken aan het geroddel van de gasten. Clara deed het met tegenzin en alleen maar uit liefde voor haar dochter; ze deed haar gebit in en probeerde dapper tegen alle aanwezigen te glimlachen.

Jaime kwam pas tegen het eind van het feest, want hij liep stage in het armenhospitaal. Nicolás kwam met de mooie Amanda, die net Sartre had ontdekt en zich het kwijnende uiterlijk van de Europese existentialisten had aangemeten; ze was helemaal in het zwart, bleek, haar donkere ogen met kohl omlijnd, haar donkere haar loshangend tot haar middel en daarbij tinkelende kettingen, armbanden en oorbellen, waarvan het geluid de mensen deed opkijken als ze langs kwam. Nicolás echter, was helemaal in het wit, als een ziekenbroeder en droeg daarbij amuletten om zijn hals. Zijn vader liep hem tegemoet en loodste hem een badkamer in waar hij hem zonder pardon de talismannen afrukte.

‘Ga naar uw kamer en doe een fatsoenlijke das om. Kom dan terug en gedraag u als een heer. En haal het niet in uw hoofd een of ander ketters geloof onder de gasten te verkondigen. En zeg tegen die heks die u bij u heeft dat ze haar decolleté dichtdoet,’ verordende Esteban.

Nicolás gehoorzaamde onwillig. Eigenlijk was hij geheelonthouder, maar uit woede dronk hij een paar glazen, verloor zijn zelfbeheersing en sprong gekleed in de fontein in de tuin, waar hij met zijn doorweekte waardigheid uitgetrokken moest worden.

Blanca bleef de hele nacht onnozel en huilend naar de taart zitten staren, terwijl haar kersverse echtgenoot ronddwarrelde tussen de gasten om te verklaren dat de afwezigheid van zijn schoonmoeder te wijten was aan een astma-aanval en het huilen van Blanca werd veroorzaakt door de opwinding over de bruiloft. Niemand geloofde hem. Jean de Satigny gaf Blanca kusjes in haar nek, pakte haar hand en probeerde haar te troosten met slokjes champagne en met door hem zelf liefdevol uitgezochte grote garnalen, maar tevergeefs; ze bleef huilen. Ondanks alles, was het feest geslaagd, precies zoals Esteban Trueba dat had gepland. Ze aten en dronken naar hartelust en dansten tot het licht werd op de muziek van het orkest. In het centrum van de stad warmden groepjes werklozen zich ondertussen bij een vuurtje van krantenpapier en benden jongeren in bruine hemden paradeerden en brachten met opgeheven arm een groet, zoals ze hadden gezien op de films over Duitsland. In de gebouwen van de politieke partijen legde men de laatste hand aan de verkiezingscampagne.

‘De socialisten zullen winnen,’ had Jaime gezegd, die door zijn voortdurende omgang met het proletariaat in het armenhospitaal, hallucineerde.

‘Nee jongen, dezelfden als altijd zullen weer winnen,’ had Clara geantwoord, die het in haar kaarten had gezien en het door haar gezonde verstand bevestigd zag.

Na het feest nam Esteban Trueba zijn schoonzoon mee naar de bibliotheek en overhandigde hem een cheque. Het was zijn huwelijksgeschenk. Hij had alles voorbereid zodat het jonge paar naar het noorden van het land kon reizen, waar Jean de Satigny zich wilde vestigen om daar een gerieflijk bestaan te leiden van de toelage van zijn vrouw, ver van het geklets van de al te oplettende lieden aan wie de vroegtijdige buik niet was ontgaan. Hij dacht aan een handeltje in Indiaanse aardewerken waterkruiken en inheemse mummies.

Voordat de pasgehuwden het feest verlieten, namen ze afscheid van haar moeder. Clara nam Blanca, die nog niet was opgehouden met huilen apart, en sprak zachtjes met haar.

‘Hou nou op met huilen, kindje. Zoveel tranen zijn niet goed voor het kind en maken jou evenmin gelukkig,’ zei Clara.

Blanca antwoordde met een snik.

‘Pedro Tercero García leeft nog, meisje,’ voegde Clara eraan toe.

Blanca slikte en snoot haar neus.

‘Hoe weet u dat mama?’ vroeg ze.

‘Dat heb ik gedroomd,’ antwoordde Clara.

Dat was voldoende om Blanca helemaal gerust te stellen. Ze droogde haar tranen, hief haar hoofd en huilde niet meer tot de dag dat haar moeder stierf, zeven jaar later, ook al had ze er genoeg verdriet, eenzaamheid en andere redenen voor gehad.

Gescheiden van haar dochter, met wie ze een hechte band had, verviel Clara weer in een van haar verwarde, depressieve perioden. Ze leefde weer net als vroeger en hield in het grote huis dat wemelde van de mensen, spiritistische bijeenkomsten en literaire avondjes, maar ze lachte niet meer zo snel en vaak bleef ze in gedachten verzonken voor zich uit zitten staren. Ze probeerde een systeem voor rechtstreekse communicatie met Blanca tot stand te brengen, om de trage post te vervangen, maar telepathie functioneerde niet altijd en het was niet zeker of een bericht goed doorkwam. Er waren oncontroleerbare storingen zodat de berichten werden verminkt. Bovendien was Blanca weinig ontvankelijk voor deze psychische experimenten van haar moeder, ook al was ze er vanaf het begin bij betrokken geweest, toch had ze nooit enige interesse getoond voor mentale krachten. Ze was een praktische, aardse en nuchtere vrouw en haar moderne, pragmatische geaardheid vormde een ernstig obstakel voor telepathie. Clara moest berusten in de conventionele methoden. Moeder en dochter schreven elkaar bijna dagelijks en deze overvloedige correspondentie verving gedurende verscheidene maanden de schriften. Zo wist Blanca alles wat er in het grote huis op de hoek gebeurde en had ze de illusie dat ze nog steeds thuis was en dat haar huwelijk alleen een boze droom was.

In dat jaar scheidden de wegen van Jaime en Nicolás zich voorgoed, want de verschillen tussen beide broers waren onoverbrugbaar. Nicolás had zich in die tijd op iets nieuws geworpen: flamenco dansen, dat hij volgens zijn zeggen van de zigeuners in de grotten van Granada had geleerd, hoewel hij in werkelijkheid nooit het land uit was geweest, maar hij had zoveel overtuigingskracht dat zelfs zijn eigen familie erin begon te geloven. Bij de minste aanleiding wilde hij een bewijs van zijn kunnen geven. Hij sprong dan op de grote eikehouten eetkamertafel, een erfstuk van Clara, waarop jaren geleden Rosa opgebaard had gelegen en begon als een waanzinnige net zolang in zijn handen te klappen, met zijn voeten te trappelen, sprongen te maken en schrille geluiden uit te stoten tot hij het voor elkaar had dat iedereen uit huis erbij kwam. Dan kwamen ook wat buren en ten slotte de gendarmes die met gestrekte wapenstok kwamen aangerend, met hun laarzen het vloerkleed bevuilend, maar net als iedereen applaudisseerden ze ten slotte en riepen olé. De tafel hield heroïsch stand, howel zij er na een week wel uitzag als een slachtbank voor kalveren. Flamenco dansen had geen enkele praktische waarde in de besloten gemeenschap van de hoofdstad in die tijd, maar Nicolás plaatste een discrete advertentie in de krant waarin hij zijn diensten aanbod als leermeester in deze vurige dans. De volgende dag had hij een leerlinge en binnen een week deed het gerucht over zijn charme de ronde. De meisjes kwamen in horden, in het begin beschaamd en schuchter maar als Nicolás om ze heen wervelde, ze bij hun middel pakte en ze met een verleidersglimlach toelachte waren ze direct enthousiast. De cursussen werden een succes. De eetkamertafel stond op het punt in elkaar te storten, Clara begon over migraine te klagen en Jaime sloot zich in zijn kamer op en probeerde te studeren met waspropjes in zijn oren. Toen Esteban Trueba te weten kwam wat er tijdens zijn afwezigheid in zijn huis gebeurde, werd hij bevangen door een vreselijke, terechte woede en hij verbood zijn zoon een flamenco-academie of wat dan ook van zijn huis te maken. Nicolás moest vanwege verrekte spieren met zijn gedraai ophouden, maar hij werd door dit alles de populairste jongen van het seizoen, koning van alle feesten en van alle vrouwenharten. Want terwijl anderen studeerden, zich kleedden in driedelige grijze pakken en hun snor oppoetsten op het ritme van een bolero, predikte hij de vrije liefde, citeerde Freud, dronk pernod en danste flamenco. Door zijn sociale succes verminderde zijn interesse voor zijn moeders psychische bekwaamheden echter niet. Tevergeefs probeerde hij haar na te doen. Hij studeerde vol overgave, oefende zo veel, dat hij zijn gezondheid in gevaar bracht. Hij zat altijd bij de vrijdagse bijeenkomsten met de drie gezusters Mora, tegen het uitdrukkelijke verbod van zijn vader in, die vasthield aan het idee dat dat geen mannenzaken waren. Clara probeerde hem te troosten bij zijn mislukkingen.

‘Dat leer je niet en dat erf je niet jongen,’ zei ze, toen ze hem scheel zag kijken van overmatige inspanning om het zoutvaatje te verplaatsen zonder het aan te raken.

De drie gezusters Mora hielden veel van de jongen. Ze leenden hem occulte boeken en ze hielpen met interpretatie van horoscopen en kaarten. Ze gingen hand in hand om hem heen zitten, om hun fluïdum op hem over te brengen, maar ook dat was niet genoeg om Nicolás bovennatuurlijke krachten te verlenen. Ze beschermden zijn liefde voor Amanda. In het begin was het jonge meisje onder de indruk van de tafel met drie poten en ook van de langharige kunstenaars bij Nicolás thuis, maar al gauw werd ze het beu, geesten op te roepen en verzen te declameren van de Dichter, wiens gedichten van mond tot mond gingen. Ze ging als verslaggeefster werken bij een krant.

‘Dat is een zwendelaarsberoep,’ vond Esteban Trueba toen hij het hoorde.

Trueba vond haar niet sympathiek. Hij zag haar niet graag bij hem thuis. Hij vond dat ze een slechte invloed op zijn zoon had en haar lange haar, haar zwart omlijnde ogen en haar kettingen waren voor hem tekenen van een of andere geheime verdorvenheid. En haar gewoonte om haar schoenen uit te trekken en in kleermakerszit op de grond te gaan zitten, als een Indiaan, vond hij manieren van een manwijf.

Amanda’s kijk op de wereld was erg pessimistisch en om haar depressies te verlichten, rookte ze hasjiesj. Nicolás deed met haar mee. Clara merkte wel dat het soms niet goed ging met haar zoon, maar zelfs met haar wonderlijke intuïtie legde ze geen verband tussen die oosterse pijpen die Nicolás rookte en de wartaal die hij uitsloeg, zijn slaperigheidsaanvallen, en zijn vrolijkheid zonder reden, omdat ze nog nooit van drugs of iets dergelijks had gehoord. ‘Dat is de leeftijd, dat gaat wel weer voorbij,’ zei ze als hij zich weer eens als een gek gedroeg; het kwam niet in haar op dat Jaime op dezelfde dag geboren was en nooit zo onzinnig deed.

De dwaasheden van Jaime waren van andere aard. Hij voelde een roeping tot zelfopoffering en onthouding. In zijn kast lagen slechts drie overhemden en twee broeken. Clara breide de hele winter door wollen spullen om hem warm te houden, maar hij droeg ze tot er weer iemand kwam, die ze nodig had. Al het geld dat zijn vader hem gaf kwam terecht bij de armen die hij in het ziekenhuis behandelde. Elke broodmagere hond die achter hem aanliep, nam hij in huis op. Hij kwam ook thuis langs als hij iets over een verlaten kind, een ongehuwde moeder of een invalide oude vrouw te weten kwam, opdat zijn moeder het probleem zou oplossen. Clara werd een expert in sociale liefdadigheid, ze kende alle overheids- en kerkelijke instellingen waar ze ongelukkige zielen kon onderbrengen, en als alles mislukte nam ze ze in haar huis op. Haar vriendinnen waren bang voor haar want elke keer als ze op visite kwam, was dat om iets te vragen. Zo breidde het leger van beschermelingen van Clara en Jaime zich uit. Zij noteerden niet wie ze allemaal hielpen, zodat ze soms werden verrast door iemand die hen bedankte voor iets wat zij al waren vergeten. Jaime vatte zijn medicijnenstudie op als een heilige roeping. Voor hem was ieder verzetje dat hem van zijn boeken afhield of zijn tijd in beslag nam, een verraad aan de mensheid, die hij gezworen had te dienen. ‘Die jongen had priester moeten worden,’ zei Clara. Voor Jaime voor wie de gelofte van nederigheid, armoede en kuisheid geen enkele betekenis had, was het geloof de oorzaak van de helft van al het ongeluk in de wereld, dus werd hij woedend als zijn moeder zulke ideeën uitte. Zoals bijna ieder bijgeloof verzwakte het christendom de mens en maakte hem berustend, men moest echter niet wachten op een beloning in de hemel, maar nu op aarde strijden voor zijn rechten. Jaime besprak die dingen met zijn moeder als ze alleen waren want met Esteban Trueba erbij was dat onmogelijk. Die verloor onmiddellijk zijn geduld en sloeg dan met de deuren en schreeuwde. Hij had er genoeg van, zei hij, om alleen maar tussen gekken te leven, het enige dat hij wilde was een enigszins normale toestand. Hij had echter de pech gehad met een excentrieke vrouw te trouwen en drie dwazen op de wereld te zetten, nietsnutten, die zijn leven vergalden. Jaime discussieerde niet met zijn vader, hij liep als een schaduw door het huis, gaf zijn moeder als hij haar zag verward een kus, ging dan naar de keuken, at staande de restjes die over waren, en sloot zich vervolgens op om te lezen of te studeren. Zijn slaapkamer was een tunnel van boeken. Alle wanden stonden van onder tot boven vol met houten rekken, die uitpuilden van boeken. Niemand stofte ze af, omdat hij de deur afsloot. Het was een paradijs voor spinnen en muizen. In het midden van de kamer stond zijn bed, een soort brits, met boven het hoofdeinde een elektrisch peertje. Tijdens een aardbeving die Clara was vergeten te voorspellen, hoorden ze een geraas als van een trein en toen ze de deur probeerden open te doen, zagen ze dat het bed was bedolven onder een berg van boeken. De boekenrekken waren losgeraakt en Jaime lag eronder. Ze haalden hem eronderuit zonder één schrammetje. Toen Clara de boeken weghaalde, schoot de aardbeving haar weer te binnen en ze dacht dat ze dit ogenblik al eens eerder had meegemaakt. Dit was in ieder geval een gelegenheid om de boel eens af te stoffen en het ongedierte met een bezem te verjagen.

De enige keren dat Jaime acht sloeg op wat er in huis gebeurde, was als hij Amanda voorbij zag gaan aan de hand van Nicolás. Zelden sprak hij haar aan en werd heel rood als zij het deed. Hij wantrouwde haar exotische verschijning en was ervan overtuigd dat ze als ze haar haar gewoon kamde en het zwart van haar ogen haalde, eruit zou zien als een groenige muis. Toch kon hij het niet laten naar haar te kijken. Haar rinkelende armbanden leidden hem af van zijn studie en hij moest zich inhouden om niet als een gehypnotiseerde kip achter haar aan te lopen. Alleen in bed, als hij zich niet kon concentreren op het lezen, zag hij haar naakt voor zich, gehuld in haar zwarte haar, met haar rinkelende sieraden, als een afgodsbeeld. Jaime was een eenling. Het schuwe kind was een verlegen man geworden. Hij hield niet van zichzelf en misschien was dat de reden, waarom hij dacht dat hij de liefde van anderen niet verdiende. Hij leed en schaamde zich bij het minste bewijs van aandacht of dankbaarheid. Amanda belichaamde voor hem al het vrouwelijke en omdat ze de vriendin van Nicolás was, ook al datgene wat verboden was. Haar vrije, hartelijke en avontuurlijke persoonlijkheid fascineerde hem en haar uiterlijk van verklede muis wekte in hem de hartstochtelijke wens op haar te beschermen. Hij begeerde haar smartelijk, maar hij durfde het nooit toe te geven, zelfs niet in zijn geheimste gedachten.

In die tijd kwam Amanda veel bij de Trueba’s thuis. Bij de krant had ze wisselende werktijden en zo vaak ze kon, kwam ze met haar broertje Miguel naar het grote huis op de hoek, zonder dat hun aanwezigheid opviel in dat grote huis vol mensen en activiteit. Miguel moet toen ongeveer vijf jaar oud zijn geweest, hij was stil en netjes en maakte geen rommel. Hij ging zo op in het behangpatroon en de meubels, dat hij over het hoofd werd gezien. Hij speelde alleen in de tuin en liep achter Clara aan en noemde haar mama. Daarom en omdat hij Jaime papa noemde, veronderstelden ze dat Amanda en Miguel weeskinderen waren. Amanda nam haar broertje altijd mee naar haar werk, had hem eraan gewend op ieder uur van de dag van alles te eten, en overal, hoe ongemakkelijk ook, te slapen. Ze omgaf hem met hartstochtelijke en wilde tederheid, ze krabde hem als een hondje, ze schreeuwde tegen hem als ze kwaad was en daarna sloot ze hem weer in haar armen. Niemand mocht zich met zijn opvoeding bemoeien of hem bevelen, ze duldde geen commentaar op hun vreemde levenswijze, ze verdedigde hem als een leeuwin, ook al wilde niemand hem aanvallen. De enige persoon die zijn mening over de opvoeding van Miguel mocht geven was Clara, die haar wist te bewegen hem naar school te sturen, zodat hij geen zonderlinge analfabeet werd. Clara hechtte niet veel waarde aan regelmatig schoolbezoek, maar ze vond dat Miguel een paar uur per dag discipline en omgang met kinderen van zijn leeftijd nodig had. Ze ging hem zelf aanmelden, schoolbenodigdheden en een uniform kopen en samen met Amanda bracht ze hem de eerste dag naar school. Voor de poort vielen Amanda en Miguel huilend in elkaars armen. De juffrouw kon het kind niet van de rok van zijn zuster lostrekken waar hij zich huilend aan vastklampte, omdat hij iedereen wegtrapte die in de buurt kwam. Eindelijk kon de juffrouw, geholpen door Clara, het kind mee naar binnen trekken en deed ze de schooldeur achter hem dicht. Amanda bleef de hele ochtend op de stoep zitten. Clara hield haar gezelschap omdat ze zich schuldig voelde bij een ander zo veel verdriet te veroorzaken en ze begon aan de wijsheid van haar goede bedoeling te twijfelen. Om twaalf uur ’s middags ging de bel en de poort ging open. Ze zagen een horde schoolkinderen naar buiten komen en daartussen liep de kleine Miguel, netjes, stil, zonder tranen, met een potloodstreep over zijn neus en met afgezakte sokjes. In een paar uur had hij geleerd alleen door het leven te gaan; zonder zijn zuster. Amanda drukte hem krachtig aan haar borst en zei in een opwelling: ‘Ik zou mijn leven voor je geven, Miguelito.’ Ze wist toen nog niet dat ze dat eens zou doen.

Ondertussen voelde Esteban Trueba zich met de dag eenzamer en woedender. Hij had geaccepteerd dat zijn vrouw niet meer tegen hem zou praten en omdat hij het beu was haar overal te achtervolgen, haar smekende blikken toe te werpen en gaten in de badkamermuur te boren, besloot hij zich aan de politiek te wijden. Zoals Clara al had voorspeld, wonnen dezelfden van altijd de verkiezingen maar met zo’n kleine meerderheid dat het hele land opschrok. Trueba vond dat het ogenblik daar was om de belangen van het vaderland en de Conservatieve Partij te verdedigen, want niemand, zoals hijzelf zei, belichaamde beter dan hij de eerlijke en feilloze politicus. En, voegde hij eraan toe, hij had zichzelf opgewerkt, hij had zijn werknemers werk en goede levensvoorwaarden geboden, hij was eigenaar van het enige landgoed met bakstenen huisjes voor de arbeiders. Hij respecteerde de wet, het vaderland en de traditie en belastingontduiking was het enige waar men hem van kon beschuldigen. Hij benoemde een nieuwe rentmeester om Pedro Segundo García te vervangen op De Drie Maria’s waar hij voor de legkippen en geïmporteerde koeien moest zorgen en Esteban Trueba installeerde zich voorgoed in de hoofdstad. Verscheidene maanden lang wijdde hij zich aan zijn eigen verkiezingscampagne, sprak zijn vermogen daarvoor aan en werd gesteund door de Conservatieve Partij, die mensen nodig had om uit te komen bij de volgende parlementsverkiezingen. Het huis lag vol politieke propaganda en de partijgangers, die zijn huis praktisch stormenderhand in bezit namen, mengden zich onder de geesten die door de gangen spookten, de Rozenkruisers en de drie gezusters Mora. Langzamerhand werd Clara’s hofhouding weggedrukt in de achterkamertjes. Er ontstond een onzichtbare grens tussen het deel dat Esteban Trueba gebruikte en dat van zijn vrouw. Door ingevingen van Clara en naar gelang de behoefte van het moment, ontsproten aan de edele architectuur van het herenhuis, kamertjes, trappen, torentjes en terrassen. Iedere keer als er een nieuwe gast kwam logeren, kwamen altijd dezelfde metselaars er weer een kamer bijbouwen. Zo begon het grote huis op de hoek op een labyrint te lijken.

‘Dit huis kan binnenkort als hotel dienen,’ zei Nicolás.

‘Of als een klein ziekenhuis,’ voegde Jaime eraan toe, die met de gedachte speelde, zijn armen naar de chique Barrio Alto te brengen.

De façade van het huis bleef behouden. Aan de voorkant zag men nog de heroïsche zuilen en de tuin à la Versailles, maar naar achter toe verwaterde de stijl. De achtertuin was een ondoordringbaar oerwoud waar allerlei planten en bloemen woekerden en waar, naast de vogels van Clara, verscheidene generaties honden en katten zich ophielden. Het enige exemplaar van deze huiselijke fauna dat zich een plaatsje in de herinnering van de familie verwierf, was een konijn dat Miguel meebracht, een heel gewoon beestje, dat door de honden net zo lang werd gelikt tot zijn haar uitviel en hij het enige kale exemplaar van zijn soort werd met alleen een glanzende huid, waardoor hij er uitzag als een langorig reptiel.

Naarmate de verkiezingsdatum naderde werd Esteban Trueba steeds nerveuzer. Hij had alles wat hij had op het spel gezet voor zijn politieke avontuur. Op een nacht hield hij het niet langer uit en klopte aan Clara’s slaapkamerdeur. Zij deed open. Ze was in nachthemd en had haar gebit in omdat ze graag koekjes knabbelde als ze in haar schriften schreef. Ze leek Esteban net zo jong en mooi als de eerste dag toen hij haar bij de hand had meegenomen naar de met blauwe zijde behangen slaapkamer en haar had laten stilhouden op het vel van Barrabas. Hij glimlachte bij de herinnering.

‘Neem me niet kwalijk, Clara,’ zei hij blozend als een schooljongen. ‘Ik voel me alleen en ben bang. Ik wil zo graag eventjes hier bij jou zijn, als het schikt?’

Clara glimlachte ook, maar zei niets. Ze wees naar de leunstoel en Esteban ging zitten. Ze bleven een poosje zwijgend tegenover elkaar zitten, ze deelden de koekjes en keken elkaar verwonderd aan, omdat ze al zo lang onder hetzelfde dak woonden en elkaar nooit zagen.

‘Ik neem aan dat je weet wat me kwelt,’ zei Esteban ten slotte.

Clara knikte.

‘Geloof je dat ik gekozen zal worden?’

Clara knikte weer, toen voelde Esteban Trueba zich zo opgelucht, alsof ze hem een schriftelijke bevestiging had gegeven. Hij lachte hard en vrolijk, stond op, pakte haar bij de schouders en kuste haar op haar voorhoofd.

‘Je bent fantastisch, Clara! Als jij het zegt, word ik senator,’ riep hij uit.

Sinds die nacht werd hun vijandigheid tegenover elkaar minder. Clara zei nog steeds niets tegen hem, maar hij trok er zich niets van aan en sprak gewoon tegen haar en legde ieder gebaartje uit als een antwoord. Als het nodig was, gebruikte Clara het personeel of haar kinderen om hem een boodschap door te geven. Ze zorgde voor het welzijn van haar man, steunde hem bij zijn werk en als hij daarom vroeg ging ze ook met hem mee. Soms glimlachte ze tegen hem.

Tien dagen later werd Esteban Trueba gekozen tot senator van de republiek, zoals Clara het had voorspeld. Om het te vieren gaf hij een feest voor zijn vrienden en partijgangers en aan het personeel en de landarbeiders op De Drie Maria’s een bedrag in baar geld. Voor Clara legde hij een collier met smaragden, met een bosje viooltjes op bed. Clara begon mee te gaan naar ontvangsten en politieke bijeenkomsten, waar haar aanwezigheid ertoe bijdroeg dat haar man het beeld van eenvoudige familievader hoog kon houden zoals het publiek en de Conservatieve Partij dat graag zagen. Bij die gelegenheden deed Clara haar gebit in en droeg ze de juwelen die Esteban haar had gegeven. Ze werd gezien als de elegantste, discreetste en betoverendste vrouw uit haar milieu, en niemand kon vermoeden dat dit voorbeeldige echtpaar nooit met elkaar sprak.

Door Trueba’s nieuwe baan steeg het aantal bezoekers dat in het grote huis op de hoek werd onthaald. Clara hield niet bij hoeveel monden er werden gevoed, noch wat de uitgaven waren. De rekeningen gingen regelrecht naar het kantoor van de senator bij het Congres en Trueba betaalde zonder vragen te stellen, omdat hij had ontdekt dat zijn vermogen steeds groter leek te worden, naarmate hij meer uitgaf. Niemand kon hem ruïneren en zeker niet Clara met haar volkomen gastvrijheid en haar liefdadigheidswerk. In het begin zag hij zijn politieke macht als een nieuw spelletje. Als een rijk en achtenswaardig man had hij de rijpere leeftijd bereikt, net zoals hij had gezworen toen hij nog een arme jongen zonder contacten was, met als enig kapitaal zijn trots en eerzucht. Maar al snel begreep hij dat hij net zo eenzaam was als altijd. Zijn zoons meden hem en met Blanca had hij geen contact meer. Alles wat hij van haar wist, was dat wat haar broers vertelden en het enige dat hij deed was elke maand een cheque sturen, zoals hij Jean de Satigny had beloofd. Zijn zoons en hij waren zo ver uit elkaar gegroeid dat hij geen gesprek met hen kon voeren zonder dat hij ging schreeuwen. Trueba hoorde pas over de dwaasheden van Nicolás, toen het al te laat was, dat wil zeggen, toen iedereen er al over praatte. Ook wist hij niets over het leven van Jaime. Als hij gemerkt had dat deze Pedro Tercero García ontmoette en op hem gesteld was geraakt als op een broer, zou hij zeker een hartaanval hebben gekregen, maar Jaime paste er wel voor op daar met zijn vader over te praten.

Pedro Tercero García had het platteland verlaten. Na het vreselijke treffen met zijn patrón, nam pater José Dulce María hem op in het parochiehuis en verzorgde zijn hand. Maar de jongen verviel in een diepe depressie en herhaalde steeds maar dat het leven helemaal geen zin meer had, omdat hij Blanca kwijt was en ook geen gitaar meer kon spelen, wat zijn enige troost was geweest. Pater José Dulce María wachtte tot de vingerstompjes dank zij het sterke gestel van de jongeman waren geheeld, toen zette hij hem op een kar en reed naar het Indianenreservaat. Daar stelde hij hem voor aan een honderdjarige, blinde vrouw, met kromme vingers van de reumatiek maar die toch de wilskracht bezat om met haar voeten manden te vlechten. ‘Als zij met haar voeten manden maakt, kan jij ook zonder vingers gitaarspelen,’ zei hij. Toen vertelde hij hem zijn eigen levensverhaal.

‘Ook ik was op jouw leeftijd verliefd, mijn zoon. Mijn bruid was het mooiste meisje van het dorp. We wilden trouwen. Zij borduurde haar uitzet al en ik spaarde voor een huisje, toen ze me opriepen voor militaire dienst. Toen ik terugkwam was ze getrouwd met de slager en een dikke matrone geworden. Ik wilde in de rivier springen met een steen aan mijn voeten, maar toen besloot ik priester te worden. Een jaar nadat ik was ingetreden in het klooster, werd zij weduwe en kwam naar de kerk om me met smachtende ogen aan te kijken.’ De open lach van de jezuïet bracht Pedro Tercero weer tot leven en voor het eerst sinds drie weken glimlachte hij. ‘Zo zie je maar, mijn zoon,’ besloot pater José Dulce María. ‘Je moet niet wanhopen. Op een dag als je er helemaal niet op bent bedacht zul je Blanca terugzien.’

Naar lichaam en ziel genezen ging Pedro Tercero García naar de hoofdstad. Hij had een bundeltje kleren bij zich en wat munten die de pastoor van de zondagscollecte opzij had gelegd. Hij gaf hem ook het adres van een socialistisch leider in de hoofdstad, die hem de eerste dagen in huis nam en hem een baantje bezorgde als zanger in een kunstenaarscafé. De jongeman ging in een arbeiderswijk wonen, in een krotje met alleen een bedspiraal op poten, een matras, een stoel en twee kisten, die dienst deden als tafel. Van daaruit verbreidde hij het socialisme en koesterde hij zijn verdriet over het feit dat Blanca met een ander was getrouwd. De verklaring en woorden van troost van Jaime weigerde hij te accepteren. Binnen korte tijd beheerste hij zijn rechterhand weer en zijn twee overgebleven vingers werkten extra hard. Hij componeerde nog steeds liedjes over kippen en achtervolgende vossen. Op een dag nodigden ze hem uit voor een radioprogramma en dat werd het begin van een duizelingwekkende populariteit die hijzelf niet had verwacht. Je hoorde zijn stem vaak op de radio en zijn naam werd bekend. Senator Trueba echter hoorde hem nooit, omdat hij geen radiotoestel in zijn huis duldde. Hij vond het een uitvinding voor onbeschaafde mensen, die een rampzalige invloed had en platvloerse ideeën verspreidde. Er was niemand die zo ver van de populaire muziek afstond als hij. Wat muziek betrof verdroeg hij alleen maar opera en de zarzuela-ensembles, die elke winter uit Spanje kwamen.

Op de dag dat Jaime naar huis kwam met het nieuwtje dat hij zijn achternaam wilde veranderen omdat zijn kameraden op de universiteit vijandig deden en de arbeiders in de Barrio de la Misericordia hem wantrouwden, verloor Esteban Trueba zijn geduld. Hij stond op het punt hem een oorvijg te geven, maar hij merkte nog net aan de blik van zijn zoon dat hij het dit keer niet zou tolereren.

‘Ik ben getrouwd om wettige kinderen te krijgen, die mijn naam dragen en geen bastaarden met de naam van hun moeder,’ brulde hij, lijkbleek van woede.

Twee weken later hoorde hij in de wandelgangen van het Congres en in de salons van de club vertellen dat zijn zoon Jaime op de Plaza Brasil zijn broek had uitgetrokken om hem aan een arme sloeber te geven. In zijn onderbroek had hij de afstand van vijftien blokken naar zijn huis afgelegd, gevolgd door een schare kinderen en nieuwsgierigen die hem toejuichten. Omdat hij er genoeg van had zijn eer te verdedigen tegen spotternij en kletspraatjes, stond hij zijn zoon toe zijn naam te veranderen in wat dan ook, als het maar niet meer Trueba was. Die dag, opgesloten in zijn studeerkamer, huilde hij van ontgoocheling en woede. Hij probeerde zichzelf wijs te maken dat Jaimes buitenissige gedrag wel voorbij zou gaan als hij ouder werd; vroeg of laat zou hij een evenwichtig man worden die hem kon bijstaan in zaken en zijn steun en toeverlaat zou zijn op zijn oude dag.

Wat zijn andere zoon betrof had hij alle hoop laten varen. Nicolás stortte zich van de ene fantastische onderneming in de andere. In die tijd was hij bezeten van het idee om de Andes over te vliegen in een weinig gebruikelijk vervoermiddel net als jaren geleden zijn achteroom Marcos had geprobeerd. Hij had besloten in een ballon op te stijgen, ervan overtuigd, dat het schouwspel van een reusachtige ballon tussen de wolken, een voortreffelijke manier zou zijn om reclame te maken, een onderneming die iedere limonadefabriek wel zou sponsoren. Hij maakte een Duitse zeppelin van vóór de oorlog na, die opsteeg door warme lucht, die bemand kon worden door een of meerdere waaghalzen. Lange tijd werd hij in beslag genomen door het vervaardigen en het bestuderen van de opblaasbare reuzenworst, het geheime mechanisme, de windstromingen, de weersvoorspellingen uit speelkaarten, de wetten van de aërodynamica. Wekenlang vergat hij de vrijdagse spiritistische bijeenkomsten met zijn moeder en de drie gezusters Mora, hij merkte zelfs niet eens dat Amanda niet meer langs kwam. Toen het luchtschip eenmaal klaar was, ondervond hij een tegenslag waar hij niet op had gerekend: de chef van de limonadefirma, een gringo uit Arkansas, weigerde het project te financieren, onder het voorwendsel dat als Nicolás neerstortte, de verkoop van de frisdrank zou dalen. Nicolás probeerde andere sponsors te zoeken, maar niemand had interesse. Hij liet zich echter niet afschrikken, en besloot toch op te stijgen, al bracht het niets op. Op de bewuste dag bleef Clara onverstoorbaar doorbreien zonder aandacht te besteden aan de voorbereidingen van haar zoon, ook al waren de rest van de familie, buren en vrienden buiten zichzelf van afgrijzen over dit plan het gebergte over te vliegen in die uitzonderlijke machine.

‘Ik heb het gevoel dat hij niet omhoog komt,’ zei Clara, doorbreiend.

Zo was het ook. Op het bewuste ogenblik verscheen er een politiewagen in het openbare park dat Nicolás had uitgezocht voor de opstijging. De politie eiste een officiële vergunning van de gemeente, die hij natuurlijk niet had en ook niet kreeg. Vier dagen lang rende hij van het kastje naar de muur in een wanhopige poging de ambtelijke gang van zaken te bespoedigen en stuitte steeds op een muur van bureaucratisch onbegrip. Hij is nooit te weten gekomen dat zijn vader had gezorgd voor die politiewagen en de eindeloze stroom van formaliteiten, omdat hij niet met dit avontuur instemde. Nicolás was het vechten tegen de lafhartige frisdrankfirma’s en de bureaucratie beu, en hij zag in dat hij alleen op kon stijgen als hij het in het geheim zou doen, maar dat was onmogelijk, gezien de afmeting van zijn luchtschip. Hij kreeg een acute aanval van benauwdheid tot zijn moeder hem voorstelde het materiaal van de ballon voor iets nuttigs te gebruiken om zo de onkosten eruit te halen. Toen bedacht Nicolás de kipsandwiches. Zijn plan was de kipsandwiches te verpakken in voor dit doel stukjes gesneden ballonstof en ze dan aan kantoorpersoneel te verkopen. De grote keuken van zijn ouderlijk huis leek hem ideaal voor dit doel. Al spoedig hingen in de tuin rijen kippen aan hun poten hun beurt af te wachten tot twee speciaal gehuurde slachters hun kop seriegewijs afhakten. De patio lag bedolven onder de veren en de Olympische goden zaten onder het bloed. Iedereen was misselijk van de lucht van bouillon en de slachterij veroorzaakte een vliegenplaag in de buurt. Clara maakte een eind aan de slachterij na een zenuwaanval, waardoor ze bijna weer in een van haar zwijgende perioden terechtkwam. Deze nieuwe economische mislukking liet Nicolás tamelijk koud, want het kippenbloedbad had zijn uitwerking op zijn maag en zijn geweten niet gemist. Hij accepteerde het verlies van het geïnvesteerde geld, en sloot zich in zijn kamer op om nieuwe manieren uit te denken om geld te verdienen en zich te vermaken.

‘Ik heb Amanda al lang niet meer hier gezien,’ zei Jaime, toen hij het niet meer kon uithouden van ongeduld.

Toen herinnerde Nicolás zich Amanda weer en hij rekende uit dat hij haar al drie weken niet in huis had gezien, dat zij niet aanwezig was geweest bij de mislukte poging de ballon op te laten en ook niet bij de opening van zijn kipsandwich-huisindustrie. Hij vroeg het aan Clara, maar zijn moeder wist ook niets over haar en was haar al aan het vergeten omdat zij haar hoofd onvermijdelijk bij haar doorgangshuis moest houden en, zoals ze zei, haar ziel niet in staat was om alle afwezigen te bewenen. Toen besloot Nicolás haar te gaan zoeken, want hij merkte dat hij haar miste, Amanda, de onrustige vlinder, met haar verstikkende, stille omhelzingen in de lege kamers van het grote huis op de hoek. Daar hadden ze gestoeid als jonge honden, elke keer als Clara niet oplette en Miguel speelde of in een hoekje lag te slapen.

Het pension waar Amanda en haar kleine broertje woonden, was een ouderwets huis, dat een halve eeuw geleden waarschijnlijk heel mooi was geweest, maar dat zijn pracht en praal net zo snel had verloren als de stad zich naar de andere kant van de bergen had uitgebreid. Eerst trokken er Arabische handelaren in die het met opvallende roze gipsfriezen versierden en later toen de Arabieren met hun zaak naar de Barrio de los Turcos verhuisden, verbouwde de eigenaar het tot pension; hij deelde het op in trieste, donkere kamertjes voor onbemiddelde huurders. Het huis had een onmogelijk warnet van nauwe, vochtige trappen waar het altijd naar bloemkoolsoep en kool stonk. De pensionhoudster deed zelf open, een enorme vrouw, met een driedubbele onderkin, en diepliggende Aziatische ogen ingebed in vetkussentjes en met ringen aan alle vingers en de gebaren van een novice.

‘Herenbezoek is niet toegestaan,’ zei ze tegen Nicolás.

Maar Nicolás ontplooide zijn onweerstaanbare verleidersglimlach, kuste haar hand, zonder terug te schrikken van haar vieze nagels met afgebladderde rode nagellak, was verrukt over haar ringen en gaf zich uit voor de volle neef van Amanda tot zij, weggesmolten, koket kirrend met de gratie van een olifant, hem over een stoffige trap meenam naar de derde verdieping en de deur van Amanda wees. Nicolás vond het jonge meisje in bed, met een verkleurde sjaal om, ze zat te dammen met haar broertje Miguel. Ze zag ziekelijk groen en was zó vermagerd dat hij moeite had haar te herkennen. Amanda keek hem aan zonder glimlach en ze groette hem niet. Miguel ging echter met zijn handen in zijn zij voor hem staan.

‘Eindelijk kom je,’ zei de kleine jongen.

Nicolás liep naar het bed toe en probeerde zich de aanhalige, donkere Amanda te herinneren, de Amanda van de vrijpartijen in de donkere kamers, met haar ronde vormen als van een sappige perzik. Maar tussen de vervilte wollen sjaal en de grauwe lakens lag een onbekende vrouw met grote ogen die hem met een afwezige blik aankeek.

‘Amanda,’ fluisterde hij terwijl hij haar hand pakte. Haar hand, die zonder alle sieraden leek op het pootje van een stervende vogel. Amanda riep haar broertje bij zich. Miguel ging naar het bed en ze fluisterde iets in zijn oor. Het jongetje liep langzaam naar de deur en wierp een laatste woedende blik op Nicolás voor hij de deur zacht sloot.

‘Vergeef me, Amanda,’ stamelde Nicolás. ‘Ik had het erg druk. Waarom heb je me niet laten weten dat je ziek was?’

‘Ik ben niet ziek,’ antwoordde zij, ‘ik ben zwanger.’

Het leek of hij een klap in zijn gezicht kreeg. Hij liep achteruit tot hij het raam tegen zijn rug aanvoelde. Sinds het moment dat hij Amanda voor de eerste keer uitkleedde, tastend in het donker, zich verwarrend in haar existentialistische kledingstukken, trillend van verlangen naar haar rondingen, die hij zich zo vaak had voorgesteld, maar nooit in hun heerlijke naaktheid had leren kennen, veronderstelde hij dat zij genoeg ervaring had om te voorkomen dat hij op zijn eenentwintigste vader en zij op haar vijfentwintigste ongehuwde moeder werd. Amanda had andere minnaars gehad en was de eerste geweest die over vrije liefde sprak. Ze had beweerd dat ze vastbesloten was alleen bij hem te blijven zolang ze vrienden waren, ongebonden, zonder toekomstbeloften, net zoals Sartre en Simone de Beauvoir. In het begin beschouwde Nicolás dit als een uiting van gevoelloosheid en was hij erdoor geshockeerd, maar later vond hij het wel gemakkelijk. Ontspannen en vrolijk, zoals hij het hele leven nam, was hun verhouding begonnen, zonder bijgedachten aan de gevolgen.

‘Wat moeten we nu doen!’ riep hij uit.

‘Een abortus natuurlijk,’ antwoordde zij.

Nicolás kreeg een gevoel van opluchting. Hij was weer eens de dans ontsprongen. Altijd als hij zich aan de rand van de afgrond waagde, was er een sterker iemand gekomen om hem te redden. Net als vroeger op school toen hij in de pauze de jongens treiterde totdat ze zich op hem stortten, kwam op het laatste moment, als hij verlamd was van schrik, Jaime voor hem staan waardoor zijn paniek in euforie omsloeg; dan kon hij zich achter een pilaar op de speelplaats verschuilen en schelden, terwijl zijn broer met een bloedneus stompen uitdeelde met de stille hardnekkigheid van een machine. Nu was het Amanda die de verantwoordelijkheid overnam.

‘We zouden kunnen trouwen, Amanda... als je wilt,’ stamelde hij om zijn gezicht niet te verliezen.

‘Nee!’ antwoordde ze, zonder aarzelen. ‘Daarvoor hou ik niet genoeg van je, Nicolás.’ Ineens sloeg zijn gevoel om, omdat hij op die mogelijkheid niet had gerekend. Tot dan toe was hij nog nooit afgewezen en bij ieder liefdesavontuurtje had hij het tactvol uitgemaakt om het betreffende meisje niet te veel pijn te doen. Hij dacht aan de moeilijke positie van Amanda, alleen, arm, en in verwachting. Hij dacht eraan dat één woord van hem haar hele toekomst kon veranderen en ze de gerespecteerde echtgenote kon zijn van een Trueba. Dit alles flitste een seconde lang door zijn hoofd, maar onmiddellijk daarna schaamde hij zich en bloosde omdat hij zichzelf op zulke gedachten had betrapt. Ineens leek Amanda een fantastische vrouw. Hij dacht weer aan alle fijne momenten die ze samen hadden gedeeld; toen ze samen op de grond uit dezelfde pijp lagen te roken, om samen een beetje duizelig te worden, lachend over het kruid dat naar droge mest smaakte en een beetje hallucinerend werkte, maar de fantasie prikkelde. Hij dacht aan de yoga-oefeningen en meditatie voor twee, toen ze volkomen ontspannen tegenover elkaar zaten, elkaar in de ogen keken, woorden in het Sanskriet mompelden die hen in het nirwana moesten brengen. Over het algemeen hadden die oefeningen echter een averechtse uitwerking en het eindigde ermee dat ze hun ogen afwendden en elkaar in de tuin onder de bosjes als gekken beminden. Hij dacht aan de boeken die ze overmand door hartstocht en rook, bij kaarslicht hadden gelezen; aan de eeuwige gesprekken over naoorlogse filosofen en de momenten dat ze door concentratie probeerden de tafel met drie poten te bewegen, twee keer kloppen was ja, en drie maal nee, terwijl Clara ze uitlachte.

Hij viel voor het bed op zijn knieën en smeekte Amanda hem niet alleen te laten, hem te vergeven, dat het alleen een ongelukkig toeval was geweest, dat aan het onaantastbare wezen van hun verhouding niets veranderde. Maar zij leek hem niet te horen. Ze streek moederlijk over zijn hoofd met een afwezig gebaar.

‘Dat heeft geen zin, Nicolás. Zie je niet dat ik een oude ziel heb en jij nog steeds een kind bent? Je zult altijd een kind blijven,’ zei ze.

Ze bleven elkaar strelen, zonder wellust en kwelden elkaar met smeekbeden en herinneringen. Ze proefden al de bitterheid van een afscheid dat ze voelden aankomen, maar dat toch nog op een verzoening kon uitlopen. Ze stond op om thee te zetten voor hen tweetjes en Nicolás zag dat ze een oude onderjurk droeg als nachthemd. Ze was vermagerd en hij vond haar kuiten aandoenlijk. Ze liep op blote voeten, met de sjaal om haar schouders en met verwarde haren; ze was in de weer met het petroleumstelletje dat op een tafel stond die dienst deed als bureau, eettafel en keuken. Hij zag de rommel waarin Amanda leefde en plotseling werd het hem duidelijk dat hij tot nu toe bijna niets van haar wist. Hij had verondersteld dat ze behalve haar broertje geen familie had, en dat ze van weinig geld rond moest komen, maar hij was niet in staat geweest zich haar werkelijke toestand voor te stellen. Armoede was een abstract en onbekend begrip, dat hoorde bij de landarbeiders van De Drie Maria’s en de armen die zijn broer Jaime hielp, maar met wie hij nooit contact had gehad. Amanda, zijn Amanda zo dichtbij en vertrouwd, was plotseling een vreemde. Hij keek naar haar kleren, die als ze ze aanhad de vermomming van een koningin schenen, maar nu ze aan spijkers hingen leken op de vodden van een bedelares. Hij zag haar tandenborstel in een glas op de verroeste wasbak, Miguels schoolschoenen, die zo vaak waren gepoetst dat ze hun oorspronkelijke vorm hadden verloren, de oude schrijfmachine naast het petroleumstel, de boeken tussen de kopjes, de kapotte ruit, dichtgeplakt met krantenpapier. Het was een andere wereld. Een wereld, waarvan hij het bestaan niet kende. Tot nu hadden aan de ene kant van de scheidslijn de straatarme mensen gestaan en aan de andere kant mensen zoals hij, tot wie hij Amanda ook had gerekend. Hij wist niets van die zwijgende middenklasse die heen en weer werd geslingerd tussen de armoede van witte boord en stropdas en de onmogelijke wens om bij het vergulde canaille, waar hij deel van uitmaakte, te horen. Hij voelde zich verward en beschaamd, als hij eraan dacht, hoe vaak Amanda had moeten toveren, zodat niemand in huize Trueba haar armoede kon zien. Hij herinnerde zich de verhalen die zijn vader over zijn jeugd vertelde, dat hij op Nicolás’ leeftijd al had moeten werken om zijn moeder en zuster te onderhouden, en voor het eerst was hij in staat deze leerzame anekdotes met de werkelijkheid in verband te brengen. Zo, dacht hij, was het leven van Amanda.

Samen dronken ze een kopje thee op bed, omdat er maar één stoel was. Amanda vertelde hem over haar verleden, haar familie, haar alcoholische vader, die leraar was in een noordelijke provincie, over haar droevige, uitgeputte moeder die ging werken om haar zes kinderen te onderhouden en over zichzelf, hoe zij was weggelopen zo gauw ze voor zichzelf kon zorgen. Ze was met vijftien jaar in de hoofdstad aangekomen, bij een goedige peettante, die haar een tijdje hielp. Later, toen haar moeder was gestorven, ging ze terug om haar te begraven, en om Miguel te halen, die toen nog een baby was. Sindsdien was ze zijn moeder. Van haar vader en de andere kinderen had ze niets meer gehoord. Nicolás voelde hoe in hem de wens om haar te beschermen en te helpen steeds groter werd, om al die ontberingen goed te maken. Hij hield nu meer van haar dan ooit.

Toen het donker werd zagen ze Miguel met een hoogrode kleur binnenkomen, geheimzinnig draaiend om het cadeautje te verbergen dat hij achter zijn rug hield. Het was een pak brood voor zijn zuster. Hij legde het op bed, kuste haar liefdevol, streek met zijn dwergenhandje haar haar glad en schudde haar kussens op. Nicolás kreeg een schok omdat in de gebaren van het kind meer bezorgdheid en tederheid lagen, dan in al zijn liefkozingen bij welke vrouw dan ook. Toen begreep hij wat Amanda hem had willen zeggen. ‘Ik moet nog veel leren,’ mompelde hij. Hij leunde zijn voorhoofd tegen de vieze ruit en vroeg zich af, of hij ooit in staat zou zijn net zo veel te geven als hij hoopte te ontvangen.

‘Hoe zullen we het doen?’ vroeg hij, bevreesd het vreselijke woord uit te spreken.

‘Vraag maar of je broer Jaime ons helpt,’ stelde Amanda voor. Jaime ontving zijn broer in zijn boekentunnel. Hij lag achterover op zijn brits en las bij het licht van het aan het plafond hangende peertje de liefdessonnetten van de Dichter, die toen al wereldfaam had, zoals Clara had voorspeld de eerste keer dat zij hem op haar literaire avondje, met aardse stem zijn verzen hoorde voordragen. Misschien, zo speculeerde Jaime, waren de sonnetten wel op Amanda geïnspireerd. Zij zat ook altijd in de tuin van de Trueba’s, waar de Dichter gewoonlijk zijn thee gebruikte en over liederen der vertwijfeling sprak, in de tijd dat hij een trouwe gast was in het grote huis op de hoek. Jaime was verbaasd over het bezoek van zijn broer, want na hun schooltijd waren ze steeds meer uit elkaar gegroeid. De laatste tijd hadden ze elkaar niets meer te zeggen en de enkele keer dat ze elkaar tegenkwamen bij de deur knikten ze alleen maar. Jaime had het idee om met Nicolás te spreken over de ernstige vragen van het leven, laten varen.

Hij onderging het frivole tijdverdrijf van zijn broer nog steeds als een persoonlijke belediging, en kon niet aanvaarden dat hij zijn tijd en energie verspilde met ballonreisjes en kippenslachtpartijen, terwijl er zo veel werk was in de Barrio de la Misericordia. Hij probeerde hem niet meer mee te slepen naar het ziekenhuis, zodat hij het lijden van dichtbij kon zien, in de hoop, dat het wispelturige hart van zijn broer hierdoor zou worden geroerd. Ook nodigde hij hem niet meer uit op de socialistische bijeenkomsten bij Pedro Tercero García thuis, in de laatste straat van de arbeiderswijk waar ze iedere donderdag, onder het waakzaam oog van de politie, bij elkaar kwamen. Nicolás maakte zijn sociaal engagement belachelijk. Je moest wel een gek met apostolische roeping zijn, meende hij, om met een kaarsje door de wereld te trekken op zoek naar ongeluk en lelijkheid. Nu stond zijn broer voor hem met een smekende, schuldige blik, die hij zo vaak had gebruikt om zijn broederlijke gevoelens op te wekken.

‘Amanda is zwanger,’ zei Nicolás plompverloren.

Hij moest het herhalen want Jaime bleef onbeweeglijk liggen in dezelfde schuchtere houding als altijd, en niets verried dat hij het had gehoord. Maar innerlijk werd hij verstikt door ontgoocheling. In stilte riep hij Amanda’s naam, en klampte zich vast aan de zoete klank van haar naam om zijn zelfbeheersing niet te verliezen. Hij had voor zichzelf de illusie willen bewaren dat er tussen Amanda en Nicolás alleen maar kalverliefde bestond, een verhouding die beperkt bleef tot onschuldige wandelingen, hand in hand, een woordenwisseling bij een fles vermout en het uitwisselen van vluchtige kusjes, waarbij hij hen had betrapt.

De pijnlijke waarheid, die hij nu onder ogen moest zien, was hij uit de weg gegaan.

‘Vertel het me niet, ik heb er niets mee te maken,’ antwoordde hij, toen hij weer wat kon zeggen.

Nicolás liet zich op het voeteneind van het bed neervallen en sloeg zijn handen voor zijn gezicht.

‘Je moet haar helpen, alsjeblieft!’ smeekte hij.

Jaime sloot zijn ogen en hapte naar adem, hij probeerde een waanzinnige aandrift te onderdrukken om zijn broer te vermoorden, zelf naar Amanda toe te gaan om met haar te trouwen of te huilen van onmacht en teleurstelling. Hij zag de jonge vrouw voor zich, zoals ze altijd voor hem verscheen wanneer hij werd overmand door liefdesverdriet. Als een frisse wind was ze door het huis gegaan, haar kleine broertje aan de hand. Hij hoorde haar lach op het terras, hij rook de vluchtige zoete geur van haar huid en haar haar als ze in de middagzon langs hem liep. Hij zag haar zoals ze verscheen als hij in zijn vrije tijd zat te dromen. En hij dacht vooral aan die enige keer dat Amanda zijn slaapkamer was binnengekomen en zij alleen waren in de intimiteit van zijn heiligdom. Ze was binnengekomen zonder te kloppen toen hij op de brits lag te lezen, en ze had de tunnel gevuld met haar lange fladderende haren en haar beweeglijke armen. Zonder ontzag had ze de boeken aangeraakt en ze zelfs van de heilige planken gepakt, zonder respect had ze het stof eraf geblazen en ze daarna op het bed gegooid, onophoudelijk babbelend, terwijl hij trillend van verlangen en verrassing in zijn encyclopedische woordenschat geen enkel woord had kunnen vinden om haar vast te houden. Ten slotte nam ze afscheid met een kus op zijn wang, een kus als vuur; de enige, vreselijke kus waar hij zijn droomlabyrint op bouwde, waarin zij twee verliefde koningskinderen waren.

‘Jij weet iets van medicijnen, je moet iets doen,’ smeekte Nicolás.

‘Ik ben student en nog lang geen arts. Ik weet er niets van. Maar ik heb veel vrouwen zien sterven die de ingreep door een ondeskundige hadden laten doen,’ zei Jaime.

‘Ze heeft vertrouwen in je. Ze zegt dat jij alleen haar kan helpen,’ zei Nicolás.

Jaime pakte zijn broer bij zijn kleren, tilde hem op en schudde hem door elkaar als een stropop, slingerde hem alle vloeken die in hem opkwamen naar zijn hoofd, totdat hij hem door zijn eigen gesnik moest loslaten. Nicolás griende opgelucht. Hij kende Jaime, en had intuïtief begrepen dat hij, zoals altijd de rol van beschermer op zich nam.

‘Dank je, broer.’

Jaime gaf hem lusteloos een oorvijg en duwde hem zijn kamer uit. Hij deed de deur op slot en liet zich op zijn buik op de brits vallen. Hij schokte door dat hese, vreselijke gesnik, dat mannen voortbrengen als ze liefdesverdriet hebben.

Ze wachtten tot zondag. Jaime maakte een afspraak op de praktijk in de Barrio de la Misericordia, waar hij stage liep als student. Hij had een sleutel omdat hij altijd als laatste wegging, zodat het niet moeilijk voor hem was om binnen te komen. Toch voelde hij zich als een dief omdat hij zijn aanwezigheid op dit late uur niet zou hebben kunnen verklaren. Drie dagen lang had hij iedere handeling van de ingreep die hij moest uitvoeren bestudeerd. Hij kon ieder woord uit het boek in de goede volgorde herhalen, maar daardoor voelde hij zich toch niet zekerder. Hij trilde. Hij probeerde niet aan de vrouwen te denken, die hij bij de eerste-hulppost stervend had zien binnenkomen, aan die vrouwen die hij hier in deze zelfde praktijk er bovenop had geholpen en liever niet aan die anderen die hier in deze bedden lijkbleek waren gestorven, in een golf van bloed die tussen hun benen stroomde, zonder dat de wetenschap hulp kon bieden om te voorkomen dat het leven uit die open kraan wegvloeide. Hij kende het drama van dichtbij, maar tot nu toe was hij nooit zelf met het morele probleem, een vertwijfelde vrouw te helpen, geconfronteerd. Laat staan Amanda. Hij deed het licht aan en trok zijn witte jas aan, maakte de instrumenten klaar en herhaalde hardop ieder, van buiten geleerd detail. Hij wenste dat er iets vreselijks zou gebeuren, een aardbeving, die de planeet op zijn grondvesten zou doen schudden, zodat hij niet hoefde te doen wat hij zou gaan doen. Maar er gebeurde niets tot het afgesproken uur.

Ondertussen had Nicolás Amanda afgehaald met zijn oude Covadonga, die met loszittende moeren en een zwarte walm van verbrande olie weliswaar hortend en stotend vooruitkwam, maar die in noodgevallen nog altijd dienst deed. Ze zat op hem te wachten op de enige stoel van haar kamer, haar hand in die van Miguel, als stilzwijgende bondgenoten bij wie Nicolás zich zoals altijd buitengesloten voelde. Door de zenuwen en de wekenlange onzekerheid en ziekte zag ze er bleek en vermagerd uit. Maar ze was wel rustiger dan Nicolás, die over zijn eigen woorden struikelde, geen rust vond en haar probeerde op te beuren met gemaakte vrolijkheid en flauwe grapjes. Hij had een oude ring meegenomen met granaten en briljanten die hij uit zijn moeders kamer had gehaald. Hij was er zeker van dat ze hem nooit zou missen en zelfs als Amanda hem droeg zou ze hem niet herkennen, wnat Clara lette niet op die dingen. Amanda gaf de ring rustig terug.

‘Zie je wel, Nicolás, dat je nog een kind bent,’ zei ze zonder glimlach.

Toen ze naar buiten ging sloeg Miguel een poncho om en klampte zich vast aan zijn zusters hand. Nicolás probeerde het eerst vriendelijk maar moest hem ten slotte hardhandig overdragen aan de pensionhoudster. Zij was de laatste dagen helemaal bezweken voor de charme van de veronderstelde neef van haar pensiongaste, en tegen haar principes in was ze bereid een nacht op het kind te passen.

Ze reden zwijgend, ieder met zijn eigen angst. Nicolás voelde de vijandigheid van Amanda als een vreselijke ziekte die tussen hen in stond. De laatste dagen was de gedachte aan de dood in haar gerijpt en ze was er minder bang voor dan voor de pijn en de vernedering die ze die nacht zou moeten verdragen. Hij stuurde de auto door een onbekend stadsdeel, door nauwe, donkere straatjes waar de vuilnis tegen de fabrieksmuren lag opgehoopt en de hemel aan het zicht werd onttrokken door een woud van schoorstenen. Zwerfhonden snuffelden in de rotzooi en bedelaars sliepen in kranten gerold in de portieken. Nicolás was verbaasd dat dit de dagelijkse omgeving was waarin zijn broer werkte.

Jaime wachtte hen op aan de deur van de spreekkamer. De witte jas en zijn angst maakten hem veel ouder. Hij bracht ze dwars door een labyrint van ijskoude gangen tot de behandelkamer die hij voor deze gelegenheid zo had ingericht dat Amanda de vergeelde handdoeken niet zou zien, die lagen te wachten op de grote maandagwas, noch de op de muur gekalkte vloeken, de losse vloertegels en de onophoudelijk lekkende, verroeste waterleiding. Amanda bleef op de drempel staan, haar ogen vol ontzetting: ze had de instrumenten en de gynaecologische tafel gezien en dat wat tot op dit moment een abstract idee was en een flirt met de dood, nam in één keer vaste vormen aan. Nicolás was lijkbleek, maar Jaime nam hem bij de arm en dwong hem naar binnen te gaan.

‘Niet kijken Amanda, je krijgt een spuitje, zodat je niets voelt,’ zei hij.

Hij had nog nooit een verdoving toegediend, en ook niet actief aan een operatie deelgenomen. Als student beperkte hij zich tot administratief werk, hij moest statistieken bijhouden en kaarten invullen en bij de behandeling hechtingen aanbrengen en andere kleinigheden verrichten. Hij was nog opgewondener dan Amanda, maar nam de zelfverzekerde ontspannen houding aan die hij bij artsen had gezien, zodat het leek of het een routinebehandeling was. Om haar het pijnlijke moment van uitkleden te besparen en hemzelf de onrust daarbij toe te kijken, hielp hij haar gekleed op de tafel te gaan liggen. Terwijl hij zijn handen waste en Nicolás hetzelfde adviseerde, probeerde hij haar bezig te houden met de anekdote over het Spaanse spook. Op een van de vrijdagse bijeenkomsten was hij aan Clara verschenen met het verhaal over een schat verstopt in de fundamenten van het huis. Hij sprak over zijn familie: generaties buitensporige gekken, over wie zelfs de spoken zich vrolijk maakten. Maar Amanda hoorde hem niet. Ze was zo wit als een doek en klappertandde.

‘Waar zijn die riemen voor? Ik wil niet dat je me vastbindt!’ zei ze.

‘Ik bind je niet vast. Nicolás zal je ether geven. Adem maar heel rustig en wees niet bang. Als je wakker wordt is alles voorbij,’ zei Jaime, en hij lachte met zijn ogen over zijn masker heen.

Nicolás zette de jonge vrouw het narcosekapje op en het laatste dat ze zag voor ze in het donker weggleed was Jaime, die haar vol liefde aankeek, maar ze dacht dat ze dat droomde. Nicolás kleedde haar uit en bond haar vast, en was zich ervan bewust dat dit erger was dan een verkrachting. Zijn broer wachtte met rubberhandschoenen aan en probeerde haar niet te zien als de vrouw die altijd in zijn gedachten leefde, maar alleen als een lichaam in nood zoals zovele die dagelijks op deze tafel lagen. Hij begon langzaam en nauwkeurig te werken en herhaalde in zichzelf wat hij moest doen, hij herkauwde de tekst uit het boek, die hij uit zijn hoofd had geleerd en hij zweette. Hij controleerde de ademhaling van het meisje, de kleur van haar huid en haar hartslag en gaf zijn broer aanwijzingen haar meer ether te geven als ze kreunde. Hij bad dat er geen complicaties zouden optreden, terwijl hij in haar diepste intimiteit doorwerkte. De hele tijd vervloekte hij in gedachten zijn broer want als dit zijn kind was geweest en niet dat van Nicolás zou het helemaal gezond ter wereld zijn gekomen in plaats van zoals nu, in stukjes weggespoeld door de afvoer van deze ellendige kliniek; hij zou het dan hebben gewiegd en beschermd, in plaats van het zoals nu uit zijn nestje te krabben met een lepel. Vijfentwintig minuten later was het klaar en hij beval Nicolás hem te helpen haar aan te kleden, zolang ze nog verdoofd was, maar hij zag dat zijn broer duizelig tegen de muur leunde en tegen een hevige misselijkheid vocht.

‘Idioot,’ brulde Jaime. ‘Ga naar het toilet en als je je schuld hebt uitgekotst, wacht dan in de wachtkamer, want we hebben nog veel te doen.’

Nicolás struikelde naar buiten en Jaime deed zijn handschoenen uit en zijn kapje af en maakte de riemen los. Hij deed haar voorzichtig haar kleren aan, wiste de bloedige sporen van zijn werk uit en haalde het martelwerktuig weg uit het zicht. Toen nam hij haar in zijn armen, genietend van het moment dat hij haar aan zijn borst kon drukken en droeg haar naar een schoon opgemaakt bed, een luxe die andere vrouwen die hier hulp zochten, niet was toebedeeld. Hij dekte haar toe en ging naast haar zitten. Voor de eerste keer in zijn leven kon hij haar ongestoord bekijken. Ze leek nu kleiner en liever dan wanneer ze was uitgedost als een pythia met namaaksieraden. Zoals hij altijd al had vermoed waren haar botten nauwelijks zichtbaar tussen de kleine vrouwelijke heuveltjes en gladde dalen. Zonder haar fladderende haardos en haar sfinxogen zag ze eruit als een vijftienjarige. Haar kwetsbaarheid leek Jaime begerenswaardiger dan alles wat hem vroeger had verleid. Hij voelde zich tweemaal zo groot en zo zwaar als zij en duizendmaal sterker, maar hij wist dat hij bij voorbaat machteloos was door de vertedering en het verlangen om haar te beschermen. Hij vervloekte zijn grenzeloze sentimentaliteit en probeerde haar te zien als de geliefde van zijn broer, bij wie hij net een abortus had gepleegd. Maar onmiddellijk begreep hij dat dit nutteloos was en hij liet zich gaan in de lust en het lijden haar te beminnen. Hij streelde haar transparante handen, haar vingers, haar oorschelp en streek langs haar hals, luisterend naar het onhoorbare geluid van leven in haar aderen. Hij bracht zijn mond naar haar lippen en ademde begerig de etherlucht in, maar durfde haar niet te beroeren.

Langzaam kwam Amanda bij. Eerst voelde ze koude en daarna misselijkheid. Jaime troostte haar met dezelfde geheimtaal, die hij anders voor dieren en heel kleine kinderen in het armenhospitaal gebruikte, totdat ze was gekalmeerd. Ze begon te huilen en hij ging door met strelen. Ze zwegen; zij heen en weer geslingerd tussen slaap, misselijkheid, angst en pijn in haar buik, terwijl hij hoopte dat deze nacht nooit zou eindigen.

‘Denk je dat ik nog kinderen kan krijgen?’ vroeg ze eindelijk.

‘Ik geloof van wel,’ antwoordde hij. ‘Maar zoek dan wel een verantwoordelijke vader.’

Beiden lachten opgelucht. Amanda zocht in het voorovergebogen bruine gezicht van Jaime naar een gelijkenis met zijn broer, maar kon die niet ontdekken. Voor de eerste keer in haar nomadenbestaan voelde zij zich beschermd en zeker, ze zuchtte tevreden en vergat de armoedige omgeving, de afgebladderde muren, de koude metalen kasten, de afschuwelijke instrumenten, de geur van desinfecteermiddelen, en ook de doffe pijn in haar lichaam.

‘Ga alsjeblieft naast me liggen en hou me vast,’ zei ze.

Hij ging verlegen met zijn armen om haar heen liggen in het smalle bed, en deed zijn best niet te bewegen om haar geen pijn te doen en niet uit bed te vallen. Hij had de onhandige tederheid van iemand die nooit heeft bemind en alles moet improviseren. Amanda sloot haar ogen en glimlachte. Zo bleven ze liggen, in complete harmonie samen ademend, als broer en zuster, totdat het ochtend werd en het licht buiten helderder werd dan het lamplicht. Toen hielp Jaime haar opstaan, hielp haar in haar jas en bracht haar aan zijn arm naar de wachtkamer waar Nicolás op een stoel in slaap was gevallen.

‘Wakker worden. We gaan haar naar huis brengen, mijn moeder moet haar maar verzorgen. Het is beter dat ze een paar dagen niet alleen is,’ zei Jaime.

‘Ik wist wel dat we op jou konden rekenen, broer,’ bedankte Nicolás hem geëmotioneerd.

‘Ik heb het niet voor jou gedaan, ellendeling, maar voor haar,’ bromde Jaime en keerde hem zijn rug toe.

In het grote huis op de hoek ontving Clara hen zonder vragen te stellen, of misschien had ze het al aan de kaarten of de geesten gevraagd. Ze hadden haar wakker moeten maken, want het was nog heel vroeg en er was nog niemand op.

‘Mama, help Amanda,’ vroeg Jaime onmiddellijk, verzekerd van de solidariteit van zijn moeder in dergelijke aangelegenheden. ‘Zij is ziek en blijft een paar dagen hier.’

‘En Miguelito?’ vroeg Amanda.

‘Die ga ik halen,’ zei Nicolás en ging weg.

Ze maakten een van de logeerkamers gereed en Amanda ging naar bed. Jaime nam haar temperatuur op en zei dat ze moest rusten. Hij maakte aanstalten om weg te gaan maar bleef besluiteloos op de drempel staan. Op dat moment kwam Clara binnen met koffie voor hen alle drie.

‘Ik geloof dat we je een verklaring schuldig zijn,’ mompelde Jaime.

‘Nee Jaime,’ antwoordde Clara vrolijk. ‘Als het een zonde is, zeg het dan maar liever niet. We zullen Amanda eens een beetje verwennen, dat heeft ze nodig.’

Toen ze de kamer uitging volgde haar zoon haar. Jaime zag zijn moeder door de gang lopen, op blote voeten, in een witte ochtendjas, het haar los op haar rug en hij stelde vast dat ze niet meer zo groot en sterk was als hij haar als kind had gezien. Hij strekte zijn hand uit en hield haar vast aan haar schouder. Ze draaide haar hoofd om, lachte en Jaime omhelsde haar in een opwelling, hij drukte haar aan zijn borst, zijn kin schuurde over haar voorhoofd omdat zijn zware baard al weer was doorgekomen. Het was de eerste keer dat hij haar zo spontaan liefkoosde, sinds hij als zuigeling gedwongen haar borst kreeg. Clara was verbaasd toen ze merkte hoe groot haar zoon was, met de borst van een gewichtheffer en zijn armen als tangen die haar voorzichtig fijnknepen. Ontroerd en gelukkig, vroeg ze zich af hoe het mogelijk was geweest dat deze beer van een jongen met de argeloosheid van een kostschoolmeisje ooit in haar buik had gezeten en bovendien in gezelschap van een ander.

De volgende dagen had Amanda koorts. Jaime, bezorgd, kwam elk uur kijken en gaf haar een sulfapreparaat. Clara verpleegde haar. Ze merkte wel dat Nicolás heimelijk naar haar vroeg, maar geen aanstalten maakte haar op te zoeken, en dat Jaime zich met haar opsloot, haar zijn lievelingsboeken leende en verheerlijkt rondliep. Hij sprak onsamenhangend en was huiselijker dan ooit tevoren, zelfs zo dat hij de bijeenkomsten van de socialisten op donderdag vergat.

Zo kwam het dat Amanda een tijdje bij de familie hoorde, en dat Miguelito, door bijzondere omstandigheden, erbij was toen Alba in huize Trueba werd geboren. Hij zat verstopt in de kast en nooit meer zou hij dat grootse, vreselijke schouwspel vergeten van een schepseltje dat in zijn eigen bloederige slijm op de wereld komt, onder luid geschreeuw van de moeder en opwinding van de vrouwen er omheen.

Esteban Trueba was ondertussen naar Noord-Amerika vertrokken. Moe van de pijn in zijn botten en die geheime ziekte die hij alleen merkte, had hij besloten zich door buitenlandse artsen te laten onderzoeken. Omdat hij tot de voorbarige conclusie was gekomen dat alle Latijnsamerikaanse artsen charlatans waren, die dichter bij de Indiaanse tovenaars stonden dan bij mensen van de wetenschap. Zijn krimpen voltrok zich onopvallend en geniepig en alleen hij merkte het. Zijn schoenen moest hij een maat kleiner kopen, zijn broeken moesten korter worden gemaakt, in zijn overhemdsmouwen moesten zomen gelegd worden. Op een dag zette hij een hoed op, die hij de hele zomer niet had gedragen en zag dat die tot over zijn oren zakte, waaruit hij vol afgrijzen afleidde dat als zijn hersens kleiner werden, zijn gedachten misschien ook zouden krimpen. De gringo-dokters namen de maat van zijn lichaam, controleerden een voor een zijn organen, ondervroegen hem in het Engels, spoten de ene vloeistof in en namen de andere af, fotografeerden hem, draaiden hem binnenstebuiten als een handschoen en stopten zelfs een lamp in zijn anus. Ten slotte kwamen ze tot de slotsom dat het inbeelding was, dat hij er niet meer aan moest denken, dat hij altijd dezelfde grootte had gehad en vast had gedroomd dat hij een meter tachtig was, en schoenen maat tweeënveertig droeg. Esteban Trueba verloor uiteindelijk zijn geduld en keerde naar zijn vaderland terug, bereid geen aandacht meer aan zijn lengte te schenken, omdat alle grote politici in de geschiedenis klein waren geweest, van Napoleon tot Hitler toe. Toen hij thuis kwam zag hij Miguel in de tuin spelen. Amanda zat met kringen onder haar ogen, en dunner dan ooit, zonder één enkel sieraad, met Jaime op het terras. Hij stelde geen vragen want hij was eraan gewend dat er vreemden onder zijn dak woonden.